St. Nicolaas doet zijn intocht in Amsterdam.
EEN KWAJONGEN ALS
HUWELIJKSMAKELAAR.
St Nteofeos deelde Woensdag na zijn aankomst te Amsterdam in het paviljoen Vondelpark aan
kinderen cadeautjes en versnaperingen uit. Een aardig snapshot
Het landgoed LeeuWenstein, dat door
de gemeente Vught is aangekocht als
gemeentehuis
De .Batavier V", het vlaggeschip der Batavierlijn, keerde
Woensdag van zijn duizendste reis naar Engeland te Rotter-
terug. De aankomst van het gepayoiseerde schip aan de
Jobshaven in de Maasstad
eer 8000 arme Een belangstellende menigte slaat de aankomst der autoriteiten gade voor de nieuwe
zitting van het Engelsche parlement
Laval, de Fransche minister-president
voor de microfoon tijdens de rede,
welke hij Dinsdagavond voor de radio
uitsprak
Spelkiek uit den oefenwedstrijd van het
voorloopig Nederlandsch elftal tegen
den Engelschen derde klasser Mill wall,
die Woensdagmiddag op het Sparta-
terrein te Rotterdam gespeeld werd
De gezant van Zuid-Afrika, dr. H. D. van Broekhuizen,
bracht Woensdag een bezoek aan zijn geboorteplaats
Rijssen. De aankomst aan het station, waar een
eere-escorte van ruiters aanwezig was
De grootste tinbaggermolen van Europa, in aanbouw op de werf Conrad te Haarlem, bestemd voor de mijnbouw maatschappij
Billiton. De ponton is reeds in Indië en eerstdaags zal ook een groot gedeelte van dezen bovenbouw naar de Archipel verscheept
worden
FEUILLETON
Naar het Engelsch
van
JEFFERY FARNOL.
16)
HOOFDSTUK V.
De zon schroeide, zooals iedere zichzelf
respecteerende zon moest doen. neer op een
mooien Augustusmiddag; toch werd de hitte
eenigszins getemperd door een zacht, koel
briesje, dat de bladeren boven mijn hoofd
even deed bewegen.
De rivier fluisterde allerlei dingen tegen
het riet, dingen, die. was ik wijs genoeg ge
weest om ze te begrijpen, mij geholpen zou
den kunnen hebben vele wondermooie boe
ken te schrijven, want zij is. daar zij zoo heel
oud is en zooveel gezien en gehoord heeft,
natuurlijk heel wijs. Maar helaas, daar ik de
taal van rivieren niet ken. moest ik mij te
vreden stellen met mijn eigen droomen en
met den grooten. gespikkelden kikker, die
met zijn groote, goudgerande oogen naast
mij naar het stroomen der rivier zat te kij
ken.
„Goeden middag. Oom Dick!" zeide een
stem naast mij, en opkijkend, zag ik Dorothy.
Onder haar eenen arm droeg zij het donzige
katje; In haar andere hand hield zij een stuk
papier.
„Ik heb Reginald beloofd u dit te geven',
ging zij voort, „en o ja. dat is waar ook
eerst moest ik „Hist!" zeggenI'.
„Heusch? En waarom moest Je „Hist!
zeggen?"
„O. omdat alle Indianen altijd „Hist!" zeg
gen. begrijpt u?"
„Dat doen zij zeker", zeide ik „maar moet
ik daaruit opmaken, dat jij een Indiaansche
bent?"
„Vandaag niet", antwoordde Dorothy, ter
wijl zij haar hoofd schudde. .Den laatsten
keer. dat Reginald me beschilderd heeft, is
Tantie heel boos geweest zij en Juf heb
ben dagen noodig gehad om het er allemaal
af te krijgen en daarom ben ik bang, dat
ik geen Indiaansche meer kan worden!"
„Dat is heel ongelukkig!" zeide ik.
„Ja, niet? Maar zonder oorlogsverf kan je
nooit een Indiaansch opperhoofd zijn, wel?"
„Geen quaestie van!" antwoordde i>k. „Jij
schijnt er heel wat van te weten".
„O ja", knikte Dorothy. „Reginald heeft
een boek heelemaal over Indianen en vol
platen en hier is de brief". En zij liet dien
in mijn hand glijden.
Ik vouwde de vele plooien er uit en las
hardop:
„Aan mijn broeder Bleekgezicht.
„De volgende maand zal Gevlekte Slang op
het oorlogspad zijn en zal het roode bloed
met emmers vol stroomen''.
„Dat klinkt verschrikkelijk, niet?" zeide
Dorothy, terwijl zij haar katje knuffelde.
„Vreeslijk!" antwoordde ik.
„Hij heeft het uit het boek, begrijpt u".
ging zij voort, „maar ik heb van de emmers
er in gezet er gaat zoo'n boel in een em
mer, niet? Maar er staat nog meer op den
anderen kant". Ik sloeg het blaadje om en
las:
„De volgende maand zullen skalpen ben
gelen aan den gordel van Gevlekte Slang,
want, in zijn voetstappen schuilt vernieti
ging. Maar vrees niet, Bleekgezicht, gij zijt
mijn broeder Vaarwel
.Ge teekend
„Gevlekte Slang".
,Er was nog een hoop meer, maar dat
konden we er niet op krijgen", zeide Doro
thy. In een hoekje vond ik nog het volgende
postscriptum
„Als je komen wilt en een Indiaansch Op
perhoofd zijn, Oom Dick, dan zal ik een speer
voor je maken en kan je de Geklauwde Wolf
zijn. Hij was een kranige kerel en niemand
kon hem verslaan behalve Gevlekte Slang.
Wil je, Oom Dick?"
„Hij wil dat u een antwoord schrijft en
dat ik het hem breng", zeide Dorothy.
„Geklauwde Wolf!" herhaalde ik. „Neen,
ik ben bang van niet. Ik zou er niet zoo'n
bezwaar tegen hebben voor een tijdje rood
huid te worden maar Geklauwde Wolf!
Heusch, Dorothy, ik ben bang, dat dat niet
gaan zal!"
„Hij was heel dapper", antwoordde Doro
thy, en vreeselijk sterk en kon kon „zijn
lans met zoo'n onfeilbaarheid slingeren, dat
hij zijn vijand aan den dichtstbijzijnden
boom nagelde in een oogwenk". Dat staat
in het boek, ziet u"
„En waar is Gevlekte Slang of liever
wat voert hij uit?"
„O, hij is met zijn pijl en boog bij de ri
vier en loert op kano's. Het was een leuke
grap! Hij schoot op een man in een boot
en raakte hem bijna en de man werd erg
boos en wij moesten ons net als echte In
dianen in de struiken verbergen. O. het was
fijn!"
„Maar je weet toch wel. dat je Tantie Lis-
beth gezegd heeft, dat jullie niet bij de
rivier .mogen spelen".
„Da® heb ik hem ook gezegd, maar hij zei.
dat de Indianen geen tantes hebben, en toen
wist ik niet wat ik zeggen moest. Wat denkt
u ervan. Oom Dick?"
„Ja", antwoordde ik, „nu ik er over denk,
kan ik me niet herinneren, dat ik ooit ge
hoord heb van een tante van een Indiaan".
„Arme kerels!" zeide Dorothy, waarna zij
het donzige katje een zoen tusschen haar
ooren gaf.
„Ja, het is misschien hard voor hen. en
toch", voegde ik er peinzend aan toe. „is een
tante soms een gemengde zegen. Maar. het
zij een Indiaan een tante heeft of niet. het
feit blijft bestaan, dat water de onaange
name gewoonte heeft iemand nat te maken
en daarom ga ik maar eens kijken wat Ge
vlekte Slang uitvoert".
„Dan ga ik een eindje met u mee", zeide
Dorothy, toen ik opstond. „Ik moet Louise
haar middagmelk gaan geven!"
„Ja. hoe gaat het met Louise?" vroeg ik,
terwijl ik aan een oor van het donzige katje
trok.
„O, heel goed, dank u", antwoordde Doro
thy preutsch, „maar lieve hemel, katjes zijn
„zoo'n voortdurende bron van zorg en angst!"
Dat zegt Tantie Lisbeth wel eens van Regi
nald en mij. Ik ben benieuwd wat zij zeggen
zou; als wij katjes waren".
„Tusschen twee haakjes, waar is je Tantie
Lisbeth?" vroeg ik op zoo onverschillig mo
gelijken toon.
„O, die ligt in de oude boot".
„In de oude boot!" herhaalde ik.
„Ja", knikte Dorothy, „wanneer het mooi
en warm en slaperig weer is net als van
daag. dan neemt zij een boek. een kussen en
een parasol en gaat zij in de oude boot bfcj
de aanlegplaats liggen Kijk nou die ondeu
gende Louise eens!" Zij hield op. terwijl het
katje op haar schouder klom en zich met
vreemde, hoekige bewegingen van zijn staart
handig in evenwicht hield. „Dat doet ze nou,
omdat ze denkt, dat ik haar melk vergeten
heb, begrijpt u. Zij is vreeselijk ongeduldig,
maar ik zal haar nu haar zin maar eens
moeten geven. Goedenmiddag!" En na me
op haar zedige, ouderwetsche manier een
hand gegeven te hebben, haastte Dorothy
zich weg. Het katje zat nog steeds op haar
schouder en trok bij iederen stap krampach
tig met zijn staart.
Al heel gauw kreeg ik de aanlegplaats in
het zicht, maar toch zag ik, hoewel ik meer
dan eens staan bleef om rond te kijken, geen
spoor van den Imp. Vermoedend, dat hy
waarschijnlijk ergens „in hinderlaag" lag,
liep ik, fluitend om zijn aandacht te trekken,
door. Tien minuten verliepen echter zonder
dat ik iets van hem zag en ik was reeds vlak
bij de aanlegplaats, toen ik plotseling met
fluiten ophield, mijn adem inhield en op
mijn teenen vooruit sloop.
Daar wras de oude boot en er in haar
wang op een rood kussen en de zon schij
nen op haar verward haar lag Lisbeth te
slapen.
Zoo dicht naderbij komend als ik durfde,
uit vrees haar anders wakker te zullen ma
ken. ging ik zitten, stak mijn pijp aan en
begon dan naar haar te kijken de schaduw
van haar wimpers, de schittering van de tan
den tusschen het rood van haar even open
lippen. En van haar zware haarvlechten
dwaalde mijn blik af naar het kleine bruine
schoentje, dat van onder haar rok naar mij
gluurde, en ik herinnerde me hoe Goethe
gezegd heeft:
„Een mooi voetje is niet alleen een voort
durend genot, maar het is het eenlge ele
ment van schoonheid, dat de aanvallen van
den Tijd tart".
Nu en dan fladderde een vlinder voorbij,
vervulde een bij de lucht met haar gezoem
of ging een vogel een oogenblik op een der
treden zitten, om een verwarde veer glad te
strijken, terwijl zacht en slaperig uit de verte
het voortdurende ruischen van het riet klonk.
Ik weet niet hoe lang ik daar volkomen
tevreden gezeten had. toen ik plotseling door
een geruisch vlak bij uit mijn overpeinzin
gen gewekt werd.
..Hist!"
Ik keek scherp en zag een hoofd, een hoofd
versierd met enkele veeren. en een gezicht,
afschuwelijk besmeerd met roode en groene
verf, maar ik kon mij in die gloedblonde
krullen niet' vergissen het was de Imp.
.(Wordt vervolgd^