ijft Fit! Een nachtelijke tocht naar den Cedeh-top „Bandoeng Vooruit/' H.D. VERTELLING ZATERDAG 30 NOVEMBER 1933 HSARLE M'S D A G B E 'A D 13 In koude en wolken door het tropische oerbosch. Zoo langzamerhand begin ik weer een beetje bij te komen van al de emoties na mijn veer- tiendaagsch uitstapje naar de bergen, waarvan ik intens heb genoten. Veertien volle dagen heb ik geleefd in en met de natuur, temidden van vriendelijke, opgewekte menschen en er is al dien tijd geen sombere gedachte over mij gekomen en van dit alles blijft nu de herinne ring, die dankbaar stemt. Men vraagt zich in Holland dikwijls af, hoe 1de bergen in Indië er nu eigenlijk uitzien. Het is natuurlijk moeilijk om daar een antwoord op te geven, omdat vergelijkingen met bergen in Europa niet opgaan. Toch hoop ik u een klein idee ervan te kunnen geven door een en ander te vertellen van den tocht, dien ik maakte naar den top van de Gedeh. Zoo half en half had ik me reeds bij het opmaken van mijn vacantieplannen voorge steld dezen tocht te maken, alleen was de moeilijkheid het vinden van een geschikten tochtgenoot. Ik had dezen echter in Wonosari spoedig gevonden. Er logeerde in het hotel een familie met twee kinderen. Het was niet moeilijk den man voor het plan van het ma ken van een tocht naar de Gedeh te winnen. De hotelhouder zorgde voor een gids en een koelie om het een en ander voor ons te dra gen en zoo togen we 's avonds om half elf op pad. Voorop de inlandsche gids, die in het dagelijksch leven kleermaker is, achter ons de koelie met onze zaken op een stok over zijn schouder. De gids zag er uit alsof hij voor deze gelegenheid zijn Zondagsche pakje had aangedaan; een keurig zwarte broek, die tot halverwege zijn dijen hing. een helder wit baadje, een kleurige hoofddoek en op bloote voeten. Het eerste uur liepen we nog door theetui nen. het was volle maan en de temperatuur was heerlijk voor een wandeltocht, maar toen kwam het oerbosch en werd de tocht moei lijker. Om ons heen was alles dicht begroeid, boven ons hingen slechts bladeren en takken en we gingen langs een paadje, dat net breed genoeg was voor onze voeten en steil omhoog ging. De gids stak een fakkel aan en lichtte ons bij en met behulp van onze bergstokken he gleden we uit en op handen en voeten moes- gleden we uit en op hmanden en voeten moes ten we voortkruipen. Onze gidsen bleven hun flegmatieken, gelijkmatigen gang volhouden. Hun voeten waren als die van apen en met hun teenen klemden zij zich vast aan boom wortels. Wij rustten, praatten wat met de inlanders en zetten onzen tocht weer voort. Wij kwamen in een wolk terecht, waardoor alles vochtig was en we een akeligen smaak in d.-n mond kregen. Mijn tochtgenoot had een flesch cognac meegenomen voor alle eventua liteiten. Nadat hij een slokje genomen had vervolg den we ons wandeltocht. De weg bleef steil en het bosch ondoordringbaar; er zijn oogenblikken, dat we tegen den bergwand geklemd tusschen hemel en aarde hingen. Na een poosje kwamen we boven de hin derlijke wolk en langzamberhand begonnen we last van de kou te krijgen. Daarom trok ken we de warme kleeren. die we meegeno men hadden, er bij aan en kropen we ver der om warm te worden. Langzaam, heel langzaam stegen we hooger en hooger. Als we rustten kregen onze gidsen gauw last van de kou, hun handen en voeten voel den aan als klompen ijs. Ik zelf moest vech ten tegen de slaap. We hadden geen notie hoe ver we waren. Om ons heen waren boomen en struiken, bo ven ons takken en bladeren, achter en voor ons een smal, smal paadje, steil, erg steil. We klommen en we rustten, we hadden het koud. Mijn tochtgenoot nam nog een slokje cognac. Onze gidsen zeiden, dat we er nu spoedig zouden zijn. Hoe lang nog? Een uur, twee uur? Wat weet een inlander van tijd? Gauw is een rekbaar begrip van twee minuten tot twee uur. Erg optimistisch was ik niet, maar ik had ongelijk, want werkelijk zag ik na drie minuten vóór me een lichte schemering en even daarna stonden we op een bergweide en daar lag nu duidelijk zichtbaar in den glans van het maanlicht de top van de Gedeh. Het moeilijkste hadden we achter den rug. Een wonderlijke emotie, na een tocht van urenlang moeizaam klimmen daar opeens dat machtige schouwspel voor je te zien. Was het werkelijkheid wat het maanlicht ons daar voor de oogen tooverde? We stonden beiden stil voor hetgeen we aanschouwden. Het was maar een oogenblik, maar in dat korte oogen- blik ging ex ontzettend veel door mijn ge dachten. Op de bergweide was door een bergsportver- eeniging een hut gebouwd, waar leden konden overnachten en mijn tochtgenoot richtte zijn schreden naax deze hut en rammelde aan de deur om binnen te dringen. Als een stem uit een andere wereld hoorden we ineens: „Ja, ik kom". Daar hadden we niet op gerekend. Een levend wezen daar boven op den berg! Spoe dig ging de deur open. Erg slaperig, in pyjama, stond daar voor ons een jonge man. die ons vriendelijk tot binnenkomen noodigde We gingen binnen en maakten kennis met de vrouw des huizes. Het jonge echtpaar had voor tien dagen zijn intrek in de berghut ge nomen. boven de wereld. Warme koffie deed ons goed. We praatten wat en vertelden wat er in de wereld beneden was gebeurd en dan stapten we weer op, want het werd de tijd van den zonsopgang. Half zes. De zonsopgang werd echter een teleurstel ling, want onder ons hingen de wolken, die ieder uitzicht belemmerden. We liepen verder over de bergweide. Het gras was bedekt met rijp, het vroor dus. Het was dan ook bar koud. De inlanders rilden en bib berden, Intusschen brak de dag aan en zagen n we aan alle kanten een dicht wolkendek Bo ven ons was een egaal blauwe lucht. Weer klimmen, maar het werd nu een genot, omdat we hierdoor weer heerlijk op temperatuur kwamen en omdat de weg niet moeilijk was. We gingen door laag struikgewas en bereik ten om ongeveer zeven uur den top. We waren nu op een hoogte van circa 3200 meter boven den zeespiegel. We bevonden ons thans ook aan den rand van den krater, maar deze was opgevuld met een dichte wolk, zoo dat er niets was te zien. Voor ons, achter ons, links en rechts wol ken en nog eens wolken. We rustten een uur uit, aten wat en aan vaardden toen den terugtocht, die het mooiste gedeelte van den heelen tocht moest uitma ken. Eerst een eind langs den krater dan weer langs struikgewas naar beneden en na een uur waren we weer in het oerbosch. Spoedig bereikten we de grens van het na tuurmonument Tjibodas. Dit is een gouver nementsreservaat, waar de natuur door men- schelijke hulp minder chaotisch is gemaakt. We zagen typische boomsoorten. Overtollige takken en bladeren waren weggekapt, de pa den waren gemakkelijker te bewandelen, ook veel minder steil. Het loopen was een genot, het'ademen een bevrijding. Toen we rustten deden onze gidsen een tukje. Op den heenweg waren zij ons de baas. nu legden ze het leelijk af. We passeerden op den verderen daaltocht warm-water-bronnen. Uit den bergwand liep kokend water naar beneden. Ik brandde er mijn vingertoppen aan. We liepen in een rustig tempo, volop ge nietend van alles wat er om ons heen te zien is. Even nog kwamen we door de wolk, maar dat duurde gelukkig niet lang. Van tijd tot tijd zochten we een mooi plaatsje uit om te rusten en zoo bereikten we tenslotte tegen half drie het einddoel van onzen tocht, het hotel Sindag laja. Ruim zestien uur waren we onderweg geweest. In het hotel dronken we een kopje koffie en maakten een praatje met den beheerder, die ons vast voor halve idioten versleet. Wij gaven hem echter geen kamp en toonden hem dat hij het met zijn dikke buik niet zou na doen. Hij zorgde er desniettegenstaande voor, dat we aan een auto kwamen, die ons naar huis, dat wil zeggen naar Wonosari moest terug brengen. Om kwart over vijf waren we weer terug op ons punt van uitgang. Na een heerlijk warm bad zaten we voor tafeltijd nog wat op te snijden. Maar aan tafel werden we wel stiller. Eerst zaten we te knipoogen, toen werd het knik kebollen en tusschen dessert en vruchten ver dwenen we naar bed T. R. Een mooi stuk werk, in moeilijke tijden volbracht. Bandoeng staat allang bekend om zijn prachtige omgeving, maar dat is vooral te dan ken aan het feit. dat een net van uitstekende autowegen gelegenheid geeft de mooie punten in de omgeving snel te bereiken en rustig te genieten. Vroeger waren het in hoofdzaak de groote wegen naar Soekaboemi. Cheribon. Ma labar en Garoet, met tal van zijwegen, die tot uitstapjes nooden. Daarbij kwam als verleng stuk van den weg naar Lembang, die naar den kraterrand van den Tangkoeban Prahoe, de eerste weg, die in staat stelde een vulkaan krater met werkende zwavelbronnen per auto te naderen; een weg door lachende rijstvel den, door weelderige plantages en door de pracht van het oerwoud. Een weg, die velen in moeilijke dagen nader tot de natuur moest brengen, rust en vrede geven door het reine genot van bijna ongestoorde natuur. En die het verlangen moest wekken meer dergelijke uren te genieten, panorama's te zien openen, die het hart sneller doen kloppen van vreugde over zooveel schoonheid, ófhet even stil doen staan bij het plots aanschouwen van dat adembeklemmende, grootsche en ontzagwek kende doode gat in het hart van den berg. Die kale wanden, die volkomen levenloosheid te midden van de weelde van het oerbosch. de stilte slechts verstoord door een licht bor relen. een suizen, de werking der doodaan- brengende solfatoren daar beneden. Duizenden, wien de klim vroeger te zwaar, te vermoeiend, onmogelijk was, hebben thans aan den rand van den krater gestaan. Met zeer verschillende gevoelens. Jubelend van vreugd over den schoonen vacantiedag, dron ken van zon en licht deden ze de kale wanden den lach der jeugd weerkaatsen. Anderen vol ontzag, eerbiedig rondziend over dat groot sche werk der natuur, over die zoo nabije dreiging, zoo meesterlijk in het oerwoud ver borgen. En hoofdschuddend zijn ze terugge gaan, dankbaar, dat de vulkaan reeds zóó lang rust, zóó zelden slachtoffers maakt. En de jeugd is voortgestormd langs den kraterrand, heeft het pad gevonden door het bosch om laag, gespeeld met de dampstralen van de Kawah Domas en toch ook veel van de intieme schoonheid van het bosch genoten. De Drahoe was het mooiste en geweldigste, dat van Ban doeng uit voor iedereen bereikbaar was. Maar dit zal niet lang meer zoo zijn. Bandoeng wil vooruit, op een manier deze stad waardig. En vaardige handen maakten het plan, voort varend werd de uitvoering onderhanden geno men en nog dit jaar zal de Papandajanweg een feit geworden zijn. Enkele bevoorrrechten ne men al vast een kijkje. En genieten! Die weg over Tjiparaj, waar de rijstvelden spiegelend afdalen in het dal moest toch ook voor wie Indië kent, altijd weer mooi zijn. Ongemerkt stijgen wij hooger en hooger. tot we in de thee komen met af en toe een stukje zwaar bosch, dat den naam van oerwoud nog verdient. Maar de thee krijgt steeds meer de overhand en aan die thee. en wel speciaal de samenwerking met de onderneming Sedep is het te danken, dat men thans in korten tijd zooveel heeft kunnen vorderen. Iedereen weet hoe ondernemingswegen vaak heele landstre ken geopend en voor den pleizierganger toe gankelijk gemaakt hebben, zij het natuurlijk met de noodzakelijke restricties; tot het Gou vernement ze overnam tot heil van de heele streek. En zoo zal het ook bier wel gaan. De onderneming Sedep bevat een stel zeer goede autowegen, die kilometers ver in de goede richting gingen. Hier moest natuurlijk hier en daar wat aan verhard en verbreed wor den, maar het groote voordeel was, dat het nieuw aan te leggen en dus kostbaarste ge deelte zeer kon worden bekort. En daarbij kwam het niet te onderschatten tweede voor deel, dat op de plantage vooral in dezen dro gen tijd werkvolk te over was en dus met goed- koope en reeds ter plaatse aanwezige krachten, meteen met volle vaart kon worden begonnen. Die vaart is vooral te danken aan den Hoofd administrateur van „Sedep", den heer Bert- ling, die met het bestuur van ..Bandoeng Voor uit" gerust de schepper van dezen weg mag worden genoemd. Nog vóór we de thee verlaten kruist de weg een ravijn, waarin hij met een langen slinger afdaait. Dadelijk dringt zich de prachtige wilde plantengroei van deze streken op den voorgrond, waaronder de boomvaren wel een eerste plaats inneemt. Een buitengewoon mooie plant toch, die mij telkens weer bewon dering afdwingt. Ondertusschen beginnen we aardig te stijgen en als het open theeveld weer vóór ons ligt, zien we het begrensd door een oerwoudrand, die zich voortzet in de beboschte hoogten van de berggroep voor ons. Eén daar van moet de Papandajan zijn, maar zijn kra ter opent zich meer naar het Oosten en dus van hier onzichtbaar. Hier eindigt de onder nemingsweg en neemt het bosch ons voorgoed in zich op. Als over een paar jaar de plantengroei zich wat hersteld heeft van dat ruw ingrijpen van den mensch zal het een groot genot zijn, door dit hoogopgaande bosch te rijden. Maar ook dat duurt niet lang. De weg begint sterker te stijgen en een vaardige hand moet hier de piketpaaltjes hebben uitgezet. Elke bocht opent nu nieuwe vergezichten. De planten groei wordt lager, neemt meer den struikvorm aan om eindelijk in eigenaardige lage Vacci- nium-boschjes, de typische begroeiing van eiken vulkaantop, over te gaan. Maar voor het zoo ver is treft nog weer iets aardigs ons oog, iets wat vooral den vreemde ling, den totok zal interesseeren. n.l. de be huizingen der koelies, die aan den weg wer ken, steenslag maken enz. Zoo primitief en tegelijk zoo practisch en gezellig, zoo volkomen voldoende voor eenvoudige en tevreden men schen. Om die tevredenheid zou je den Inlan der kunnen benijden. Midden in de struikvege tatie eindigt de weg nog plotseling, al schiet hij eiken dag meters ver op. Wij moeten verder loopen. Mogen loopen moet je eigenlijk zeg gen, want het is een genot in die heerlijke frissche berglucht. Onder het kreupelbosch staan allerlei aardige varentjes, sommige ook typisch voor vulkaanbergen. Op de open plek ken staat de Javaansche Edelweisz en overal de adelaarsvaren. Onze oude Hollandsche vriend, die in' den schuindoorgesneden wortel den Duitschen adelaar vertoont. Ook de tropen- varen Gleichenia hangt vaak over ons pad met De groote schoorsteen van.den Papandajan werkt steeds door. Op den voorgrond een heete modderbron. zijn lange kruipende stengel, wolfsklauwen trekken de aandacht en verscheidene mooie bloeiende planten. Dat is zeker ook een groote aantrekkelijkheid van den Papandajan. die graspiekjes met hun aardigen plantengroei, zoo uitermate geschikt voor een picnic, een zonnebad, een middagslaapje of een stoei partijtje, net naar dat het in den zin komt. Zoo wordt ongemerkt het hoogste punt be reikt en zien wij plotseling neer in het breede ravijn, waarin een 100 jaar geleden het ongeluk plaats had. Geheel onverwacht zonder eenige waarschu wing werd een geweldig stuk van den berg wand opgeblazen en stortte neer op een paar Inlandsche dorpen, waarvan bijna niemand de uitbarsting overleefde. Thans gaapt het gat in den bergwand en dat daar beneden Vulkanus nog flink aan het smeden is (Papandajan be teekent smidse) dat getuigen de rookwolken, stoom en zwaveldam pen eigenlijk, die met sissend, meer brullend geluid uit den bodem ontsnappen. Een hek senketel hoor, die Papandajan! Uitkijken daar! De bodem is verraderlijk ondermijnd door modderbronnen en solfatorenwerking. En als de wind even om den grooten schoorsteen draait, aan is het vaak te laat om de beenen te nemen, omdat de stoomwolken het uitzicht beletten en de zwaveldampen de oogen doen tranen. Voorzichtig zijn is de boodschap. Dit prachtig stuk werk, deze nieuwe weg. moet geen slachtoffers gaan eischen. En denk er om dat bij den krater de weg ophoudt, maar dat de natuur nog verder gaat. En dat is weer een van de mooie dingen van den nieuwen weg, dat ze de wandelaars en bergsportmenschen plotseling in het hart van hun terrein brengt en zij van daaruit nieuwe tochten en explo raties kunnen beginnen. De terugtocht is minstens even mooi als de heenweg. Gaat de blik eerst omhoog, vol ver langen naar de blauwe bergen in de verte, op den terugtocht zweeft hij tientallen kilometers voor ons uit, in oneindige panorama's telkens nieuwe schoonheden ontdekkend. Ook hierin zal de nieuwe Papandajanweg dien naar den Prahoekrater verre overtreffen. Dus, ..Ban doeng Vooruit", gelukgewenscht met dit prach tig stuk werk en.... een goede afloop, ook financieek van het aangevangen reuzenwerk, moge uw^eel zijn. Terug gaat het weer over Sedep. maar dan zwaaien wij links af, om over het prachtige Pangalengan weer naar Bandoeng te rijden. Maar wie dezen tocht vol genieten wil, die knoope er nog een zijsprongetje aan vast. Een lunch of een kop thee in heldere maannachten een souper op Tjileuntja, aan het aardige meer, waar stapelwolken torenen boven grazige wei landen met Hollandsche koeien, dat is het eenige waardige slot voor een Papandajan- tocht. Probeer het eerstdaags eens, de weg is reeds heel ver berijdbaar en een kwartier loopen geeft u al het gezicht op den krater. En uw conclusie zal zijn: Hij heeft al weer gelijk! Dr. W. G. N. VAN DER SLEEN. Ik ga weer tennissen. „Ja luister eens hier lieve kind, dat opge- schep van jou moet nu maar eens uit zijn. Hier heb je een racket van het vorig jaar. Het is nog best. j ij zult er nog goed mee kunnen spelen", zei m'n vriendin en haar nadruk op j ij was beïeedigend. Ik keek zuur en ze ging door „je hoeft niet zoo de gekrenkte majesteit uit te hangen! Je denkt toch zeker niet dat je kunt gaan singelen met Timmer als je in tien jaar geen racket hebt vastgehouden? Je praat nu zeker al drie jaar lang over wat je zult gaan doen; je zult van den zomer gaan roeien, je zult gaan zwemmen, je zult gaan tenissen, je zult vroeg opstaan en bij de radio gymnastic- keren, je zult dagelijks gaan wandelen voor de lijn en het eenige wat je doet is breien en dichtgroeien!" „Je bent niet wijs! Dichtgroeien! Maat 42! Honderd en dertig pond!" „Ben je zeker, dat het geen kilo's zijn?" „Je bent klassiek kind, met je opmerkingen! Al in de vroege oudheid waren vriendinnen ve nijnig en jaloersch." „Dat houdt leven in de brouwerij. Maar in ieder geval kun je nu geen smoesjes meer ma ken over de duurte van een goed racket, want een racket héb je dus. Tennisschoenen ga je onmiddellijk koopen en een trainer bel ik op ditzelfde moment op". „Een trainer? Zeg, is het jou bekend dat er zooiets als malaise heerscht?" „Juist daarom moet je zoo'n jongeman wat laten verdienen, daar doe je maatschappelijk werk mee." „Oh." Ik vraag U,. wat kun je daar meer op zeggen dan „Oh." Kórt en domweg „Oh"? Ik voor mij vond niet dat er een trainer noo- dig was, als ik even een paar balletjes sloeg was ik er zoo weer in. Maar tenslotte zou ik een paar lessen kunnen nemen, dat kon nooit kwaad. In compleet tennisgewaad stapte ik naar de baan, waar een jong mannetje vroeg of ik wel eens eerder een racket had vastgehouden. Ik gaf niet veel antwoord in m'n gekrenkte trots en lachte veelbeteekenend. Eens kijken of dat kereltje over een uur niet wat meer respect zou hebben! Hij dacht zeker dat ik een ouwe bok was, omdat ik nu toevallig die paar jaartjes ouder was! „Spelen we een geregeld partijtje?" „Nu mevrouw, ik had gedacht eerst een paar balletjes aan te gooien, dan kunt U even in slaan". „Best. Forehand? Backhand? Hoe moet ik ze teruggeven?" „Eerst maar forehand, mevrouw. Dan kan ik uw slag even contro'.eeren." Wat een zacht balletje! Dat zou ik eens even terugmeppen! Rang! De lucht kreeg een striem, maar de bal vioog door! Gewoonweg er naast geslagen! Ook een figuur! Weer zoo'n zachte bal! Die zou me niet ontgaan! Met een sprong vloog ik hem tegemoet, kon m'n racket niet meer uithalen en miste weer. Ik spiedde naar het jonge mannetje, maar zijn gezicht bleef ernstig. Toch wel een nette vent! „Niet zoo heen en weer loopen mevrouw' Ik gooi ze U wel toe! Als U zoo uitloopt komt U te dicht op den bal!" „Juist ja. 't Moet nog even wennen." „Natuurlijk mevrouw". Weer een bal. Als een stationschef stak ik m'n racket uit en ei ziet, 't was raak en de bal Oefening 141. In een film- blaadje zagen we dezer dagen een aardige oefening, die wij ook maar eens moesten pro- beeren. 't Is een mooie ge legenheid om eens te onder zoeken. hoe het nu met uw lenigheid staat! We strooien een doosje lucifers rondom onze voeten leeg, en zetten het doosje ook dicht bij ons op den grond. NU het doosje weer vullen, door diep voorover te buigen. Maar de beenen blijven recht: geen moment de knieën buigen, want daar gaat het nu juist om. 't Is moeilijker te maken, door de lucifers in een wat grooteren kring te strooien. Oefening 142 is weer een heel een voudig, maar uiterst nuttig oefeningetje. Knielend op één knie met het andere been naar voren, la ten we het boven lichaam langzaam achterover gaan. Met gestrekten arm een tikje op den grond, waarbij de andere arm in de hoogte wordt gehouden. Daarna wisselen en vijftien maal herhalen. Probeert U nu ook nog eens wat verder weg den grond te raken. Oefening 143 is een prachtige rugspieroefe- ning. Een van beiden gaat op de knieën lig gen. waarbij de andere hem steunt door rie hielen vast te houden. Nummer één strekt de armen omhoog en laat zich langzaam zakken tot het lichaam en armen horizontaal gekomen zijn. Maar nü begint de eigenlijke krachttoer pas. want als nummer één zoo ver is. probeert hij nog wat verder naar voren te reiken. Zoo prachtig als het op de teekening staat, zal het wel niet lukken. Ziet u maar eens. hoe ver u komt. En natuurlijk ook wisselen van functie, want er is nog heel wat kracht voor noodig om die voeten naar beneden gedrukt te hou den. De teekening bij nummer 144 is wel héél optimistisch. 't Is wat overdreven voor gesteld om de bedoeling van den sprong goed duidelijk te maken. Maar als u half zoo ver komt als de teekening aangeeft, mogen we al heel tevreden zijn! We springen hoog op. en terwijl we in de lucht zweven, worden de beenen zijwaarts getrokken. De knieën moeten natuurlijk recht blijven, zoodat de buiging tot het lenden gedeelte beperkt blijft. Doet u het ook een paar maal naar den an deren kant? JULES KAMMEIJER, Leeraar Lich. Opv. M.O. kaatste terug. Triomfantelijk keek ik naar den trainer. „Goed zoo mevrouw. Maar nu moet U den volgenden bal eens slaan." Slaan! Was de bal over het net of niet? Dat was toch zeker de hoofdzaak! „U moet draaien in uw heup mevrouw. Kijk zoo!" Een slag als een kanonschot. Aha, zoo! Klei nigheid! „Neen, U draalt op het rechterbeen! U moet op het linker draaien! U steunt op den linker voet en de rechterheup zwaait met den slag mee!" Draaien en steunen op een voet en dan nog een bal raken! Hoe heb ik vroeger ooit ge tennist? „Uw racket hoog in den slag brengen me vrouw! Kijk U legt het als het ware aan! Naast den schouaeT en aan met een zwaai rond!" „Dat leer ik nooit! Vroeger heb ik het toch ook nooit zoo geleerd?" ,Ja mevrouw, toen lette men daar niet zoo op maar als U nu toch weer gaat tennissen, kunt U het beter meteen goed doen. U moet niet zoo aaien, U moet slaan, nijdig slaan! Doet U maar net of U kwaad bent en een ve nijnige mep wilt geven." „Vooruit dan maar. gooit U maar op" Ik behoefde niet te doen alsof, want ik was kwaad, gewoonweg razend was ik! Sloeg ik me daar een figuur! Wacht daar kwam dat eigenwijze Kleine ronde balletje. Kom jij maar epns hier. dan zal ik je een mep geven! Het balletje kwam en ik mepte. Een hooge noot van trillende snaren, een suizing door de lucht en een hemelreis be gon. Over het hek ging het, dwars door de straat regelrecht op een winkelruit aan. De ruit werd doorboord en een kunstige pyramide van blikjes perziken en abrikozen verloor het evenwicht. Onschuldig en wit lag het balletje in de hand van den kruidenier die boos leek te zijn en die harde woorden riep over schadevergoe ding. Ik probeerde uit te leggen dat de trainer gezegd had dat ik hard moest slaan en dat. ik dit bevel had opgevolgd, maar het kon zijn hart niet vermurwen en hij bleef boos en ru moerig. Om hulp zoekend keek ik den trainer aan en deze sprak „ja mevrouw, U sloeg te hard en Uw racket was open en U draaide niet in Uw heup en wat U draaide was nog op den verkeerden voet. bovendien hebt U Uw racket niet snel genoeg in slag gebracht, zoodat U den ba! niet vóór U. maar opzij raakte". Tien minuten later heb ik m'n vriendin op gebeld en haar beleefd en heel vriendelijk ver zocht de restanten van wat eens een racket was. bij me weg te halen, aangezien zelfs de versplinterde overblijfselen me doomen in het oog waren. M'n dochter heeft de schoenen geërfd voor gymnastiek en het woord tennis" is in mijn huis verboden. Ik ga nu „blijft fit" beoefenen voor de lijn, het lijkt me minder gevaarlijk en er is geen mannetje bij, dat je uitlacht, terwijl je den kruidenier kunt laten bellen. HELEN,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 15