Het vertrek van de Roode Kruis ambulance EEN KWAJONGEN ALS HUWELIJKSMAKELAAR. Het Nederlandsch elftal vertrok Dinsdagavond van Rotterdam naar Londen ter bijwoning van den voetbalwedstrijd Engeland-Duitschland, om daarna door te reizen naar Ierland voor den wedstrijd Ierland-Nederland op Zondag as. De aankomst der Duitsche voetballers op het vliegveld Croydon voor den internationalen wedstrijd tegen het Engelsche team H. M. de Koningin en H. K. H. Prinses Juliana namen Dinsdag aan het hoofd bureau van het Roode Kruis te den Haag atscheid van de leden der am bulance naar Abessyniè. De aankomst De Japansche delegatie naar de vlootconferentie bij aankomst De grootouders van Willy den Ouden vierden deze week op het Victoria station te Londen, waar de gedelegeerden hun gouden bruiloft. Onze zwemkampioene feliciteert het verwelkomd werden door vice-admiraal James bruidspaar ki den boomgaard .Het Pannenhuis* j Tiel werd Dinsdag de jaarlijksche •proeidemonstratie gehouden vanwege de Ned. Pomologische Vereeniging, hoofdafdeeling fruitteelt der Ned. Heide Maatschappij. Een aardig detail Voor het vertrek van de „Kota Radja", met aan boord de Nederlandsche ambulance naar Abessynië, bracht H. K. H. Prinses Juliana Dinsdagavond een bezoek aan het schip. De vorstelijke bezoekster bij aankomst De burgemeester van Nieuw Vosmeer, de heer J. Heereveld, blaast de laatste petroleumlamp in zije gemeente uit, bij gelegenheid van de aansluiting op het electrisch lichtnet, welke Dinsdag plaats vond FEUILLETON Naar het Engelsch van JEFFERY FARNOL, 21) „Neen. natuurlijk niet: lk heb ze wegge nomen. Je moet weten, dat mijn bandiet het moe werd bandiet te zijn en daarom heeft hij mij gevraagd wat ..spullen" dat zijn klee- ren. mee te brengen en toen ben ik in den stal gaan kijken en heb ik dezer gevonden". „Je wilt toch niet zeggen, dat je ze gesto len hebt?" „Natuurlijk niet", antwoordde hij verwij tend. „Ik heb zes pence en een briefje ach tergelaten. waarin ik hem geschreven heb, dat ik hem, zoodra ik mijn zakgeld kreeg, betalen zou". „O, dat begrijp ik!" knikte ik. We waren nu dicht bij het oude bootenhuis en op het dringende verzoek van den Imp gaf ik hem mijn pakjes en verborg ik mij achter een boom. omdat, zooals hij beweer de. „zijn bandiet mij misschien liever niet dadelijk zien zou" Nadat hij alle pakjes voorzichtig open ge maakt en den inhoud er van op een boom stam gelegd had. ging hij met de grootste omzichtigheid naar het vervallen gebouwtje en klopte er driemaal hard op Terwijl ik rondkeek, viel mijn oog op een korten, zwa- ren stok: ik raapte dien op en hield hem stevig in mijn hand. om op alle mogelijke ge beurlijkheden voorbereid te zijn. De situatie was beslist, onaangenaam, dat beken ik eerlijk, want lk verwachtte niets minder dan over een paar minuten in een hevig handgemeen gewikkeld te worden. Plotseling zag ik een gedaante, spookachtig en onbestemd, uit de duisternis van het boo tenhuis te voorschijn komen en het. volgende oogenblik stond een gevangene, mager en groot en woest uitziend in het maanlicht, naast den Imp. Zijn afzichtelijke kleeren, vuil door modder en het groene slijk van zijn schuilplaatsen, hingen in flarden om hem heen; zijn oogen, diep weggezonken in zijn bleek gezicht, schit terden met een onnatuurlijken glans, toen hij vlug om zich heen keek een ongeluk kig. opgejaagd wezen, uitgeput door ver moeienis en vermagerd door honger. „Heb je ze. vriendje?" vroeg hij met een heesche. schorre stem. „Ja, ja. kameraad", antwoordde de Imp, „alles is in orde". „God zegene je daarvoor, vriendje!" riep hij uit. en met die woorden viel hij aan op het eten en verslond ieder stukje met een afschuwelijke gulzigheid, terwijl zijn bran dende. rustelooze oogen altijd door rondke ken. Toen ik zijn uitgeteerd lichaam en zijn bevende ledematen zag, wist ik. dat ik hem met één hand meester zou kunnen blijven Mijn wapen gleed uit mijn hand, maar bij dat geluid, hoe zacht het ook was, keerde hij zich om en begon hard weg te loopen. Hij was echter nog geen vijf meters verder of hij struikelde en viel: en vóór hij op kon staan, stond ik over hem heen. Hij lag vol komen stil aan mijn voeten en keek met roodgerande oogen naar mij op. „In orde, sir", zeide hij, „u hebt mij te pakken". Maar bij die woorden rolde hij zich plotse ling naar de rivier; doch toen hij zich op zijn knieën oprichtte, wierp ik hem weer neer. „O. sir u zult me toch niet aan hen uit leveren?" hijgde hij. „Ik heb u nooit iets ge daan. Stuur me niet weer terug, sir!" „Natuurlijk niet", zeide de Imp, terwijl hij zijn hand op mijn arm legde, „dit is Oom Dick. Hij zal je niets doen, wel Oom Dick?" „Dat zal er van afhangen", antwoordde ik terwijl ik de uitgerafelde kraag van zijn jas stevig vasthield. „Wat voer je hier uit?" „Ik heb vroeg in deze streek gewoond, sir". „Wie ben je?" „Gevangene 49, die een week geleden uit de gevangenis^gevlucht is en zonder dien kleine hier van honger omgekomen zou zijn". En hij knikte in de richting van den Imp. De gevangene was, zooals ik reeds zeide, een groote magere kerel met een bleek ge zicht terwijl het haar aan zijn slapen vroeg tijdig grijs was. Terwijl ik naar hem keek, zag ik, dat de lijdenstrekken, die zich op zijn gezicht gevormd hadden, niet alleen uit li chamelijk lijden voortkwamen. En voor een misdadiger, die nog moreel gevoel heeft, is er nog hoop. Dat geloof ik tenminste. Een langen tijd heerschte er een benauwende stilte, waarin ik staarde naar het vertrok ken gezicht onder mij en de Imp, van het ge- heele geval niets begrijpend, van den een naar den ander keek. „Heb je ooit van den „bye Jarge" ge hoord?" zeide ik plotseling. De gevangene schrok zóó. dat zijn jas in mijn hand scheurde. „Hoe weet u dat?" vroeg hij, terwijl hij mij verbaasd aanstaarde. „Ik geloof, dat ik je vader ken". „Mijn vader", mompelde hij. „Is de oude Jasper dan nog niet dood?" „Nog niet" antwoordde ik. „Allo, sta op; dan zal ik je meer vertellen". Werktuigelijk gehoorzaamde hij en zijn brandende oogen waren geen oogenblik van mij af, toen ik hem van Jasper's verlies van geheugen en van zijn ziekte vertelde. „Dus hij herinnert zich niet, dat ik een dief en gevangene 49 ben, sir?" „Neen, hij spreekt altijd over je als een jongen en een model zoon." De man gaf een vreemden gil. wierp zich op zijn knieën en verborg zijn gezicht in zijn handan. „Kom", zeide ik, terwijl ik hem op zijn schouder klopte, „trek die dingen uit". En ik knikte tegen den Imp. die onmiddellijk Pe ter's kleeren begon uit te pakken. „Wat, sir", riep de man, opspringend, uit, „wilt u mij hem laten zien vóór u mij aan de politie overlevert?" „Ja", knikte ik. „Maar schiet wat op!" In minder dan vijf minuten lagen de ge vangeniskleren in de rivier en liepen wij langs het pad naar het huisje van den ouden Jasper. De gevangene sprak slechts éénmaal en wel toen we vlak bij het hek waren. ,Js hij erg ziek, sir?" „Heel erg", zeide ik. Hij bleef een oogen blik met diepe teugen den geur der rozen staan inademen en om zich heen kijken: dan maakte hij met een abrupt gebaar het kleine hek open, gleed met zijn tersluikschen voet stap het pad op en klopte aan de deur. Een half uur liepen de Imp en ik in het maanlicht op en neer en in dat halve uur vertelde hij mij veel over zijn bandiet en de listen, die hij'had moeten gebruiken om aan eten voor hem te komen. Hoe hij eenmaal, om den waakzamen blik van Tantie Lisbeth te ontsnappen, genoodzaakt geweest was, tot groote schade voor beide, een reep jamtaart in zijn broekzak te steken; hoe Dorothy hem steeds nagegaan was in de hoop dat „er iets gebeuren" zou; hoe Jane en Peter en Betty hem steeds weer hoofdschuddend aankeken, omdat hij zoo veel at, „en het ergste was, dat ik zoo'n vreeselijken honger had. Oom Dick!" Dat en nog meer vertelde hij mij, terwijl we in het maanlicht liepen te wachten. Eindelijk ging de deur open en kwam de gevangene naar buiten. Hij voegde zich niet dadelijk bij ons, maar bleef naar de rivier staren, hoewel ik hem meer dan eens op zijn tersluiksche manier zijn mouw over zijn oogen vegen zag: maar toen hij eindelijk naar ons toekwam, stond zijn gezicht vast beraden. „Heb je den ouden Jasper gezien?" vroeg JJ£. „Ja, sir, ik heb hem gezien". „En is hij wat beter?" „Veel beter hij is in mijn armen gestöf- ven, sir. En nu kan lk teruggaan; er is een politiebureau in het dorp". Hij hield plotse ling op en keerde zich om, om weer naar de verlichte ramen van het huisje te staren, en toen hij weer sprak, klonk zijn stem heeschpr dan ooit. „Hij dacht, dat ik uit het buitenland kwam met mijn zakken vol goud en bankpapier. Hij noemde me zijn bye Jarge". En weer streek hij zijn mouw over zijn oogen. ..Sir. ik weet niet wie u bent, maar ik ben u dankbaar, meer dan dankbaar, sir. En nu kan ik teruggaan en mijn tijd uitzitten". „Hoe lang is dat nog?" „Drie jaar, sir". „En wat wil je doen, als je er uit komt?" „Een nieuw leven beginnen en probeeren eerlijk werk te krijgen". „Denk je, dat je dat kan?" „Dat weet ik zeker, sir. Kijk eens sir, hij is in mijn armen gestorven en heeft mij zijn bye Jarge genoemd en gezegd, dat hij trotsch op mij was. Met zoo'n herinnering om hem te helpen kan een mensch een nieuw leven beginnen". „Maar waarom zou je dan vanavond niet beginnen?" Hij streek een bevende hand door zijn zil veren haren en keek mij met ongeloovige oogen aan. „Vanavond beginnen", fluisterde hij half. „Ik heb een oud landhuis tusschen de hop velden in Kent", ging ik voort. „Daar woont niemand behalve de huisbewaarder; maar het behoort niet tot de onmogelijkheden, dat ik daar later ook kom wonen. Nu moeten de tuinen opgeknapt worden en ik ben dol op bloemen. Denk je, dat je zou kunnen maken, dat de boel er laten we zeggen over een maand fatsoenlijk uitziet?" „Sir", zeide hij met een vreemde, gebroken stem, „u houdt me toch niet voor den gek?" (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 10