Het buitenlandsche boek van deze maand.
Radiomuziek der week
KANTOORBEDIENDEN
„MERCURIUS"
Liszt als Hongaar
en Oostenrijker.
7- A TER DAG 7 DECEMBER 1935
HAARLEM'S DAGBLAD
8
„Lied der Freundschaft" door
Bernliard Kellermann.
S. Fischer Verlag, Berlin.
Het is een feit. dat het Duitsche drieman
schap Goering-Goebbels-Hitler. toen het
eenige jaren geleden vrijwel het puikje van
de Duitsche schrijversbent het land uitdreef,
daarover menig verdiend verwijt naar het
hoofd heeft gekregen. Het is een even on
miskenbaar feit, dat datzelfde drieman
schap daar met recht tegen invoeren kon.
dat Duitschland nog een voldoende aantal
schrijvers „van Duitschen bodem" overhield,
en dat bij de boekstaving van die bewering,
den naam van Bernhard Kellermann vrijwel
altijd op de eerste plaats werd genoemd. En
het is ook een feit, dat die boekstaving. hoe
wel naar de letter juist, in werkelijkheid niet
zuiver de situatie weergeeft. Want hoewel
Bernhard Kellermann Duitscher is en in het
Duitsch schrijft, behoort hij geenszins tot
dat allernaarste ras van schrijvers „van
Duitschen bodem", dat sinds de beruchte
Fe'oruari-revolutie in Duitschland als padde
stoelen uit den grond is opgeschoten, en dat
de Duitsche litteratuur onophoudelijk ver
rijkt met een stroom van boeken, die in den
grond r.iets anders zijn dan vrij smakelooze.
want totaal eenzijdige vertalingen van de
eeuwige leus „Deutsch'.and, Deutschland
ueber alles!"
Bernhard Kellermann hoort allerminst
tot hen; de zeer veelzijdige schrijver, die
totaal verschillende boeken als „Das Meer"
en ._Auf Persiens Karawanenstrassen". „Dei-
Tunnel" en „Jang tze Kiang", „Die Brueder
Schellenberg" en „Der Weg der Goetter"
schreef, staat ver boven wat op het oogen-
blik de „ware Duitsche litteratuur" heet,
en verrijkt in plaats daarvan keer op keer
de wereldlitteratuur met zijn sublieme boe
ken. waaraan in den hoogsten zin de woor
den „niets menschelijks vreemd is".
Zoo al de bovengenoemde werken: zoo ook
zijn nieuwste werk .Lied der Freundschaft".
Is het toeval, dat Keliei-mann. de Duitsche
mode van het oogenblik getrouw, ditmaal
een roman van het Duitsche boerenleven
schreef? Het doet er In dit geval niet toe
zelfs al gaf hij ditmaal min of meer bewust
toe aan een mode. dan heft het feit, dat hij
Kellermann is. en niet in staat een onder
werp anders dan van den zuiver mensche-
lijken kant te benaderen, hem toch boven
de bekrompenheid, kleinzieligheid en protse-
serigheid van vrijwel de geheele rest van dit
soort in litteratuur uit. „Das Lied der
Freundschaft" ls inderdaad een epos van het
Duitsche boerenleven: maar het is er meer
een van het boerenleven in het algemeen
dan dat het er in dit geval bijzonder toe
doet, dat het nu Juist Duitsche boeren en
Duitsche arbeiders zijn. wier doen en denken
in .Lied der Freundschaft" behandeld wor
den.
Het zou. dunkt me, alle schrijvers van
minderwaardige romans goed doen Keller-
mann's boeken te lezen, en eens en voor al
het verschil te beseffen tusschen eigen der
de of mindere rangs werk en een waarach
tig kunstwerk. Het zou ook hen, die de voor
keur geven aan het goedkoope genoegen, dat
het lezen van dé meeste mindere rangs lit
teratuur schenkt, goed doen zich eens aan
de vijfhonderd bladzijden lange „kluif" van
Kellermann's laatste boek te wagen, en in
te zien hoe het lezen van elk van de vijf
honderd bladzijden een genot geeft, dat ver
uitstijgt boven een dergelijk genoegen. Want
terwijl zooveel van die mindere goden er
niet in slagen hun personen te doen leven,
te verheffen boven een zekere traditioneele
menschelijkheid. die in den grond meer
mensch-achtigheid dan menschelijkheid is,
zijn Kellermann's personen allen menschen,
levend van hun kruin tot het topje van hun
teenen, reageerend, zooals in de werkelijk
heid de menschen reageeren, steeds weer op
onverwachte wijze, steeds weer anders dan
men gedacht en verwacht had. Een boek van
Kellermann is het leven zelf het klopt en
manifesteert zich in iedere bladzij: het is
sterk en warm en boeiend als het leven zelf.
En Kellermann's menschen zelf zijn, met al
hun simpelheid van eenvoudige boerenmen-
schen, betere en echter menschen dan menig
intellectueel, die zich veel verbeeldt en in
werkelijkheid niets dan een geestelijk en
overbeschaafd vod ls want zij leven, hoe
wel niet altijd „netjes" en ook niet altijd no
bel. gezond en krachtig, en voor de vele val-
sche leuzen en aangeleerde voorschriften der
beschaving is In hun bestaan geen plaats.
En in hun simpelheid, hun zoogenaamde
„primitiefheid" zijn Kellermann's boeren en
arbeiders en boerenvrouwen en burgermen-
schen fijngevoeliger dan menig product der
moderne beschaving. Ze kennen de vriend
schap. de ware vriendschap, die mensehen-
liefde is. en het is niet voor niets, dat Kel
lermann deze woorden tot motto van zijn
boek koos: „Liebe ist Tat, nicht Wort". In
„Lied der Freundschaft" wordt weinig ge
praat en veel gedaan er zijn daar men
schen. die elkaar woordeloos helpen uit gees
telijken of materieelen nood. en die geen be
looning verlangen voor dat helpen: er zijn
daar ook menschen, die elkaar eerlijk en
raak op' het gezicht slaan en erger, en die
daar dan noch van te voren, noch achteraf
over parlementeeren. omdat alle partijen
weten dat dat op het gezicht slaan in dat
geval de eenige behoorlijke oplossing was
tusschen eerlijke en gezonde menschen. Hoe
wel het allemaal allesbehalve erg domme
menschen zijn, en zij zelfs vrijwel allen
een behoorlijke dosis verstand tot hun be
schikking hebben, verkeeren zij nog in het
gelukkige stadium, waarin zij gevoel en im
puls laten gaan voor verstandelijke overwe
gingen: vandaar dat zij elkaar op het ge
zicht slaan en zoenen geven en ruzie maken
en het weer bijleggen, terwijl de meeste be
schaafde lieden zouden overpeinzen, dat het
toch eigenlijk niet comme il faut is om
elkaar een aframmeling te geven, en dat
nette menschen toch eigenlijk niet aan die
onbehoorlijke impulsen behooren toe te ge
ven. waartoe ook een ordentelijke zoen in
veel gevallen schijnt te behooren. Het is
naar maar waar. dat Kellermann's epos van
het landleven menigeen onzer vermoedelijk
pas goed zal doen beseffen hoe alleronmen-
schelijkst. raar beschaving en maatschappij
hebben omgesprongen met onze begrippen
omtrent natuurlijke en menschelijke ver
houdingen
Want zij vragen niet naar wat men „doet
en niet doet", de „Schmiedekarl" die door
Babette. de oude getrouwe var. het goed
Bom gered wordt uit de wanhoop, waarin
zijn blindheid dreigt hem te doen ondergaan
en diezelfde Babette. maar zij vinden eikaar
en Babette vindt het een kort oogenblik een
tikje gênant dat haar kind geboren wordt in
wat eigenlijk de huwelijksnacht had behoo
ren te zijn. maar zich er erg om bekomme
ren doet zij verder niet. En zij weten van
niets anders dan van het feit, dat zij van
elkaar houden. Anton met zijn formidabele
woedeuitbarstingen en zijn goed hart en
Aldwine met de roode wangen en de vier
kante heupen; en zij storen er zich niet aan,
dat Anton nog een vrouw heeft, die hem
ontrouw geweest is, en die hij daarna dood
eenvoudig weggestreept heeft uit zijn leven,
en dat Aldwir.e eigenlijk nog een vrijer heeft
die oudere rechten op haar kan doen gelden.
Waar gevoel gaat voor rechten, oudere of
niet, en Anton gooit den lummel, die Aldwine
lastig komt vallen, In zijn Zondagsche pak
op de mesthoop, en neemt het dienzelfden
lummel aan den anderen kant in het minst
niet kwalijk dat hij hem op een donkeren
avond een mes tusschen de ribben steekt
i integendeel, hij erkent dat het hem van hem
meevalt en dat de vent meer waard is dan
I hij dacht.
Er loopen trouwens door dit boek nog an-
dere figuren heen. dan deze boerenkerels en
boerenvrouwen met hun stevige knuisten en
rechtschapen zielen wonderlijke kerels als
ze mogen schijnen en verschillend van aan-
leg als ze zijn niettegenstaande het werk, de
vriendschap en een zekere zielegemeenschap.
die hen verbinden. Sr is Christine, het su
blieme vrouwenfiguurtje. dat Kellermann
geboren heeft doen worden als dochter van
den langzaam aan verbitterenden apotheker
Spahn: een kind. dat haar droomen één voor
één ziet knotten in de harde en kille sfeer
van het ouderlijk huis. dat ten einde raad.
omdat "net de eenJ^e kans lijkt, wegloopt met
een derde rangsacteur, die haar niet waard
is, en die tenslotte, moet en teleurgesteld,
haar toevlucht komt zoeken op Born, waar
Hermann, de jeugdliefde, sinds jaren zwoegt
en slaaft als een bezetene, om de leegte, die
zij liet, te vullen of liever, zoo min mogelijk
te voelen. Er is de apotheker Spahn zelf. een
prachtige en navrante figuur in zijn strijd
tegen het eigen gebrek aan liefde, dat hij
voelt, dat hij kent van zichzelf, en waarvan
hij weet, dat het alles, dat wat voor hem
beteekent, wegjaagt uit zijn leven en dat hij
toch niet veranderen kan.
Er is die bijna griezelig levend geteekende
figuur van de weduwe Schalke, een hyste
rica op den gevaarlijken leeftijd, gniepig.
valsch geestelijk en materieel parasiteerênd
op anderen en toch. ondanks dat alles,
nog menschelijk en meelijwekkend. Ei- is dat
Hanschen. vrouwenkennertje in het klein,
wien toch het amourtje met Dolly, de kap
persdochter. op tamelijk komische wijze nog
over het hoofd groeit, zoodat hij in vredes
naam zijn heil maar zoekt in een vlucht.
Daar zijn die Dolly en haar „vriendin" Vero-
nika. de mondaine van het stadje, en beiden,
ook de laatste. In haar hart nog van die
kostelijke bakvisschen in dien gelukzaligen
toestand, waarin men zijn of haar liefde als
de eenige ware beschouwt en er van over
tuigd is dat. een dergelijk „noch nle dage-
wesen" gevoel eeuwig zal duren, bei-gen kan
verzetten en den dood ten gevolge zal heb
ben, als het niet beantwoord wordt
Kellermann staat er evenmin voor een der
gelijke prille bakvisch ten voeten uit te tee
kenen. als om zoo'n Hanschen te doen leven
van de top van zijn krullende blonde kruin
tot de punten zijner welverzorgde schoenen:
zoo'n weduwe Schalke wordt bij hem even
zeer van een doordringende menschelijk
heid als op geheel andere wijze de
stille, teere Christine en haar Hermann, de
noeste, verbeten werker, het worden. En
met welk een zuiverheid wordt niet tooneel
na tooneel weergegeven zoo'n scène bij
voorbeeld als die. waarin de blinde ..Schmie
dekarl". tot uitersten wanhoop gedreven door
zijn nutteloosheid, tracht zich op te hangen,
en juist te rechter tijd door Hermann's
komst daarvan teruggehouden wordt. Her
mann zegt niets, maar begrijpt alles en
neemt alleen stil het touw mee: en de
„Schmiedekarl" zoekt het nog dagen daarna,
heen en weer geslingerd tusschen schaamte
en angst, omdat Hermann vermoedelijk zijn
bedoelingen doorzien heeft, en hoop. dat het
touw alleen maar toevallig weggeraakt is en
TELEF. 11972 TELEF. 12953
GARAGE „BLUE STAR"
Gebr. van Gilse, Wagenweg 132
Official Peugeot Dealers
Luxe verhuur met- en zonder chauffeur
(Adv. Ingez. Med.)
'n „VELO" TAFELBILJART
brengt gezelligheid ih huis, is van hoogste
kwaliteit, belastingvrij en ongelooflijk goedkoop!
Verkrijgbaar In onze 100 filialen ln Nederland
V Contante betaling geen veretschtel
(Adv. Ingez. MedJ
hij het door zijn blindheid niet vinden kan.
Niets menschelijks is Kellermann inder
daad vreemd. En door de menschen, die hij
schept, wordt inderdaad geleefd, en niet ge
hannest. Het kan niet anders, of in den
grond ls het dat, dat aan zijn boeken voor
zoo duizenden en duizenden over de geheele
wereld waarde verleent eindelijk weer
eens menschen te ontmoeten, die niet chi
caneeren, geen compromissen sluiten, geen
halfheden begaan die hun conflicten tot
op den bodem toe uitvechten, die nog het
ware gevoel hebben voor wat heilige dingen
zijn, die kortom, heele, volwaardige men
schen zijn. Het is al tamelijk lang geleden,
dat Diogenes met zijn lampje door de don
kere straten van Athene zwierf op zoek naar
een mensch, en hij is sinds lang dood. maar
als hij zijn zoeken tot op den huidigen dag
had uitgestrekt, dan had hij ongetwijfeld
soulaas gevonden bij Kellermann's boeken.
Want wat zelfs Diogenes blijkbaar niet kon
dat kan Kellermann wel: waarachtige
menschen vinder.. Maar hij kan nog meer, en
hij doet het ook en dat moest koren op
den molen zijn van velen onzer, die van tijd
ot tijd laboreeren aan hetzelfde gevoel, dat
dien ouden Griek er toe bracht met een
lampje op overigens volkomen onpractische
wijze door Athene's straten te gaan dwalen:
een Kellermann zoekt en vindt zelfs de
„mensch" in dergelijke armzalige en weinig
aantrekkelijke figuren als een apotheker
Spahn en een weduwe Schalke. in een kin
derachtig en zelfingenomen would-be char-
meurtje als Hanschen, in een Veronika. met
haar ..groote liefde" voor den verren fabri
kant. die haar voor den gek houdt, en haar
kinderlijk besiuit om nadien de menschen te
gaan „gebruiken'' voor haar doeleinden in
plaats van zich te „laton gebruiken"
WILLY VAN DER TAK.
EEN VOORBESPREKING
DOOR KAREL DE JONG
Wat ik verleden Maandag van de composi
ties van Tsjerepnin heb kunnen beluisteren
was niet van dien aard, dat ik spijt gevoelde
het eerste gedeelte der uitzending te hebben
gemist. Zinledige accoordfiguren vormden den
hoofdschotel. Als er niet steeds twee verschil
lende accoorden tegelijk geklonken hadden,
zou het heele gevalletje zóo uit een of andere
verzameling „technische oefeningen voor
piano" overgenomen kunnen zijn. Misschien
schrijft de heer Tsjerepnin of een geestverwant
van hem te eeniger tijd wel eens een studie
werk voor piano, dat zijn accoorden en toon
ladders bevat. De gebruikers daarvan zullen
dan nog heviger dan de klavierstudeerenden
van een vorige periode, die door Saint-Saëns
in zijn „Carnaval des animaux" als een bij
zonder soort gedierte geestig gepersifleerd zijn,
hun buren kunnen ergeren.
In een vorige bespreking had ik het over
itijlvergelijking. De radio verschaft ons daar
voor meermalen kostelijke gelegenheid, en zoo
ook nu weer. Maandagnamiddag zendt Hil
versum II de Sonate voor viool en piano op. 100
van Brahms uit; een paar uur later wordt voor
de microfoon van Hilversum I de Sonate voor
viool en piano op. 13 van Grieg gespeeld. Nu
heb ik er vroeger al eens op attent gemaakt,
dat het Vivace van Brahms' sonate dat in
het tweede hoofddeel met het Andante tran-
quillo afwisselt en het tweede hoofddeel
van Grieg's Sonate het Allegretto tranquil-
lo hetzelfde hoofdthema hebben, behoudens
rhythmisehe afwijkingen. Men luistere nu eens
aandachtig naar beide en zal dan bemerken,
dat ondanks de gelijkenis het eene volkomen
Brahms, het andere volkomen Grieg is. Waar
dat in zit, is niet zoo gemakkelijk te definiee-
ren, want het zijn volstrekt niet alleen en
vaak zelfs niet eens in hoofdzaak uiterlijke
kenmerken, die het persoonlijke van een stijl
bepalen. Voor zoover het uiterlijkheden be
treft, is een stijl te imiteeren; dat hebben we
aan de Variaties van Ochs (die Maandagmid
dag weer, n.l. door Hilversum H, worden uitge
zonden) kunnen hooren; het overige blijft ex
clusief eigendom. Daarom is het juist zoo
moeilijk om „in den stijl van Beethoven" te
schrijven. Om op de 2de Vioolsonale van
Brahms nog even terug te lcomen: de bena
ming „Meistersingersonate", die men er vroe
ger wel aan gegeven heeft, wekt allicht de
verdenking van Wagner navolging, maar zij
is alieen op de overeenkomst van de eerste drie
noten van het beginthema met die vanWalthers
Preislied gebaseerd. Als men zoo iets voor na
volging of plagiaat aanzag, zou men met
evenveel recht Wagner plagiaat kunnen ver
wijten b.v. ornaat de eerste drie noten van
het Pelgrimskoor overeenstemmen met die
van de aria ..O Isis und Osiris" uit Mozart's
„Die Zauberflöte". Dergelijke voorbeelden kan
men bij tientallen zonder veel moeite vinden.
Niet zelden schuilt achter zulke benamingen
als „Meistersingersonate" een booze bedoeling:
ik hoorde haar althans destijds voor het eerst
uit den mond van een volbloed Wagnerlaan en
men weet wel dat Brahms bij alle bewonde
ring, die hij voor Wagner had. nimmer diens
richting als de eenige juiste en voor de toe
komst aangewezene heeft erkend en dat hem
deswege van de zijde van Wagner's geestver
wanten, met Hugo Wolf vooraan, veel vergui
zing en schimp ten deel gevallen is. Brahms
ging zijn eigen weg en wilde zich niet laten
gelijkschakelen. Dat een dergelijke weigering
vaak slecht opgenomen wordt kunnen we uit
de geschiedenis van den jongsten tijd ervaren
en Brahms mocht eigenlijk nog tevreden zijn
dat hij er met een hoeveelheid schimpscheuten
af gekomen is. Van die schimperij trok hij
zich zeer weinig aan: het componeeren konden
zijn tegenstanders hem toch niet beletten. En
nu heeft de tijd hem recht gedaan; zijn wer
ken worden meer in de concertzalen uitge
voerd dan die van Wagner, die trouwens groo-
tendeels daarvoor nooit bestemd geweest zijn,
Zelfs in Frankrijk, waar men lang tegenover
zijn muziek afzijdig heeft gestaan, heeft deze
vasten voet gekregen, al is zij er nog niet po
pulair. Voor de radio van alle landen gaan
zijn symphonieën en kamermuziekwerken
wekelijks. Nog pas hoorde ik zijn 4de Sym-
phonie uit Leipzig; Woensdag wordt dit werk
door Hilversum I uitgezonden. De monumen
tale structuur stelt nu niet meer voor raad
selen; men bewondert de kernachtigheid der
taal. de geslotenheid van den vorm, de colo-
ristische verscheidenheid en pracht; men
voelt zich aangegrepen door de heerlijke en
innige melodieën in het Andante en door de
plechtige bazuinaccoorden, die in de stuwing
der finale-chaconne eenige oogenblikken rust
brengen. Ook een werk ais het Trio op. 8. dat
Donderdag door Hilversum I wordt verbreid
bergt weinig problemen, sinds men het her
haaldelijk kan hooren. Dit uit het jaar 1854
dateeren de jeugdwerk wordt gewoonlijk ge
speeld in de gewijzigde gedaante die de com
ponist er in 1889, dus na 35 jaren, aan gaf;
het zou echter interessant zijn eens de oor
spronkelijke lezing onmiddellijk aan de om
werking te doen voorafgaan. Beide hebben hun
voor en tegen.
Zondag krijgen we een noviteit: de Sonate
voor 2 piano's van Willem Pijper, opgedragen
aan het uitnemende kunstenaarspaar Bartlett-
Robertson. Ik vernam dat Pijper's werk
uiterst gecompliceerd is; of het mooi is, daar
over zullen de meeningen vooralsnog wel uit-
eenloopen, en die zal men wel durven uiten
UW VAKBOND IS:
SECRETARIAAT: N. v. d. LAANSTR. 14
(Adv. Ingez. Med.)
TOONEELSTUKKEN.
Henk Bakker en Joop Spit. De Doorslag,
spel van criminaliteit en liefde. (Uitg. Too-
neelfonds „Bredero", Gebr. van Staden, Haar
lem).
Henk Bakker's productiviteit is voor den
criticus bijna niet meer bij te houden. De
pen is nauwelijks droog na een kritiek over
zijn laatste comedie, of er ligt al weer een
nieuw stuk De Doorslag ter recenseering
op mijn schrijftafel. Bakker schreef dit
jóngste stuk in collaboratie met den mij
onbekenden heer Joop Spit en de schrijvers
noemden het een „spel van criminaliteit en
liefde". Wij behoeven dus nauwelijks te
vragen, wat wij te wachten hebben, 'n Beetje
sensatie, 'n beetje liefde en drie bedrijven
lang de spannende vraag: „Wie is de dader?"
Edgar Wallace heeft met liefde en cri
minaliteit goud verdiend, waarom zouden
Bakker en Spit het dan ook niet eens pro-
beeren. al zullen zij dan misschien, nu zij
het voor het amateurstooneel bestemden,
met zilver tevreden moeten wezen.
Bakker en Spit geven als schrijvers blijk
op het terrein van de thriller thuis te zijn.
Vooral het eerste bedrijf het bedrijf van
den moord is met flair geschreven en
voldoet geheel aan de eischen, die men aan
dit soort stukken mag stellen. Je griezelt
prettig, er is sensatie en de oplossing aan
het slot van dit bedrijf geeft 'n verrassen
de frap, waarvoor 'n Wallace zich niet zou
hebben behoeven te schamen.
In de volgende bedrijven, waarin wij op
jacht trekken op den moordenaar of de
moordenares, zit niet dezelfde spanning als
in I. De schrijvers brengen ons wel, zooals
dat in 'n criminaliteitspuzzle behoort op
de noodige dwaalwegen, maar heel ernstig
is de verdenking tegen al die schijnbare schul
digen toch niet. De bekentenis aan
het slot komt daardoor niet zoo geheel on
verwachts. Maar het zal het publiek zeker
voldoening schenken, da: Nel Stenbeek, die
zich zoo veel moeite heeft gegeven de on
schuld van den verdachte, Hans Graafland,
te bewijzen, den inspecteur van politie en
niet dat ongure heerschap, trouwt, wan
neer die zich ontpopt als een veel grooter
schurk dan de moordenaar.
In zulke stukken moeten wij niet alles te
veel op 'n weegschaaltje leggen. De sensa
tie geeft immers den doorslag, ook in
dezen „Doorslag". Het is den schrijver lou
ter om '11 spannend speelstuk en niet om
een comédie de caractères te doen ge wees:
en hierin zijn Bakker en Spit wel geslaagd,
al zouden ze, zonder schade nog wat meer
plaats aan de ironie en den humor hebben
kunnen geven. Wij zullen De Doorslag naar
alle waarschijnlijkheid wel eenige malen
op het dilettanten-tooneel te zien krijgen,
omdat een groot deel van het publiek nu
eenmaal verzot is op de combinatie crimi
naliteit en liefde.
A. Bromet. De Stiefmoeder, tooneelspel in
4 bedrijven en De Woekeraarster, tooneel
spel in 4 bedrijven. (Uitg: Hollandia Druk
kerij, Baarn).
In een kritiek, die bij De Woekeraarster,
welk stuk in het vorige seizoen door hei
Bouber-ensemble gespeeld is geworden, was
gevoegd, wordt de schrijver A. Bromet met
niemand minder dan Heyermans vergeleken.
Dit nu leek mij voor dien heer Bromet wel
wat te veel eer. Deze schrijver staat veel
dichter bij een Bouber dan bij Heijermans.
De Woekeraarster en De Stiefmoeder zijn
volksstukken geheel in het genre, zooals ook
Bouber ze schrijft. Zij onderscheiden zich
door een goede milieuschildering, een raken
dialoog en een vlotte typeering van eenvou
dige volksnfenschen. Bromet is echter wran
ger dan Bouber en de lach, die nu en dan de
traan moet afwisselen, is bij Bouber door
gaans veel guller en frisscher dan bij Bromet.
Maar dat Bromet bij Bouber in de leer is
geweest blijkt uit alles. Zoo'n Ellie van Volen,
het Joodsche coiportèurtje van loterb ij brief
jes in De Woekeraarster bijvoorbeeld lijkt
zoo te zijn overgeloopen uit een stuk van
Bouber of van Eisensohn. En ook juffrouw
Van Dalen, de doove, haaiige geldschietster
zou een schepping van deze twee auteurs
hebben kunnen zijn. Maar een schrijver als
Bouber heeft toch te veel kijk op he: tooneel
dan dat hij ooit 4 bedrijven lang zijn men
schen aldoor maar zonder ophouden en
zonder variatie zou laten kijven en schelden,
zooals Bromet in De Stiefmoeder doet.
Toen ik één bedrijf van dit stuk. waarin
Bromet ons den strijd van een goed willende
stiefmoeder met haar aangetrouwde kinde
ren geeft, gelezen had. was ik al wee
en akelig van dien neerdrukkenden
ruzietoon en het heeft mij moeite
gekost dit tooneelspel, waarin de ru
zies in den volkstoon alle bedrijven onver
minderd voortduren tot het einde toe te le
zen. Hoe zal het dan wel zijn, als men deze
Stiefmoeder en haar onverkwikkelijke om
geving heel een avond op de planken moet-
zien. Drie uren lang ruzie, het is om den
schouwburg te ontvluchten. Ik zou niet dur
ven beweren, dat het zoo in sommige faml-
liet niet toegaat, maar het is mij moeilijk
kwalijk te nemen, dat ik ze bij voorkeur ver
mijd. De heer Bromet begaat in dit stuk de
fout van zoo vele realisten, die meenen. dat
alles, wat waar en reëel is, interessant ge
noeg is voor het tooneel.
De Woekeraarster geeft meer afwisseling.
De schildering van den wanhopigen strijd,
die een klein winkeliertje voert tegen het
grootbedrijf om te blijven bestaan, is zeker
actueel en tragisch en er is in dit tooneelspel
ook door de teekening der verschillende fi
guren veel meer kleur. De lach en de traan
wisselen elkaar, zooals wij dat in een volks
stuk gewoon zijn, regelmatig af Maar over
tuigen doet de schrijver ons toch niet, wan
neer hij ons wil doen gelooven, dat de ge
haaide woekeraarster zoo maar In de val
zou loopen. die men aari het slot voor haar
open zet. Bromet maakt zich ook met het
verzoenende slot er wel wat erg gemakkelijk
af en een Heijermans om nu toch ook
maar eens dezen schrijver te noemen zou
het met zijn artistiek geweten niet zoo op
een accoordje hebben gegooid om maar tot
een bevredigend siot te komen.
Toch zal dit stuk het zeker beter doen op
de planken aan De Stiefmoeder en het lijkt
mij dan ook wel geschikt voor vereenigingen.
die bij voorkeur stukken opvoeren, welke in
eenvoudige volkskringen spelen.
Willy Corsari. Twee Een-aeters en een
Reuze-Idee. (Uitg. Hollandia Drukkerij.
Baarn).
Van de bekende schrijfster Willy Corsari
nam H. van Wermeskerken de twee reeds
herhaaldelijk gespeelde een-acters „Klokslag
10" en „Afrekening" in zijn tooneelfonds
Comoedie op. Beide stukjes vooral Klok
slag 10 met zijn dubbele frap hebben hun
speelbaarheid afdoende bewezen en wij be
hoeven ze hier dus niet meer aan te bevelen.
Een Reuze-Idee is een twee-oedrijvig pre
tentieloos kluchtje, dat op het al-oude en
wat versleten stramien van de persoonsver
wisseling van dienstmeisje en dame ls gebor
duurd en dus tot honderd en een verwarrin
gen en vergissingen aanleiding geeft. Het is
al even geforceerd en onmogelijk als de
meeste van die soort kluchten en als geheel
blijft dit ook aan geest niet over-rijk product
ver beneden het talent van een schrijfster
van kwaliteit als Willy Corsari is. Maar
waarschijnlijk heeft zij het enkel geschre
ven voor schoolverenigingen en clubs dan
zeer jonge dilettanten, waarvoor het. dan
ook in de eerste plaats bestemd schijnt te
zijn.
J. B. SCHUIL.
ook, want we hebben hier nog geen muzikale
dictatuur. Maar als men over 't werk zelf niet
in verrukking mocht raken, is er toch nog
kans dat men dit doet over het spel. In meer
dan één opzicht kan ons dus die uitzending
van Droitwich interesseeren.
Datzelfde kan men zeggen van Droitwich's
Maandaguitzending, voor zooverre die het 8ste
Strijkkwartet van Darius Milhaud betreft en
vooral als men ze gaat vergelijken met die
van Vrijdag uit Lyon, waar het 2de kwartet
van denzelfden auteur op het programma
staat. Dit dateert uit 1914. het 8s:e moet uit
den laatsten tijd zijn. Ze leveren dus wellicht
materiaal om de ontwikkeling van den in 1892
geboren componist na te gaan Dat Milhaud
tot de voornaamste representanten der mo
derne Franschen behoort, behoef ik wel niet
meer in herinnering te brengen. Hij schreef
veel, maar van zeer ongelijke waarde
Twist om des meesters gebeente.
(Van onzen Weenschen correspondent).
Niet alleen in Hongarije en in Oostenrijk,
maar ook in verschillende andere landen
worden gedurende deze weken tal van fees
telijkheden ter eere van de nagedachtenis
van den grooten componist Franz Liszt ge
houden en vinden bijzondere muziekuitvoe
ringen plaats, waarop de werken van dezen
toondichter ten gehoore worden gebracht.
In concertzalen zit een aandachtig publiek
vol eerbied naar de composities van den
grooten meester te luisteren en diverse ra
diostations zenden de klanken door het lucht
ruim over de geheele wereld. Tot in de klein
ste kamertjes en tot in de meest verlaten en
eenzaam liggende huisjes en hutten dringen
deze melodieën door.
Vooral in Hongarije wordt Liszt's muziek
op het oogenblik voortdurend en overal ge
speeld. Geen stad of stadje, waar niet min
stens een paar Liszt-concerten gegeven wor
den. De Liszt-herinneringsplechtigheden du
ren in Hongarije tot diep in den volgenden
zomer. Men heeft pas het feit herdacht, dat
Liszt 125 jaar geleden geboren werd, en op
den 31en Juli 1936 zal het 50 jaar geleden
zijn, dat hij te Bayreuth den laatsten adem
heeft uitgeblazen.
Liszt heeft het eerste levenslicht ln een.
klein plaatsje aanschouwd, dat Raiding heet
en in het vroegere Hongaarsche comitaat
Oedenburg (of op zijn Hongaarsch Sopron)
ligt. Liszt was dus op Hongaarsch grondge
bied op de wereld gekomen, maar daar de
streek, waarin Raiding ligt, met uitzondering
van de stad Oedenburg en de onmiddellijke
omgeving er van. na het einde van den we
reldoorlog bij Oostenrijk is gekomen, waar
van het nu onder den naam van Burgenland
een afzonderlijk bondsland (oftewel provin
cie) vormt, zou Liszt. wanneer hij hier weer
geboren werd. een Oostenrijker moeten zijn!
De Oostenrijkers kunnen er zich tegen
woordig op beroemen, dat hun grondgebied
den grooten kunstenaar heeft voortgebracht.
Wederom gaan er thans in Hongarije tal
van stemmen op, welke den wensch te ken
nen geven, dat Llszt's gebeente naar Honga
rije gebracht zou worden teneinde voorgoed
ln Hongaarsche aarde te rusten. Reeds op
den 26en Februari 1887, zeven maanden dus
na Liszt's dood. is de bekende Hongaarsche
romancier Moritz Jokai in het parlement
met een Interpellatie voor den dag gekomen;
hij vroeg het lichaam van den toondichter
naar Hongarije te laten brengen. „Hij was
een van de onzen" zoo zeide hij aan het ein
de van zijn redevoering, „laten wii de Hon
gaarsche aarde zijn dierbare stoffelijke over-'
schot teruggeven!" De afgevaardigde Cornel
hield eveneens een vlammende rede, waarin
hij zeide, dat ook andere landen hun groote
componisten na hun dood terug hadden la
ten halen. Italië deed dat met Rossini,
Duitschland met Weber. Er ontspon zich een
lang debat. De premier Koloman von Tisza
was een tegenstander van het plan. want zoo
zeide hij, Liszt had tegen de heele wereld ge
zegd, dat de muziek van Hongarije geen
Hongaarsche muziek was, doch Zigeunermu-
ziek! Jokai's voorstel werd derhalve niet
aangenomen en de Pester Lloyd, een van
Boedapest's voornaamste dagbladen, schreef
dat er door dat besluit wel nooit meer iets
van zou komen, dat Liszt's gebeente naar
Hongarije gevoerd zou worden.
Liszt was te Bayreuth gestorven. Toen hij
daar begraven werd. dacht men aanvanke
lijk algemeen, dat zijn stoffelijke overschot
daar maar provisorisch bijgezet werd, want
zijn dochter Cosima Wagner zou bereid ge
reid geweest zijn haar toestemming er toe te
verleenen het stoffelijke overschot van haar
vader naai' Hongarije te laten brengen. Wel
iswaar knoopte zij er een voorwaarde aan
vast. En deze was, dat beide kamers van het
parlement te Boedapest op plechtige wijze
moesten besluiten den toondichter te laten
exhumeeren en naar Hongarije te laten
brengen.
Toen Liszt overleden was. waren er ver
scheidene steden, die aanspraak op de eer
maken tot laatste rustplaats van den mees
ter te dienen. In Weimar vond men, dat het
niet meer dan natuurlijk en billi.i k zou zijn,dat
men Liszt naast Goethe en Schiller zou bij
zetten. Anderen weer wilden den toondichter
te Eisenach aan den voet van den Wartburg
begraven, bij de Elisabethkapel, op welke
plaats de heilige Elisabeth, die evenals hij
uit Hongarije gekomen was, geleefd en ge
werkt had. Liszt had haar in zijn oratorium
verheerlijkt. De broeders van de Francisca
nerorde weer wilden hem in hun kerk te
Boedapest begraven, daar hij tot de hunnen
behoord had. En in Bayreuth. waar Liszt ge
storven was. wilde men het lichaam van
Richard Wagner's schoonvader behouden.
Liszt's stoffelijke overschot bleef te Bay
reuth en is daar tot nog toe altijd gebleven.
Maar toch ontwaakt in Hongarije altijd weer
opnieuw het verlangen den grooten man te
rug te hebben. Thans wordt er vooral te
Boedapest weer veel over gesproken en ge
schreven.
Cosima er. Siegfried Wagner zijn heenge
gaan en Cosima's dochters zijn thans drie
oude dames, die zich het liefst zoo mm mo
gelijk over deze aangelegenheid uitlaten.
W. M. BEKAAR.
VIE UWE UITGAVEN.
De vijf en de inbraak, door C. N.
Ritter-Landré
De Zuid-Hollandsche Uitgevers Maatschap
pij in Den Haag heeft doen verschijnen „De
vijf en de inbraak"; een komische geschiede
nis van C. N. Ritter-Landré.