LITTERAIRE KANTTEEKENINCEN Sollen met Shylock. DONDERDAG 19 DECEMBER 1935 HAARLEM'S DAGBLAD IT Jef Last Een huis zonder vensters. Amsterdam. Querido's Uitgevers Mij. Voor een deel der jeugd van heden is Jef Last „de" schrijver, misschien de eenige die de moeite waard is; althans, dien zij de moeite waard vindt te lezen. In dat enthousiasme zit veel wat mij aantrekt, om dat kunst, die zonder enthousiasme ontvan gen wordt ter fatsoenlijke begrafenis staat opgeschreven. Al mijn bedenkingen tegen 's mans ma nieren, schrijfwijs, woordkeus, etc. loopen dood tegen mijn erkenning dat Last een sterk talent is met een groote onderlegd heid ten opzichte van zijn techniek, met een groote macht ter artistieke suggestie, met een durf van dóór-denken in één bepaalde richting, die ondanks alles den ouderen scepticus boeit en bewondering afdwingt. Last is aanhanger van de communistische idéé en groot bewonderaar van den Fran- schen schrijver André Gide, wiens invloed op het èenken van een deel der jongere generatie al sinds twintig jaren aanzienlijk is. In dezen roman vertelt Last het leven van een gezin, waarin de waanzin inheemsch schijnt, het gezin van een beroemd Fransch scheepskapitein, Dujardin, wiens zoon Paul voor Last's visie de eeenige is, die het vraag stuk des levens tot een behoorlijke oplossing brengt omdathet communisme hem als practisch te volgen ideaal voor oogen staat en hij den zedelijken moed bezit dien weg bewust in te slaan. Als hij verneemt dat ook zijn zusje Madeleine geestesziek geworden is. mompelt hij „Het kon niet anders, ons ge zin was sinds vaders dood altijd een huis zonder vensters een huis van den waanzin. De waanzin van het individualisme, van het zich opsluiten in zich zelf. Ieder die zich in dezen tijd, ook politek, isoleert, komt tot den waanzin. Zachtjes buigt zijn Jeanne zidh over zijn stoel heen. „Mijn lieve, lieve jongenEen huis zonder vensters, dat was toch niet al leen jouw familie, dat is ieder burgerlijk gezin, waar alleen aan de belangen der familieleden gedacht ^ordt, dat is de burger lijke staat, die zich blind staart op het be lang van zijn eigen, en alleen zijn eigen burgersEen huis van den waanzin? Is de heele wereld niet een huis van den waan zin? Als het graan verbrand wordt en de koffie in zee geworpen. Als men de rubber struiken uitroeit? Als men gasbommen en tanks te hulp roept om Afrika te beschaven? En als de kinderen op de volksscholen van Parijs ondervoed zijn? Ze kust zijn voor hoofd". Ik citeer uit de finale van dit boek de bovenstaande regels om mijn lezers langs directen weg in het hart der quaestie te brengen die zij zich zouden kunnen stellen: is dit een boek voor mij, of voor Jantje of voor Pietje? In het citaat kunnen zij voor zichzelf het antwoord vinden. Mij zelf, verstokt individualist, dus volgens Jef Last krankzinnig, zal deze lectuur geen kwaad meer doen, er komt mij in deze klan ken zooveel bekends voor uit lang vervlogen dagen, dat ik er bijna met welbehagen naar luisterde. En niet in het minst word ik er door verhinderd de artistieke qualiteiten van dit boek te bewonderen en openlijk te prij zen Maar het komt mij voor dat de lezer dezer kroniekjes moet weten vanwaar de wind waait, vóór hij gaat wandelen. Dit gezegd zijnde, kunnen wij meer; vrije lijk op de schoonheden wijzen en de stoor nissen die zich hier en daar voordoen rele- veeren. Tot de eerste reken ik de gesprekken van Paul's broer Jean, met Si Mohammed eijn Afrikaanschen gastheer. Geheel dit op gaan van Jean in de sfeer der geestelijke aristocratie van zijn vriend, in de verhou dingen die zich daarbij kunnen voordoen, is ingetoomd en stijlzuiver beschreven. Hier is wel zeer de bewonderaar van Gide aan het woord. Ook is mij soms de heftigheid lief, waarmee Jef Last zijn overkropt gemoed lucht geeft al ontkomt hij voor mijn gevoel daarbij te zelden aan den bombast van den propagandist. En te vaak, naar mijn smaak, laat hij zich verlokken tot platheden, die te omzeilen waren geweest en die nu eenmaal in het Hollandsch onaangenamer aandoen dan in een vreemde taai, omdat wij er on middellijk de ongebondenheid der minach ting voor den lezer in gevoelen. Maar ondanks dat alles is Jef Last een boeiende figuur, een levende kerel tusschen veel schrijnende fos sielen in ons lieve land, waar dames en schoolmeester boven kunstenaars gesteld plegen te worden. En men kan dat erkennen, al zijn zijne idealen met de onze, noch wor den zijn levensinzichten door ons gedeeld. J. L. Pierson. De Medici. Amsterdam. Van Hoikema en Warendorff. Met zijn prachtige illustraties naar de por tretten der Medici's, met zijn vorstelijk, feestelijk voorkomen van dit royaal octaaf, is dit een boek om onder den kerstboom van uw kunstminnenden vriend te leggen. De schrijver, de bijna tachtigjarige oud-bankier pierson, is zelf zoo'n enthousiast kunstmin naar geweest en de faimiie er Medici's, met al het kwaad dat over sommigen hunner verteld is, en al het goeds dat over anderen geboekstaafd werd, heeft hem aangetrokken als een ver verwijderde zielsverwantschap misschien. Met een eenvoud die den wijze siert erkent de heer Pierson, dat hij geen kunstgeleerde is die nieuwe bronnen aan boorde. Maar hij heeft uit een respectabele hoeveelheid litteratuur en uit een door eigen aanschouwing verkregen bewonderend in- Bicht gecompileerd wat voerde tot dit boek werk: een geschreven portretgalerij van vorsten en vorstinnen ut dit Florentijnsch geslacht, ondersteund door de prachtige re producties naar de van ieder bekende ge schilderde effigies. Als voorbeeld hoe de ware aristocraat den •vrijen tijd zijns ouderdoms besteedt kan dit fraaie boek gelden. Als gids voor den reiziger naar het Mekka 'der Italiaansche peinture kan het dezen introduceeren in den kring van hen die daar leiding en steun, loon en hulde uitdeelden. G. H. 's Gravesande. Sprekende Schrijvers Amsterdam. Meulenhoff. Dit zijn vijftien interviews met schrijvende kunstenaars. Er zijn er bij die al heel wat jaartjes geleden geschreven werden en de eerste ondervraagden. Aart van der Leeuw en Frits Hopman behooren reeds niet meer tot de levenden. Toch zijn de gesprekken die de heer Pannekoek ('s Gravesande) met zijn sujetten wist te voeren en vaak ook te leiden, van zoo substantiëelen inhoud ten opzichte van hun litteraire inzichten, dat het begrijpelijk is dat de interviewer zijn op stellen wilde verzamelen, in de gerechte overtuiging dat zij ook nu nog dienst kunnen doen als inieidings- en voorüchtings materiaal .Een tot heden toe bijgewerkte blöliographie van iederen besproken auteur verhoogt daarbij het nuttig effect van dezen uitgaaf, 's Gravesande toonde zich een uitmuntend interviewer, wien het niet om anecdotische aardigheidjes over den persoon te doen was doch voor wien een zelf-diagnose zijner on dervraagden het begeerlijkst bleef. Van velen verkreeg hij diie op zijne wijze, en voor wie geen vreemdeling is in het lit terair Jerusalem, is het een bekoorlijke bezig heid die zelf-diagnoses weer voor zich op nieuw te toetsen aan de voorstelling die men zich van een auteur gemaakt heeft. Behalve van genoemden zal men in dezen bundel aan de weet kunnen komen hoe Geerten Gos- saert, Bloem, Gres-hoff, Van Genderen Stort, Dirk Coster, Oudshoorn, Van Vries land, ter Braak. Vestdijk, Delen, Elsschot, Roelants en Walschap zich in en tegenover hun arbeid stellen en voor den Hollansühen .lattré zal het verzamelen dier uitingen dus geenszins nutteloos zijn. tenzij die littré ze al vroeger in de tijdschriften naar waarde ge noten heeft. J. H. DE BOLS. HET TOONEEL NIEUW LEVEN. EEN MOEDER. Verwonderlijk toch, dat een acteur van deze generatie, die geheel in het tooneelleven staat van den tegenwoordigen tijd, er toe kon komen een stuk als Een Moeder te schrijven. In de realistische teekening van het familie milieu herkennen wij wel" den invloed van Heyermans, maar met de sterfscène waarmee dit stuk begint en vooral met de dramatisch absoluut onverantwoorde figuur vanDomien, den idioot, staan wij geheel in den tijd van de oude draak en denken wij aan stukken als Zwarte Griet van Rosier Faassen. Dit tooneelspel van Cor Hermus irriteert mij altijd weer. afls ik het zie om het opzettelijke van hét geval, maar vooral om de geheele sfeer van dit boerenmilieu. En de persoon van den idioot, die zoovele wijze dingen zegt, is wel een zoo schrikkelijk wanproduct, dat daarom alleen reeds dit stuk onmogelijk door mij aanvaard kan worden. Maar het heeft sterke speelscènes en dankbare rollen en dat zal dan ook wel de reden zijn, dat wij het telkens op het dilet- tanten-tooneel terugzien. En wanneer het zoo uitstekend wordt gespeeld als gisteren door de Geheel Ontho.udersvereen. Nieuw Leven in den Stadsschouwburg, dan wordt hierdoor althans veel vergoed en nemen wij het stuk dan maar op den koop toe mee. Het was van Nieuw Leven een zeer sterke voorstelling, te meer verrassend, omdat in het begin van het seizoen enkelen der beste spelers uit de vereeniging waren getreden. Dat ondanks die handicap de vereeniging zoo'n goede voorstelling vermocht te geven, is wel het beste bewijs dat zij over uitmun tende reserve-krachten beschikte. Het succes van den avond was wel voor het grootste deel aan Chris Vosshard, die zich in Een Moeder een ernstig en ook bekwaam regisseur heeft getoond, te danken. Want het was vooral de regie die te loven viel. Daar waren gisteren tooneelen, die uitblonken door werkelijk voortreffelijk samenspel. Reeds da delijk het begin de sterfscène van boer Nol was sterk van regie, al dreigde de te hard sprekende souffleur daar even de stem ming te verbreken. Maar ook de familie-ta- fereelen troffen door knap samenspel, éen volkomen meeleven van alle personen. Er was sfeer op het tooneel en dat is toch altijd weer het eerst noodige om een voorstelling te doen slagen. Het was duidelijk, dat op dit stuk hard gewerkt was en de spelers de aan wijzingen van den regisseur nauwgezet had den opgevolgd. Er was dit keer geen enkele zwakke broeder of zuster onder de spelers, het was een nauwsluitend geheel en daarvoor verdient de leider in de eerste plaats lof. Vosshard heeft er niet tegen opgezien om de melodramatische effecten sterk aan te zetten en dat verlangt dit stuk ongetwijfeld. Hij zelf gaf in de rol van Domien daarin den toon aan. Vosshard speelde dezen idioot met opmerkelijk talent. Hij was wat hij zijn moest een griezelig personage, een wan product, zeer zeker, maar zoo verlangde im mers de schrijver het. Vosshard verzuimde niets om van Domien een drakenfiguur te maken. Hij legde het er in zijn spel lekker dik op, zooals acteurs van de oude garde het zouden hebben gedaan en toonde daardoor een kant van zijn talent, dien ik niet van hem had verwacht, Ook mevrouw Vosshard speelde Josien, de moeder, in den ouden stijl. Haar spel was soms stevig melodramatisch, wat voor deze rol volkomen verantwoord was. Een boerin kon ik moeilijk in haar zien, maar wel was zij een krachtfiguur en dat is voor deze rol ook allereerst noodig. In het groote tooneel bij het sterfbed van Nol, vrees de ik eerst, dat de rol haar te zwaar zou zijn, maar hoe langer hoe meer wist zij Josien ge stalte te geven. Zij beheerschte als centrale figuur het tooneel en gaf vooral ook uitste kend stil spel. Als geheel was het de beste rol, die ik tot nu toe van mevrouw Vosshard heb gezien. En welk een goed kwartet al was het dan allerminst een sympathiek stel vormden de 4 kinderen, Peter dé heer Meijer wat on handig en stug in zijn boersche bewegingen. Johan de heer Nibbelink volkomen de student van het platteland, Lucie mevrouw Haazevoet opmerkelijk raak als de felle venijnige schoondochter, Kitty mevrouw Cinqualbré weer een eigen, persoonlijk type als het stadsmeisje. En qua samenspel gaven deze vier heel wat te genieten. Uitstekend sloot mevrouw Spierdijk als tante Anne Marie zich daarbij aan, al was zij wat te jong gegrimeerd. Een scherp-gemarkeerd type was de woekeraar Scheepens van den heer Van der Schaaf, die zich ook voor chargeering wist te behoeden. Mej. Faber speelde het dienst meisje pittig en natuurlijk en de heer Vellinga trachtte den pastoor zoo menschelijk mogeiijk te geven, al schoot hij dan ook maar dit is geheel ae schuld van Cor Hermus als gees telijke volkomen te kort. Aan den heer Kuin was ae sombere taak toegewezen om zichtbaar voor ons allen als boer Nol te sterven. Hij deed dat realistisch en in den stijl van het stuk. Als geheel dus een vertooning, waarop Nieuw Leven tröiseh kan zijn. Ook van de aanklee ding en de grimeering welke mooie koppen bijv. hadden Domien en Scheepens was veel werk gemaakt. Het applaus was dan ook bij zonder warm. waaruit weer bleek, dat een groot deel van het publiek nog altijd veel van sterk melodramatische effecten houdt. J. B. SCHUIL, MUZIEK. Christelijke Oratorium-Vereeniging Marcel Dupre Voor de derde maal was M. Marcel Dupré hier als gast der C. O. V., doch nu niet als de beide vorige malen in de Groote Kerk, doch in de Gemeentelijke Concertzaal, Hier gaf de C. O. V. haar Kerstconcert van dit jaar en het den laats ten tijd zoo goed als op non-activiteit gestelde orgel werd door den eminenten Fran- schen organist op ongekend schitterende wij ze in actie ven dienst en in eere hersteld. Het zou zich die eer beter waardig gemaakt heb ben. als het tot het laatst toe onberispelijk was blijven functionneeren. Dat is helaas niet het geval geweest. Rust roest. We mochten nog van een betrekkelijk geluk spreken, dat de stoornis, door het „béte" instrument zooals M. Dupré het na afloop noemde ver oorzaakt, pas in het toegift, de Toccata van Widor, voorviel. Toch was de stoornis niet bij machte om de geweldige indrukken, die het spel en de im provisatiekunst van M. Dupré wederom had den gegeven, te verkleinen. Zijn spel kent men van vele grammofoonplaten nog op den ochtend na het Kerstconcert heeft Hilversum II er een paar van uitgezonden. Welk een vir tuoos hors ligne M. Dupré is. welk een apar te klasse hij vertegenwoordigt, hebben we Woensdagavond opnieuw en van nabij kunnen hooren en de acoustiek der concertzaal ver gunde nu elk détail te onderscheiden. De or ganist heeft met die omstandigheid blijkbaar rekening gehouden en in het g min.-concert van Handel en zijn eigen „Variations sur un vieux Noël" zijn techniek en registreering tot de uitersten van subtiliteit toegespitst. Nu mo ge dit wellicht wat in strijd met het lapidaire karakter van Handel's muziek geweest zijn: men kreeg een idéé van organistische moge lijkheden, die men tevoren nimmer vermoed zou hebben. Daar was een kleur in het Ada gio, een pikanterie in de fijne staccato-passa ges van het Allegro, een warmte in den klank van het Recitativo, een lichtheid in de Gavot te. die de starheid van het instrument volko men wegcijferden. Het immobiele werd mo biel en gordde zich tot luchtigen dans. als ware het orgel een volgeling van Zarathustra geworden. En daarna kon ik der verzoeking niet weer staan om M. Dupré zijn eigen werk ook te zien vertolken. Dat werd een genot op zich zelf: die doeltreffende, absoluut beheerschte en juist daardoor gracieuze bewegingen van nabij te kunnen waarnemen. Het scheen of zijn handen en voeten, en zelfs het orgel ge wichtloos, gevleugeld, waren geworden. Zijn „Variations" hoorden we reeds vroeger van hem; de kunstige contrapuntische structuur ééne b.v. is een drievoudige canon kwam nu nog veel beter dan toen tot haar recht. Met Bach's „Toccata, Adagio en Fuga" had hij zich nog moeten inspelen, met een schitte rende improvisatie op de thema's der drie even te voren gezongen oud-Duitsche Kerst liederen, waarin hij o.a. een fuga en een ca non over het op „ihr Herrchen aus der Stadt" uit Haydn's „Jahreszeiten" gelijkende begin van het lied „Wach, Nachtigall" invlocht, zou hij geëindigd hebben, indien de stormachtige toejuichingen den grootmeester niet tot een toegift hadden genoopt. Dat deze door een plotseling mankement van het orgel niet vol tooid kon worden heb ik al gemeld. Het koor der C. O. V. zong met uitzondering van één nummer zonder begeleiding. In de Groote Kerk hebben we meer dan eens den prachtigen, door en door beschaafden en im- materieelen klank van zijn a capella-zang kunnen bewonderen; in de concertzaal bleven die kwaliteiten gehandhaafd. Ook het koor moest zich eerst inzingen: bij „Gebet" van Sweelinck had het eenige neiging tot zakken, maar daarna zong zoowel het gemengd- als het vrouwenkoor subliem. Een hoogtepunt werd bereikt in het rijk gefigureerde „Sanc- tus" van Lotti. Wat George Robert met het koor der C. O. V. bereikt heeft, dwingt bewon dering af. en we zagen met leedwezen nog zoo vele plaatsen in de zaal onbezet. Zijn presta ties als die van dit Kerstconcert, dat tegen een zeer lagen prijs toegankelijk was. dan nog niet in staat om de massa uit haar tenten te lokken? Of is per se de opwinding van een sportgebeuren daarvoor noodig? K. DE JONG HET TOONEEL Onze Londensche correspondent schrijft: Het is een verblijdend verschijnsel dat Shakespeare het uithoudt tegen zijn moderne rivalen, zelfs in het West End, waar men in het algemeen pleegt te dobbelen met drama tische kunst in de hoop veel te winnen. De hoop gaat en dat past in het dobbelspel zelden in vervulling. Maar het speculatief ka rakter van tooneelzaken blijft: en aangezien de leidende schouwburgbeeren vinden dat men met Shakespeare niet kan speculeeren raken zij hem niet aan. Dat laten zij over aan de enkele idealisten, die intusschen niet zel den beter financieel succes oogsten dan de speculanten en dobbelaars, en die het phe- nomeen van Shakespeare-„runs" hebben ge bracht. In het New Theatre wordt Romeo en Juliet al weken lang voor voile zalen gespeeld. De aantrekkelijkheid van het stuk wordt uiteraard verhoogd door de nieuwe opvattin gen van de persoonlijkheden van held en heldin en de nieuwe concepties van de acties en reacties, welke zulke knappe kunstenaars als John Gielgud, Edith Evans, Laurence Olivier en Peggy Ashcroft ons geven. De toover van den grooten man van Stratford is sterk genoeg om het hem gewijde theater, The Old Vic. staande te houden. Deze schouwburg ligt in een onvriendelijke buurt ten Zuiden van ae rivier, niet ver van het Waterloo-station. De reis er heen is ongeriefeüjk. Op en rond het theater zelf ontbreekt de luister der lok kende lichten, die zoovelen naar het West End trekt. De zaal is noch gezellig van stoffage noch comfortabel van zit. Maar zij is vol. Londen heeft duizenden trouwe Shake' speare-klanten die graag ongerief verdragen en de glorie rond het avondje-uit willen ont beren om Macbeth te zien en te hooren in de breede enorme voordracht der traditioneele vertolking. Men verdraagt zelfs de grillen van stoutmoedige regisseurs, die de figuren van Shakespeare hullen in de kleedij van den tijd, als men de tekst maar krijgt, goed voor gedragen. Shylock te zien verschijnen op het tooneel met een moderne regenjas aan, een bolhoed op. afgeloopen hakken aan zijn schoenen en een paraplu in de hand, is wij hebben het onlangs ondervonden een wat verbijsterende ervaring. Het land waar de rubberboom groeit die de stof verschaft welke onze regenjassen helpt maken was in de 14de eeuw. den tijd ongeveer waarii Shakespeare Shylock plaatst, nog niet ont dekt. De paraplu zal nog wel van later tijd zijn. Men vertelt hier, dat de eerste Londenaar met een paraplu in zijn stad werd waargeno men in de 18de eeuw. en dat hy zoo hevig werd geplaagd dat hij een goed heenkomen moest zoeken. Maar het besef van zulke anachronismen verdwijnt wanneer Shylock, zooals in dit geval, in bewonderenswaardig spel het tragisch karakter, dat Shakespeare hem heeft gegeven, doet overjieerschen. De paraplu en de regenjas dringen zich nog wel eens hatelijk op, maar ze zijn toch niet zoo hatelijk als het komisch karakter, dat een te goeder naam en faam bekend staande too neeltroep in Croydon aan den held van Den Koopman van. Venetië heeft gegeven. Dit is een opzettelijke misvatting van de rol. en weinig minder dan Shakespeare-schennis. SCHILDERKUNST DE SCHUBERT-SERIE Aquarellen door Ant. Pieck. Slechts gedurende enkele dagen is in de groote teekenzaal van het Kennemer Lyceum een tentoonstelling van werken door Ant. Pieck te bezichtigen. Er is als gewoonlijk een overvloed van werk in velerlei techniek en men zal het een en ander allicht als oude bekende begroeten. Doch een geheel nieuwe reeks aquarellen, aan Schubert's leven en werk gewijd, in ori gineel te kunnen bewonderen, maakt deze expositie interessant en een bezoek reeds waard. Want zelfs de meest minutieuse reproduc tie methode en de techniek gaat toch al ver iaat een kleinigheidje verloren gaan van de reine, onbeduimeldheid van een ori gineel en dat kleinigheidje maakt vaak veel uit. Anton Pieck het is hier al meermalen gezegd is een buitengewoon knap illustra tor die ook in deze nieuwe reeks hier en daar finesses bereikt die men slechts bij oude op ivoor geschilderde miniatuurtjes kan vinden. „An der Wiege" waar -het fijne vrouwenfi guurtje geheel de superieure qualiteit van zulk een miniatuur heeft, is daar een voor beeld van. De Schubert-cyclus omvat de be kendste composities van den zoo geliefden liederdichter; Pieck teekende den fantasti- schen Erlkönig en het e^jatlsche „An die Musik" even begrijpend ais den eenvoudig- romantischen „Leiermann" en het prachtige liedje van de ..Forelle" illustreert hij even charmant en luchtig, als <fe muziek is. Naast ..Ar. der Wiege" vind ik den „Lindenbaum" een juweeltje van Pieck's nieuwe reeks. Er is daarin met betrekkelijk weinig sujet en figu ratie zulk een fijne kleurtoon gehouden dat men het gaarne als ding-an-sich. dus buiten ieder verband met Schubert aan den wand zou hangen. En verder: ge zult nog meer liederen kunnen verbeeld vinden, die wij slechts noemen kunnen, als bijvoorbeeld: „Standchen", „Die Post". „Der Doppelgan- ger" enz. enz. Men ga die serie eens bekij ken en dan ook letten op een reeks grootere reisteekeningen, die Pieck in Rome en Reims maakte. Hij Ls een romantiker in zijn gansche oeuvre en een eclectische geest daarenboven, en daarnaast een teekenaar voor wien het vak in geen enkele richting meer een ge heim bezit. Daarvan getuigen zoowel zijn Schubert aquarellen als het buiten gemaak te reiswerk. Misschien komt het door zijn ro mantiek dat zijn exposities altijd zoo rom melig ingericht zijn, maar misschien komt dat in dit geval ook. doordat het een school- expositie geld. En dan slik ik die opmerking dus maar weer zoet in J. H. DE BOIS. FEESTAVOND Op Zaterdag 21 December houdt de Arbei ders Auto Reisclub „Herman Heijermans" haar eerste feestvergaöering in 't gebouw Olympia Kinderhuissingel, die besloten wordt met. een De Kei van Abessvnië met zijn zoon, den hertog van Harrar. op weg naar het Amei. .oche Roode Kruis hospitaal te Dessie, waar de bij het bombardement gewonde inwoners zijn ondergebracht. Deze foto werd met een speciaal vliegtuig naar Europa gebracht. RECLAMETRUC Mary Pickford, de vroeger zeer bekende filmster, zou zich voor het Presidentschap der Ver. Staten candidaat willen stellen. Liberaal Soc. Beweging. Lezing van den heer C. Verwey. ,.De Liberaal-Socialistische Beweging" hield Woensdagavond in Brinkmann een bijeen komst met genoodigden, waarin de heer C. Verwey, voorzitter der pers- en propaganda- commissie, een rede hield, waarin hij de vol gende stellingen verdedigde: „Het particuliere grootgrondeigendom is de laatste grond van den nood en de econo mische onvrijheid, zoowel van de in loon dienst-verhouding levende massa, als van den middenstand': omgekeerd Ls de onbelem- merende toegang tot het landhuishoudelijk gebruik van den grond voor allen, die hem voor hun arbeid behoeven en begeeren, grondslag en voorwaarde voor de economi sche zelfstandigheid van het geheele arbei dende volk". De grond, die een onvermeerderbaar. voor het leven der menschen onmisbaar goed is, heeft ten gevolge van een eigendomsverdee- ling, die uit de feodaliteit stamt, door con centratie in de handen van weinigen van een op zich zelf, ten opzichte van de behoef te. zeer overvloedigen voorraad, het karakter van een zeldzaam goed verkregen. Daar. waar een onvermeerderbaar goed van volstrekte onmisbaarheid in de handen van een deel der bevolking is. verkeert het overige deel in een afhankelijkheidsverhou ding tot het andere deel Er bestaat daar een monopolie-verhouding tusschen beide groe pen. Het grondmonopolie heeft in onze samen levingen het gevolg, dat de bezltlooze massa, die slechts haar arbeidsdiensten ter markt kan brengen, daarvoor in ruil een monopo- lieloon, d.i. een door den invloed van dit mo nopolie gekort loon ontvangt. Hierin liet de oorzaak: le. van de sociale ongelijkheid, die haar uitdrukking vindt in het verschijnsel der massale armoede te midden van den groot sten overvloed: 2e. van den klassenstrijd, die uiting Ls van de economische tegenstelling van belangen der arbeiders en der ondernemers-kapitalis ten; 3e. van de crises, die altijd weer, met steeds korter tusschenruimte en in steeds heviger graad en langer duur. sedert meer dan een eeuw terugkeeren: 4e. van hot gevaarlijke exDortindustria!is me: gevaarlijk, want. zal de winst behouden blijven, dan moeten tot iederen prijs in het buitenland afzetmarkten worden gezocht: 5e. van de oorlogen: onze belangen moeten worden beschermd en: wij hebben expansie noodig. Nadat de spreker op deze wijze als het ware de diagnose van de ziekte had gesteld, had aangetoond, dat de oorzaak der sociale kwestie in het monopolie van den grond eigendom is gelegen, ging hij over tot het schetsen van een samenleving, waarin de vrije concurrentie heerschen zou. De waarlijk vrije concurrentie voert tot een toestand van rationeele. economische ge lijkheid. d.w.z. tot een toestand, waarin het inkomen der werkende personen gelijk aan de waarde van hun arbeidsproduct is. Ten einde deze samenleving van rationeele. economische gelijkheid te verkrijgen, is slechts noodig het monopolistisch grond eigendom. dat de vereffende werking der concurrentie op de Inkomens belet, op te heffen. Op de vraag, hoe dat moet gebeuren, ant woordt hij als volgt: Daar het monopoliegoed, de grond, niet wegens natuurlijke zeldzaamheid, doch door kunstmatige (tw. oorspronkelijk geweldda dige) afsluiting van een overvloedigen voor raad tot een zeldzaam goed is geworden, ls de binnenlandsche boer en kolonisatie d.i. het tot zelfstandige boeren maken der land arbeiders en boerenzoons het aangewezen middel om de macht van het monopolie te breken, daar door haar de afhankeliike man ten olattelande aar. den greep van dit mo nopolie wordt onttrokken en zijn inkomen ge leidelijk stijgt tot dat van den zelfstandigen boer. die op eigen hoeve en met de krachten van zijn gezin, zijn land bewerkt. Naarmate deze binnenlandsche kolonisatie vordert, neemt de koonkracht der landelijke markt en daarmede die der stedelijke toe. daar de massa ten plattelande eigenaar blijft van haar product en het loon van den in dustriearbeider stijgt zoowel door het op houden van de toestrooming der landprole- tariërs naar de stad. als door de vermeerder de vraag naar de producten der industrie en de terugstrooming uit de stad naar het land van handwerkers, die door de tot bloei ko mende landelijke nederzettingen worden aangetrokken. Door deze ontwikkeling wordt aan het grondeigendom zijn monopolistisch karakter meer en meer ontnomen, daar de onzelfstan dige landarbeider in de mogelijkheid van aansluiting aan een binnenlandsche kolonie zich den weg ziet geopend tot zelfstandigheid en daarmede tot een inkomen, dat niet door een monopolie wordt gekort. Daaruit volgt, dat de marktwaarde van het land meer en meer daalt, immers, deze waarde berust op de aanwezigheid van den afhankelijken landarbeider en dat het land bij den natuurlijken overvloed van den erond meer en meer zal worden aangeboden Eind- resu'taat der geheele beweging moet een sa menleving zijn, waarin de koopkrachtige vraag op de markt naar goederen en dien sten steeds in overeenstemming met het aanbod zal zijn, Hoe zeer de productie ook zal toenemen, steeds zal. daar ieder eigenaar van zlïn arbeidsproduct bh'ft. re^. dp vn^e waarde daarvan zelf geniet, een gelijkelijk gestegen vraag er tegenover staan. Hiermede zal aan de sociale gerechtigheid zijn voldatn.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 7