LITTERAIRE
KANTTEEKENINCEN
Sollen met Shylock.
DONDERDAG 19 DECEMBER 1935
HAARLEM'S DAGBLAD
IT
Jef Last Een huis zonder
vensters. Amsterdam.
Querido's Uitgevers Mij.
Voor een deel der jeugd van heden is
Jef Last „de" schrijver, misschien de eenige
die de moeite waard is; althans, dien zij
de moeite waard vindt te lezen. In dat
enthousiasme zit veel wat mij aantrekt, om
dat kunst, die zonder enthousiasme ontvan
gen wordt ter fatsoenlijke begrafenis staat
opgeschreven.
Al mijn bedenkingen tegen 's mans ma
nieren, schrijfwijs, woordkeus, etc. loopen
dood tegen mijn erkenning dat Last een
sterk talent is met een groote onderlegd
heid ten opzichte van zijn techniek, met een
groote macht ter artistieke suggestie, met
een durf van dóór-denken in één bepaalde
richting, die ondanks alles den ouderen
scepticus boeit en bewondering afdwingt.
Last is aanhanger van de communistische
idéé en groot bewonderaar van den Fran-
schen schrijver André Gide, wiens invloed
op het èenken van een deel der jongere
generatie al sinds twintig jaren aanzienlijk
is. In dezen roman vertelt Last het leven
van een gezin, waarin de waanzin inheemsch
schijnt, het gezin van een beroemd Fransch
scheepskapitein, Dujardin, wiens zoon Paul
voor Last's visie de eeenige is, die het vraag
stuk des levens tot een behoorlijke oplossing
brengt omdathet communisme hem als
practisch te volgen ideaal voor oogen staat
en hij den zedelijken moed bezit dien weg
bewust in te slaan. Als hij verneemt dat ook
zijn zusje Madeleine geestesziek geworden
is. mompelt hij „Het kon niet anders, ons ge
zin was sinds vaders dood altijd een huis
zonder vensters een huis van den waanzin.
De waanzin van het individualisme, van het
zich opsluiten in zich zelf. Ieder die zich in
dezen tijd, ook politek, isoleert, komt tot den
waanzin.
Zachtjes buigt zijn Jeanne zidh over zijn
stoel heen. „Mijn lieve, lieve jongenEen
huis zonder vensters, dat was toch niet al
leen jouw familie, dat is ieder burgerlijk
gezin, waar alleen aan de belangen der
familieleden gedacht ^ordt, dat is de burger
lijke staat, die zich blind staart op het be
lang van zijn eigen, en alleen zijn eigen
burgersEen huis van den waanzin? Is
de heele wereld niet een huis van den waan
zin? Als het graan verbrand wordt en de
koffie in zee geworpen. Als men de rubber
struiken uitroeit? Als men gasbommen en
tanks te hulp roept om Afrika te beschaven?
En als de kinderen op de volksscholen van
Parijs ondervoed zijn? Ze kust zijn voor
hoofd".
Ik citeer uit de finale van dit boek de
bovenstaande regels om mijn lezers langs
directen weg in het hart der quaestie te
brengen die zij zich zouden kunnen stellen:
is dit een boek voor mij, of voor Jantje of
voor Pietje? In het citaat kunnen zij voor
zichzelf het antwoord vinden.
Mij zelf, verstokt individualist, dus volgens
Jef Last krankzinnig, zal deze lectuur geen
kwaad meer doen, er komt mij in deze klan
ken zooveel bekends voor uit lang vervlogen
dagen, dat ik er bijna met welbehagen naar
luisterde. En niet in het minst word ik er
door verhinderd de artistieke qualiteiten van
dit boek te bewonderen en openlijk te prij
zen Maar het komt mij voor dat de lezer
dezer kroniekjes moet weten vanwaar de
wind waait, vóór hij gaat wandelen.
Dit gezegd zijnde, kunnen wij meer; vrije
lijk op de schoonheden wijzen en de stoor
nissen die zich hier en daar voordoen rele-
veeren. Tot de eerste reken ik de gesprekken
van Paul's broer Jean, met Si Mohammed
eijn Afrikaanschen gastheer. Geheel dit op
gaan van Jean in de sfeer der geestelijke
aristocratie van zijn vriend, in de verhou
dingen die zich daarbij kunnen voordoen, is
ingetoomd en stijlzuiver beschreven. Hier is
wel zeer de bewonderaar van Gide aan het
woord. Ook is mij soms de heftigheid lief,
waarmee Jef Last zijn overkropt gemoed
lucht geeft al ontkomt hij voor mijn gevoel
daarbij te zelden aan den bombast van den
propagandist. En te vaak, naar mijn smaak,
laat hij zich verlokken tot platheden, die te
omzeilen waren geweest en die nu eenmaal
in het Hollandsch onaangenamer aandoen
dan in een vreemde taai, omdat wij er on
middellijk de ongebondenheid der minach
ting voor den lezer in gevoelen. Maar ondanks
dat alles is Jef Last een boeiende figuur, een
levende kerel tusschen veel schrijnende fos
sielen in ons lieve land, waar dames en
schoolmeester boven kunstenaars gesteld
plegen te worden. En men kan dat erkennen,
al zijn zijne idealen met de onze, noch wor
den zijn levensinzichten door ons gedeeld.
J. L. Pierson. De Medici.
Amsterdam. Van Hoikema
en Warendorff.
Met zijn prachtige illustraties naar de por
tretten der Medici's, met zijn vorstelijk,
feestelijk voorkomen van dit royaal octaaf,
is dit een boek om onder den kerstboom van
uw kunstminnenden vriend te leggen. De
schrijver, de bijna tachtigjarige oud-bankier
pierson, is zelf zoo'n enthousiast kunstmin
naar geweest en de faimiie er Medici's, met
al het kwaad dat over sommigen hunner
verteld is, en al het goeds dat over anderen
geboekstaafd werd, heeft hem aangetrokken
als een ver verwijderde zielsverwantschap
misschien. Met een eenvoud die den wijze
siert erkent de heer Pierson, dat hij geen
kunstgeleerde is die nieuwe bronnen aan
boorde. Maar hij heeft uit een respectabele
hoeveelheid litteratuur en uit een door eigen
aanschouwing verkregen bewonderend in-
Bicht gecompileerd wat voerde tot dit boek
werk: een geschreven portretgalerij van
vorsten en vorstinnen ut dit Florentijnsch
geslacht, ondersteund door de prachtige re
producties naar de van ieder bekende ge
schilderde effigies.
Als voorbeeld hoe de ware aristocraat den
•vrijen tijd zijns ouderdoms besteedt kan dit
fraaie boek gelden. Als gids voor den reiziger
naar het Mekka 'der Italiaansche peinture
kan het dezen introduceeren in den kring
van hen die daar leiding en steun, loon en
hulde uitdeelden.
G. H. 's Gravesande.
Sprekende Schrijvers
Amsterdam. Meulenhoff.
Dit zijn vijftien interviews met schrijvende
kunstenaars. Er zijn er bij die al heel wat
jaartjes geleden geschreven werden en de
eerste ondervraagden. Aart van der Leeuw
en Frits Hopman behooren reeds niet meer
tot de levenden. Toch zijn de gesprekken
die de heer Pannekoek ('s Gravesande) met
zijn sujetten wist te voeren en vaak ook te
leiden, van zoo substantiëelen inhoud ten
opzichte van hun litteraire inzichten, dat het
begrijpelijk is dat de interviewer zijn op
stellen wilde verzamelen, in de gerechte
overtuiging dat zij ook nu nog dienst kunnen
doen als inieidings- en voorüchtings materiaal
.Een tot heden toe bijgewerkte blöliographie
van iederen besproken auteur verhoogt
daarbij het nuttig effect van dezen uitgaaf,
's Gravesande toonde zich een uitmuntend
interviewer, wien het niet om anecdotische
aardigheidjes over den persoon te doen was
doch voor wien een zelf-diagnose zijner on
dervraagden het begeerlijkst bleef.
Van velen verkreeg hij diie op zijne wijze,
en voor wie geen vreemdeling is in het lit
terair Jerusalem, is het een bekoorlijke bezig
heid die zelf-diagnoses weer voor zich op
nieuw te toetsen aan de voorstelling die men
zich van een auteur gemaakt heeft. Behalve
van genoemden zal men in dezen bundel aan
de weet kunnen komen hoe Geerten Gos-
saert, Bloem, Gres-hoff, Van Genderen
Stort, Dirk Coster, Oudshoorn, Van Vries
land, ter Braak. Vestdijk, Delen, Elsschot,
Roelants en Walschap zich in en tegenover
hun arbeid stellen en voor den Hollansühen
.lattré zal het verzamelen dier uitingen dus
geenszins nutteloos zijn. tenzij die littré ze al
vroeger in de tijdschriften naar waarde ge
noten heeft.
J. H. DE BOLS.
HET TOONEEL
NIEUW LEVEN.
EEN MOEDER.
Verwonderlijk toch, dat een acteur van
deze generatie, die geheel in het tooneelleven
staat van den tegenwoordigen tijd, er toe kon
komen een stuk als Een Moeder te schrijven.
In de realistische teekening van het familie
milieu herkennen wij wel" den invloed van
Heyermans, maar met de sterfscène waarmee
dit stuk begint en vooral met de dramatisch
absoluut onverantwoorde figuur vanDomien,
den idioot, staan wij geheel in den tijd van
de oude draak en denken wij aan stukken
als Zwarte Griet van Rosier Faassen. Dit
tooneelspel van Cor Hermus irriteert mij
altijd weer. afls ik het zie om het opzettelijke
van hét geval, maar vooral om de geheele
sfeer van dit boerenmilieu. En de persoon
van den idioot, die zoovele wijze dingen zegt,
is wel een zoo schrikkelijk wanproduct, dat
daarom alleen reeds dit stuk onmogelijk door
mij aanvaard kan worden.
Maar het heeft sterke speelscènes en
dankbare rollen en dat zal dan ook wel de
reden zijn, dat wij het telkens op het dilet-
tanten-tooneel terugzien. En wanneer het
zoo uitstekend wordt gespeeld als gisteren
door de Geheel Ontho.udersvereen. Nieuw
Leven in den Stadsschouwburg, dan wordt
hierdoor althans veel vergoed en nemen wij
het stuk dan maar op den koop toe mee.
Het was van Nieuw Leven een zeer sterke
voorstelling, te meer verrassend, omdat in
het begin van het seizoen enkelen der beste
spelers uit de vereeniging waren getreden.
Dat ondanks die handicap de vereeniging
zoo'n goede voorstelling vermocht te geven,
is wel het beste bewijs dat zij over uitmun
tende reserve-krachten beschikte.
Het succes van den avond was wel voor
het grootste deel aan Chris Vosshard, die zich
in Een Moeder een ernstig en ook bekwaam
regisseur heeft getoond, te danken. Want het
was vooral de regie die te loven viel. Daar
waren gisteren tooneelen, die uitblonken door
werkelijk voortreffelijk samenspel. Reeds da
delijk het begin de sterfscène van boer
Nol was sterk van regie, al dreigde de te
hard sprekende souffleur daar even de stem
ming te verbreken. Maar ook de familie-ta-
fereelen troffen door knap samenspel, éen
volkomen meeleven van alle personen. Er
was sfeer op het tooneel en dat is toch altijd
weer het eerst noodige om een voorstelling
te doen slagen. Het was duidelijk, dat op dit
stuk hard gewerkt was en de spelers de aan
wijzingen van den regisseur nauwgezet had
den opgevolgd. Er was dit keer geen enkele
zwakke broeder of zuster onder de spelers,
het was een nauwsluitend geheel en daarvoor
verdient de leider in de eerste plaats lof.
Vosshard heeft er niet tegen opgezien om
de melodramatische effecten sterk aan te
zetten en dat verlangt dit stuk ongetwijfeld.
Hij zelf gaf in de rol van Domien daarin den
toon aan. Vosshard speelde dezen idioot met
opmerkelijk talent. Hij was wat hij zijn
moest een griezelig personage, een wan
product, zeer zeker, maar zoo verlangde im
mers de schrijver het. Vosshard verzuimde
niets om van Domien een drakenfiguur te
maken. Hij legde het er in zijn spel lekker
dik op, zooals acteurs van de oude garde het
zouden hebben gedaan en toonde daardoor
een kant van zijn talent, dien ik niet van
hem had verwacht,
Ook mevrouw Vosshard speelde Josien, de
moeder, in den ouden stijl. Haar spel was
soms stevig melodramatisch, wat voor deze
rol volkomen verantwoord was.
Een boerin kon ik moeilijk in haar zien,
maar wel was zij een krachtfiguur en dat is
voor deze rol ook allereerst noodig. In het
groote tooneel bij het sterfbed van Nol, vrees
de ik eerst, dat de rol haar te zwaar zou zijn,
maar hoe langer hoe meer wist zij Josien ge
stalte te geven. Zij beheerschte als centrale
figuur het tooneel en gaf vooral ook uitste
kend stil spel. Als geheel was het de beste rol,
die ik tot nu toe van mevrouw Vosshard heb
gezien.
En welk een goed kwartet al was het dan
allerminst een sympathiek stel vormden de
4 kinderen, Peter dé heer Meijer wat on
handig en stug in zijn boersche bewegingen.
Johan de heer Nibbelink volkomen de
student van het platteland, Lucie mevrouw
Haazevoet opmerkelijk raak als de felle
venijnige schoondochter, Kitty mevrouw
Cinqualbré weer een eigen, persoonlijk type
als het stadsmeisje. En qua samenspel gaven
deze vier heel wat te genieten.
Uitstekend sloot mevrouw Spierdijk als tante
Anne Marie zich daarbij aan, al was zij wat te
jong gegrimeerd. Een scherp-gemarkeerd type
was de woekeraar Scheepens van den heer Van
der Schaaf, die zich ook voor chargeering wist
te behoeden. Mej. Faber speelde het dienst
meisje pittig en natuurlijk en de heer Vellinga
trachtte den pastoor zoo menschelijk mogeiijk
te geven, al schoot hij dan ook maar dit is
geheel ae schuld van Cor Hermus als gees
telijke volkomen te kort. Aan den heer Kuin
was ae sombere taak toegewezen om zichtbaar
voor ons allen als boer Nol te sterven. Hij deed
dat realistisch en in den stijl van het stuk.
Als geheel dus een vertooning, waarop Nieuw
Leven tröiseh kan zijn. Ook van de aanklee
ding en de grimeering welke mooie koppen
bijv. hadden Domien en Scheepens was veel
werk gemaakt. Het applaus was dan ook bij
zonder warm. waaruit weer bleek, dat een
groot deel van het publiek nog altijd veel van
sterk melodramatische effecten houdt.
J. B. SCHUIL,
MUZIEK.
Christelijke Oratorium-Vereeniging
Marcel Dupre
Voor de derde maal was M. Marcel Dupré
hier als gast der C. O. V., doch nu niet als de
beide vorige malen in de Groote Kerk, doch
in de Gemeentelijke Concertzaal, Hier gaf de
C. O. V. haar Kerstconcert van dit jaar en het
den laats ten tijd zoo goed als op non-activiteit
gestelde orgel werd door den eminenten Fran-
schen organist op ongekend schitterende wij
ze in actie ven dienst en in eere hersteld. Het
zou zich die eer beter waardig gemaakt heb
ben. als het tot het laatst toe onberispelijk
was blijven functionneeren. Dat is helaas niet
het geval geweest. Rust roest. We mochten
nog van een betrekkelijk geluk spreken, dat
de stoornis, door het „béte" instrument
zooals M. Dupré het na afloop noemde ver
oorzaakt, pas in het toegift, de Toccata van
Widor, voorviel.
Toch was de stoornis niet bij machte om
de geweldige indrukken, die het spel en de im
provisatiekunst van M. Dupré wederom had
den gegeven, te verkleinen. Zijn spel kent men
van vele grammofoonplaten nog op den
ochtend na het Kerstconcert heeft Hilversum
II er een paar van uitgezonden. Welk een vir
tuoos hors ligne M. Dupré is. welk een apar
te klasse hij vertegenwoordigt, hebben we
Woensdagavond opnieuw en van nabij kunnen
hooren en de acoustiek der concertzaal ver
gunde nu elk détail te onderscheiden. De or
ganist heeft met die omstandigheid blijkbaar
rekening gehouden en in het g min.-concert
van Handel en zijn eigen „Variations sur un
vieux Noël" zijn techniek en registreering tot
de uitersten van subtiliteit toegespitst. Nu mo
ge dit wellicht wat in strijd met het lapidaire
karakter van Handel's muziek geweest zijn:
men kreeg een idéé van organistische moge
lijkheden, die men tevoren nimmer vermoed
zou hebben. Daar was een kleur in het Ada
gio, een pikanterie in de fijne staccato-passa
ges van het Allegro, een warmte in den klank
van het Recitativo, een lichtheid in de Gavot
te. die de starheid van het instrument volko
men wegcijferden. Het immobiele werd mo
biel en gordde zich tot luchtigen dans. als
ware het orgel een volgeling van Zarathustra
geworden.
En daarna kon ik der verzoeking niet weer
staan om M. Dupré zijn eigen werk ook te
zien vertolken. Dat werd een genot op zich
zelf: die doeltreffende, absoluut beheerschte
en juist daardoor gracieuze bewegingen van
nabij te kunnen waarnemen. Het scheen of
zijn handen en voeten, en zelfs het orgel ge
wichtloos, gevleugeld, waren geworden. Zijn
„Variations" hoorden we reeds vroeger van
hem; de kunstige contrapuntische structuur
ééne b.v. is een drievoudige canon kwam
nu nog veel beter dan toen tot haar recht.
Met Bach's „Toccata, Adagio en Fuga" had
hij zich nog moeten inspelen, met een schitte
rende improvisatie op de thema's der drie
even te voren gezongen oud-Duitsche Kerst
liederen, waarin hij o.a. een fuga en een ca
non over het op „ihr Herrchen aus der Stadt"
uit Haydn's „Jahreszeiten" gelijkende begin
van het lied „Wach, Nachtigall" invlocht, zou
hij geëindigd hebben, indien de stormachtige
toejuichingen den grootmeester niet tot een
toegift hadden genoopt. Dat deze door een
plotseling mankement van het orgel niet vol
tooid kon worden heb ik al gemeld.
Het koor der C. O. V. zong met uitzondering
van één nummer zonder begeleiding. In de
Groote Kerk hebben we meer dan eens den
prachtigen, door en door beschaafden en im-
materieelen klank van zijn a capella-zang
kunnen bewonderen; in de concertzaal bleven
die kwaliteiten gehandhaafd. Ook het koor
moest zich eerst inzingen: bij „Gebet" van
Sweelinck had het eenige neiging tot zakken,
maar daarna zong zoowel het gemengd- als
het vrouwenkoor subliem. Een hoogtepunt
werd bereikt in het rijk gefigureerde „Sanc-
tus" van Lotti. Wat George Robert met het
koor der C. O. V. bereikt heeft, dwingt bewon
dering af. en we zagen met leedwezen nog zoo
vele plaatsen in de zaal onbezet. Zijn presta
ties als die van dit Kerstconcert, dat tegen
een zeer lagen prijs toegankelijk was. dan nog
niet in staat om de massa uit haar tenten te
lokken? Of is per se de opwinding van een
sportgebeuren daarvoor noodig?
K. DE JONG
HET TOONEEL
Onze Londensche correspondent schrijft:
Het is een verblijdend verschijnsel dat
Shakespeare het uithoudt tegen zijn moderne
rivalen, zelfs in het West End, waar men in
het algemeen pleegt te dobbelen met drama
tische kunst in de hoop veel te winnen. De
hoop gaat en dat past in het dobbelspel
zelden in vervulling. Maar het speculatief ka
rakter van tooneelzaken blijft: en aangezien
de leidende schouwburgbeeren vinden dat
men met Shakespeare niet kan speculeeren
raken zij hem niet aan. Dat laten zij over aan
de enkele idealisten, die intusschen niet zel
den beter financieel succes oogsten dan de
speculanten en dobbelaars, en die het phe-
nomeen van Shakespeare-„runs" hebben ge
bracht. In het New Theatre wordt Romeo en
Juliet al weken lang voor voile zalen gespeeld.
De aantrekkelijkheid van het stuk wordt
uiteraard verhoogd door de nieuwe opvattin
gen van de persoonlijkheden van held en
heldin en de nieuwe concepties van de acties
en reacties, welke zulke knappe kunstenaars
als John Gielgud, Edith Evans, Laurence
Olivier en Peggy Ashcroft ons geven. De toover
van den grooten man van Stratford is sterk
genoeg om het hem gewijde theater, The Old
Vic. staande te houden. Deze schouwburg ligt
in een onvriendelijke buurt ten Zuiden van
ae rivier, niet ver van het Waterloo-station.
De reis er heen is ongeriefeüjk. Op en rond
het theater zelf ontbreekt de luister der lok
kende lichten, die zoovelen naar het West End
trekt. De zaal is noch gezellig van stoffage
noch comfortabel van zit. Maar zij is vol.
Londen heeft duizenden trouwe Shake'
speare-klanten die graag ongerief verdragen
en de glorie rond het avondje-uit willen ont
beren om Macbeth te zien en te hooren in de
breede enorme voordracht der traditioneele
vertolking. Men verdraagt zelfs de grillen
van stoutmoedige regisseurs, die de figuren
van Shakespeare hullen in de kleedij van den
tijd, als men de tekst maar krijgt, goed voor
gedragen. Shylock te zien verschijnen op het
tooneel met een moderne regenjas aan, een
bolhoed op. afgeloopen hakken aan zijn
schoenen en een paraplu in de hand, is
wij hebben het onlangs ondervonden een
wat verbijsterende ervaring. Het land waar
de rubberboom groeit die de stof verschaft
welke onze regenjassen helpt maken was in de
14de eeuw. den tijd ongeveer waarii
Shakespeare Shylock plaatst, nog niet ont
dekt. De paraplu zal nog wel van later tijd
zijn. Men vertelt hier, dat de eerste Londenaar
met een paraplu in zijn stad werd waargeno
men in de 18de eeuw. en dat hy zoo hevig
werd geplaagd dat hij een goed heenkomen
moest zoeken. Maar het besef van zulke
anachronismen verdwijnt wanneer Shylock,
zooals in dit geval, in bewonderenswaardig
spel het tragisch karakter, dat Shakespeare
hem heeft gegeven, doet overjieerschen. De
paraplu en de regenjas dringen zich nog wel
eens hatelijk op, maar ze zijn toch niet zoo
hatelijk als het komisch karakter, dat een te
goeder naam en faam bekend staande too
neeltroep in Croydon aan den held van Den
Koopman van. Venetië heeft gegeven. Dit is
een opzettelijke misvatting van de rol. en
weinig minder dan Shakespeare-schennis.
SCHILDERKUNST
DE SCHUBERT-SERIE
Aquarellen door Ant. Pieck.
Slechts gedurende enkele dagen is in de
groote teekenzaal van het Kennemer Lyceum
een tentoonstelling van werken door Ant.
Pieck te bezichtigen. Er is als gewoonlijk een
overvloed van werk in velerlei techniek en
men zal het een en ander allicht als oude
bekende begroeten.
Doch een geheel nieuwe reeks aquarellen,
aan Schubert's leven en werk gewijd, in ori
gineel te kunnen bewonderen, maakt deze
expositie interessant en een bezoek reeds
waard.
Want zelfs de meest minutieuse reproduc
tie methode en de techniek gaat toch al
ver iaat een kleinigheidje verloren gaan
van de reine, onbeduimeldheid van een ori
gineel en dat kleinigheidje maakt vaak veel
uit.
Anton Pieck het is hier al meermalen
gezegd is een buitengewoon knap illustra
tor die ook in deze nieuwe reeks hier en daar
finesses bereikt die men slechts bij oude op
ivoor geschilderde miniatuurtjes kan vinden.
„An der Wiege" waar -het fijne vrouwenfi
guurtje geheel de superieure qualiteit van
zulk een miniatuur heeft, is daar een voor
beeld van. De Schubert-cyclus omvat de be
kendste composities van den zoo geliefden
liederdichter; Pieck teekende den fantasti-
schen Erlkönig en het e^jatlsche „An die
Musik" even begrijpend ais den eenvoudig-
romantischen „Leiermann" en het prachtige
liedje van de ..Forelle" illustreert hij even
charmant en luchtig, als <fe muziek is. Naast
..Ar. der Wiege" vind ik den „Lindenbaum"
een juweeltje van Pieck's nieuwe reeks. Er is
daarin met betrekkelijk weinig sujet en figu
ratie zulk een fijne kleurtoon gehouden dat
men het gaarne als ding-an-sich. dus buiten
ieder verband met Schubert aan den wand
zou hangen. En verder: ge zult nog meer
liederen kunnen verbeeld vinden, die wij
slechts noemen kunnen, als bijvoorbeeld:
„Standchen", „Die Post". „Der Doppelgan-
ger" enz. enz. Men ga die serie eens bekij
ken en dan ook letten op een reeks grootere
reisteekeningen, die Pieck in Rome en Reims
maakte.
Hij Ls een romantiker in zijn gansche
oeuvre en een eclectische geest daarenboven,
en daarnaast een teekenaar voor wien het
vak in geen enkele richting meer een ge
heim bezit. Daarvan getuigen zoowel zijn
Schubert aquarellen als het buiten gemaak
te reiswerk. Misschien komt het door zijn ro
mantiek dat zijn exposities altijd zoo rom
melig ingericht zijn, maar misschien komt
dat in dit geval ook. doordat het een school-
expositie geld. En dan slik ik die opmerking
dus maar weer zoet in
J. H. DE BOIS.
FEESTAVOND
Op Zaterdag 21 December houdt de Arbei
ders Auto Reisclub „Herman Heijermans" haar
eerste feestvergaöering in 't gebouw Olympia
Kinderhuissingel, die besloten wordt met. een
De Kei van Abessvnië met zijn zoon, den hertog van Harrar. op weg naar het
Amei. .oche Roode Kruis hospitaal te Dessie, waar de bij het bombardement
gewonde inwoners zijn ondergebracht. Deze foto werd met een speciaal
vliegtuig naar Europa gebracht.
RECLAMETRUC Mary Pickford, de
vroeger zeer bekende filmster, zou zich voor
het Presidentschap der Ver. Staten candidaat
willen stellen.
Liberaal Soc. Beweging.
Lezing van den heer C. Verwey.
,.De Liberaal-Socialistische Beweging" hield
Woensdagavond in Brinkmann een bijeen
komst met genoodigden, waarin de heer C.
Verwey, voorzitter der pers- en propaganda-
commissie, een rede hield, waarin hij de vol
gende stellingen verdedigde:
„Het particuliere grootgrondeigendom is
de laatste grond van den nood en de econo
mische onvrijheid, zoowel van de in loon
dienst-verhouding levende massa, als van
den middenstand': omgekeerd Ls de onbelem-
merende toegang tot het landhuishoudelijk
gebruik van den grond voor allen, die hem
voor hun arbeid behoeven en begeeren,
grondslag en voorwaarde voor de economi
sche zelfstandigheid van het geheele arbei
dende volk".
De grond, die een onvermeerderbaar. voor
het leven der menschen onmisbaar goed is,
heeft ten gevolge van een eigendomsverdee-
ling, die uit de feodaliteit stamt, door con
centratie in de handen van weinigen van
een op zich zelf, ten opzichte van de behoef
te. zeer overvloedigen voorraad, het karakter
van een zeldzaam goed verkregen.
Daar. waar een onvermeerderbaar goed
van volstrekte onmisbaarheid in de handen
van een deel der bevolking is. verkeert het
overige deel in een afhankelijkheidsverhou
ding tot het andere deel Er bestaat daar een
monopolie-verhouding tusschen beide groe
pen.
Het grondmonopolie heeft in onze samen
levingen het gevolg, dat de bezltlooze massa,
die slechts haar arbeidsdiensten ter markt
kan brengen, daarvoor in ruil een monopo-
lieloon, d.i. een door den invloed van dit mo
nopolie gekort loon ontvangt.
Hierin liet de oorzaak:
le. van de sociale ongelijkheid, die haar
uitdrukking vindt in het verschijnsel der
massale armoede te midden van den groot
sten overvloed:
2e. van den klassenstrijd, die uiting Ls van
de economische tegenstelling van belangen
der arbeiders en der ondernemers-kapitalis
ten;
3e. van de crises, die altijd weer, met
steeds korter tusschenruimte en in steeds
heviger graad en langer duur. sedert meer
dan een eeuw terugkeeren:
4e. van hot gevaarlijke exDortindustria!is
me: gevaarlijk, want. zal de winst behouden
blijven, dan moeten tot iederen prijs in het
buitenland afzetmarkten worden gezocht:
5e. van de oorlogen: onze belangen moeten
worden beschermd en: wij hebben expansie
noodig.
Nadat de spreker op deze wijze als het ware
de diagnose van de ziekte had gesteld, had
aangetoond, dat de oorzaak der sociale
kwestie in het monopolie van den grond
eigendom is gelegen, ging hij over tot het
schetsen van een samenleving, waarin de
vrije concurrentie heerschen zou.
De waarlijk vrije concurrentie voert tot
een toestand van rationeele. economische ge
lijkheid. d.w.z. tot een toestand, waarin het
inkomen der werkende personen gelijk aan
de waarde van hun arbeidsproduct is.
Ten einde deze samenleving van rationeele.
economische gelijkheid te verkrijgen, is
slechts noodig het monopolistisch grond
eigendom. dat de vereffende werking der
concurrentie op de Inkomens belet, op te
heffen.
Op de vraag, hoe dat moet gebeuren, ant
woordt hij als volgt:
Daar het monopoliegoed, de grond, niet
wegens natuurlijke zeldzaamheid, doch door
kunstmatige (tw. oorspronkelijk geweldda
dige) afsluiting van een overvloedigen voor
raad tot een zeldzaam goed is geworden, ls
de binnenlandsche boer en kolonisatie d.i.
het tot zelfstandige boeren maken der land
arbeiders en boerenzoons het aangewezen
middel om de macht van het monopolie te
breken, daar door haar de afhankeliike man
ten olattelande aar. den greep van dit mo
nopolie wordt onttrokken en zijn inkomen ge
leidelijk stijgt tot dat van den zelfstandigen
boer. die op eigen hoeve en met de krachten
van zijn gezin, zijn land bewerkt.
Naarmate deze binnenlandsche kolonisatie
vordert, neemt de koonkracht der landelijke
markt en daarmede die der stedelijke toe.
daar de massa ten plattelande eigenaar blijft
van haar product en het loon van den in
dustriearbeider stijgt zoowel door het op
houden van de toestrooming der landprole-
tariërs naar de stad. als door de vermeerder
de vraag naar de producten der industrie en
de terugstrooming uit de stad naar het land
van handwerkers, die door de tot bloei ko
mende landelijke nederzettingen worden
aangetrokken.
Door deze ontwikkeling wordt aan het
grondeigendom zijn monopolistisch karakter
meer en meer ontnomen, daar de onzelfstan
dige landarbeider in de mogelijkheid van
aansluiting aan een binnenlandsche kolonie
zich den weg ziet geopend tot zelfstandigheid
en daarmede tot een inkomen, dat niet door
een monopolie wordt gekort.
Daaruit volgt, dat de marktwaarde van
het land meer en meer daalt, immers, deze
waarde berust op de aanwezigheid van den
afhankelijken landarbeider en dat het land
bij den natuurlijken overvloed van den erond
meer en meer zal worden aangeboden Eind-
resu'taat der geheele beweging moet een sa
menleving zijn, waarin de koopkrachtige
vraag op de markt naar goederen en dien
sten steeds in overeenstemming met het
aanbod zal zijn, Hoe zeer de productie ook
zal toenemen, steeds zal. daar ieder eigenaar
van zlïn arbeidsproduct bh'ft. re^. dp vn^e
waarde daarvan zelf geniet, een gelijkelijk
gestegen vraag er tegenover staan. Hiermede
zal aan de sociale gerechtigheid zijn voldatn.