Blijft Fit!
Een overeenkomst van
Tweeden Kerstdag.
Hoe een angstige Kerstmis
vreugde bracht
H
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
ZATERDAG 21 DECEMBER 1935
H A A R L E M'S DAGBLAD
13
JU
De barbier van Sevilla.
Toen Giaccomo Rossini in 1815 te Rome
vertoefde, en in allesbehalve gunstige
omstandigheden verkeerde, werd hem
door Cesarini, den directeur van' den
schouwburg „Di Torre Argentina" een ver
bintenis aangeboden, die hij aanstonds aan
nam. Het contract, door beide partijen on
derteekend, werpt een eigenaardig licht op de
omstandigheden, waarin destijds de toon
kunstenaars in Italië verkeerden.
Rossini.
De overeenkomst werd op Tweeden Kerstdag
1815 opgemaakt. Rossini nam o.a. de ver
plichting op zich. tegen het midden van Janu
ari d.a.v. de partituur gereed te hebben van
een opera, waarbij de tekst door den directeur
van den schouwburg verstrekt zou worden. Het
werk moest berekend zijn naar de krachten
van het gezelschap, en zoo noodig moest den
5den Februari de eerste opvoering kunnen
plaats hebben.
Bovendien moest Rossini zelf de repetities
leiden en de eerste opvoering dirigeeren, ter
wijl hij verder verplicht was, bij de eerste drie
voorstellingen, die achtereen zouden plaats
hebben, de pianopartij te spelen. Als ver
goeding werd hem een bedrag van 400 Ro-
meinsche scudi toegekend, onmiddellijk na de
derde opvoering te voldoen. Als de repetities
niet op tijd gehouden werden en het zangspel
op den bepaalden dag niet voor het voetlicht
gebracht kon worden, moest Rossini de schade
vergoeden.
Aan deze overeenkomst is het ontstaan te
danken vande Barbier van
Sevilla.
Als men nu nog nagaat, dat een toonkun
stenaar destijds bijna nooit zeker was van
het eigendomsrecht op zijn geesteskinderen,
dan begrijpt men ook. dat de loopbaan van
een componist allesbehalve benijdenswaardig
was!
Ten tijde van Rossini had ,de directeur
die de partituur betaald had. het uitsluitend
recht van opvoering gedurende twee jaren.
Was deze termijn verstreken, dan kon elk ge
zelschap het werk ten tooneele brengen. Het
eenige recht van den componist was. dat hij
na verloop van het eerste jaar de oorspronke
lijke partituur kon opvragen. Doch in de
drukte vergat Rossini om hiervan gebruik te
maken, en zoo komt het. dat de oorspronke
lijke ouverture van „De Barbier" en de geheele
muziek van de zangles in het tweede bedrijf
verloren zijn gegaan.
Rossini had slechts zeer weinig tijd om de
bepalingen van het contract na te komen. De
eerste opvoering was bepaald op 5 Februari,
het eerste bedrijf moest 20, het tweede 24
Januari gereed zijn, daar het gebruik aan de
Italiaansche opera meebracht, dat de zangers
eener „opera buffa" ten ministe twaalf dagen
voor studie en repeteeren moesten heboen!
De maëstro intusschen had niet meer dan
twee en twintig dagen tijd om het eerste en
het grootste deel van het tweede bedrijf te
maken!
Gelijk opgemerkt, was Rossini verplicht, het
libretto dat de directeur hem gaf. aan te
nemen. Hierbij moest echter nog rekening
worden gehouden met de censuur en de di
recteur had het ongeluk, dat verschillende
stukken niet goedgekeurd werden. Tenslotte
werd het beroemde tooneelstuk van Beaumar-
chals. „De Barbier van Sevilla", door de hee-
ren goedgekeurd. Nu was er dus stof voor een
opera. Doch er kwam een andere hinderpaal,
Paisiello had namelijk reeds muziek ge
schreven voor hetzelfde onderwerp en Rossini
wilde graag het verwijt ontgaan van mede
dinging van den grooten meester, als hij op
denzelfden tekst muziek schreef. De oude
Italiaansche school had in Rome nog zeer
veel aanhangers en uiteraard ook vele tegen
standers. Rossini maakte nu eenige be
denkingen. doch Cesarini had het geteekend
contract. Er was geen uur te verliezen en hij
ging dus aan het werk.
Eerst diende het werk van Beaumarchais
opnieuw in Italiaansche verzen te worden
overgezet. De bewerking van 't stuk werd op
gedragen aan zekeren Sterbini, die wel meer
uit liefhebberij verzen had gemaakt. Rossini
kwam met hem overeen, dat zij zouden gaan
samenwonen teneinde geregeld aan het werk
te kunnen blijven.
De beide medewerkers sloten zich dus op in
de kamer, waar Rossini woonde. En de opera
was in dertien dagen klaar!
Terwijl Rossini dus bezig was aan een groot
werk, zaten ook zijn vijanden niet stil. in de
hoop, de eerste opvoering van zijn werk te
kunnen laten mislukken. De oude Paisiello,
die met de jaren nog heelemaal niet de zucht
naar roem had verloren, deed ook zijnerzijds
niet weinig z'n best het vuurtje aan te stoken:
in Rome had hij 'n groot aantal aanhangers.
De eerste opvoering van „De Barbier" had
alzoo onder zeer ongunstige voorteekenen op
den in de overeenkomst bepaalden avond
plaats..
Rossini meende natuurlijk, dat hij bij zulk
'n gewichtige gebeurtenis als de eerste op-
yoering van een nieuw zangspel netjes gekleed
moest zijn; hij trok daarom een vrij duren,
licht-bruinen rok met gouden knoopen aan,
dien hij van Barbajo gekregen had. Hoewel hij
in een voorrede van het tekstboekje zichzelf
op den achtergrond hield en met warme be
wondering over Paisiello sprak, verminderde
de vijandige houding der aanwezigen niet.
Reeds vóór de opening van den schouwburg
werd op straat een vijandig gesis en gefluit
gehoord. Nauwelijks had Rossini z'n plaats
in het orkest ingenomen, of het geheele par
terre barstte in een schaterlachen uit over
zijn rok, terwijl een luid en langdurig gefluit
telkens de algemeene vroolijkheid verhoogde.
Te midden van dit rumoer speelde het orkest
met onverstoorbare kalmte de ouverture. Het
gordijn ging op. en de zanger, die de rol van
„Almaviva" vervulde, wilde als 'n echte
Spanjaard, zelf z'n zang op de guitaar bege
leiden. Om het oorverdoovend leven te over
stemmen. greep hij de snaren zóó vast, dat
ze sprongen. Doch toen begon het lawaai eerst
goed! Rossini echter, die niet gauw z'n tegen
woordigheid van geest verloor, riep: „Voor
uit!" en begeleidde den zanger op de piano.
Dit onderhoud tusschen den maëstro en den
zanger verwekte opnieuw algemeene vroolijk
heid. Eindelijk bedaarde het wat, toen Signora
Giorgi-Righetti, een in Rome graag-geziene
zangeres, als „Rosine" optrad. De voordracht
van de aria „Una voce poco fa" werd lang
durig toegejuicht. Rossini stond op en boog
voor het publiek. En inderdaad scheen het,
alsof de storm was bedaard was.
Doch, al spoedig bleek het tegendeel. De
zanger, die „Basilio" voorstelde, had het on
geluk bij z'n eerste optreden over z'n langen
rok te vallen: hij kwam zóó hard op z'n neus
terecht, dat het bloed eruit sprong. Toen was
in den waren zin het hek van den dam. Men
klapte in de handen, riep „bis!" en er ontstond
een geroep en geschreeuw en gelach, waar
aan geen einde scheen te komen. Van de
laster-aria kon natuurlijk niemand iets hoo-
ren, en het is begrijpelijk, dat men moeite
had ernstig te blijven, daar Basilio telkens een
zakdoek tegen z'n neus moest houden, ten
einde het bloed te stelpen.
Ook het briefduet vond geen genade, 't geen
trouwens voor een groot deel te wijten was
aan den schrijver van den tekst, want de
geliefden hadden al een paar malen een
briefje gekregen, en toen er weer een briefje
werd bezorgd, barstte de geheele zaal weer
in schaterlachen uit. Later heeft men dit
wijselijk veranderd.
Tot overmaat van ramp deed het noodlot
in de finale een onverwachte gast ten tooneele
verschijnen, een grijze kat. „Figaro" maakte
het dier nog schuwer, door het te gaan op
jagen. De kat vloog „Bartholo" tusschen de
beenen door. „Rosine" en „Marcelline" liepen
gillend weg, en eindelijk gelukte het den
schildwachts het dier te verjagen. Maar
helaas! Het publiek riep de viervoetige too-
neelspeelster terug, klapte met handen en
voeten, miauwde, kortom, er ontstond een
oorverdoovende herrie;
Bij dit alles bleef Rossini niet alleen dood
bedaard, maar hij legde dikwijls den dirigeer
stok neer en juichte de zangers luide toe. Hier
door werd de tegenpartij natuurlijk steeds
meer opgewonden en 't werd op 't laatst zoo
erg, dat men van het tweede bedrijf nauwe
lijks één noot kon hooren. Maar Rossini be
hield z'n kalmte en ook de zangers ruimden
het veld niet, totdat na de laatste noot van
de partituur het scherm voorgoed viel.
Toen de zangers hun gewone kleeren weer
hadden aangetrokken en naar Rossini gingen
om hem te troosten, vonden ze hem in bed,
in een rustigen slaap.
Den volgenden dag maakte hij eenige ver
anderingen en bekortingen, en verklaarde uit
drukkelijk, dat hij de tweede opvoering niet
zou leiden. De directeur deed geen moeite den
componist tot andere gedachten te brengen,
aangezien hij bang was, dat door Rossini's
gedrag allicht hetzelfde tumult van den vori-
gen avond zich zou herhalen.
Rossini bleef dus den volgenden dag thuis,
en wachtte kalm met zijn huishoudster het
einde der voorstelling af. Toen hij echter in
de verte een gejoel hoorde van een groote
menigte, werd hij een beetje onrustig, temeer,
toen hij duidelijk „Rossini!" hoorde roepen.
Hij meende, dat men hem een serenade met
ketelmuziek wilde brengen, en de huisgenoo-
ten vreesden, dat de boel in brand gestoken
zou worden, toen ze den rossen gloed van
fakkels konder onderscheiden. Het waren
echter z'n vrienden, die hem in fakkeloptocht
kwamen halen, teneinde het publiek, dat als
nazenden: „Rossini! Rossini!" riep, tevreden
te stellen.
Door den tand des tijds is Paisiello's „Bar
bier" in het vergeetboek geraakt, terwijl de
schepping van Rossini nadien velen nog in
verrukking heeft gebracht.
Ook met andere werken ging het Rossini
niet voor den wind; in „Mozes in Egypte"
overkwam hem iets dergelijks. De schrijver
van den tekst had namelijk den doortocht
van de Israëlieten door de Roode Zee in het
stuk gevlochten, doch reeds bij de eerste voor
stellingen mislukte dit tooneel en werd de
lachlust dermate opgewekt, dat van het ge
heele derde bedrijf niets terechtkwam. Op den
middag vóór de derde opvoering kwam de
schrijver bij Rossini en zei: „Maëstro, ik heb
het derde bedrijf gered!" De componist nam
glimlachend het papier en zag dat de dichter
nog 'n gebed voor Mozes had ingevlochten
vóórdat de doortocht begon; met niet weinig
trots voegde hij eraan toe. dat hij deze verzen
in minder dan een uur had gemaakt. Lachend
sprong Rossini uit z'n bed en zei, dat hij dan
de muziek in een kwartier moest schrijven.
En zoo geschiedde!
De voorstelling begon en luide toejuichingen
klonken herhaaldelijk door de zaal. Toen
echter het bewuste tooneel naderde, hoorde
men reeds hier en daar onderdrukt gelach.
Maar opeens werd het doodstil: „Mozes" zong
z'n nieuwe aria. het gebed, dat binnen een
kwartier op muziek gezet was. Donderende
toejuichingen weerklonken door het gebouw,
het lachen was voorgoed verstomd en de
opera werd een der best geslaagde werken van
den meester.
Het ziet er zoo eenvoudig uit, die oefening
153. Doch er zijn er maar zoo weinig, die het
werkelijk kunnen! Het is dan ook aan te ra
den. eerst met slechts één aivn te oefenen.
Daarvoor wordt deze arm zijwaarts gestrekt:
de bovenarm blijft zoo. maar den onderarm
laten we los, zoodat hij met steeds kleiner
wordende slingeringen eindelijk stil hangt.
Pas na vele malen oefenen zal het u misschien
lukken. Daarna de andere arm. Een iets oor-
overgebogen houding zal het wat gemakke
lijker maken. Kunt u werkelijk zoo een arm
goed ontspannen, dan gaan we met twee
armen tegelijk oefenen.
Oefening 154 is er weer een. waar u heel
wat aan kunt hebben. Uit gestrekt en stand
laat u zich langzaam zijwaarts omvallen en
pas op het allerlaatste moment zet u vlug een
been opzij, om het lichaam op te vangen. Als
u goed doorbuigt in de knie (die dus^als een
schokbreker moet werken) kan dit vrijwel
geruischloos gaan. Een krachtige afzet brengt
u weer terug in de uitgangshouding. Verschil
lende armhoudingen maken deze oefening
zwaarder of gemakkelijker. De mooiste vorm
is met los hangende armen, die meesüngeren
met elke beweging, die u maakt. Het kan ook
met de armen gebogen in de 7,1 j, naast of op
de schouders, achter het hoofd gevouwen of
omhoog gestrekt. Natuurlijk iok naar den
anderen kant oefenen; steeds verder en lang
volhouden. Zullen we afspreken een keer of
dertig?
Oefening 155. U doet verstandig, voor deze
oefening een huisgenoot uit te zoeken, die nog
wat beneden de 100 K.G. blijft. Het begin is
met de ruggen tegen elkaar, beenen gestrekt,
de armen gebogen en in elkaar gehaakt. Ver
der spreekt de teekening voor zich zelf. Eén
buigt voorover, waardoor de ander opgehe-
schen wordt; dit regelmatig afwisselen.
Oefening 156 is een vrij lastige sprong. Hoog
opspringen met hielen aanslag. Zacht veerend
neerkomen en onmiddellijk weer de lucht in!
JULES KAMMEIJER,
Leeraar Lich. Opv. M.O.
En hoe Gijs een dapper kereltje was.
et was nog heel donker toen ze vader
hadden weggebracht, hij en moeder.
Ze waren in een taxi naar het groote
vliegveld gereden, waar een heeleboel
lichten brandden. Hij was wel een groote
jongen; tenminste als je acht jaar al oud
vindt, maar toch was Gijs onderweg in slaap
gevallen en was wakker geworden, toen vader
zei: „Nou dappere vent. we zijn er!" Och. wat
had hij een slaap gehad; werktuigelijk was hij
aan de hand van zijn moeder meegeloopen.
maar toen de groote machine kant en klaar
was en vader, na hen beiden omhelsd te heb
ben, in de cockpit verdwenen was, de motoren
daverden, ja, op dat oogenblik was Gijs heele
maal wakker geweest! „Vader! Dag vader.
Goeie reis, vader! En gauw weer terugkomen!"
had hij allemaal geroepen. En toen de machi
ne in den donkeren nacht verdween, toen kon
Gijs geen woorden meer vinden om zijn vader
toe te roepen en zijn kleine arm bleef halver
wege steken. „Moeder", zei hij toen. en hij wil
de nog een heeleboel dingen meer zeggen en
vragen ook Maar moeder veegde tranen weg!
Moeder huilde! „Vader komt heusch weer
gauw terug!" troostte hij haar. „En je moet
niet huilen, moeder! Ik ben toch nog bij je!"
had hij heel dapper gezegd, en zijn kleine
knuist verdween in haar tengere hand. Ze
keek naar het lieve opgeheven jongensge
zichtje en toen wist ze opeens dat ze flink
moest zijn.
„Jij bent een dapper kereltje", zei ze. „en
moeder zal ook flink wezen hoor! en met
zijn beidjes zullen we de dagen aftellen, tot
dat het Kerstmis is. en dan
Vele weken en maanden verliepen. Vader
had de prachtige vliegmachine veilig over
oerbosschen en zeeën gevoerd en in het
vreemde land gewacht. Dc zomer was voorbij.
De herfst; de winter had een paar dagen zijn
intrede gedaan er Kerstmis naderde. Met zijn
beidjes hadden ze Sinterklaas gevierd. Het had
Gijs aan niets ontbroken. En hoeveel dagen
en weken hadden ze nu al over Kerstmis ge
praat. Want dan zou vader thuis zijn en in
hun kleine huisje zou alleen maar vroolijk
heid heerschen 's avonds na schooltijd
mocht Gijs met moeder mee om grappige
dingen te koopen. En cadeaux voor Vader.
Gijs zelf had twee gulden gespaard. Twee hon
derd centen en die zou bij heelemaal besteden
aan het cadeau voor vader. Dat had hij zoo
met moeder afgesproken, en die had gezegd,
dat ze dezen keer tevreden was. als ze geen
present van hem kreeg. „Misschien blijft er
toch nog wat voor je over. moeder, en dan leg
ik het ook onder den kerstboom", had hij haar
nog troostend weten te zeggen.
Wat hadden ze al niet allemaal gekocht!
Gekleurd crpe-papier, waarmee de kamer ver
sierd werd. Een tafellooper met klokken en
kerstmannetjes en besneeuwde dennen erop.
Alles zou rood en wit zijn, en daartusschen al
lemaal hulst en mistletoe. En kaarsen had hij
in de rood-geschilderde kandelaars gestopt!
Toen kwam de Woensdagmiddag om ca
deaux voor vader te koopen. Moeder had een
hegl koffertje vol gekocht. Ze zag er zoo mooi
en zoo gelukkig uit. en ze groette zoo lief alle
menschen. Want wie kende Gijs' moeder niet.
de vrouw van den dapperen vliegenier! En
och! wat was die Gijs trotsch op zijn vader!
„En nu koop ik een mooie das voor vader!"
zei hij. „die moet passen bij zijn grijze pak".
Ze gingen in een heerenmodewinkel binnen.
„Deze kleine man wil een das voor zijn vader
koopen", zei zijn moeder tegen den bediende.
O. hoe moeilijk werd het voor Gijs! Tientallen
van dassen werden voor hem neergelegd. Roo
de. blauwe, grijze met bolletjes en streepjes.
En hij kon zijn keus maar niet doen. Er waren
er ook zoo verschrikkelijk veel. „Maar nu heb
ik nog een das, niet eens duur. Maar een gul
den en vijftig cent!"
„Die koop ik", zei Gijs dadelijk, 't Was een
donkerblauwe, met van die witte spetten erop.
„Net regen met sneeuw, moeder. Die zal va
der prachtig vinden!" Hij droeg zijn inkoop
zelf.
„En nu is er nog vijftig cent voor jou, moe
der. En daar koop ik een lekker stuk zeep
voor
Toen ze thuis kwamen, werden de cadeaux
nogmaals bekeken. Wat zou vader blij zijn!
Toen kwam de dag. dat de kerstboom gebracht
werd. Dat was een feest. Daar stonden de den
nen allemaal bij elkaar. Groote en kleine en
daartusschen allemaal hulst, en mandjes met
roode tulpjes erin. O. wat was het fijn op die
kerstboomenmarkt! En toen hij een beetje
Stille Nacht, Heü'ge Nacht".
moe werd. tracteerde moeder in een lunch
room waar muziek was, op thee met een groot
slagroomtaartje. Er werden nog doozen met
gekleurde ballen gekocht en engelenhaar en
nog meer kleine dingen. En doosjes met ge
kleurde kaarsjes.
Den volgenden avond mocht Gijs opblijven.
Uren hadden ze werk aan den boom, maar
toen hij af was, was de kamer geen huiska
mer meer. maar een sprookjeskamer. Hij zong
met moeder een kerstliedje „de Herderkens
lagen bij nachteen vol verrukking had
den zijn blauwe kinderoogen naar de kaarsen
vlammetjes gestaard Nog één dag en d«»a
avonds was het Kerstavond en dan zou vader
thuiskomen. Hij was al onderweg, al vier eni
gen! En als alles goed ging en er geen slecnt
weer kwam, dan zou vader om negen uut
's avonds thuis kunnen zijn. Ze zouden dan
den boom aansteken; hij zou gezellig met
vader en moeder aan het kerstdinertje mogen
deelnemen. En wat zou vader wel zeggen van
de das?
Den volgenden morgen reeds heel vroe*
luisterden ze beiden naar de radio. Eiken dag
werden er berichten over de Arend, die vaa«r
bestuurde, uitgezonden, 't Was overal prach
tig weer. De machine was overal op tijd. En
alles was wel aan boord. Daar kwam het eer
ste bericht de kamer in. „De Arend last van
tegenwind. Vliegt nu op 1000 meter hoogte. Al
les wel!"
„Gelukkig", zei moeder.
„We hoeven nu geen dagen meer af te tel
len. moeder", zei Gijs.
..Nee", zei ze, „nu tellen we de uren". Het
waren er nog tien. En dus was het nog lang
voor het negen uur werd.
„De Arend op het vliegveld te Stamboel
gedaaid. Benzine genomen en weer opgeste
gen. Bemanning en passagiers wel". Drie uur
sloeg de klok.
„Het volgend bericht blijft lang weg", zei
moeder opeens. Ze stond op en schikte het mos
tusschen de roode tulpjes in het witte mandje
terecht. Ze was onrustig. Gijsje voelde het en
keek haar aan. „Was vader maar thuis", zei
ze eindelijk. Gijsje zei niets. Hij keek zijn moe
der eens goed aan. Zag hij het goed? Een
traan rolde over haar wangen. „Moeder!
Waarom huil je?" zei hij toen. Hij liep naar
haar toe en ze nam hem op haar schoot.
„Moeder is weer kinderachtig", zei ze toen.
Meteen klonk de stem door de radio. „Sinds
een uur zijn er geen berichten over de Arend
binnengekomen. Het weer is over de heele
route zeer slecht. Nog geen reden tot onge
rustheid".
„Kom vent, we gaan een liedje zingen", zei
zijn moeder toen. En Gijs was blij, want hij
wist niet wat hij zeggen moest. Hij was niet
bang voor vader! Was moeder maar niet zoo
onrustig. De uren gingen voorbij. Zes uur
sloeg de klok.
„De Arend is het laatst gezien boven Zwit
serland. De piloot vroeg positie. Daarna hoor
de men niets meer. Er heerscht zwaar weer.
Regen en felle sneeuwbuien die het zicht be
lemmeren
Gijs kroop nu vanzelf op Moeders schoot.
Hij was wel acht jaar en eigenlijk al te groot
daarvoor, maar ze zag zoo bleek en hij moest
haar toch troosten. Hii sloeg zijn armen om
haar heen. „Maar vader kan toch vanavond
nog komen. Of misschien vindt hij het beter
te wachten tot morgen", zei hij heel wijs er
achteraan. „Dat zegt vader Immers altijd.
Weet je wel moeder? Hij zegt toch altijd: „ik
waag niets. Beter te laat dan nooit meer aan
komen. Weet je wel, moeder?"
„Lieverd", zei ze toen. terwijl ze oen kus op
z'n gezellige ronde wangen drukte. „Je bent
een flinke jongen. Wat wil je worden als je
groot bent?"
„Piloot natuurlijk!" zei Gijs.
Zijn moeder zuchtte. Het was zoo'n hard be
staan. Altijd die zorg, altijd die angst. Altijd
die vraag aan zichzelf: „zal ik hem terug
zien?"
Toen kwamen de berichten achter elkaar.
Geen bericht van de Arend. Nog geen reden
tot ongerustheid. Men denkt aan een nood
landing.
Acht uur.
Het vermiste vliegtuig de Arend is een Fok
kerDe bemanning bestaat uit vier leden.
De passagiers kwamen allen uit Engelsch-
Indië.
Negen uur. Nog geen bericht. Er heerscht
een zenuwachtige stemming op het hoofdbu
reau. Telegrafisch verkeer met. Zwltsersche
stations. Weer buitengewoon slecht. Mogelijk
is dat een noodlanding werd gemaakt in ver
laten streek. Nog geen reden tot ongerust
heid. De eerste piloot is een der bekwaamste
vliegeniers.
Tien uur.
De bemanning bestond uit de heeren
Gijs zat stil op moeder's schoot. De kerstboom
brandde met tientallen kaarsjes. De cadeau
tjes lagen onder den boom. De tafel was ge
dekt. heel feestelijk.
Elf uur. Men heeft de hoop nog niet ver
loren. Men vertrouwt op den piloot.
Twaalf uur. Kerstnacht Moeder huilde heel
zachtjes. En ook Gijsje kon zijn tranen niet
meer bedwingen. Hij dacht aan de blauwe das
met de sneeuw en regenvlagen erop. De boom
was uitgebrand.
Eén uur.
De Arend terecht! Bij het maken van een
noodlanding raakte de radio-installatie defect.
Bemanning en passagiers oncedeerd. Het
vliegtuig slechts licht beschadigd.
Daar belde de telefoon. Zwitserland. En
Gijs sprak ook met zijn vader. En al was hij
nu niet bij hen,.en al was de boom ook uitge
brand, en al hadden ze geen feestelijk diner
gehad, hij en moeder waren zoo dankbaar en
blij, dat vader aan een groot gevaar ontsnapt
was Het was een. bewogen Kerstavond ge
weest, maar ze waren od Kerstdag erg blii toen
ze met de cadeautjes in den trein stanten die
hen naar Zwitserland zou brengen. Daar zou
den ze met vader Kerstmis vieren, want het
zou nog vele dagen duren voor de machine
heelemaal hersteld was.
Dien Kerstavond heeft de kleine Gijs nooit
vergeten