Blijft Fit! Een overeenkomst van Tweeden Kerstdag. Hoe een angstige Kerstmis vreugde bracht H BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD ZATERDAG 21 DECEMBER 1935 H A A R L E M'S DAGBLAD 13 JU De barbier van Sevilla. Toen Giaccomo Rossini in 1815 te Rome vertoefde, en in allesbehalve gunstige omstandigheden verkeerde, werd hem door Cesarini, den directeur van' den schouwburg „Di Torre Argentina" een ver bintenis aangeboden, die hij aanstonds aan nam. Het contract, door beide partijen on derteekend, werpt een eigenaardig licht op de omstandigheden, waarin destijds de toon kunstenaars in Italië verkeerden. Rossini. De overeenkomst werd op Tweeden Kerstdag 1815 opgemaakt. Rossini nam o.a. de ver plichting op zich. tegen het midden van Janu ari d.a.v. de partituur gereed te hebben van een opera, waarbij de tekst door den directeur van den schouwburg verstrekt zou worden. Het werk moest berekend zijn naar de krachten van het gezelschap, en zoo noodig moest den 5den Februari de eerste opvoering kunnen plaats hebben. Bovendien moest Rossini zelf de repetities leiden en de eerste opvoering dirigeeren, ter wijl hij verder verplicht was, bij de eerste drie voorstellingen, die achtereen zouden plaats hebben, de pianopartij te spelen. Als ver goeding werd hem een bedrag van 400 Ro- meinsche scudi toegekend, onmiddellijk na de derde opvoering te voldoen. Als de repetities niet op tijd gehouden werden en het zangspel op den bepaalden dag niet voor het voetlicht gebracht kon worden, moest Rossini de schade vergoeden. Aan deze overeenkomst is het ontstaan te danken vande Barbier van Sevilla. Als men nu nog nagaat, dat een toonkun stenaar destijds bijna nooit zeker was van het eigendomsrecht op zijn geesteskinderen, dan begrijpt men ook. dat de loopbaan van een componist allesbehalve benijdenswaardig was! Ten tijde van Rossini had ,de directeur die de partituur betaald had. het uitsluitend recht van opvoering gedurende twee jaren. Was deze termijn verstreken, dan kon elk ge zelschap het werk ten tooneele brengen. Het eenige recht van den componist was. dat hij na verloop van het eerste jaar de oorspronke lijke partituur kon opvragen. Doch in de drukte vergat Rossini om hiervan gebruik te maken, en zoo komt het. dat de oorspronke lijke ouverture van „De Barbier" en de geheele muziek van de zangles in het tweede bedrijf verloren zijn gegaan. Rossini had slechts zeer weinig tijd om de bepalingen van het contract na te komen. De eerste opvoering was bepaald op 5 Februari, het eerste bedrijf moest 20, het tweede 24 Januari gereed zijn, daar het gebruik aan de Italiaansche opera meebracht, dat de zangers eener „opera buffa" ten ministe twaalf dagen voor studie en repeteeren moesten heboen! De maëstro intusschen had niet meer dan twee en twintig dagen tijd om het eerste en het grootste deel van het tweede bedrijf te maken! Gelijk opgemerkt, was Rossini verplicht, het libretto dat de directeur hem gaf. aan te nemen. Hierbij moest echter nog rekening worden gehouden met de censuur en de di recteur had het ongeluk, dat verschillende stukken niet goedgekeurd werden. Tenslotte werd het beroemde tooneelstuk van Beaumar- chals. „De Barbier van Sevilla", door de hee- ren goedgekeurd. Nu was er dus stof voor een opera. Doch er kwam een andere hinderpaal, Paisiello had namelijk reeds muziek ge schreven voor hetzelfde onderwerp en Rossini wilde graag het verwijt ontgaan van mede dinging van den grooten meester, als hij op denzelfden tekst muziek schreef. De oude Italiaansche school had in Rome nog zeer veel aanhangers en uiteraard ook vele tegen standers. Rossini maakte nu eenige be denkingen. doch Cesarini had het geteekend contract. Er was geen uur te verliezen en hij ging dus aan het werk. Eerst diende het werk van Beaumarchais opnieuw in Italiaansche verzen te worden overgezet. De bewerking van 't stuk werd op gedragen aan zekeren Sterbini, die wel meer uit liefhebberij verzen had gemaakt. Rossini kwam met hem overeen, dat zij zouden gaan samenwonen teneinde geregeld aan het werk te kunnen blijven. De beide medewerkers sloten zich dus op in de kamer, waar Rossini woonde. En de opera was in dertien dagen klaar! Terwijl Rossini dus bezig was aan een groot werk, zaten ook zijn vijanden niet stil. in de hoop, de eerste opvoering van zijn werk te kunnen laten mislukken. De oude Paisiello, die met de jaren nog heelemaal niet de zucht naar roem had verloren, deed ook zijnerzijds niet weinig z'n best het vuurtje aan te stoken: in Rome had hij 'n groot aantal aanhangers. De eerste opvoering van „De Barbier" had alzoo onder zeer ongunstige voorteekenen op den in de overeenkomst bepaalden avond plaats.. Rossini meende natuurlijk, dat hij bij zulk 'n gewichtige gebeurtenis als de eerste op- yoering van een nieuw zangspel netjes gekleed moest zijn; hij trok daarom een vrij duren, licht-bruinen rok met gouden knoopen aan, dien hij van Barbajo gekregen had. Hoewel hij in een voorrede van het tekstboekje zichzelf op den achtergrond hield en met warme be wondering over Paisiello sprak, verminderde de vijandige houding der aanwezigen niet. Reeds vóór de opening van den schouwburg werd op straat een vijandig gesis en gefluit gehoord. Nauwelijks had Rossini z'n plaats in het orkest ingenomen, of het geheele par terre barstte in een schaterlachen uit over zijn rok, terwijl een luid en langdurig gefluit telkens de algemeene vroolijkheid verhoogde. Te midden van dit rumoer speelde het orkest met onverstoorbare kalmte de ouverture. Het gordijn ging op. en de zanger, die de rol van „Almaviva" vervulde, wilde als 'n echte Spanjaard, zelf z'n zang op de guitaar bege leiden. Om het oorverdoovend leven te over stemmen. greep hij de snaren zóó vast, dat ze sprongen. Doch toen begon het lawaai eerst goed! Rossini echter, die niet gauw z'n tegen woordigheid van geest verloor, riep: „Voor uit!" en begeleidde den zanger op de piano. Dit onderhoud tusschen den maëstro en den zanger verwekte opnieuw algemeene vroolijk heid. Eindelijk bedaarde het wat, toen Signora Giorgi-Righetti, een in Rome graag-geziene zangeres, als „Rosine" optrad. De voordracht van de aria „Una voce poco fa" werd lang durig toegejuicht. Rossini stond op en boog voor het publiek. En inderdaad scheen het, alsof de storm was bedaard was. Doch, al spoedig bleek het tegendeel. De zanger, die „Basilio" voorstelde, had het on geluk bij z'n eerste optreden over z'n langen rok te vallen: hij kwam zóó hard op z'n neus terecht, dat het bloed eruit sprong. Toen was in den waren zin het hek van den dam. Men klapte in de handen, riep „bis!" en er ontstond een geroep en geschreeuw en gelach, waar aan geen einde scheen te komen. Van de laster-aria kon natuurlijk niemand iets hoo- ren, en het is begrijpelijk, dat men moeite had ernstig te blijven, daar Basilio telkens een zakdoek tegen z'n neus moest houden, ten einde het bloed te stelpen. Ook het briefduet vond geen genade, 't geen trouwens voor een groot deel te wijten was aan den schrijver van den tekst, want de geliefden hadden al een paar malen een briefje gekregen, en toen er weer een briefje werd bezorgd, barstte de geheele zaal weer in schaterlachen uit. Later heeft men dit wijselijk veranderd. Tot overmaat van ramp deed het noodlot in de finale een onverwachte gast ten tooneele verschijnen, een grijze kat. „Figaro" maakte het dier nog schuwer, door het te gaan op jagen. De kat vloog „Bartholo" tusschen de beenen door. „Rosine" en „Marcelline" liepen gillend weg, en eindelijk gelukte het den schildwachts het dier te verjagen. Maar helaas! Het publiek riep de viervoetige too- neelspeelster terug, klapte met handen en voeten, miauwde, kortom, er ontstond een oorverdoovende herrie; Bij dit alles bleef Rossini niet alleen dood bedaard, maar hij legde dikwijls den dirigeer stok neer en juichte de zangers luide toe. Hier door werd de tegenpartij natuurlijk steeds meer opgewonden en 't werd op 't laatst zoo erg, dat men van het tweede bedrijf nauwe lijks één noot kon hooren. Maar Rossini be hield z'n kalmte en ook de zangers ruimden het veld niet, totdat na de laatste noot van de partituur het scherm voorgoed viel. Toen de zangers hun gewone kleeren weer hadden aangetrokken en naar Rossini gingen om hem te troosten, vonden ze hem in bed, in een rustigen slaap. Den volgenden dag maakte hij eenige ver anderingen en bekortingen, en verklaarde uit drukkelijk, dat hij de tweede opvoering niet zou leiden. De directeur deed geen moeite den componist tot andere gedachten te brengen, aangezien hij bang was, dat door Rossini's gedrag allicht hetzelfde tumult van den vori- gen avond zich zou herhalen. Rossini bleef dus den volgenden dag thuis, en wachtte kalm met zijn huishoudster het einde der voorstelling af. Toen hij echter in de verte een gejoel hoorde van een groote menigte, werd hij een beetje onrustig, temeer, toen hij duidelijk „Rossini!" hoorde roepen. Hij meende, dat men hem een serenade met ketelmuziek wilde brengen, en de huisgenoo- ten vreesden, dat de boel in brand gestoken zou worden, toen ze den rossen gloed van fakkels konder onderscheiden. Het waren echter z'n vrienden, die hem in fakkeloptocht kwamen halen, teneinde het publiek, dat als nazenden: „Rossini! Rossini!" riep, tevreden te stellen. Door den tand des tijds is Paisiello's „Bar bier" in het vergeetboek geraakt, terwijl de schepping van Rossini nadien velen nog in verrukking heeft gebracht. Ook met andere werken ging het Rossini niet voor den wind; in „Mozes in Egypte" overkwam hem iets dergelijks. De schrijver van den tekst had namelijk den doortocht van de Israëlieten door de Roode Zee in het stuk gevlochten, doch reeds bij de eerste voor stellingen mislukte dit tooneel en werd de lachlust dermate opgewekt, dat van het ge heele derde bedrijf niets terechtkwam. Op den middag vóór de derde opvoering kwam de schrijver bij Rossini en zei: „Maëstro, ik heb het derde bedrijf gered!" De componist nam glimlachend het papier en zag dat de dichter nog 'n gebed voor Mozes had ingevlochten vóórdat de doortocht begon; met niet weinig trots voegde hij eraan toe. dat hij deze verzen in minder dan een uur had gemaakt. Lachend sprong Rossini uit z'n bed en zei, dat hij dan de muziek in een kwartier moest schrijven. En zoo geschiedde! De voorstelling begon en luide toejuichingen klonken herhaaldelijk door de zaal. Toen echter het bewuste tooneel naderde, hoorde men reeds hier en daar onderdrukt gelach. Maar opeens werd het doodstil: „Mozes" zong z'n nieuwe aria. het gebed, dat binnen een kwartier op muziek gezet was. Donderende toejuichingen weerklonken door het gebouw, het lachen was voorgoed verstomd en de opera werd een der best geslaagde werken van den meester. Het ziet er zoo eenvoudig uit, die oefening 153. Doch er zijn er maar zoo weinig, die het werkelijk kunnen! Het is dan ook aan te ra den. eerst met slechts één aivn te oefenen. Daarvoor wordt deze arm zijwaarts gestrekt: de bovenarm blijft zoo. maar den onderarm laten we los, zoodat hij met steeds kleiner wordende slingeringen eindelijk stil hangt. Pas na vele malen oefenen zal het u misschien lukken. Daarna de andere arm. Een iets oor- overgebogen houding zal het wat gemakke lijker maken. Kunt u werkelijk zoo een arm goed ontspannen, dan gaan we met twee armen tegelijk oefenen. Oefening 154 is er weer een. waar u heel wat aan kunt hebben. Uit gestrekt en stand laat u zich langzaam zijwaarts omvallen en pas op het allerlaatste moment zet u vlug een been opzij, om het lichaam op te vangen. Als u goed doorbuigt in de knie (die dus^als een schokbreker moet werken) kan dit vrijwel geruischloos gaan. Een krachtige afzet brengt u weer terug in de uitgangshouding. Verschil lende armhoudingen maken deze oefening zwaarder of gemakkelijker. De mooiste vorm is met los hangende armen, die meesüngeren met elke beweging, die u maakt. Het kan ook met de armen gebogen in de 7,1 j, naast of op de schouders, achter het hoofd gevouwen of omhoog gestrekt. Natuurlijk iok naar den anderen kant oefenen; steeds verder en lang volhouden. Zullen we afspreken een keer of dertig? Oefening 155. U doet verstandig, voor deze oefening een huisgenoot uit te zoeken, die nog wat beneden de 100 K.G. blijft. Het begin is met de ruggen tegen elkaar, beenen gestrekt, de armen gebogen en in elkaar gehaakt. Ver der spreekt de teekening voor zich zelf. Eén buigt voorover, waardoor de ander opgehe- schen wordt; dit regelmatig afwisselen. Oefening 156 is een vrij lastige sprong. Hoog opspringen met hielen aanslag. Zacht veerend neerkomen en onmiddellijk weer de lucht in! JULES KAMMEIJER, Leeraar Lich. Opv. M.O. En hoe Gijs een dapper kereltje was. et was nog heel donker toen ze vader hadden weggebracht, hij en moeder. Ze waren in een taxi naar het groote vliegveld gereden, waar een heeleboel lichten brandden. Hij was wel een groote jongen; tenminste als je acht jaar al oud vindt, maar toch was Gijs onderweg in slaap gevallen en was wakker geworden, toen vader zei: „Nou dappere vent. we zijn er!" Och. wat had hij een slaap gehad; werktuigelijk was hij aan de hand van zijn moeder meegeloopen. maar toen de groote machine kant en klaar was en vader, na hen beiden omhelsd te heb ben, in de cockpit verdwenen was, de motoren daverden, ja, op dat oogenblik was Gijs heele maal wakker geweest! „Vader! Dag vader. Goeie reis, vader! En gauw weer terugkomen!" had hij allemaal geroepen. En toen de machi ne in den donkeren nacht verdween, toen kon Gijs geen woorden meer vinden om zijn vader toe te roepen en zijn kleine arm bleef halver wege steken. „Moeder", zei hij toen. en hij wil de nog een heeleboel dingen meer zeggen en vragen ook Maar moeder veegde tranen weg! Moeder huilde! „Vader komt heusch weer gauw terug!" troostte hij haar. „En je moet niet huilen, moeder! Ik ben toch nog bij je!" had hij heel dapper gezegd, en zijn kleine knuist verdween in haar tengere hand. Ze keek naar het lieve opgeheven jongensge zichtje en toen wist ze opeens dat ze flink moest zijn. „Jij bent een dapper kereltje", zei ze. „en moeder zal ook flink wezen hoor! en met zijn beidjes zullen we de dagen aftellen, tot dat het Kerstmis is. en dan Vele weken en maanden verliepen. Vader had de prachtige vliegmachine veilig over oerbosschen en zeeën gevoerd en in het vreemde land gewacht. Dc zomer was voorbij. De herfst; de winter had een paar dagen zijn intrede gedaan er Kerstmis naderde. Met zijn beidjes hadden ze Sinterklaas gevierd. Het had Gijs aan niets ontbroken. En hoeveel dagen en weken hadden ze nu al over Kerstmis ge praat. Want dan zou vader thuis zijn en in hun kleine huisje zou alleen maar vroolijk heid heerschen 's avonds na schooltijd mocht Gijs met moeder mee om grappige dingen te koopen. En cadeaux voor Vader. Gijs zelf had twee gulden gespaard. Twee hon derd centen en die zou bij heelemaal besteden aan het cadeau voor vader. Dat had hij zoo met moeder afgesproken, en die had gezegd, dat ze dezen keer tevreden was. als ze geen present van hem kreeg. „Misschien blijft er toch nog wat voor je over. moeder, en dan leg ik het ook onder den kerstboom", had hij haar nog troostend weten te zeggen. Wat hadden ze al niet allemaal gekocht! Gekleurd crpe-papier, waarmee de kamer ver sierd werd. Een tafellooper met klokken en kerstmannetjes en besneeuwde dennen erop. Alles zou rood en wit zijn, en daartusschen al lemaal hulst en mistletoe. En kaarsen had hij in de rood-geschilderde kandelaars gestopt! Toen kwam de Woensdagmiddag om ca deaux voor vader te koopen. Moeder had een hegl koffertje vol gekocht. Ze zag er zoo mooi en zoo gelukkig uit. en ze groette zoo lief alle menschen. Want wie kende Gijs' moeder niet. de vrouw van den dapperen vliegenier! En och! wat was die Gijs trotsch op zijn vader! „En nu koop ik een mooie das voor vader!" zei hij. „die moet passen bij zijn grijze pak". Ze gingen in een heerenmodewinkel binnen. „Deze kleine man wil een das voor zijn vader koopen", zei zijn moeder tegen den bediende. O. hoe moeilijk werd het voor Gijs! Tientallen van dassen werden voor hem neergelegd. Roo de. blauwe, grijze met bolletjes en streepjes. En hij kon zijn keus maar niet doen. Er waren er ook zoo verschrikkelijk veel. „Maar nu heb ik nog een das, niet eens duur. Maar een gul den en vijftig cent!" „Die koop ik", zei Gijs dadelijk, 't Was een donkerblauwe, met van die witte spetten erop. „Net regen met sneeuw, moeder. Die zal va der prachtig vinden!" Hij droeg zijn inkoop zelf. „En nu is er nog vijftig cent voor jou, moe der. En daar koop ik een lekker stuk zeep voor Toen ze thuis kwamen, werden de cadeaux nogmaals bekeken. Wat zou vader blij zijn! Toen kwam de dag. dat de kerstboom gebracht werd. Dat was een feest. Daar stonden de den nen allemaal bij elkaar. Groote en kleine en daartusschen allemaal hulst, en mandjes met roode tulpjes erin. O. wat was het fijn op die kerstboomenmarkt! En toen hij een beetje Stille Nacht, Heü'ge Nacht". moe werd. tracteerde moeder in een lunch room waar muziek was, op thee met een groot slagroomtaartje. Er werden nog doozen met gekleurde ballen gekocht en engelenhaar en nog meer kleine dingen. En doosjes met ge kleurde kaarsjes. Den volgenden avond mocht Gijs opblijven. Uren hadden ze werk aan den boom, maar toen hij af was, was de kamer geen huiska mer meer. maar een sprookjeskamer. Hij zong met moeder een kerstliedje „de Herderkens lagen bij nachteen vol verrukking had den zijn blauwe kinderoogen naar de kaarsen vlammetjes gestaard Nog één dag en d«»a avonds was het Kerstavond en dan zou vader thuiskomen. Hij was al onderweg, al vier eni gen! En als alles goed ging en er geen slecnt weer kwam, dan zou vader om negen uut 's avonds thuis kunnen zijn. Ze zouden dan den boom aansteken; hij zou gezellig met vader en moeder aan het kerstdinertje mogen deelnemen. En wat zou vader wel zeggen van de das? Den volgenden morgen reeds heel vroe* luisterden ze beiden naar de radio. Eiken dag werden er berichten over de Arend, die vaa«r bestuurde, uitgezonden, 't Was overal prach tig weer. De machine was overal op tijd. En alles was wel aan boord. Daar kwam het eer ste bericht de kamer in. „De Arend last van tegenwind. Vliegt nu op 1000 meter hoogte. Al les wel!" „Gelukkig", zei moeder. „We hoeven nu geen dagen meer af te tel len. moeder", zei Gijs. ..Nee", zei ze, „nu tellen we de uren". Het waren er nog tien. En dus was het nog lang voor het negen uur werd. „De Arend op het vliegveld te Stamboel gedaaid. Benzine genomen en weer opgeste gen. Bemanning en passagiers wel". Drie uur sloeg de klok. „Het volgend bericht blijft lang weg", zei moeder opeens. Ze stond op en schikte het mos tusschen de roode tulpjes in het witte mandje terecht. Ze was onrustig. Gijsje voelde het en keek haar aan. „Was vader maar thuis", zei ze eindelijk. Gijsje zei niets. Hij keek zijn moe der eens goed aan. Zag hij het goed? Een traan rolde over haar wangen. „Moeder! Waarom huil je?" zei hij toen. Hij liep naar haar toe en ze nam hem op haar schoot. „Moeder is weer kinderachtig", zei ze toen. Meteen klonk de stem door de radio. „Sinds een uur zijn er geen berichten over de Arend binnengekomen. Het weer is over de heele route zeer slecht. Nog geen reden tot onge rustheid". „Kom vent, we gaan een liedje zingen", zei zijn moeder toen. En Gijs was blij, want hij wist niet wat hij zeggen moest. Hij was niet bang voor vader! Was moeder maar niet zoo onrustig. De uren gingen voorbij. Zes uur sloeg de klok. „De Arend is het laatst gezien boven Zwit serland. De piloot vroeg positie. Daarna hoor de men niets meer. Er heerscht zwaar weer. Regen en felle sneeuwbuien die het zicht be lemmeren Gijs kroop nu vanzelf op Moeders schoot. Hij was wel acht jaar en eigenlijk al te groot daarvoor, maar ze zag zoo bleek en hij moest haar toch troosten. Hii sloeg zijn armen om haar heen. „Maar vader kan toch vanavond nog komen. Of misschien vindt hij het beter te wachten tot morgen", zei hij heel wijs er achteraan. „Dat zegt vader Immers altijd. Weet je wel moeder? Hij zegt toch altijd: „ik waag niets. Beter te laat dan nooit meer aan komen. Weet je wel, moeder?" „Lieverd", zei ze toen. terwijl ze oen kus op z'n gezellige ronde wangen drukte. „Je bent een flinke jongen. Wat wil je worden als je groot bent?" „Piloot natuurlijk!" zei Gijs. Zijn moeder zuchtte. Het was zoo'n hard be staan. Altijd die zorg, altijd die angst. Altijd die vraag aan zichzelf: „zal ik hem terug zien?" Toen kwamen de berichten achter elkaar. Geen bericht van de Arend. Nog geen reden tot ongerustheid. Men denkt aan een nood landing. Acht uur. Het vermiste vliegtuig de Arend is een Fok kerDe bemanning bestaat uit vier leden. De passagiers kwamen allen uit Engelsch- Indië. Negen uur. Nog geen bericht. Er heerscht een zenuwachtige stemming op het hoofdbu reau. Telegrafisch verkeer met. Zwltsersche stations. Weer buitengewoon slecht. Mogelijk is dat een noodlanding werd gemaakt in ver laten streek. Nog geen reden tot ongerust heid. De eerste piloot is een der bekwaamste vliegeniers. Tien uur. De bemanning bestond uit de heeren Gijs zat stil op moeder's schoot. De kerstboom brandde met tientallen kaarsjes. De cadeau tjes lagen onder den boom. De tafel was ge dekt. heel feestelijk. Elf uur. Men heeft de hoop nog niet ver loren. Men vertrouwt op den piloot. Twaalf uur. Kerstnacht Moeder huilde heel zachtjes. En ook Gijsje kon zijn tranen niet meer bedwingen. Hij dacht aan de blauwe das met de sneeuw en regenvlagen erop. De boom was uitgebrand. Eén uur. De Arend terecht! Bij het maken van een noodlanding raakte de radio-installatie defect. Bemanning en passagiers oncedeerd. Het vliegtuig slechts licht beschadigd. Daar belde de telefoon. Zwitserland. En Gijs sprak ook met zijn vader. En al was hij nu niet bij hen,.en al was de boom ook uitge brand, en al hadden ze geen feestelijk diner gehad, hij en moeder waren zoo dankbaar en blij, dat vader aan een groot gevaar ontsnapt was Het was een. bewogen Kerstavond ge weest, maar ze waren od Kerstdag erg blii toen ze met de cadeautjes in den trein stanten die hen naar Zwitserland zou brengen. Daar zou den ze met vader Kerstmis vieren, want het zou nog vele dagen duren voor de machine heelemaal hersteld was. Dien Kerstavond heeft de kleine Gijs nooit vergeten

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 15