Radiomuziek der week ZATERDAG 18 JANUARI 1936 HAARDE M'S DÏSBEAD tïiiitii ll|l!lllllllllllllllllllll!lllllllli:!lllll|!||||lllilllllll!lllllllll!lll!l!lll Rembrandt vertoont Fientje Peters Posfe Restante. Hilde Alexander, de dochter van den heer Bakker, die in „Fientje Peters" trouwt met den heer Bakker Het doet altijd goed Nederlandsch te hooren spreken in een film en alleen daardoor heeft een film met Nedei'landsche klanken al een streepje voor op buitenlanders. Dat is een zeer gewone en natuurlijke zaak, want iedereen hoort liever Nederlandsch dan Duitsch, FTansch of Engelsch. Althans iedere Nederlander. Toch heeft dit ook vele verborgen bezwaren en een ervan is dat men vee! eerder dan met een vreemde film het geval is. geneigd is de film erg critisch te bezien, om na afloop te be weren wat er allemaal niet goed is. Want wat ons bij den buitenlander misschien ontgaat, om welke reden dan ook, wat wij van den bui tenlander v/el accepteeren, dat merken wij bij een Hollandsche film wel en nemen wij niet aan. Fientje Peters Poste Restante Is een Neder- landsche film, gemaakt door een Duitsche maatschappij, de Ufa, die er ook een Duitsche versie van heeft gemaakt. Fientje Peters is natuurlijk niet zonder fouten, maar Fientje Peters is een film die alleen een kluchtig ver haal heeft willen vastleggen om den toeschou wer eénigén tijd aangenaam bezig te houden. En er zullen waarlijk zeer weinigen zijn, die kunnen beweren dat deze opzet niet volko men 'is geslaagd. Al mogen de meeste spelers geen volmaak te filmacteurs zijn, al zóu de handeling hier en daar wel eens even stokken, er is geen sprake van dat Fientje Peters Poste Restante geen Nederlandsche film zou zijn, die geen be hoorlijke plaats inneemt in de nog korte rij der Nederlandsch gesprokene. Bovendien zijn Louis Borel en Dolly Bouw meester voortreffelijk. Vooral Louis Borel rnet zijn droog-vlotte manier van doen is zeer goed en ook is aan hem een groot deel van de aar dige en vlotte dialoog te danken, die hij met Cor Hermus heeft gemaakt. Een speciaal woord mag gewijd worden aan Hilde Alexander, ofschoon zij geen groote rol reeft in deze film. Hilde Alexander is name lijk een Haarlemsche actrice, ende doch ter van den heer Bakker, den directeur van het Rembrandt-theater. Eigenaardigerwijze trouwt, zij in deze film met den chef van het hotel wien den naamBakker is gegeven. I.ouis Borel en Dolly Bouwmeester, die de beste rollen vervullen in „Fientje Peters, Poste Restante". Ook de beide piccolo's, Alex de Meester Jr. en Wim Poncia mogen afzonderlijk worden ge noemd. voor hun aardige uitbeelding van schalksche, schijnbaar zeer correcte, gedien stigen. Zeer goed is Robert Milton, de receptiechef van het hotel, die vooral door zijn mimiek en houding een unieke creatie te zien geeft van het type van hotelchef-in-caricatuur. Herman Tholen, Fientje Berghegge, Cor Hermus en Jean Stapelveld zijn de belangrijk ste overige medespelenden, aan wien het in sommige gevallen helaas nog te duidelijk is te zien dat het tooneel hun eerste voetstappen ten aanschouwe van het publiek heeft ont vangen. Over het algemeen is Fientje Peters Poste Restante een amusementsfilm die in haar soort ongetwijfeld aan het doel zal beantwoor den en een behoorlijke plaats inneemt in haar genre. Van het voorprogramma noemen wij spe ciaal de begrafenis van Mr. J. Gerritsz, den Haarlemschen wethouder en de in bezit ne ming van het Haarlemsche bisdom door den nieuwen bisschop Mgr. J. P. Huibers. Verder is er het algemeene nieuws, een dwa ze film over de gevaren van het oerwoud, waarin twee negers vriendschap sluiten met een gorilla, door hem van kiespijn te bevrij den Het variéténummer is van een geliefd soort, want het spreekwoord dat gewaagt van het feit dat de mensch bedrogen wil worden, heeft ongetwijfeld aan het succes van den gooche laar gedacht. Hoe beter deze artist het publiek om den tuin kan leiden, des te knapper is hij en wanneer dit bovendien het geval is met geld, dat zoo-maar uit de lucht gegrepen kan worden, is hij de aangewezen collectant voor de volgende collecte van het Biovacantie-oord, waarin de opbrengst van het Rembrandt-thea ter als derde van geheel Nederland een mooie beurt maakt. Reeds zijn tien Haarlemsche bleekneusjes naar het vacantie-oord gegaan. „Love Me For Ever" met Grace Moore, Luxor Theater. Na het wekenlange succes, dat de film „One night of love" behaalde, is Grace Moo re waarlijk geen onbekende meer in onze stad. Met deze film veroverde deze char mante blondine werelddeelen en het is daarom begrijpelijk, dat Amerika een pen dant ervan op stapel zou zetten. Gelijk haar voorgangster behandelt .JLove me for ever" de loopbaan van een zangeres met een glo rierijke eindspurt aan de finish, zoodat Gra ce Moore als vertolkster der hoofdrol volop in de gelegenheid is haar prachtig sopraan- geluid te laten hooren. Er komen verschei dene fraai geënsceneerde operatafereelen aan te pas, waarin zij de groote aria's zingt, bijgestaan door den zanger Michael Bartlëtt een tenor, die er wezen mag. De zang is en blijft dat spreekt vanzelf het voor naamste bestanddeel van deze film, maar zij is dan ook van uitstekende kwaliteit en wordt technisch voortreffelijk weergegeven. Grace Moore heeft hier haar reputatie hoog gehouden en ieder, die bevattelijk is voor muzikale impressies, zal door het talent dezer begaafde artiste geboeid woi'den. Rondom de carrière van de zangeres speelt zich een roman af, waarin Luis Al- bemï en Leo Carillo tezamen met Grace Moore, de belangrijkste rollen vervullen. Het gegeven komt in zeker opzicht overeen met dat van „One night of love", maar toch niet zoo, dat men van een ccpie kan spreken. Daarvoor zijn inhoud en intrige van beide Grace Moore, de vrouwelijke hoofdpersoon in „Love me for ever". films te verschillend van aard. In de hande ling wint de laatste Grace Moorefilm het naar onze meening van de eerste. Die han deling blijft in ,Love me for ever" veel min der aan de oppervlakte, vooral in die gedeel ten, waarin het wel en wee van den met idealisme bezielden theaterdirecteur-im- pressaria aan de orde komt. Hier hebben regisseur en acteur aangrijpende effecten weten te bereiken, zonder dat er op sen- timenteele gevoelens gespeculeerd werd. En gelukkig is ook de humor niet vergeten, zoo dat de film voldoende factoren voor een goede ontvangst van de zijde van het film- minnc-nd publiek bevat. Wij twijfelen er dan ook niet aan, of Grace Moore zal ook in dezen tweeden veroveringstocht vele harten aan haar zegekar binden! Uit het voorprogramma vermelden wij in de eerste plaats een fijn teekenfilmpje, dat „Koning Snoepgoed" geheeten is en den droomreis van een jongetje door een soort Luilekkeland te zien geeft. De fraaie kleu ren verhoogen de charme van het geval in niet geringe mate. Verder is er, buiten het journaal, een film van cultureelen inslag, welke de bouwwerken van het oude Spanje en Griekenland behelst. Cinema Palace geeft het Complot der 39 stappen. Madeleine Carroll en Robert Donat „geboeid" in „Het complot der 39 stappen". Om te voorkomen dat het bijprogramma door de boeiende hoofdfilm vergeten zou worden, willen we eerst alle waardeering uiten voor de journaals, waarvan „Éclair" altijd cp zeer origineele, geestige wijze het nieuws aan kondigt. De Nederlandsche filmreportage geeft een prachtige uitgebreide „Frankrijk Nederland 16" met tot slot nog de aparte huldiging van Puck van Heel. Een grappig filmpje met een onverwacht slot brengt eenige radiosterren voor het voetlicht. Dumas de humorist geeft zijn liedjes en zijn grapjes zooals we dat van hem kennen en heeft veel succes. En nu de hoofdfilm met de fascineerende titel „Het Complot der 39 Stappen"! Vanaf het begin, dat ,,de man met het ijzeren ge heugen" optreedt in het Palladium, waarbij een schot valt, in het wilde weggeschoten, tot aan het slot, waar hij weer op dezelfde plaats optreedt, en waar wéér een schot valt, dat dezen keer den ongelukkigen geheugen kunstenaar doodelijk treft, is u opgenomen en gevangen Ln de geheimzinnige verwikkelin gen, in de avonturen van den opgejaagden, onschuldigen van moord verdachte. Wat een meesterlijke uitbeelding geeft Robert Donar van dezen verdachte en wat een uitstekende partner vindt hij in Madeleine Caroll! Deze film heeft alles in zich om ieder te bevredigen: spanning, geest, humor, roman tiek, prachtig natuurschoon. In telegramstijl a la Louis Davids zou de inhoud saamgevat kunnen worden in: schot, paniek, vlucht, moord, vlucht, achtervolging, gevat, ontsnapt, pistool, roman, bijna verraden, vernuft en groot verstand, de schuldige gevat Met gloeiende wangen en saamgeknepen handen, soms ook hartelijk lachend om den humorist, die Robert Donar ook in groot gevaar dikwijls is, volgt men de loop der gebeurtenissen in het Complot: vaag is men er zich van bewust dat het niet alles duidelijk en goed te begrij pen is, maar dat doet op dat moment geen afbreuk aan de spanning, pas later als men er bij het naar huis wandelen nog eens nuch ter over nadenkt, dan bespeurt men vele hia ten en onduidelijkheden, Vermoedelijk is er veel gecoupeerd, maar dat neemt niet weg, dat de film 100 pet. spanning geeft en prach tig spel, vooral van die hoofdrollen Frans Hals vertoon! Afrikaansche Cavalerie. De film, die nu in het Frans Hals Theater draait, „Afrikaansche Cavalerie", naar de ro man van „Kwa Heri", is ontegenzeggelijk spannend. Er komen meio-dramatische, eenigszins gewilde, effecten in voor, maar het ontbreekt zeker niet aan spanning. En het spel is goed. Bovendien is het een van de be trekkelijk weinige Duitsche films, waarin de Engelschman een even „flinke" en even sym pathieke rol speelt als de Duitscher, wat in deze film het dwaze en volkomen onpersoon lijke van den oorlog doet uitkomen. In zoo verre zou men „Afrikaansche Cavalerie" dus pacifistisch kunnen noemen, de film op zich zelf houdt echter zeer weinig anti-oorlogs- tendenzen in en er is afkeuring van noch in stemming met den oorlog uit op te maken. Afrikaansche Cavalerie is een film over de verwikkelingen, die voor de farmers Peter Hellhoff (Sepp Rist), Robert Creswell (Peter Voss) en de vrouw van Hellhoff, Gerda, ge speeld door Ilse Stobrawa, uit het mobilisatie bevel in de vroegere kolonie Duitsch-Oost- Afrika -voortvloeien. Peter, die na vijf jaren hard werken de plantage Ubangi bij de Kilimandscharo tot bloei heeft gebracht en pas vereenigd is met zijn verloofde, die uit Europa naar hem toe is gekomen, ontvangt op den avond van den huwelijksdag tijdens het gastendiner het be richt van de mobilisatie. Dat beteekent, dat hij en zijn vrienden Ubangi in den steek moeten laten, dat hij afscheid moet nemen van zijn vrouw en van zijn vriend Creswell, die thans plotseling door een onnoozel papiertje zijn vijand is geworden. Zij komen nu tegenover elkaar te staan. Ofschoon er een Engelsehe overmacht in het land is, weet de kleine bende van Hellhof steeds stand te houden, totdat Creswell Ubangi moet bezetten en alle bron nen in de omgeving laat bewaken. Gerda en de jeugdige helper van Peter, Klix, (Rudolf Klicks) die is achtergebleven om haar en de plantage te verdedigen geven Hellhoff en de zijnen inlichtingen doch wanneer zij de van dorst versmachtende Duitschers, niettegen staande de waarschuwing van Creswell, die haar het groote gevaar waaraan zij zich bloot stelt voor oogen houdt, water wil gaan bren gen, mislukt ditten deele, Want tenslotte kunnen alle Duitschers, tot groote opluchting van Creswell, ontkomen behalve Klix, die zijn moedige hulppoging met den dood be koopt y Het voorprogramma van Frns Huls geeft behalve journaal een Amerikaahsch filmpje „Het mysterie van het spokhuis" en een aar dige teekenfilm van Betty Boop, waarin zij zich een zeer radicaal rechter toont. Peter Voss en Sepp Rist, twee hoofdpersonen uit de film van Frans Hals-theater. EEN VOORBESPREKING DOOR KAREL DE JONG Het Concertgebouworkest zal Zondagna middag een Symphonie van Mozart uitvoe ren, die men zelden op de programma's ziet, nl. die in Bes, K. V. 319. Zij maakt deel uit van drie, waarvan de andere twee de nos. 318 en 339 dragen en die alle drie kort na elkaar geschreven zijn, vele jaren eerder dan de drie beroemde Symphonieën in Es, g. kl. t. en C (Jupiter), die in KöchelsCatalo gusonder ds nos, 543, 550 en 551 vermeld zijn, en in de reeks van Mozart's Symphonieën de nos. 39, 40 en 41 vormen. De symphonie in Bes is no. 34. Zij bestond evenals de nos. 33 en 35 oorspronkelijk uit slechts drie hoofddeelendit schijnt in overeenstem ming met de in Salzburg waar M. toen een betrekking had heerschende gewoon te geweest te zijn. Later, te Weenen, heeft M. er een Menuet bij geschreven. Deze Menuet draagt in haar instrumentatie dui delijk de bewijzen van haar later ontstaan. Ir- het Trio er van heeft de hobo een me lodie, die ook reeds in het voorafgaande deel voorkomt en die. rythmisch gewijzigd, in een der Impromptu's van Schubert terug zou keeren. Daarentegen vindt men het 2de thema van het Andante, dat Mozart op zijn beurt aan Paisiello (17411816) te danken had, in de finale van het bekende Clarinet- trio in Es <K. V. 498)) als hoofdthema terug, j Het eerste hoofddeel der Symphonie heeft geen herhaling van het eerste deel. Deze Symphonie wordt als een der beminnelijk ste van alle genoemd: idyllisch in haar eer ste beide hoofddeelen, vroolijk. zelfs uitge laten in de finale, die vergeleken wordt met een volksfeest, waar personen van allerlei rang en stand tezamen zijn, terwijl men soms ook de muzikanten van een of ander dorp zou meenen te hooren spelen. Een andere minder algemeen bekende Symphonie van Mozart wordt Donderdag door Leipzig uitgezonden, Het is de z.g. Pa- rijsche S., K. V. 297, die van nog iets ouder datum is dan de zooeven besprokene. Zij werd in 1778 tijdens M.'s verblijf te Parijs geschreven: in haar vorm en haar karak ter ziet men een compromis met den smaak van het Parijsche publiek, waarvan M. geen bijzonder hoogen dunk had. Hij schreef aan zijn vader o.a.: „bij ons ln Teutschland is de lange smaak, inderdaad is het echter be ter kort en goed." Maar ondanks zijn stre ven naar kortheid is hij toch in een aantal breedsprakigheden vervallen. herhalingen van dingen, die den hoorder reeds bekend zijn. Over 't algemeen bemerkt men weinig persoonlijks in deze symphonie. Zij vangt aan met een unisono van het heele orkest, zooals onder den naam „eerste streek met den strijkstok" bekend en geliefd was. Vooral de Fransche dilettanten schijnen daar verzot op geweest te zijn, omdat hun sterk bezet, strijkorkest daarmee den indruk van bijzondere nauwkeurigheid in de at taque en in het samenspel kon maken. Ver der heeft Mozart er nog een menigte dy namische rariteiten aan toegevoegd, meer om te verrassen en te verbazen dan uit in nerlijke noodzakelijkheid. Een daarvan is het zachte begin der finale, waarop na 8 maten een flink forte van het geheele orkest volgt, zooals in Symphonieën van Haydn vaak voorkomit. Wat Mozart daaromtrent aan zijn vader schreef is zeer typeerend: „Omdat ik hoorde, dat ze al de laatste Alle gro's, net als de eerste, met alle instrumen ten tegelijk en meestal unisono beginnen, ving ik het met de twee violen alleen 8 ma ten aan daarop kwam dadelijk een forte: derhalve deden de toehoorders (zooals ik verwachtte) bij het piano sjt! dan kwam direct het forte. Zóó als ze dat forte hoor den klapten ze in de handen. Van blijd schap ging ik dus na de symphonie ter stond naar het Palais Royal, nam een goede portie ijs en ging naar huis". In overeen stemming met de zucht naar uiterlijk effect en schittering is de relatief sterke bezet ting der blaasinstrumenten in dit werk: fluiten, hobo's, clarinetten, fagotten, hoorns en trompetten. Ook pauken komen er in voor. Bij de beoordeeling daarvan moet men in aanmerking nemen, dat toentertijd de bezetting van het symphonie-orkest veel kleiner was, dan later gebruikelijk gewor den is, Mozart's klavierconcert in G. komt Vrij dag door Warschau tot uitzending. Waar schijnlijk is daarmee K. V. 453 bedoeld, dat een merkwaardig moduleerend Andante heeft.. De finale bestaat evenals bij het Concert in C kl. t. (K.V. 491) uit een aantal varia ties, gevolgd door een coda of aanhangsel in versneld tempo. Op een abonnementsconcert dat Lyon Maandag uitzendt, worden de pianoconcer ten van Schumann en van Grieg gespeeld. Beide werken worden vaak uitgezonden, maar nu ze zóó kort na elkaar uitgevoerd worden heeft de luisteraar de gelegenheid om door vergelijking de punten van over eenkomst en van verschil op te sporen. Men zal misschien meenen dat er niet veel over eenkomstigs te vinden zal zijn. Maar als inen de eerste hoofddeelen van beide wer ken vergelijkt vindt men toch nog al wat gelijkenis en niet alleen wat de hoofdtoon soort a kl. t. betreft. Grieg's Concert heeft zijn specifiek Noorsche thema's en de kla vierpartij is veel brillanter en dankbaarder dan die van Schumann: dat zijn verschil len. Maar ga den vorm van beide eens na! In beide begint het klavier, bij Schumann na een korten slag, bij Grieg na een pau- kentremolo, met een inleidende passage of aanloop, die van hoog naar laag daalt en dan weer stijgt. Dan zet het orkest het hoofd thema in; de piano herhaalt dit. In beide volgt dan een uitspinning met omspelingen van gebroken accoorden. Een zelfstandig zangthema heeft Schumann niet, Grieg wel. Het orkest tutti dat op de afsluiting der klaviersolo volgt, is bij Schumann uit een motief der uitspinning, bij Grieg uit den aanloop en het hoofdthema ontwikkeld. De doorwerkingen zijn in beide werken uit stekend op het hoofdthema gebouwd. De re prises loopen in beide op analoge wijze, min of meer schablone-achtig. Dan komt in beide een door den componist voorgeschre ven cadens, gevolgd door een stretta (ver sneld tempo, samentrekking). De tweede en derde hoofddeelen van beide werken bie den daarentegen geen noemenswaardige punten van overeenkomst. Gelegenheid tot interessante vergelijking geven ook de uitzending van Beethoven's Klaviersonates op. 2 no. 2 (Brussel VI., Zon dag)) en op. 2 no. 3 (Stuttgart. Dinsdag). In de snelle deelen der eerstgenoemde heerscht nog grootendeels de gracieuze stijl van den rococotijd den tijd van gepoederd haar en van met kant versierde zijden kleeding: alleen in het Largo bemerkt men den echten Beethoven, die zijn klavier reeds als een surrogaat voor het orkest denkt. Op 2 no. 3 is de snelle hoofddeelen meer op concertachtige virtuositeit bere kend. gelijk dat in meedere C gr. t.-werken van Beethoven het geval is. Maar elegant of gracieus is het niet; trots enkele atavismen is er meer vooruitstrevendheid in dan in de vorige Sonate. Ook in op. 2 no. 3 Is het langzame hoofddeel het sterkst persoonlijk gekleurd. Op het gebied der kamermuziek kunnen we ditmaal voor Zondag Brahms' schitte rend Kwintet op. 111 (Berlijn) Mozart's ernstig Kwartet in d kl. t. en Brahms' niet minder ernstig Kwartet in c kl, t. (béi de Droitwich), voor Maandag Reger's Kwar tet in Es op. 109 met de kristallijnen slotfuga (Hamburg) voor Donderdag Beethoven's Olympisch Trio op. 97 (Hilversum 2). voor Vrijdag de Trio's van Pijper en Ravel (Droit wich)) aanbevelen .Schumann's Trio op. 80 (Berömunster, Woensdag) bezit te weinig meeslepends om aan de verwachtingen van breedere kringen, te voldoen. Culbertson bridget weer in Rembrandt Ely Culbertson geeft Zondagmorgen weer eenige staaltjes van brige-vaardigheid te zien in het Rembrandt Theater. Ook deze week zijn er, evenals verleden week, weer drie filmpjes, die telkens een probleem laten zien, verwerkt in een verhaal. De problemen van deze week zijn verschil lend met die van de vorige en toonen hoe Culbertson in de onderwereld, waar grof om geld wordt gespeeld, weet te winnen. Hoe en hoeveel hij wint, zal Culbertson u zelf beter kunnen laten zien, dan wij het hier kunnen vertellen, doch hij bewijst dat men met een schijnbaar geheel verloren en kansloos spel, toch klein slam kan maken. Het tweede probleem is de bridgekunst in de rechtzaal, waar een vrouw terecht staat, die haar man doodde. „En meneer Culbertson, meent u dat bridge een dergelijke psychische toestand teweeg kan brengen, dat moord het gevolg is?" aidus vraagt de rechter den geleerden bridge-too- venaar. En Culbertson geeft zijn weloverwogen antwoord, dat gelukkig voor ons land nog niet opgaat. In de derde film vertelt Ely Culbertson hoe men niet moet spelen en hoe wel. Daarbij heeft hij het niet zoozeer over het spel zelf, dan wel over het gedrag tijdens het spel. Vooral in deze laatste film toont Culbertson dat hij behalve een goed bridger ook een zeer vaardig filmacteur is. Hij zoowel als zijn vrouw die aan de totstandkoming van Culbertson's succes evenzeer heeft meegewerkt als aan de vervaardiging dezer films, hebben van deze drie bridgefilms weer enkele aardige vertoo ningen gemaakt, die, zooals wij reeds vorige week schreven, in hoofdzaam bestemd zijn voor bridgers, doch voor niet-bridgers even eens alleszins acceptabel zijn. Ensemble Adolphe Engers. Geen Traan om Juckenack. Juekenaok heeft de reis „naar gene zijde" gemaakt. Hij is gestorven en bij zijn doodl heeft geen mensch een traan om hem ge laten. In het diepste donker heeft hij zijn vonnis moeten hooren: voor een mensch, om wien niemand bij zijn heengaan heeft ge weend, is er in den Hemel geen plaats. Hij wordt naar de aarde teruggestuurd en het leven gaat voor Juckenack weer voort, daar waar het geëindigd was. De reis naar gene zijde heeft hem de oogen geopend. Juckenack weet nu. dat hij goed voor de mensch en moet zijn, want alleen, als er bij zijn dood tranen om hem gestort zullen wor den. zal de Hemel voor hem open gaan. Maar Juckenack kent de wereld niet. Hij geeft zijn goede gaven en zijn geld enkel aan onwaardi- gen. Het meisje en de jonge man, die hij wil redden, leggen zijn daden verkeerd uit en de officier van justitie, op wiens bureau Jucke nack als ambtenaar werkt, verwijt hem, dat hij met zijn verkeerde philantropïe de grond vesten van de maatschappij aantast. Verbijs terd blijft Juckenack tenslotte alleen achter en als de dood voor d'e tweede maal komt, is er wederom geen mensch, die een traan om hem stort. Dit is zeer in het kort de inhoud van Geen Traan om Juckenack,'de tragi-comedie van Hans J. Rehfisch, welke het ensemble van Adolphe Engers hier gisteren in een prachtige voorstelling in onzen Stadsschouwburg heeft gegeven. In dit stuk is volkomen de sfeer, wel ke in zoovele Duitsche tooneelspelen uit den tijd, onmiddellijk na dén oorlog was.'De jaren gaan vlug en wij voelen bij zoo'n stuk, dat die tijd reeds ver achter ons ligt. Wij zijn deze kunst al weer ontgroeid en zien dit alles nu als een cerebraal bedenksel. En wat wij toch allereerst van het tooneel ver langen: ontroering, komt bij zoo'n stuk niet over ons. Die Juckenack is toch eigenlijk een te onnoozel mensch om ons werkelijk te boeien. Zijn domheid is zoo opzettelijk, dat hij ais dramatisch hoofdpersoon voor ons onmogelijk belangrijk kan zijn. Natuurlijk, zeggen wij, dat er om dit groot, onmondig kind, geen traan bij zijn dood gelaten wordt en het ware medelijden voor hem blijft dan ook weg. Maar er zijn eenige prachtige speelrollen en sterke speelscènes in deze tragi-comedie en die kwamen in deze door Cruys Voorbergh voortreffelijk geregisseerde voorstelling vol komen tot hun recht. Van de opvoering van Geen Traan om Juckenack hebben wij dan ook wel zeer bijzonder genoten. Welk een groot kunstenaar is toch Cruys Voorbergh! Want het is wel iets heel bijzonders, wat hij en als re gisseur en als speler in deze opvoering heeft gepresteerd. Opmerkelijk bijvoorbeeld, wat hij met twee jonge krachten als Ciska Harms en Piet Rienks in dit stuk heeft bereikt. Het was, of Piet Rienks, dien wij toch dikwijls hebben zien spelen, als acteur plotseling op een veel hooger plan stond. Zijn uitbeelding van den gedeclasseerde Edmond Walter was wel zeer martiaal en zijn spel verbluffend goed. En ook Ciska Harms heeft zich in de rol van het min derwaardige meisje zelf overtroffen. Het v/as heel zuiver en raak getypeerd. Ik noem deze twee jonge krachten het eerst, omdar, in hen beiden het meest de sterken invloed van den regisseur naar voren kwam. Adolphe Engers heeeft als Juckenack schit terende dingen gedaan, Zijn opkomst als de uit den dood herrezene was op zich zelf reeds een voorbeeld van magistrale tooneelspeel- kunst! Dit was werkelijk een mensch, die „van gene zijde" kwam. Het was subliem. En ook verder toonde Engers zich in deze wel zeer zware rol een speler van groot for maat. Het eenige, dat mij van Engers wel eens hindert is dat hij zijn stem soms zoo onnoodig sterk uitzet. Hierin herkennen wij nog steeds de Duitsche school, die hij doorloopen heeft. Zijn fortissimo's zijn altijd om eens een muzikale uitdrukking te gebruiken fff. zijn pianissimo's ppp en daartusschen heeft hij te weinig nuances. Maar overigens heb ik Engers gisteren vol op bewonderd, vooral in zijn scènes met Cruys Voorbergh, die als Mr. Lotz, de officier van justitie, kortweg vol maakt was. Weet Nederland eigenlijk wel, welk een groot acteur het in Cruys Voorbergh bezit?, vroeg ik mij gisteren af. Hij speelde niet meer een ander wezen, hij was hem tot in de meest subtiele, fijnste nuance. Grime, kleeding, houding, oogopslag, stem, alles behoorde bij dezen officii- van justitie, het was een creatie, waaraan niets en niets ontbrak. Een genot was hete Engers en Cruys Voorbergh in hun groote scène te zien spelen, in een volkomen elkaar begrijpen en aanvoelen, zoo superieur van samenspel, als wij maar heel zelden op ons tooneel te ge nieten krijgen. Ook mevrouw Koba Keiling was uitmuntend als juffrouw Nagel, de burgerlijke huishoud ster. Zij deed mij gisteren telkens vooral in haar stern aan Aaf Boutoer denken. Cor Dommelshuyzen typeerde zeer goed den verzekeringsagent. Dat het wrange stuk het publiek voldaan heeft, geloof ik niet. De opvoering echter des te meer. Het was een avond van groote tooneelspeelkunst, die wij ons dankbaar zul len herinneren. J. B. SCHUIL.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 14