V R IJ D A G 14 FEBRUARI 1936 HAAELE M'S D A G B E'A D 7 AAN ALLEN! De meesten van jullie hebben natuurlijk de Chineesche wolhandkrabben gezien, die voor een paar maanden geleden voor een winkel raam in onze stad te bezichtigen waren Als het jullie nu gaat als mij, vraag je je af: heb ben we nog last van die griezelige dieren? Misschien lezen we er nog wel wat van in de couranten. In ieder geval leek het mij goed samen nog eens over deze zoetwater-Chinees •te praten. In 1912 werd hij voor 't eerst in Duitschland waargenomen. Men heeft allerlei onderstellin gen geopperd over de vraag, hoe het dier zoo ver van huis is geraakt. In 1926 werd het een ware plaag. Door het voortdurende trekken (in den herfst stroom afwaarts en in het voorjaar in tegengestelde richting) kwamen al spoedig overal wolhand krabben voor. Het moederdier draagt de eitjes een half jaar rond. Dan vertoeft ze in water van groot zoutgehalte. Het jonge diertje lijkt niets op de ouders. Na een aantal vervellin gen wordt hij pas een echte krab. In het eer ste levensjaar zoekt hij spoedig het zoete wa ter op. Wanneer hij volwassen is, trekt hij weer zeewaarts. Mevrouw wolhandkrab legt ongeveer 50 duizend eitjes per jaar. Toen de wolhandkrab eenmaal tot Duitschland was doorgedrongen, was 't slechts een snoepreisje om ook Nederland aan te doen. In 1931 werd in Groningen en Friesland reeds een groot aantal gevangen. In 't Zuiden kwamen ook exemplaren voor. De zoetwatervisscherij leed groote schade. De fuikenvisscherij moest in het noorden ge staakt worden. De fuiken werden totaal ver nield. De hengelaars vingen niets, want het aas werd door de wolhandkrabben opgegeten. Ook de kust werd beschadigd, vooral waar de oevers uit klei bestaan. Ze graven gaten van wel 1 meter lengte en 12 c.M. breedte. Door de voortdurende inwerking van het water ont staat er tenslotte een geweldige ondermijning. Ratten, die al even schadelijk zijn, zijn vijan den van wolhandkrabben. Maar door het j groote aantal merkt men weinig van vermin dering. Nog steeds houdt men zich met de bran dende vraag bezig: hoe komen we van dit schadelijk gedierte af? Hun naam hebben ze te danken aan de wolachtig behaarde scharen. In Duitschland heeft men de volgende vang- methode, die helaas voor de Neder.landsche wateren niet bruikbaar is. Bij stuwen verwekt men een zeer sterken stroom. Want bij een stroomsnelheid van 4 meter per séconde ver kiest de krab den landweg'boven het. water. Bij het aan land komen worden ze dan "in groote hoeveelheiden in vanggaten gevangen. In ons land is de strooming van 't water te zwak. Natuurlijk heeft men ook wel gevraagd: hoe is de wolhandkrab van China naar Duitschland gekomen? Men vermoedt, dat ze in de waterballast-tanks van vrachtschepen, die op China voeren, zijn binnen geloodst. Hoogstwaarschijnlijk zijn ze langs twee we gen, nl. via Waddenzee en Rijn bij ons bin nen gevallen. Over 't algemeen houden we niet van die gastjes, die we eigenlijk indringers kunnen noemen. Onze konijntjes zijn b.v. naar Austra lië en Nieuw-Zeeland gebracht en ze hebben zich daar in zulke groote hoeveelheden ver spreid, dat men van een landplaag spreekt. De wolhandkrab is voor ons een ware wa terplaag. Denk je eens in, dat uit een fuik in de Friesche wateren 200 wolhandkrabben te voorschijn kwamen. Er zijn visschers, die door deze lastige dieren hun bedrijf hebben moeten stopzetten. Toen de wolhandkrab in 1912 voor 't eerst in het Elbegebied in Duitschland voorkwam, beschouwde men hem als een interessante aanwinst van de zoetwaterdieren. Had men er toen maar meer van geweten, dan zou men deze vernielers zeker niet jaren hebben la ten voortwoekeren. Men beweert zelfs, dat hij nu in bijna heel Noord-West-Europa voor komt. De gevangen krabben worden naar fabrie ken gestuurd, ter vervaardiging van krabben- meel, dat voor verschillende doeleinden ge bruikt wordt. Met zijn puntig uitstekende pooten brengt hij de grootste schade aan. Visschen, die hij niet kan bemachtigen, loopen vaak toch huidwonden op. Daarom zijn ze minderwaardig voor den handel. W. B.Z. VROEGBLOEIENDE VASTE PLANTEN. Van de vaste planten, die vroeg bloeien, zijn de rotsplantjes dikwijls het eerst. Nu is het niet noodig direct en alleen een rotstuin te hebben om deze plantjes te houden; aan den voorkant van een border voldoen ze prachtig en verschillende soorte^ kunnen als rand gebruikt worden. We noemen eerst de Aster Nancy Perry, die in Mei groote violetblauwe straalbloemen geeft. Het plantje is niet veel hooger dan 15 cM. en daardoor lijken de bloemen nog groo- ter. Ook de Aubretia, die slechts 10 cM. hoog wordt en in April-Mei overdekt is met violet blauwe, ook wel purperroode, rose en zacht- blauwe bloemen, moet worden vermeld. Een fraaie borderplant, die in April-Mei bloeit, is zeker ook de Doronicum Caucasinm. De planten met groote gele straalbloemen worden ongeveer 50 c.M. hoog en zijn altijd zeer dankbare gewassen in eiken tuin. De mooie gele kleur doet het altijd goed en een paar pollen hier en daar verspreid vroolijken den tuin geheel op. Van de Iris soorten dienen er verschillen de genoemd te worden om de mooie kleuren, waarvan we in Mei kunnen genieten. Er zijn ook lage soorten irissen, die niet hooger wor den dan 30 cM. De His reticulata behoort tot de bol-irissen, die ook in huis getrokken kun nen worden. Buiten kunnen we er al einde Maart begin April van genieten. Van de primula's is de denticulata de meest bekende vroege met bolvormige bloemhoofdjes vol lila bloemen, ook in wit komen ze voor. De Primula Juliae is een zeer vroeg laag kruipend purperviolet-kleurig bloempje. Ook het rotsplantje Primula marginata met mauve bloemen, de rosea grandiflora met karmijn- jrose bloemen mogen niet onvermeld blijven. IJSPRET. een beetje kindsch is geworden. Ik zal u eerst een maaltijd opdienen, voor u naar uw kamers gaat!" Ondanks hun aanvankelijke honger aten de gasten echter met tegenzin. Het onweerde nog aldoor. Toen ze klaar waren met eten, kwam de waard hen vragen, of ze nog iets wenschten. „Het komt niet veel voor, dat de postkoetsen om dezen tijd stilhouden bij me; want de her berg, die hier het dichtste bij is, is veel groo- ter. Dat is „De Korenschoof"!" Toen mevrouw van Apel dezen naam hoor de, sprong ze verschrikt op. „Nu ja.'' zei de herbergier, „men mompelt leelijke dingen over den waard van „De Koren schoof', maar zooiets kan overal gebeu ren Een hevige donderslag deed hem verschrikt zwijgen. „Het is al elf uur, ik zal u naar uw kamers brengen." „Waar is onze postillon?" vroeg mijnheer van Apel angstig. „Die slaapt al." De waard stak een kaars aan en wenkte de reizigers hem te volgen. Op de eerste verdie ping opende hij drie kleine kamertjes waar geen licht brandde. „Hier zult u wel kunnen slapen," zei hij. „En als u mij noodig heeft, kunt u naar bene den komen, want als u me roept, zou ik het met dit weer toch niet hooren! En hij ging naar beneden, met de kaars, hen in donker achterlatend. „Vader, bent u hier?" vroeg Frits benauwd terwijl hij het kamertje van zijn ouders bin nentrad. Ze durfden niet te gaan slapen en bleven dicht bij elkaar zitten. Het onweerde niet meer, maar de regen viel in stroomen neer. Soms hoorden ze van be neden het lachen der oude vrouw. Ieder ge kraak deed hen schrikken; ze zagen in hun verbeelding de verschrikkelijkste ^dingen ge beuren. Zoo ging de nacht voorbij; langzaam en verschrikkelijk. Eindelijk werd het dag: een prachtige zomersche dag. Mijnheer van Apel betaalde het logies en ze stapten in de postkoets, die inmiddels uit de schuur was gehaald. Ze voelden zich een beetje belache lijk en zoo gauw ze konden, stapten ze in. De herbergier wenschte hen vriendelijk een goede reis. De reis verliep zonder gebeurtenissen. Na een uurtje echter gaapte mevrouw Van Apel en verklaarde: „Ik ga probeeren wat te sla pen." Mijnheer en Frits vonden dat een goed idee en weldra sluimerde "net drietal rustig. Ze haalden den slaap in, dien ze 's nachts door hun dwaze verbeelding ontbeerd hadden. je handen. Als dat ailemaal gebeurd is. zet je de verschillende deelen met kleine spijkertjes in elkaar; maar zoo. dat alles beweeglijk blijft Vergeet niet de sabel aan den linkerkant te bevestigen! Dan is baron van Münchhausen klaar en kun je hem weggeven aan een klein broertje, zusje of ander kind. Maar dan moet je er met een een verhaal van Münchhausen bij vertel len, hoor! Het oude huis op den hoek straalde van plezier. „Eindelijk zullen we weer eens iets te zien krijgen," fluisterde het tegen zijn buurman. „Het heeft vannacht gevroren en dan zal de ijsbaan wel gauw dicht liggen. Dat zal een heel wat vroolijker gezicht voor ons zijn, dan dat dooie watervlak te bekijken, waar af en toe een paar meeuwen in zwemmen." Het huis had gelijk; het vroor nog een paar nachten en toen zagen de huizen rond de ijs baan, hoe de vlag geheschen werd, hoe er baanvegers verschenen en de hekken geopend werden. „Nu zal het een vroolijke tijd voor ons worden," fluisterden de huizen tegen elkaar. „Uit alle stadsdeelen komen de menschen natuurlijk hier naar toe, om te rijden." En dat was ook zoo; Het begon 's middags al met de kinderen. „Daar heb je Liesje van den bakker met haar kleine zusje Elske." „En daar in de verte zie ik de jongens van ter Heide aankomen. Ze hebben hun schaatsen onder hun arm en ze dragen nog iets in hun hand; maar ik kan niet zien, wat dat is. Een der andere huizen rekte zich een beetje uit. „Oh, dat zijn stokken. Ik denk, da" ze daarmee ijs-hockey willen gaan spelen." Dat was ook zoo. Onder luid geschreeuw vlo gen de jongens later op het ijs achter een balletje aan. „Marike van der Stempel komt natuurlijk op haar kunstschaatsen; je zult zien, dat ze straks weer als een tol in het rond draait." „Och kijk! Daar komt dat kleine meisje van Teerap aan met haar vader. Die is vast bang voor het ijs; kijk ze maar eens huilen. Haar broertjes en zusjes kunnen allemaal goed schaatsenrijden; zij zal het ook wel lee- ren. Alleen ze is nog zoo erg klein." „Hoe vind je die mooie sneeuwman, die de jongens midden op de ijsbaan gemaakt heb ben? Wat een groote is dat! En kijk hij eens parmantig staan met die bezem in zijn hand." lllllillllllllliililllllllllllllllllllllllllllllllllP WAT VERBEELDING DOET. De postkoets hobbelde over de stoffige we gen. Vier paarden waren er voor gespannen, gemend door een postillon. Binnen in de reiskoets zaten drie reizigers: mijnheer en mevrouw van Apel en hun acht tienjarigen zoon. Zij keerden, na een lange reis, terug naar hun kasteel in het Oosten van het land. In dien tijd bestonden er nog geen spoortreinen en men reisde in postkoetsen of trekschuiten. In herbergen werd overnacht. Het werd don ker. De postkoets hield plotseling stil. De pos tillon klom van zijn bok, opende het portier en sprak: „Een klein eindje hier vandaan is een her berg, „De Korenschoof". Maar ik wil er niet stil houden, alvorens er met u over gesproken te hebben; want eenige maanden geleden heeft er ook een familie gelogeerd en den vol genden ochtend waren ze al hun geld kwijt." „Hoe lang is het rijden tot de volgende her berg?" vroeg mevrouw van Apel. „Een uur of drie. De herberg heet: „De Roode Kat". Het is een eenvoudige herberg, maar het is er tenminste veilig." ,Dan naar „De Roode Kat", besliste mijn heer. „Ik heb die geschiedenis van de berooving in „De Korenschoof' gehoord, zei Frits. Zijn ouders keken hem ongerust aan. „Ja," ging hij verder, „dat was een geheim zinnige geschiedenis. Men vermoedt, dat de herbergier er ook in betrokken is geweest. Maar men heeft hem niets kunnen bewijzen en van de dieven is geen spoor gevonden." De postkoets reed sneller. De zon was on dergegaan; de avond viel. In een bocht van den weg zag men de herberg; geen levende ziel scheen er in de buurt te zijn. „Dat is „De Korenschoof", fluisterde me vrouw van Apel, terwijl ze dichter naar haar man schoof. De postkoets reed snel voorbij; maar de inzittenden zagen toch, dat er een man uit de deur te voorschijn kwam. die wan hopig met zijn armen zwaaide en riep: „Houdt toch stil!" De postillon legde de zweep over zijn paar den en ze vlogen er voorbij. Wat wilde die man eigenlijk?" vroeg me vrouw van Apel. „Ach moeder," zei Frits om haar gerust te stellen, „die wilde natuurlijk geen klanten laten voorbijgaan." Maar hoe aannemelijk deze verklaring ook was, mevrouw van April was niet gerustge steld en ze wierp van tijd tot tijd angstige blikken uit het portier. BARON VAN MUNCHHAUSEN BERT. „Bert. Bert, Willie, kom dan toch!" gilde Rietje. Meteen holde ze weg. het kleine zusje met zich mee trekkend. Maar Bert. het kruk- kenjongetje. zooals het heeife dorp hem noem de. kwam niet. „Het moet", ging het door zijn hoofd, „het moet." Hij kon ouwe Gijs toch zoo maar niet met zijn huisje laten verbranden. Hij móést hel pen. „Gijs. Gijs!" schreeuwde hij en liep om "net huisje heen. O. de vlammen sloegen al uit het dak! En dan ineens gooide hij zijn heele lichaam tegen de wankele achterdeur van Gijs' huisje. Enja! Het lukte, hij rolde met deur en al naar binnen. Hij krabbelde overeind, zoo vlug zijn zieke been hem dit toeliet. Ouwe Gijs lag op den grond en kreunde. Het kamertje stond vol rook en Bert. kon haast niets zien. „Gijs," riep hij, „Gijs kruip hier naar toe, o toe dan Gijs!!" Gijs kreunde weer en kroop een klein eindje naar de deur. Daar /iel hij machteloos in el kaar. Bert ging buiten voor de deur op den grond liggen. Hij kon juist. Gijs'armenpakken. Hij trok.... trok, en. waar hij de kracht vandaan haalde wist hij niet, het ging! Hij had Gijs nu buiten. Hij kroop naar zijn kruk ken, die hij weggesmeten had. en ging hij gend, maar zoo gauw hij kon het straatje uit. naar het pleintje, waar altijd een agent stond. Daar.kwam de agent al, Rietje trok aan zijn arm en Willie stond angstig achter haar. „Agenthijgde Bert, „agentouwe Gijs isis gered." En nog voor de agent kon antwoorden, had hij zich omgedraaid en verdween in de rich ting van het strand. Hij woonde vlak bij zee. Hij ging naar huis, naar moeder toe, Hij was zoo moe, zoo vreemd. Maar onder het gaan bonsde het in zijn hoofd: „Gijs is gered, door mij, het krukkenjongetje." En dat gaf hem het prettige gevoel, dat hij toch ergens goed voor was geweest, al liep hij dan op krukken. MICKEY MOUSE, oud 15 jaar. Brederoodscheweg 110, Santpoort. VOOR WIE? „Ik geloof, dat de baanveger ook liever een baantje zou rijden, in plaats van sneeuw te vegen. Wie weet kan hij vanavond nog een baantje rijden." „Aan het sneeuwballen gooien zijn de jon gens ook al. Kijk ze elkaar raken." „Ja maar, ze gooien met zachte en niet met van die keiharde sneeuwballen. En ze mik ken ook niet op anderen, maar op elkaar!" „Zie je wel, dat Marike van der Stempel aan het kunstrijden is. De menschen staan vol bewondering te kijken naar haar mooie sprongen." „Wil je gelooven, dat ik heelemaal opfleur van dat kijken naar die ijsbaan met al die vroolijke menschen." „Wat mij betreft, mag het altijd vriezen, dan zou het voor ons niet zoo vervelend zijn. Nu hebben we tenminste iets gezelligs om naar te kijken." „Dat zou je toch ook gauw vervelen, want als cr altijd ijs was, zou je dat ook niet meer leuk vinden. We genieten er nu juist zoo van, omdathet bijna niet voorkomt. Laten we daarom maar tevreden 'zijn met alles, zooals het is. We kunnen er toch niets aan veran deren en als we dan ontevreden zijn, beder ven we ons leven ook nog!" Is dat geen wijs huis, die dat zei? Daar kunnen de menschen een voorbeeld aan nemen! RITA. Ik denk. dat jullie allemaal wel eens ge hoord zult hebben van baron van Münchhau sen. die zulke fantastische verhalen kon ver tellen. dat hij ze tenslotte zelf geloofde! Wat zouden jullie ervan zeggen, als we de zen mijnheer eens gingen maken van hout? Dat is heel gemakkelijk. Op niet te dik tri-of multiplex teeken je eerste de verschillende deelen, waar de def tige baron uit bestaat. Dat zijn dus: twee ar men, twee beenen, een romp (ook 2 deelen) een hoofd en een sabel. Het beste is, deze verschillende deelen eerst te kleuren, voor je ze uitzaagt. Je kunt gerust een beetje vroolijke tinten gebruiken; want in den tijd, van Van Münchhausen hiel den ook de heeren er wel van kleurig gekleed te gaan. Zijn pruik maak je wit, zijn strik zwart, evenais zijn hoed. Deze heeft echter nog een gelen rand. De jas is rood met 'n gelen rand; de broek is wit. Zwart zijn de glimmende laarzen, terwijl de handschoenen blauw wor den geverfd, met gele randen. Jullie ziet: de baron houdt van een kleurtje. Is de verf goed droog, dan begin je met het uitzagen. Dat moet precies en netjes gebeu ren. Je moet de zijkantjes goed glad schuren met een vijl of anders schuurpapier, opdat er geen splinters of ruwe kanten aanblijven. An ders bezeer je je later en krijg je splinters in door W. B.—Z. Voor wie deze mooie pop zal zijn? Niet voor Marietje Ook niet voor Catrijn. Niet voor mijn groote zusje Truus En ook niet voor de kleine Suus Niet voor mezelf En ook niet voor Rie Zelfs niet voor mijn nichtje, Die leuke Sofie. 't Is heusch geen sierpop voor een stoel. Omdat ik daar niet veel voor voel. Maar 't isik zal 't je zeggen maar, Al lijkt het heel misschien wat raar: Die prachtige pop met rokken van zij, Die krijgt mijn lieve moesje van mij. Ze komt te staan bij ons op 't blad. Zoo'n theewarnier heeft vast niemand gehad Wil je haar zien? Ik heb een idee, Kom maar eens gauw bij ons op de thee,, „Het is warm," zei mijnheer van Apel. Op dat oogenblik verlichtte een bliksem schicht den hemel en een donderslag weer klonk. De paarden steigerden, gingen er toen nog sneller vandoor. Het regende nog niet. De duisternis viel nu zeer snel. Een onheil spellend gerommel kondigde aan, dat het on weer hevig zou zijn en windvlagen deden de boomen trillen. De herberg was nog niet in zicht. Plotseling begon het te stortregenen; de weg was in een oogwenk in een reusachtige vijver veranderd. Bliksem en donder volgden elkaar onophoudelijk op. De paarden moesten lang zamer rijden. Toen hielden ze stil. Doornat opende de postillon het portier „We zijn er!" Terwijl de waard en de knecht de postkoets in een schuur reden en de paarden uitspan den, liepen de drie reizigers naar de gelag kamer. Daar bleven ze echter verschrikt staan voor het schouwspel, dat hen wachtte. Eenige kaarsen verlichtten het vertrek spookachtig; in 'n groote leunstoel zatl 'n oude vrouw, die af en toe met haar hand door haar witte slor dige haren streek en dan begon te lachen. „Let maar niet op haar," zei de herbergier, die binnenkwam, „dat is een oude vrouw, die

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 13