BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
Bangkok—Rangoon—Benares.
H.D. VERTELLING
ZATERDAG 15 FEBRUARI 1936
H A A R L' E M'S DAGBLAD
ffD
Dl
Binnen 24 uur
BangkokRangoon in 2 uur inplaats van
8 dagen. Nergens komt het groote voordeel
van het reizen per vliegmachine wel zoo ver
bazend duidelijk uit als in deze schaarsch be
woonde streken van Zuid-Oost Azië, waar
groote natuurlijke hinderlagen, zoowel
den vorm van bergen als van uitgestrekte
moerassen, den aanleg van wegen zoowel als
spoorwegen, zeer kostbaar zouden maken.
Daarom is DE weg per boot langs de kust. Zoo
was het tenminste tot een jaar of wat gele
den toen de dienst op Indië een wekelijksch<
werd Toen duurde de reis van Bangkok naar
Rangoon steevast 8 of 9 dagen. Door onzen
dienst op Indië werd ze eerst op 4, daarna
op 2 i» 2'h uur teruggebracht. Dus kon ik rus
tig op Zondagmorgen een mooien toch over
de rivieren en zijkanalen van Bangkok ma
ken. daar rustig lunchen, een heerlijk frisch
dutje doen op 400Q M. hoogte boven een licht
wolkendekmet een wind van 40 K.M. per
uur mee en.drie uur lang rondwandelen
langs allerlei pronkjuweelen van Boeddhis
tisch religieuze kunst, die rond de groote
gouden pagode van Rangoon zijn geschaard.
De groote pagode, een roomtaart, een Pickel-
faaube, een Stoepa van maar eventjes ruim
120 M. hoo»! Merkwaardige bouwwerken, die
Stoepi's. Tempc-ls in den waren zin des
woords zijn het eigenlijk niet. Het is een bouw
werk geplaatst rondom een reliquie van den
Boeddha, meestal een stukje tot asch verteerd
been, maar deze grootste aller Stoepa's heet
zeer bijzondere dingen te bevatten. Doch er
is geen deur, geen ingang, geen schatkamer.
Men weet, dat daar een overblijfsel van den
grooten verlosser ligt en dat is voldoende.
Niemand vraagt het te zien. De aanblik van
de reuzepagode is voldoende en het is inder
daad een geweldig iets. Vooral als de late stra
len der avondzon het goud met rooden gloed
doen oplichten, als een zachte koelte speelt
met de bladvormige plaatjes onder aan de
klepels van honderden koperen klokjes, die
aan de bovenste transen zijn opgehangen! En
steeds en overal dreunt het gezang der geloo-
vigen omhoog, wier oogen echter meest niet
naar de pagode zelf gericht zijn. Want ook
hier tracht de bonze, de priester zich weer
in te schuiven tusschen den mensch en zijn
god en zelfs den mensch en zijn profeet be
vrijder. De Boeddha heeft het toch zoo dui
delijk geleerd, dat ieder mensch zelf zijn ge
dachten omhoog moet wenden om zoo. geheel
alleen de uiteindelijke bevrijding te berei
ken. Maar ziet. De Boeddha is op aarde neer
gedaald om zijn leer te prediken, lang heeft
hij als toekomstige Boeddha, als Boddhisatwa
op aarde vertoefd om zijn volgelingen den
weg te wijzen. Is het dan wonder, dat de me
nigte zich tot den marmeren Boeddha, den
steenen Boddhisatwa wendt om hem bloemen
te brengen en te vragen hun wenschen mede
aan den allerhoogsten over te brengen. En, wie
weet de juiste woorden in zoo'n geval beter
te vinden dan de bewakers, de bedienaren
van het godenbeeld? En ook hier ziet ge rijien
geloovigen aankomen met echte en papieren
bloemen, die ze op den sterfdag hunner na
bestaanden uit naam der dooden aan den
Goddelijke komen brengen. De priester neemt
ze in ontvangst en terwijl allen met gevouwen
handen neerzitten voor den Boeddha hunner
keuze- spreekt de priester luide het gebed, dat
door de velen wordt nagepreveld. En hij houdt
tusschen de omhooggeheven handen de lotus
bloemen, de papieren parasols, de geurende
lelieachtigen die beneden aan de tempeltrap
pen zijn gekocht. Honderden, misschien dui
zenden Boeddha's staan er rondom de groote
pagode van Rangoon, in de bekende houdin
gen van den wijsgeer-profeet-philosoof. Mar
meren en gouden, vergulde en uit gips gego
ten, houten, bronzen en van cement ge
vormde. En elke Boeddha heeft zijn tempel,
zijn afdak, zijn huisje. En ook daar zijn er
bij schitterend van goud of gewoon wit ge
kalkt. Er staan er in holle boomen en andere
in marmeren paleizen. Maar bijna altijd zal
het dak van den tempel trapsgewijs ten hemel
stijgen, zullen alle transen versierd zijn met
magnifiek houtsnijwerk, dat nu eens alle
gorische voorstellingen, dan weer bloem- of
bladornamenten voorstelt, dat meest rood ge
lakt en verguld is geweest, maar door den
tand des tijds alle denkbare kleuren heeft aar.
genomen. Gordijnen van houtsnijwerk han
gen omlaag, opengewerkt, bladmotieven, drui
ventrossen, alle dieren uit het paradijs, spe
lend in de takken der oerwoudboomen. Een
oneindige variatie maar meest van onover
troffen uitvoering Overal klinkt gezang, hier
en daar trommelslag. Honderden gaan voor
bij, stil, geluidloos over den marmerën terras-
vloer. Soms prevelend soms neu^ënd, nooit
luidruchtig. Er is sfeer in deze omgeving. En
kleur. De Boeddhistische priesters, talloos, in
gele of oranje pijen, met kaalgeschoren
hooft1 en de talrijke hoopjes haar. die ge met
versche bloemen versierd voor menig
Boeddhabeeld vindt, leveren het bewijs, dat
velen zich pas kort in den bonzenstand heb
ben besevenen de gele pij weer zullen
afleggen als ze beter betaald of aangenamer
werk°zullen vinden. Maar voor den priester is
er altijd wat rijst en meestal nog wel iets
extra's beschikbaar. Daar komt een groep
jonge mannen in sierlijke sarong, wit over
hemd en jasje. Studenten van de Universiteit
var. Mandalay op pelgrimstocht naar hier.
Dan een kleurig groepje vrouwen, sierlijke
slanke gestalten, één prachtmeisje. met een
sigaar in den mond, zoo dik als er in Hol
land geen te koop is! Je moet aan alles wen
nen hier. Daar baadt een tempel in een zee
van iicht. een bloemenweelde van je welste.
Tientallen personen komen, buigen neer voor
het Boeddhabeeld, geven hun bloemen aan
den priester-bewaker en verdwijnen even stil
als ze gekomen zijn. Het is de huistempel van
een rijk koopman uit Rangoon, juist prachtig
nieuw verguld, maar het hoofd der familie is
verleden ;aar op dezen dag gestorven en alle
nabestaanden vrienden en bekenden komen
een hulde brengen aan den Boeddha, die zoo
veel voorspoed en zoo'n rijk leven heeft be
zorgd aan den onlangs overledene. Even ver
der knielt, eenzaam, een jonge man in Euro-
peesche kleeding op den marmeren terras-
vloer. voor een vervallen tempeltje met een
scheef gezakt steenen boeddhabeeldje. Hij
houdt een lotusbloem tusschen de saamge-
vouwen handen en prevelt gebeden. Ontsteekt
twee kaarsjes op het voetstuk van de kleine
boeddha en legt de lotusbloem daartusschen.
Kunt ge begrijpen, dat ik daar 4 uur heb
rondgewandeld en in verscholen hoekjes stil
gestaan tot mijn bioote voeten pijn deden, tot
het laatste licht van de schemering verdwe
nen was een de electrische flood-lights hun
harde koude iicht zagen temperen door den
zachten, goudglans van de pagode? En stil
ben ik weggewandeld, zoo onopgemerkt moge
lijk in de menigte der geloovigen en nog lang
hoorde ik het tinkelen der klokjes in de stille
avondlucht.
Biddende priesters cp het terras der pagode
van Rangoon.
Moet ik u nog meer van Rangoon vertellen?
Dat het een der grootste havens van deze
streken is, die evenals Bangkok een geweldig
kwantum rijst uitvoert en tegenwoordig ook
zeer veel petroleumderivaten. Op alle vlieg
velden hier in het Noorden rijden de groote
ber,'zinewagens der Burma Oil Company, in de
kleuren van de Shell hoor, want daar is 'het
maar weer een ondei-deeltje van.
En verder is het een mooi tropenland met
rijken plantengroei en meer dan genoeg water
zoowat het hee.le jaar door.
En voor onze K.L.M, is het een heel be
langrijke stopplaats met een hooggelegen
vliegveld, dat door een goeden autoweg met
de stad verbonden is. Daarbij een groot, een
beetje oud, maar goed hotel, dus lekker ge
geten, goed geslapen enden volgenden
morgen zagen wij de eerste zonnestralen weer
kaatsen in den gouden reuzenkegel, toen Duy-
melaar zijn nachtegaaltje met een sierlijken
zwaai in de goede richting legde. De moesson
staat nog door, dus maar weer naar de 4000,
4500, zelfs 5000 M., maar dat is ook net genoeg.
Weer keiwind achter, dus een klein uur te
vroeg in Calcutta en tegen lunchtijd in Alla
habad. Toen een paar uur in een boemeltrein
en net 24 uur nadat ik de pagode van Rangoon
genoten had. stond ik aan den oever van de
Ganges, in Benares, het heiligste plekje van
het Hindoedom! De plek, die voor den zond
vloed gespaard bleef, omdat Shiwa ze op zijn
drietand omhoog hield, waar Rama zijn paar
den offerde, het geweldigste offerfeest, dat
ooit werd gegeven, waar Parvati haar oorring
verloor, waar tienduizenden tempeltjes staan
en waar ge maar behoeft te sterven om het
Nirwana, de eeuwige zaligheid, te verwerven,
zonder verdere reïncarnatie als mensch of
lager dier te hoeven ondergaan.
Benares! Het heiligste plekje van het Hin
doedom! En wanneer ge daar aan de boorden
van den Ganges staat en uw oogen het prach
tige panorama indrinken, van de paleizen, die
daar, het eene naast het andere op den hoo-
gen oever zijn gebouwd, waar elke Hindoe-
vorst zijn eigen luisterrijke woonplaats heeft,
waarvan breede steenen trappen afdalen tot
in het water van de heilige rivier...., dan
blijft uw oog rusten op een hoogen forschen
koepel, op twee groote minarets, die daar het
landschap domineeren. Een moskee! Als hoog
ste punt van het heilige Benares, de moskee
van Aurangzeb, den Hindoedooder, den klein
zoon van den grooten Akbar, den Moghul-
keizer, die er bijna in geslaagd was één gods
dienst voor zijn heele rijk bindend voor te
schrijven. Shah Jehan, de groote bouwmeester
van Jama Masjid en de Taj Mahal was een
zwakkeling en diens zoon Aurangzeb was zoo
fanatiek Mahomedaan als eenige moeder haar
zoon ooit zou kunnen maken. Hij liet al zijn
andersdenkende broers vermoorden, wierp
zijn vader in den kerker en begon een Hindoe
vervolging, waarbij tientallen tempels werden
vernietigd en uit de materialen zijn moskeeën
werden opgebouwd. En één van die moskeeën
beheerscht het panorama van Benares. Het
groote Shiwabeeld uit den hoofdtempel werd
in een put er naast geworpen en het water uit
deze put is natuurlijk het allerheilbrengendste
wat er bestaat. Maar waarom halen ze den
armen kerel er niet weer uit? Thans be
schermt Engeland de ongeloovigen tegen de
geloovigen als het noodig is, maar die fut
schijnt er niet in te zitten bij het Hindoedom.
Het is makkelijker drie druppels water te koo-
pen van den priester, die bij den put zit en
daardoor eeuwige zaligheid, wijsheid en wat
almeer te koopen! En zoo heeft de pelgrim
naar Benares heel wat te doenen de toe
rist ook. En hij moet vroeg opstaan en doen
wat ik hem zeg en niet wat er in de boeken
staat. 6 uur op. 7 uur bij de rivier en dan met
een per boot de oevers langs. Daarna een
wandeling naar den Gouden tempel en om
geving en ge hebt Benares gezien. Maar deze
tocht kunt ge drie maal maken en ge zult
meenen drie maal een andere wereld te heb
ben gezien, door het merkwaardige mengel
moes van alle rassen van Indië, dat zich aan
de oevers van de Ganges verzamelt. En wel
vooral voor het morgenbad, voor het gebed
aan de opgaande zon, voor den dronk uit de
heilige rivier, die de spijze van den dag zegent.
Dat die menschen niet denzelfden avond aan
koliek sterven begrijp je niet, maar misschien
hebben ze een perkamenten maag van het be
telkauwen.
Dus morgen beginnen aan de Ganges en
dan zullen we verder zien.
Dr. VAN DER SLEEN
Het Besluit.
's Middags na tafel, terwijl Gerritje in
de keuken met de vaat bezig was hadden
ze er samen over gepraat. Ze voelden allebei:
er moest eindelijk een beslissing genomen
worden. Want nietwaar Bettemie, die altijd
recht-door-zee ging. zei het ronduit een
mensch was ten slotte zichzelf het naast en
een verarmd nichtje mèt 'n kind in huis be-
teekende hoe je de zaak ook wendde of
keerde zorg en last en beslommering zon dei-
eind. Agnes beaamde.
't Was waar: het heele propere, dood-kalme
oude-vrijsters-huishoudentje stond op stelten,
sinds het wiegje met den kleinen Paul in de
alkoof geschoven was en de luiers en kruip-
pakjes aan het lijntje-op-de-veranda door den
wind heen en weer bewogen werden. Dat was
nu al twee maanden zoo.
's Morgens heel in de vroegte als je je nog
eens even in bed lekker omdraaien wou
hoorde je Gerritje neuriënd heen en weer loo-
pen met den jengelenden zuigeling, die maar
niet aan de vreemde omgeving scheen te kun
nen wennen en die soms huizen-hoog
schreeuwde; op de blank geschuurde tegels van
het binnenplaatsje stond den lieven, langen
dag een teiltje met kwaiijk-riekend zeepsop,
waarin de vuile luiers gegooid werden, en
's avonds, als de kerkklok buiten al lang tien
slagen had doen hooren, scharrelde het jonge
weeuwtje nog bij de petroleumstellen op het
aanrecht, om pap voor den nacht te koken.
Nog nooit waren de twee zusters zoo uit 'r
gewone doen geweest.
Vanaf moeders dood nu bijna veertig jaar
geleden hadden ze samengewoond in het
oude pand, dat vader-zalïger van z'n karige
spaarcentjes in de zestiger jaren gekocht had.
Ze hielden van het huis.
Het was niet mooi en niet geriefelijk: het
leek een beetje op de zusters-zelfsommige
menschen vonden de kamertjes duf en klein,
de balkenzolderingen uit-den-tijd en het rui-
schend populiertje bij de tuinschutting een
miezerig gedrochtje-zonder-veel-levenskracht.
Maar Bettemie en Agnes wilden van geen cri-
tiek hooren, die waren „bestig" tevreden met
het onnoozel eigendommetje, dat haar een
zeker air van onafhankelijkheid verleende en
dat aan huur-voor-de-twee-bovenverdiepingen
nog een aardig sommetje jaarlijks opbracht.
In de vervallen woning met den ouderwet-
schen. koperen schelknop en den blauw-stee-
nen dorpel waren ze lang, lang geleden twee
Eoeddhatempete rondom de groote Dagonpagode te Rangoon.
teruggetrokken, dood-fatsoenlijke. stijf-preut-
sche jonge-meisjes geweest. Ze waren door een
zorgzame, degelijke moeder, zooals het in den
goeden, ouden tijd gebruikelijk was. „op lin-
nennaaien" gedaan, ze hadden haar belijdenis
afgelegd in de groote kerk bij den rechtzin-
nigen dominee Walschop en later toen ze
met het nakomertje Letje alleen overgebleven
waren hadden ze het dagelijksch brood in
alle eer en deugd verdiend met het stoppen en
borduren van tafellakens en beddegoed voor
„den rijkdom"'.
Zoo was haar leventje zonder veel kommer,
maar ook zonder veel romantiek, vergleden.
Het jongste zusje minder dor en mis
schien ook wel wat wereldscher dan de twee
anderen was heel jong al getrouwd met een
aankomend timmerman, een knappen jongen-
met-veel-brani. die naar men zei wel eens
te diep in het glaasje keek. Dat huwelijk gaf
aanleiding tot veel huiselijk gekrakeel en het
slot was een definitieve breuk.
Eenigen tijd later, nadat er een meisje, dat
grootmoeders naam droeg, geboren was. ver
lieten de jonggehuwden het kleine Zuidhol-
landsche provinciestadje, omdat de man in
België werk gevonden had.
Jaren kwamen en gingen.
Bettemie en Agnes bleven werken voor de
gegoede families, al raakten de geborduurde
servetten en slcopen uit de mode. Men mocht
de zwijgzame, rechtschapen zusters wel. Met
dat al kregen ze grijze haren en haar spitse
gezichten werden rimpeliger.
Over het verloren schaap-in-den-vreemde
praatten ze, als bij afspraak, zelden of nooit.
Toen was het onverwachte gebeurd.
Op een avond, terwijl de schemer viel en de
zusters bij het theelichtje zaten te breien,
stond ineens het kind uit het verre land voor
hen.
Het was een mager, klein wezentje, geheel
in het zwart, met een puntig vogelgezichtje 'en
verschrikte, blauwe oogen. In haar armen had
zij een schreeuwend hoopje ellende.
De zusters staarden haar verbijsterd aan.
Maar al gauw waren ze op de hoogte, of
schoon Gerritje slechts een bedroefd beetje
Hollandsch sprak en de snikken haar voort
durend in de keel kropten.
Bettemie en Agnes keken elkaar eens aan.
Ze begrepen dadelijk, dat haar tijd van offe
ren gekomen was. Het vrouwtje had blijkbaar
niemand op de wereld: Letje was al zeven jaar
dood, de drinkende en zwetsende timmerman
zwierf, wie weet waar, in de wereld rond en
de man, die zich op 'n goeden dag over het
meisje met moeders naam ontfermd had, was
bij de laatste mijnramp op een vreeselijke wijze
aan z'n eind gekomen.
Bettemie, die altijd de kalmste en de ver
standigste was, had den knoop doorgehakt.
„Hoor eens kind," had ze gezegd, „je moet
goed begrijpen: hier houden kunnen we je
niet. Tante Agnes en ik zijn niet jong meer:
we willen onze rust hebben. Zoek zoo gauw
je kunt een betrekking, waar je je jongetje
meenemen kunt. Tot zoolang mag je in de
bedstee in de alkoof slapen nietwaar
Agnes? en wat den kleinen Paul betreft.
Gerritje, die de helft van het gesprokene
niet verstond, maar die de uitdrukking van
de twee medelijdende, ontdane oude-jongejuf-
frouwe-gezichten begreep, stortte dankbare
tranen.
Zoo was het gekomen, dat de beide zusters
voor het eerst van haar leven leerden, wat het
zeggen wil, een baby in huis te hebben.
Het offer viel intusschen niet mee.
's Morgens, als Agnes voor het ontbijt den
ouden Bijbel met den leeren band opensloeg
en het dagelijksch hoofdstuk voorlas, zat het
nichtje onrustig te draaien op haar stoel, om
dat de zuigeling achter het wiegengordijntje
om z'n flesch zeurde en 's avonds onder de
lamp, met het naaiwerk op de knieën, luister
den de zusters verdrietig, maar gelaten, naar
het eentonig slaapliedje in de alkoof.
Eindelijk bekenden ze .elkaar, dat het zóó
niet langer ging. Ze waren te oud. begrepen
ze, om van levensstijl te veranderen.
Dien middag kwam het tot een uitbarsting.
Het kind. dat een zwak maagje had en
waarschijnlijk sukkelde met de tandjes, had
van den vroegen morgen af geschreid en
Gerritje liep als verdwaasd van de keuken
naar den kelder en van het plaatsje naai
de voordeur. Er werd voortdurend gebeld.
Eerst was het de kruidenier met griesmeel
en zeep, toen de groenteman met tomaten
voor den zuigeling en eindelijk de jongen
van den boterboer, die een blikje karne
melk-met-rijstebloem brengen kwam.
,.Ik begrijp niet, dat je nóg geen dienst
hebt", had Bettemie bij het koffiedrinken
gesnibd, „er is toch overal personeel tekort."
Gerritje bloosde pijnlijk.
Ze had 'n hulpeloos gebaar.
„Ik doe genoeg moeite, maar ze willen me
niet", zei ze zacht: „om m'n spraak, denk ik.
en om het kind".
Daar was het bij gebleven.
's Middags na tafel, toen ze even alleen
waren, zei Bettemie:
„Vanavond moet het uit zijn: we zullen
het haar eerlijk zeggen. Nog één week mag
ze blijven en dan
„Zou je.'t is zoo moeilijk tegenwoordig
iets te krijgenweifelde de jongere zus
ter nog.
„Waarom niet?" vroeg de ander hard.
„Laat ze de handen uit de mouw stekenHet
leven heeft ons immers ook niets geschon
ken
„Dat is waar. Zus", gaf Agnes toe. denkend
aan de lange, eenzame jaren, die achter haar
lagen.
Later op den avond, toen het jongetje ein
delijk ingedommeld was en ze gedrieën om
de ronde, glad-gewreven, mahoniehouten ta
fel zaten, elk met een kopje koffie en een
janhageltje uit het bebloemde koektrommel
tje vir zich. nam Bettemie een aanloopje,
om tot het gewenschte doel te komen.
.Heb je nog wat van mevrouw Wiertz ge
hoord?" vroeg ze schijnbaar zonder erg.
„Nee", schudde Gerritje. haar oogen op
het truitje, dat ze bezig was te stoppen.
't Leek anders een aardige post, kind.
hield de oudste tante vol.
Het weeuwtje zweeg.
Agnes zat op heete kolen. Den heelen
avond al hamerde het in haar hoofd, dat
je toch het eenig kind van je bloedeigen
zuster niet op straat zetten kon. dat moeder
altijd gesproken had over den zegen van de
goede daad en dat er in den Bijbel stond:
Wat Gij doet aan den minste mijner broe
deren
Natuurlijk had Bettemie gelijk: het was
uit met het rustige leventje-zonder-narig-
heid-en-zonder-tobberijen. Maar aan den
anderen kant: wie koos z'n eigen kt?
In Bettemie kookte het. O, ze zag heel
goed. dat Agnes haar afviel. Die was van
haar jeugd af altijd veel te goedig en veel
te meegaand geweest. Die zou zich als een
lam naar de slachtbank laten voeren voor
een ander.
Zij, Bettemie. was zoo dwaas niet.
Toch merkte ze, dat het een heel ding was,
om dat bleeke, deedmoedige vrouwtje te zeg
gen. waar het op stond. Strakjes, dacht z®
strakjes.
Zoo verliep de avond. Het werd laat Veel
later dan anders, ofschoon ze afgesproken
hadden, vroeg r.aar bed te gaan.
Om half elf begon de kleine Paul te huilen.
Gerritje schoot op met een schuwen blik
naar tante Bettemie. De zusters hoorden
haar in het alkoofje met sussende stem wat
onverstaanbare woordjes prevelen.
„Zouden wc maar niet slapen gaan?" vroeg
Agnes eindelijk schichtig.
Bettemie zat stil. gaf geen antwoord.
Daar was het weer dacht ze verbitterd
altijd dat gehuil, die onrust in huis. Waar
was de vrede van voorheen?
Moesten ze dit maar dulden? Was Ger
ritje niet jong en sterk? Had ze niet tot
plicht haar eigen leven te maken?
Haar blik viel op de chiffonnière met moe
ders gehavend naaikistje, dat zij altijd als
een reliquie bewaard had. ofschoon het een
dingetje-van-niets was. Als op een prentje
zoo scherp, zag ze ineens het grijze hoofd
gebogen over de kleurige klosjes en ze hoor
de een bekende stem. die zeide: ..We zijn
immers op de wereld gekomen, om elkaar te
helpen
En ze dacht: Moeder was altijd hulpvaar
dig en vol mededoogen voor alles, wat leed,
geweest. Die had op 'r eenvoudige manier
steeds weten te géven, zonder het zich tot
'n deugd te rekenen. Die glimlachte enkel
maar. als haar goede wil somtijds met on
dank beloond werd.
Bettemie zat stil, 'r lippen bebijtend, klein
geknauwd ineens door de herinneringen, die
als vanuit een verren nevel kwamen aan
drijven.
Dan. met een schok, hervond zij zich zelf.
„Nee", zei ze zacht voor zich heen, „nee,
Agnes, het gaat niet. We zijn wel oud en
zelfzuchtig geworden en we hebben het ver
leerd. ons in een ander te verliezen.
Maar toch ls er iets in me, dat zegt. dat
we het kind met moeders naam, niet aan
haar lot mogen overlaten
„God zeeg'ne je goeie hart, Zus", prevelde
Agnes verlicht.
Toen Gerritje met het kind op haar armen
binnenkwam, stonden de twee zusters naast
elkaar bij het oude kastje. Bettemie's hand
lag op de kleine naaidoos-uit-de-dertig-cents
bazar.
„Voel 's. tante", zei het weeuwtje, schuch
ter naderbij komend, „ik geloof vast. dat
Paultje z'n eerste tandje heeft. Daarom was
hij zoo lastig de laatste dagen.
Zij hield het kind vooruit, alsof ze iets
goed te maken had.
Bettemie lachte.
„Ja, 't zullen de tandjes zijn", gaf ze on-
gewoon-zacht toe. ..de tandjes.... en dan,
luister eens. kind. Tante Agnes en ik had
den gedacht: je moest maar bij ons blijven
met kleinen Paul. Wij kunnen je toch niet
goed meer missen
M. BEKKERS -ZÜRCHER.
Oef
Oef
<7ef, <0/-
Oefening 18 0, waar we deze week mee
beginnen, is er een. waar u heel wat aan
kunt hebben. We beginnen in de houding, die
de teekening aangeeft, dus op de kniecn lig
gend zoo ver mogelijk naar voren reiken,
waarbij de bovenbeenen echter horizontaal
blijven. Nu verplaatsen we beide handen tege
lijk naar rechts, naar punt c. waarna we ons
hoog oprichten In één doorgaande beweging
komen de handen weer bij a op den grond,
daarna naar b en c, enz. Deze oefening moet
u ook wel naar den anderen kant een paar
maal doen.
Oefening 181 is een aardige eenvou
dige oefening, die mooi op No. 180 kan volgen,
omdat we nu toch eenmaal op de knieën lig
gen. Probeert u eens met de rechterhand zoo
de linkerhiel te tikken (maar houdt vooral de
heupen naar voren en het verdere lichaam
achterover) en daarna omgekeerd. Dit lukt u
natuurlijk allemaal, maar het wordt iets
moeilijker als we de voeten wat wijder uit
elkaar leggen.
Oefening 182 is een flinke krachtoefe
ning. In „kruiwagen-stand" de armen buigen
en strekken. Een keer of vier, vijf en dan om
wisselen.
Oefening 183 is een echte lenigheids-
proef, maar zij, die deze rubriek niet alleen
trouw gelezen, maar ook de oefeningen goed
doorgenomen hebben, zullen er hun hand niet
voor omdraaien! Probeert u eens met kleine
stapjes op handen en voeten voorwaarts te
gaanzonder dat de knieën gebogen wor
den. en met zoo' klein mogelijken afstand
tusschen handen en voeten!
JULES KAMMEIJER.
Leeraar Uch. Opv. M. (X