BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD Bangkok—Rangoon—Benares. H.D. VERTELLING ZATERDAG 15 FEBRUARI 1936 H A A R L' E M'S DAGBLAD ffD Dl Binnen 24 uur BangkokRangoon in 2 uur inplaats van 8 dagen. Nergens komt het groote voordeel van het reizen per vliegmachine wel zoo ver bazend duidelijk uit als in deze schaarsch be woonde streken van Zuid-Oost Azië, waar groote natuurlijke hinderlagen, zoowel den vorm van bergen als van uitgestrekte moerassen, den aanleg van wegen zoowel als spoorwegen, zeer kostbaar zouden maken. Daarom is DE weg per boot langs de kust. Zoo was het tenminste tot een jaar of wat gele den toen de dienst op Indië een wekelijksch< werd Toen duurde de reis van Bangkok naar Rangoon steevast 8 of 9 dagen. Door onzen dienst op Indië werd ze eerst op 4, daarna op 2 i» 2'h uur teruggebracht. Dus kon ik rus tig op Zondagmorgen een mooien toch over de rivieren en zijkanalen van Bangkok ma ken. daar rustig lunchen, een heerlijk frisch dutje doen op 400Q M. hoogte boven een licht wolkendekmet een wind van 40 K.M. per uur mee en.drie uur lang rondwandelen langs allerlei pronkjuweelen van Boeddhis tisch religieuze kunst, die rond de groote gouden pagode van Rangoon zijn geschaard. De groote pagode, een roomtaart, een Pickel- faaube, een Stoepa van maar eventjes ruim 120 M. hoo»! Merkwaardige bouwwerken, die Stoepi's. Tempc-ls in den waren zin des woords zijn het eigenlijk niet. Het is een bouw werk geplaatst rondom een reliquie van den Boeddha, meestal een stukje tot asch verteerd been, maar deze grootste aller Stoepa's heet zeer bijzondere dingen te bevatten. Doch er is geen deur, geen ingang, geen schatkamer. Men weet, dat daar een overblijfsel van den grooten verlosser ligt en dat is voldoende. Niemand vraagt het te zien. De aanblik van de reuzepagode is voldoende en het is inder daad een geweldig iets. Vooral als de late stra len der avondzon het goud met rooden gloed doen oplichten, als een zachte koelte speelt met de bladvormige plaatjes onder aan de klepels van honderden koperen klokjes, die aan de bovenste transen zijn opgehangen! En steeds en overal dreunt het gezang der geloo- vigen omhoog, wier oogen echter meest niet naar de pagode zelf gericht zijn. Want ook hier tracht de bonze, de priester zich weer in te schuiven tusschen den mensch en zijn god en zelfs den mensch en zijn profeet be vrijder. De Boeddha heeft het toch zoo dui delijk geleerd, dat ieder mensch zelf zijn ge dachten omhoog moet wenden om zoo. geheel alleen de uiteindelijke bevrijding te berei ken. Maar ziet. De Boeddha is op aarde neer gedaald om zijn leer te prediken, lang heeft hij als toekomstige Boeddha, als Boddhisatwa op aarde vertoefd om zijn volgelingen den weg te wijzen. Is het dan wonder, dat de me nigte zich tot den marmeren Boeddha, den steenen Boddhisatwa wendt om hem bloemen te brengen en te vragen hun wenschen mede aan den allerhoogsten over te brengen. En, wie weet de juiste woorden in zoo'n geval beter te vinden dan de bewakers, de bedienaren van het godenbeeld? En ook hier ziet ge rijien geloovigen aankomen met echte en papieren bloemen, die ze op den sterfdag hunner na bestaanden uit naam der dooden aan den Goddelijke komen brengen. De priester neemt ze in ontvangst en terwijl allen met gevouwen handen neerzitten voor den Boeddha hunner keuze- spreekt de priester luide het gebed, dat door de velen wordt nagepreveld. En hij houdt tusschen de omhooggeheven handen de lotus bloemen, de papieren parasols, de geurende lelieachtigen die beneden aan de tempeltrap pen zijn gekocht. Honderden, misschien dui zenden Boeddha's staan er rondom de groote pagode van Rangoon, in de bekende houdin gen van den wijsgeer-profeet-philosoof. Mar meren en gouden, vergulde en uit gips gego ten, houten, bronzen en van cement ge vormde. En elke Boeddha heeft zijn tempel, zijn afdak, zijn huisje. En ook daar zijn er bij schitterend van goud of gewoon wit ge kalkt. Er staan er in holle boomen en andere in marmeren paleizen. Maar bijna altijd zal het dak van den tempel trapsgewijs ten hemel stijgen, zullen alle transen versierd zijn met magnifiek houtsnijwerk, dat nu eens alle gorische voorstellingen, dan weer bloem- of bladornamenten voorstelt, dat meest rood ge lakt en verguld is geweest, maar door den tand des tijds alle denkbare kleuren heeft aar. genomen. Gordijnen van houtsnijwerk han gen omlaag, opengewerkt, bladmotieven, drui ventrossen, alle dieren uit het paradijs, spe lend in de takken der oerwoudboomen. Een oneindige variatie maar meest van onover troffen uitvoering Overal klinkt gezang, hier en daar trommelslag. Honderden gaan voor bij, stil, geluidloos over den marmerën terras- vloer. Soms prevelend soms neu^ënd, nooit luidruchtig. Er is sfeer in deze omgeving. En kleur. De Boeddhistische priesters, talloos, in gele of oranje pijen, met kaalgeschoren hooft1 en de talrijke hoopjes haar. die ge met versche bloemen versierd voor menig Boeddhabeeld vindt, leveren het bewijs, dat velen zich pas kort in den bonzenstand heb ben besevenen de gele pij weer zullen afleggen als ze beter betaald of aangenamer werk°zullen vinden. Maar voor den priester is er altijd wat rijst en meestal nog wel iets extra's beschikbaar. Daar komt een groep jonge mannen in sierlijke sarong, wit over hemd en jasje. Studenten van de Universiteit var. Mandalay op pelgrimstocht naar hier. Dan een kleurig groepje vrouwen, sierlijke slanke gestalten, één prachtmeisje. met een sigaar in den mond, zoo dik als er in Hol land geen te koop is! Je moet aan alles wen nen hier. Daar baadt een tempel in een zee van iicht. een bloemenweelde van je welste. Tientallen personen komen, buigen neer voor het Boeddhabeeld, geven hun bloemen aan den priester-bewaker en verdwijnen even stil als ze gekomen zijn. Het is de huistempel van een rijk koopman uit Rangoon, juist prachtig nieuw verguld, maar het hoofd der familie is verleden ;aar op dezen dag gestorven en alle nabestaanden vrienden en bekenden komen een hulde brengen aan den Boeddha, die zoo veel voorspoed en zoo'n rijk leven heeft be zorgd aan den onlangs overledene. Even ver der knielt, eenzaam, een jonge man in Euro- peesche kleeding op den marmeren terras- vloer. voor een vervallen tempeltje met een scheef gezakt steenen boeddhabeeldje. Hij houdt een lotusbloem tusschen de saamge- vouwen handen en prevelt gebeden. Ontsteekt twee kaarsjes op het voetstuk van de kleine boeddha en legt de lotusbloem daartusschen. Kunt ge begrijpen, dat ik daar 4 uur heb rondgewandeld en in verscholen hoekjes stil gestaan tot mijn bioote voeten pijn deden, tot het laatste licht van de schemering verdwe nen was een de electrische flood-lights hun harde koude iicht zagen temperen door den zachten, goudglans van de pagode? En stil ben ik weggewandeld, zoo onopgemerkt moge lijk in de menigte der geloovigen en nog lang hoorde ik het tinkelen der klokjes in de stille avondlucht. Biddende priesters cp het terras der pagode van Rangoon. Moet ik u nog meer van Rangoon vertellen? Dat het een der grootste havens van deze streken is, die evenals Bangkok een geweldig kwantum rijst uitvoert en tegenwoordig ook zeer veel petroleumderivaten. Op alle vlieg velden hier in het Noorden rijden de groote ber,'zinewagens der Burma Oil Company, in de kleuren van de Shell hoor, want daar is 'het maar weer een ondei-deeltje van. En verder is het een mooi tropenland met rijken plantengroei en meer dan genoeg water zoowat het hee.le jaar door. En voor onze K.L.M, is het een heel be langrijke stopplaats met een hooggelegen vliegveld, dat door een goeden autoweg met de stad verbonden is. Daarbij een groot, een beetje oud, maar goed hotel, dus lekker ge geten, goed geslapen enden volgenden morgen zagen wij de eerste zonnestralen weer kaatsen in den gouden reuzenkegel, toen Duy- melaar zijn nachtegaaltje met een sierlijken zwaai in de goede richting legde. De moesson staat nog door, dus maar weer naar de 4000, 4500, zelfs 5000 M., maar dat is ook net genoeg. Weer keiwind achter, dus een klein uur te vroeg in Calcutta en tegen lunchtijd in Alla habad. Toen een paar uur in een boemeltrein en net 24 uur nadat ik de pagode van Rangoon genoten had. stond ik aan den oever van de Ganges, in Benares, het heiligste plekje van het Hindoedom! De plek, die voor den zond vloed gespaard bleef, omdat Shiwa ze op zijn drietand omhoog hield, waar Rama zijn paar den offerde, het geweldigste offerfeest, dat ooit werd gegeven, waar Parvati haar oorring verloor, waar tienduizenden tempeltjes staan en waar ge maar behoeft te sterven om het Nirwana, de eeuwige zaligheid, te verwerven, zonder verdere reïncarnatie als mensch of lager dier te hoeven ondergaan. Benares! Het heiligste plekje van het Hin doedom! En wanneer ge daar aan de boorden van den Ganges staat en uw oogen het prach tige panorama indrinken, van de paleizen, die daar, het eene naast het andere op den hoo- gen oever zijn gebouwd, waar elke Hindoe- vorst zijn eigen luisterrijke woonplaats heeft, waarvan breede steenen trappen afdalen tot in het water van de heilige rivier...., dan blijft uw oog rusten op een hoogen forschen koepel, op twee groote minarets, die daar het landschap domineeren. Een moskee! Als hoog ste punt van het heilige Benares, de moskee van Aurangzeb, den Hindoedooder, den klein zoon van den grooten Akbar, den Moghul- keizer, die er bijna in geslaagd was één gods dienst voor zijn heele rijk bindend voor te schrijven. Shah Jehan, de groote bouwmeester van Jama Masjid en de Taj Mahal was een zwakkeling en diens zoon Aurangzeb was zoo fanatiek Mahomedaan als eenige moeder haar zoon ooit zou kunnen maken. Hij liet al zijn andersdenkende broers vermoorden, wierp zijn vader in den kerker en begon een Hindoe vervolging, waarbij tientallen tempels werden vernietigd en uit de materialen zijn moskeeën werden opgebouwd. En één van die moskeeën beheerscht het panorama van Benares. Het groote Shiwabeeld uit den hoofdtempel werd in een put er naast geworpen en het water uit deze put is natuurlijk het allerheilbrengendste wat er bestaat. Maar waarom halen ze den armen kerel er niet weer uit? Thans be schermt Engeland de ongeloovigen tegen de geloovigen als het noodig is, maar die fut schijnt er niet in te zitten bij het Hindoedom. Het is makkelijker drie druppels water te koo- pen van den priester, die bij den put zit en daardoor eeuwige zaligheid, wijsheid en wat almeer te koopen! En zoo heeft de pelgrim naar Benares heel wat te doenen de toe rist ook. En hij moet vroeg opstaan en doen wat ik hem zeg en niet wat er in de boeken staat. 6 uur op. 7 uur bij de rivier en dan met een per boot de oevers langs. Daarna een wandeling naar den Gouden tempel en om geving en ge hebt Benares gezien. Maar deze tocht kunt ge drie maal maken en ge zult meenen drie maal een andere wereld te heb ben gezien, door het merkwaardige mengel moes van alle rassen van Indië, dat zich aan de oevers van de Ganges verzamelt. En wel vooral voor het morgenbad, voor het gebed aan de opgaande zon, voor den dronk uit de heilige rivier, die de spijze van den dag zegent. Dat die menschen niet denzelfden avond aan koliek sterven begrijp je niet, maar misschien hebben ze een perkamenten maag van het be telkauwen. Dus morgen beginnen aan de Ganges en dan zullen we verder zien. Dr. VAN DER SLEEN Het Besluit. 's Middags na tafel, terwijl Gerritje in de keuken met de vaat bezig was hadden ze er samen over gepraat. Ze voelden allebei: er moest eindelijk een beslissing genomen worden. Want nietwaar Bettemie, die altijd recht-door-zee ging. zei het ronduit een mensch was ten slotte zichzelf het naast en een verarmd nichtje mèt 'n kind in huis be- teekende hoe je de zaak ook wendde of keerde zorg en last en beslommering zon dei- eind. Agnes beaamde. 't Was waar: het heele propere, dood-kalme oude-vrijsters-huishoudentje stond op stelten, sinds het wiegje met den kleinen Paul in de alkoof geschoven was en de luiers en kruip- pakjes aan het lijntje-op-de-veranda door den wind heen en weer bewogen werden. Dat was nu al twee maanden zoo. 's Morgens heel in de vroegte als je je nog eens even in bed lekker omdraaien wou hoorde je Gerritje neuriënd heen en weer loo- pen met den jengelenden zuigeling, die maar niet aan de vreemde omgeving scheen te kun nen wennen en die soms huizen-hoog schreeuwde; op de blank geschuurde tegels van het binnenplaatsje stond den lieven, langen dag een teiltje met kwaiijk-riekend zeepsop, waarin de vuile luiers gegooid werden, en 's avonds, als de kerkklok buiten al lang tien slagen had doen hooren, scharrelde het jonge weeuwtje nog bij de petroleumstellen op het aanrecht, om pap voor den nacht te koken. Nog nooit waren de twee zusters zoo uit 'r gewone doen geweest. Vanaf moeders dood nu bijna veertig jaar geleden hadden ze samengewoond in het oude pand, dat vader-zalïger van z'n karige spaarcentjes in de zestiger jaren gekocht had. Ze hielden van het huis. Het was niet mooi en niet geriefelijk: het leek een beetje op de zusters-zelfsommige menschen vonden de kamertjes duf en klein, de balkenzolderingen uit-den-tijd en het rui- schend populiertje bij de tuinschutting een miezerig gedrochtje-zonder-veel-levenskracht. Maar Bettemie en Agnes wilden van geen cri- tiek hooren, die waren „bestig" tevreden met het onnoozel eigendommetje, dat haar een zeker air van onafhankelijkheid verleende en dat aan huur-voor-de-twee-bovenverdiepingen nog een aardig sommetje jaarlijks opbracht. In de vervallen woning met den ouderwet- schen. koperen schelknop en den blauw-stee- nen dorpel waren ze lang, lang geleden twee Eoeddhatempete rondom de groote Dagonpagode te Rangoon. teruggetrokken, dood-fatsoenlijke. stijf-preut- sche jonge-meisjes geweest. Ze waren door een zorgzame, degelijke moeder, zooals het in den goeden, ouden tijd gebruikelijk was. „op lin- nennaaien" gedaan, ze hadden haar belijdenis afgelegd in de groote kerk bij den rechtzin- nigen dominee Walschop en later toen ze met het nakomertje Letje alleen overgebleven waren hadden ze het dagelijksch brood in alle eer en deugd verdiend met het stoppen en borduren van tafellakens en beddegoed voor „den rijkdom"'. Zoo was haar leventje zonder veel kommer, maar ook zonder veel romantiek, vergleden. Het jongste zusje minder dor en mis schien ook wel wat wereldscher dan de twee anderen was heel jong al getrouwd met een aankomend timmerman, een knappen jongen- met-veel-brani. die naar men zei wel eens te diep in het glaasje keek. Dat huwelijk gaf aanleiding tot veel huiselijk gekrakeel en het slot was een definitieve breuk. Eenigen tijd later, nadat er een meisje, dat grootmoeders naam droeg, geboren was. ver lieten de jonggehuwden het kleine Zuidhol- landsche provinciestadje, omdat de man in België werk gevonden had. Jaren kwamen en gingen. Bettemie en Agnes bleven werken voor de gegoede families, al raakten de geborduurde servetten en slcopen uit de mode. Men mocht de zwijgzame, rechtschapen zusters wel. Met dat al kregen ze grijze haren en haar spitse gezichten werden rimpeliger. Over het verloren schaap-in-den-vreemde praatten ze, als bij afspraak, zelden of nooit. Toen was het onverwachte gebeurd. Op een avond, terwijl de schemer viel en de zusters bij het theelichtje zaten te breien, stond ineens het kind uit het verre land voor hen. Het was een mager, klein wezentje, geheel in het zwart, met een puntig vogelgezichtje 'en verschrikte, blauwe oogen. In haar armen had zij een schreeuwend hoopje ellende. De zusters staarden haar verbijsterd aan. Maar al gauw waren ze op de hoogte, of schoon Gerritje slechts een bedroefd beetje Hollandsch sprak en de snikken haar voort durend in de keel kropten. Bettemie en Agnes keken elkaar eens aan. Ze begrepen dadelijk, dat haar tijd van offe ren gekomen was. Het vrouwtje had blijkbaar niemand op de wereld: Letje was al zeven jaar dood, de drinkende en zwetsende timmerman zwierf, wie weet waar, in de wereld rond en de man, die zich op 'n goeden dag over het meisje met moeders naam ontfermd had, was bij de laatste mijnramp op een vreeselijke wijze aan z'n eind gekomen. Bettemie, die altijd de kalmste en de ver standigste was, had den knoop doorgehakt. „Hoor eens kind," had ze gezegd, „je moet goed begrijpen: hier houden kunnen we je niet. Tante Agnes en ik zijn niet jong meer: we willen onze rust hebben. Zoek zoo gauw je kunt een betrekking, waar je je jongetje meenemen kunt. Tot zoolang mag je in de bedstee in de alkoof slapen nietwaar Agnes? en wat den kleinen Paul betreft. Gerritje, die de helft van het gesprokene niet verstond, maar die de uitdrukking van de twee medelijdende, ontdane oude-jongejuf- frouwe-gezichten begreep, stortte dankbare tranen. Zoo was het gekomen, dat de beide zusters voor het eerst van haar leven leerden, wat het zeggen wil, een baby in huis te hebben. Het offer viel intusschen niet mee. 's Morgens, als Agnes voor het ontbijt den ouden Bijbel met den leeren band opensloeg en het dagelijksch hoofdstuk voorlas, zat het nichtje onrustig te draaien op haar stoel, om dat de zuigeling achter het wiegengordijntje om z'n flesch zeurde en 's avonds onder de lamp, met het naaiwerk op de knieën, luister den de zusters verdrietig, maar gelaten, naar het eentonig slaapliedje in de alkoof. Eindelijk bekenden ze .elkaar, dat het zóó niet langer ging. Ze waren te oud. begrepen ze, om van levensstijl te veranderen. Dien middag kwam het tot een uitbarsting. Het kind. dat een zwak maagje had en waarschijnlijk sukkelde met de tandjes, had van den vroegen morgen af geschreid en Gerritje liep als verdwaasd van de keuken naar den kelder en van het plaatsje naai de voordeur. Er werd voortdurend gebeld. Eerst was het de kruidenier met griesmeel en zeep, toen de groenteman met tomaten voor den zuigeling en eindelijk de jongen van den boterboer, die een blikje karne melk-met-rijstebloem brengen kwam. ,.Ik begrijp niet, dat je nóg geen dienst hebt", had Bettemie bij het koffiedrinken gesnibd, „er is toch overal personeel tekort." Gerritje bloosde pijnlijk. Ze had 'n hulpeloos gebaar. „Ik doe genoeg moeite, maar ze willen me niet", zei ze zacht: „om m'n spraak, denk ik. en om het kind". Daar was het bij gebleven. 's Middags na tafel, toen ze even alleen waren, zei Bettemie: „Vanavond moet het uit zijn: we zullen het haar eerlijk zeggen. Nog één week mag ze blijven en dan „Zou je.'t is zoo moeilijk tegenwoordig iets te krijgenweifelde de jongere zus ter nog. „Waarom niet?" vroeg de ander hard. „Laat ze de handen uit de mouw stekenHet leven heeft ons immers ook niets geschon ken „Dat is waar. Zus", gaf Agnes toe. denkend aan de lange, eenzame jaren, die achter haar lagen. Later op den avond, toen het jongetje ein delijk ingedommeld was en ze gedrieën om de ronde, glad-gewreven, mahoniehouten ta fel zaten, elk met een kopje koffie en een janhageltje uit het bebloemde koektrommel tje vir zich. nam Bettemie een aanloopje, om tot het gewenschte doel te komen. .Heb je nog wat van mevrouw Wiertz ge hoord?" vroeg ze schijnbaar zonder erg. „Nee", schudde Gerritje. haar oogen op het truitje, dat ze bezig was te stoppen. 't Leek anders een aardige post, kind. hield de oudste tante vol. Het weeuwtje zweeg. Agnes zat op heete kolen. Den heelen avond al hamerde het in haar hoofd, dat je toch het eenig kind van je bloedeigen zuster niet op straat zetten kon. dat moeder altijd gesproken had over den zegen van de goede daad en dat er in den Bijbel stond: Wat Gij doet aan den minste mijner broe deren Natuurlijk had Bettemie gelijk: het was uit met het rustige leventje-zonder-narig- heid-en-zonder-tobberijen. Maar aan den anderen kant: wie koos z'n eigen kt? In Bettemie kookte het. O, ze zag heel goed. dat Agnes haar afviel. Die was van haar jeugd af altijd veel te goedig en veel te meegaand geweest. Die zou zich als een lam naar de slachtbank laten voeren voor een ander. Zij, Bettemie. was zoo dwaas niet. Toch merkte ze, dat het een heel ding was, om dat bleeke, deedmoedige vrouwtje te zeg gen. waar het op stond. Strakjes, dacht z® strakjes. Zoo verliep de avond. Het werd laat Veel later dan anders, ofschoon ze afgesproken hadden, vroeg r.aar bed te gaan. Om half elf begon de kleine Paul te huilen. Gerritje schoot op met een schuwen blik naar tante Bettemie. De zusters hoorden haar in het alkoofje met sussende stem wat onverstaanbare woordjes prevelen. „Zouden wc maar niet slapen gaan?" vroeg Agnes eindelijk schichtig. Bettemie zat stil. gaf geen antwoord. Daar was het weer dacht ze verbitterd altijd dat gehuil, die onrust in huis. Waar was de vrede van voorheen? Moesten ze dit maar dulden? Was Ger ritje niet jong en sterk? Had ze niet tot plicht haar eigen leven te maken? Haar blik viel op de chiffonnière met moe ders gehavend naaikistje, dat zij altijd als een reliquie bewaard had. ofschoon het een dingetje-van-niets was. Als op een prentje zoo scherp, zag ze ineens het grijze hoofd gebogen over de kleurige klosjes en ze hoor de een bekende stem. die zeide: ..We zijn immers op de wereld gekomen, om elkaar te helpen En ze dacht: Moeder was altijd hulpvaar dig en vol mededoogen voor alles, wat leed, geweest. Die had op 'r eenvoudige manier steeds weten te géven, zonder het zich tot 'n deugd te rekenen. Die glimlachte enkel maar. als haar goede wil somtijds met on dank beloond werd. Bettemie zat stil, 'r lippen bebijtend, klein geknauwd ineens door de herinneringen, die als vanuit een verren nevel kwamen aan drijven. Dan. met een schok, hervond zij zich zelf. „Nee", zei ze zacht voor zich heen, „nee, Agnes, het gaat niet. We zijn wel oud en zelfzuchtig geworden en we hebben het ver leerd. ons in een ander te verliezen. Maar toch ls er iets in me, dat zegt. dat we het kind met moeders naam, niet aan haar lot mogen overlaten „God zeeg'ne je goeie hart, Zus", prevelde Agnes verlicht. Toen Gerritje met het kind op haar armen binnenkwam, stonden de twee zusters naast elkaar bij het oude kastje. Bettemie's hand lag op de kleine naaidoos-uit-de-dertig-cents bazar. „Voel 's. tante", zei het weeuwtje, schuch ter naderbij komend, „ik geloof vast. dat Paultje z'n eerste tandje heeft. Daarom was hij zoo lastig de laatste dagen. Zij hield het kind vooruit, alsof ze iets goed te maken had. Bettemie lachte. „Ja, 't zullen de tandjes zijn", gaf ze on- gewoon-zacht toe. ..de tandjes.... en dan, luister eens. kind. Tante Agnes en ik had den gedacht: je moest maar bij ons blijven met kleinen Paul. Wij kunnen je toch niet goed meer missen M. BEKKERS -ZÜRCHER. Oef Oef <7ef, <0/- Oefening 18 0, waar we deze week mee beginnen, is er een. waar u heel wat aan kunt hebben. We beginnen in de houding, die de teekening aangeeft, dus op de kniecn lig gend zoo ver mogelijk naar voren reiken, waarbij de bovenbeenen echter horizontaal blijven. Nu verplaatsen we beide handen tege lijk naar rechts, naar punt c. waarna we ons hoog oprichten In één doorgaande beweging komen de handen weer bij a op den grond, daarna naar b en c, enz. Deze oefening moet u ook wel naar den anderen kant een paar maal doen. Oefening 181 is een aardige eenvou dige oefening, die mooi op No. 180 kan volgen, omdat we nu toch eenmaal op de knieën lig gen. Probeert u eens met de rechterhand zoo de linkerhiel te tikken (maar houdt vooral de heupen naar voren en het verdere lichaam achterover) en daarna omgekeerd. Dit lukt u natuurlijk allemaal, maar het wordt iets moeilijker als we de voeten wat wijder uit elkaar leggen. Oefening 182 is een flinke krachtoefe ning. In „kruiwagen-stand" de armen buigen en strekken. Een keer of vier, vijf en dan om wisselen. Oefening 183 is een echte lenigheids- proef, maar zij, die deze rubriek niet alleen trouw gelezen, maar ook de oefeningen goed doorgenomen hebben, zullen er hun hand niet voor omdraaien! Probeert u eens met kleine stapjes op handen en voeten voorwaarts te gaanzonder dat de knieën gebogen wor den. en met zoo' klein mogelijken afstand tusschen handen en voeten! JULES KAMMEIJER. Leeraar Uch. Opv. M. (X

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 9