RDACAVOND
I
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
Er zijn nog duinen in Kennemerland.
ZATERDAG 22 FEBRUARI 1926
HAARDE M'S DAGBLAD
7
3 9 9
Stad van ouden van dagen,
zieken en gebrekkigen.
Evenals ln vele Indische steden liggen de
Europeesche gebouwen bijeen in een uitge
strekt park, waar geen Inlander komt, die er
niets te maken heeft. Alleen een groepje be
dienden met hun mooie witte tulband, een
chauffeur, een paar door het Gouvernement
aangestelde gidsen en één van deze laatsten
zorgt voor een tonga, zooals ze hier de dos a
dos uit onze Oost noemen. Per auto gaat het
te vlug. In gestrekten draf rijden we het
Engelsche park uit, naar den hoofdweg, maar
daar is het meteen vaart verminderen. Het
lijkt wel of heel Indië op de been is. Tallooze
wandelaars, gedrapeerd in ellenlange lappen,
want een Britsch Indiër kleedt zich niet, die
gaat gedrapeerd met Oostersche zwier, of
vrijwel naakt zooals de Sadhoe's, de heilige
mannen, wier heiligheid zoover ik weet uit
sluitend'zit in een verwarde haardos, het ont
breken van overtollige kleeding en een met
rood en geel en wit besmeerd gezicht. Voeg
daarbij wat kettingen van zaden en vruchten,
een koperen drinkpot, een zwaren knuppel en
uw costuum als heilige is klaar. En er zijn er
bij, die haast even blank zijn als wij, dus dat
hoeft ook niet te geneeren. Een krans narcis
sen om den hals kan er ook nog wel bij, als ge
u anders te ongekleed voelt. Hier komen trou
wens Indiërs in alle kleuren, zoowel wat huid
als wat kleeding betreft. Vooral de vrouwen
dragen graag rood, oranje en geel. Een enkele
dromedaris schrijdt rustig voort, hoog boven
de menigte, koeien overal langs den weg, wat
geiten en natuurlijk de Inlanderswagentjes.
Allergekste kleine tempeltjes op twee wielen,
waar één persoon in de schaduw onder kan
zitten, maar meestal hangen er nog zes bij
aan. De rivier is te gauw bereikt, wij klauteren
wat over breede steenen trappen en vinden de
boot klaar met een paar rieten stoelen boven
op het roefje en twee roeiers beneden voor in.
Een stralend zonnetje boven den onbebouw-
den linkeroever, dat prachtig de kleuren doet
uitkomen van het menschenwerk aan den
overkant. En daar staat wat! Overal dalen
trappen af tot diep in de rivier en dan ver
rijzen loodrechte wanden van grauwen of
rooden zandsteen, door paleizen gekroond.
Overal weer die zin voor ornament, voor lof
werk, aan balcons en balustrade. En overal
godenbeelden, meest met- menie rood gekleurd
door de Radja-paleiseigenaars in de steenen
muren ingemetseld. Op de trappen wemelt de
menigte der pelgrims, die voortdurend ver
meerdert. Van alle kanten stroomen ze aan,
ontkleeden zich gedeeltelijk, maar allen gaan
gek'leed te water, zij het in een heel dunne
neteldoeksche sari. Daar staan ze tot de borst
iri den bruinen vloed, het gelaat naar de zon
gekeerd en prevelen hun gebeden. Driemaal
bieden ze een handvol water aan de zon aan
en dompelen zich dan geheel onder. Vele trap
pen hebben hun eigen bepaalde beteekenis of
verdienste, bij andere mag men ook kleeren
wasschen en zeep gebruiken. Er zijn aparte
vrouwenbaden zoo van 5 M. breedte zonder af
scheidingen, maar de vrouw mag ook baden
tusschen de mannen in. Is het bad volgens de
voorschriften genomen, dan wordt een droog
kleed aangetrokken en men vindt even hoo-
ger planken en bordessen, waar onder groote
zonneschermen de priester zit. Deze geeft raad
over den pelgrimstocht, hoe de vervulling van
bepaalde wenschen het best wordt verkregen
enz. en de anna's en rupee's stapelen zich voor
hem op. Deze heeren hebben hun agenten, die
de pelgrims aan den trein opwachten. Dat is
alllemaal voor elkaar. En de pelgrim pakt zijn
staf weer op en zoekt zijn weg door de menigte
naar een andere trap, waar een andere pries
ter hem weer zooveel onderdompelingen en
gebeden voorschrijft, waar hij bloemen moet
geven bij dit en water sprenkelen over dat
afgodsbeeld en dat kost natuurlijk allemaal
geld! Wij stappen even aan land en loopen
rustig tusschen de menigte door. Vooral rustig,
kalm uitkijkende naar godenbeelden of merken
op den grond. Loop daar altijd even om heen.
En steeds zoo kalm, dat de gids tijd heeft u
terug te houden als ge iets verkeerds gaat
doen, want een voetstap op een extra heilige
plek brengt u tien beschilderde rekels aan den
hals, die met stemmen als een kapotte klank
film beweren, dat ge deze zonde met minstens
tien gulden de man moet afkoopen en hun
getier brengt gauw een vijftig van die wilden
bij elkaar. Als uw gids handig is, heeft hij
den eersten lawaaimaker twee stuivers in de
hand gestopt en aan loopt alles met een sisser
af. Dan heeft de heilige zich vergist. Maar aan
boord is het blijkbaar veiliger, al overvaren
we wel eens een al te ijverig bidder. Maar in
de Ganges verdrinken maakt dubbel zalig, ge
loof ik, dus dat nemen ze ook niet eens kwa
lijk! Het is een verrassend gezicht. Steeds
een hoog paleis, een tempeltoren op den oever
rand. dan de trappen, die verdwijnen onder
de kleurige menigte en onder hoe langer hoe
meer zonneschermen, waaronder de Yogi's zit
ten. Booten varen af en aan en brengen steeds
meer pelgrims. Reeds uit de verte blijkt de
grootste menschenmenigte samen te komen bij
den grooten tempel van Doerga met zijn vier
forsche torens. Vlak daarnaast stijgt rook op.
Daar is de beroemde Burning-Ghat. de ver
brandingsplaats, waar alle dooden uit den
omtrek worden verascht.als ze geld ge
noeg hebben om het hout te betalen, dat 5-
10 rupees kost en als ze ouder zijn dan 12
jaar. Is een van beiden niet het geval, dan
neemt de Ganges de dooden ook zóó wel mee.
Dat is een erg onpleizierig gezicht, maar de
gieren maken wel dat het niet lang duurt!
Daar bij de Burning-Ghats is het altijd druk.
Dag en nacht gaat dat door en die houtleve
ranciers moeten wel schatrijk worden. De ce
remoniën zijn betrekkelijk zeer eenvoudig; de
doode wrordt al naar het geslacht in een witten
of rooden doek gewikkeld en op een ladder
draagbaar door de verwanten naar den rivier
oever gebracht. De verwanten loopen mee en
roepen hun lievelingsgod aan en dien klaag
roep hoort ge elk oogenblik in de straten van
Benares. Aan de rivier wordt het hout ge
kocht, de doode eerst, met de voeten in het
water gelegd, daarna gebaad en op den brand
stapel neergelegd. De naaste bloedverwant
gaat den priester halen, die eenige verzen
leest, terwijl de naas'bestaande met een bosje
brandend rijshout vijfmaal rond den brand
stapel loopt en dan eindelijk het vuur aan
steekt. Hij blijft wachten tot het vuur na een i
paar uur is uitgebrand en ziet toe dat al wat
over is in het water der rivier wordt geworpen.
Daar is niets treurigs of griezeligs of naars
aan te zien. Dat zoovelen in Benares sterven,
komt vooral doordat de ouden van dagen er
heen komen in de overtuiging, dat hun laatste
adem, mits in de heilige stad uitgeblazen, hun
wreer menigen lijdensweg op aarde in andere
reïncarnatie zal besparen. Men ziet er dan
ook tallooze ouden van dagen, zieken en ge
brekkigen. Vooral wanneer we nu ons veilig
schip weer verlaten en eerst per auto, dan
Badende géloovigen m de hëilige Gangesrivler
in Benares.
te voet de stad .doorkruisen. Er is natuurlijk
een apentempel, een vieze, vuile bedelpartij,
men toont u den wagen van Jagganath. waar
onder men zich vroeger bij processies zoo gaar
ne liet verpletteren, maar het is een namaak
op halve g;rootte. De meeste tempels zijn van
buiten niet rijk versierd, en ge moogt er niet
in, dus dat valt niet mee. Natuurlijk bezoeken
wij ook de put der Wijsheid, waar Shiwa onder
in ligt en loopen door de bijgebouwen van den
gouden tempel, waar mooie kolommen van
roode zandsteen onze aandacht trekken, maar
ook verscheidene pauwen entientallen rat
ten, die rondritselen om de etensresten te ver
zamelen van de tallooze priesters en pelgrims,
die hier eten, slapen en rondlummelen. Dat
geeft wel tal van interessante kleurige kijkjes,
het zou mooi zijn als het niet zoo ongelooflijk
smerig was, ook al door het begieten met wa
ter en bestrooien met bloemen, rijst en andere
voedingsmiddelen van de afgodsbeelden dooi
de pelgrims. Dat wordt alles vertrapt en fijn
gemalen en geeft natuurlijk een reuze vuile
boel. Daarbij kauwt bijna iedereen betel en
spuwt prachtig rood sap in de vuile massa en
als ze je dan net de plek gewezen hebben,
waar groote bloedplassen getuigen van de ve
le geiten, die er geofferd zijn. dan weet je niet
meer, waar je jë voeten zult-neerzetten. Weg
uit die zwijnerij, zoo gauw mogelijk, dat is het
beste.
Gelukkig is er niets anders te zien in de buurt
van Benares. Een kilometer of tien buiten de
stad ligt de plek, waar Boeddha voor het eerst
zijn leer verkondigde. Hij had op een 80 mijl
afstand, in Boeddha Gaya het hooger inzicht
gekregen, gezeten onder een waringin. waar
van de bladeren zoo begeerig waren het
lichaam van den begenadigden wijze aan te
raken, dat ze hun spitsen tot een lange punt
verlengden. Stekken van dezen Buddhaboom.
Boddhytree zeggen ze hier, vonden hun weg
over heel Indië en nog verder en vlak bij de
plaats, waar de eerste prediking der nieuwe
leer plaats vond, staat ook een flinke boom.
Op de heilige plek zelve, waar ge een gouden
tempel zoudt verwachten, staat een geheel
vervallen baksteenen toren, waarvan niemand
weet was het geweest is. Daarnaast resten van
kloostertuinen en een spiksplinternieuwe
Buddhatempel, die met prachtige wandschil
deringen is versierd, voorstellende hoe de
Boeddha uit de rechterheup van zijn moeder
geboren werd. hoe hij dadelijk op Lotuskus
sens wandelde enz. enz. Werk van een Japan-
nees, door Rabindranath Tagore gewijd. Wij
staan even onder den Boeddhaboom. waar
overal bloemoffers liggen. Ik vraag den bewa
ker mij een blad te geven. O neen, die mogen
alleen bij speciale gelegenheden voor gasten
van erkende heiligheid worden geplukt. Een
duif vliegt weg uit den boom. Ritselend valt
een blad omlaag en blijft op mijn gekruiste
armen liggen! Die gezichten had ge moeten
zien. Ze hadden mij liefst achter tralies in een
cel gezet om te aanbidden geloof ik. maar
daar voel ik me nog te jong voor. Maar dat
blaadje ligt in mijn portefeuille en zal er
voorloopig blijven ook als herinnering aan een
merkwaardig voorval. Ge hadt het respect
moeten zien, waarmee gids en chauffeur en al
het hotelpersoneel mij behandelden!
Rawana's geboortedag. Groot feest met
dansvoorstelling in het paleis van den Maha-
radja. Vrije toegang voor iedereen. Je moet
maar boffen. Maar een mensch kan pech heb
ben ook. Drie uur sta ik voor de spoorbrug, de
eenige mogelijkheid om over de rivier te ko
men en om 5 uur sta ik er nog. Een paar trei
nen vertraging en geen verkeer met den an
deren oever toegelaten. Vloeken helpt nooit
en dat doe ik dus niet. maar ik was lichtelijk
uit mijn humeur. Honderden fietsers passeer
den, maar geen wou zijn karretje voor een
achtermiddag voor mijn auto ruilen. Ik ben
kwaad weggeloopen van de brug en uit Bena
res om net op tijd in Allahabad onze Holland-
sche jongens te treffen en mee te vliegen naar
Joahpur. Vroeger een dag en nacht in den
trein. Nu drie uur met het windje achter. En
frisch en geen rook, geen stof, geen ergernis
van welke soort ook. Wel een echte gezellige
boel. Dat is het op de lijn naar Indië altijd!
VAN DER SLEEN
Veel ging verloren.
Een prachtig terrein, vlak
bij huis.
Zoo op het eerste gezicht is er van de dui
nen in onze naaste omgeving nog maar bitter
weinig over. Of beter gezegd is er maar heel
weinig voor het publiek toegankelijk. Want er
zijn nog genoeg duinen, al missen zij veel van
de aantrekkelijkheid en charme, die zij vroe
ger gehad moeten hebben. De vochtige duin
pannetjes met pirola en parnassia, met munt
en waterklaver, met waternavel en wat al
meer, zijn verdwenen. Wij. jongeren hebben ze
zelfs niet eens gekend, en 'we moeten naar
Texel, Voorne en Schouwen gaan, om ons een
denkbeeld van die vegetatie te kunnen vor
men.
De duinen zijn droger geworden en daardoor
kaler. Vele berkenboschjes zijn verdwenen.
Sommigen meenen: door de waterleidingen.
Anderen zeggen, dat het de natuurlijke ont
wikkeling van het duin is, zij het dan in
derdaad verhaast door de wateronttrekking.
Hoe dit zij, de duinen zijn minder begroeid
en reeds daardoor zien verschillende grondbe
zitters zich genoodzaakt hun terreinen af te
sluiten, daar die anders gevaar loopen kaal ge
trapt te worden en te gaan stuiven. Heeft de
wind eenmaal vat op het .zand. gekregen en
is het duin aan het „wandelen", dan is er
heel wat noodig, om het weer tot staan te
brengen.
Een van de uitgestrektste duinterreinen is
wel de groote prise d'eau van de Amsterdam-
sche Waterleidine die ligt ten Zuiden van de
Zand voor tsche laan, tot aan Noordwijkerhout.
Hier kunnen wij ons nog een klein denkbeeld
vormen van de weelde van het oude Kenne-
merduin. Hier kunnen we nog naar hartelust
rondzwerven, den ganschen dag, zonder voort
durend aan de nabijheid van de stad herin
nerd te worden.
De gemeente Amsterdam heeft in ruime
mate de mogelijkheid opengesteld haar terrei
nen te bezoeken. Op het kantoor te Amster
dam kan men a lo ets. per persoon dagkaarten
krijgen, welke recht van toegang tot vrijwel
het geheele terrein geven
In het Sprenkclboscn
Vlak bij den ingang ligt de Oranjekom, het
groote reservoir. Er zwemmen wat wilde een
den rond en een paar dodaarsjes, die onmid
dellijk onderduiken als ze ons gewaar worden.
We volgen een eindje het Kanaal, waar een
paar eenden met veel lawaai voor ons opvlie
gen, het wijfje voorop, de woerd, feller ge
kleurd en met een krulletje in den staart, er
achter. Dan slaan we rechtsaf, het Sipmikel-
bosch in. Dit is een van die oude berken
boschjes, zooals er vroeger zoo veel in het
Kennemerduin waren.
In het voorjaar klinkt hier het teere liedje
van de fitis, en bouwt de groote lijster er zijn
nest in de mik van twee zilverblauwe berken-
stammen. Dan is het heele boschje één ondoor
dringbare brandnetelwildernis, waar de fasant
zich zoo veilig waant, dat ze ons rustig laat
naderen en de veertien koffiebruine eieren
zelfs niet verlaat, als we haar van nog geen
meter afstand kieken.
In herfst en winter gaan hier duizenden
kraaien slapen. Tegen den avond komen ze
aan, in troepjes of verspreid vliegend. Roeken
en kauwtjes, bonte en zwarte kraaien, die
zich luid babbelend neerlaten in de wiegelende
kruinen der berken, die. zich als ijl kantwerk
af teekenen tegen den lichten avondhemel.
Steeds komen er meer, tot het lijkt alsof die
kale kruinen vol groote, donkere bladeren
zitten.
Op het Zwartevcltl
Door het Sprenkelbosch komen we op het
Zwarteveld. Al deze terreinen hebben hun
eigen, karakteristieke namen. Namen, vaak
vol poëzie, bedacht door de koddebeiers en
daglooners, die het duin kennen als geen an
der.
Een Yogi of priester wacht onder zijn zonnescherm de geloovigen af, om hun
goeden raad te geven.... voor veel geld.
Van links naar rechts: ijsvogeltje, vliegbeeld
van de buizerd, wielewaal
Hier krijgen we den eersten buizerd te zien.
Een groote roofvogelfiguur, met breede, stom
pe vleugels. Met krachtige vleugelslagen komt
hij snel naderbij. Wat is het .ruigpoot, of ge
wone buizerd? Als hij laag over ons vliegt,
vertellen de donkere vlekken op het polsge
wricht, en de lichte stuit, dat het de ruigpoot
is. Deze is bovendien een klein stukje grooter
dan de gewone buizerd, die in de vlucht
„maar" 1.30 M. haalt.
's Winters zijn beide geregelde gasten in on
ze duinen, al is him aantal nogal afhankelijk
van den veldmuizenstand. Zijn er veel van die
knagertjes, dan komen ze van alle kanten op
dagen. Want ondanks alle beweringen van
booze tongen is de buizerd een echte muizen -
eter. 's Winters jagen we hem nog wel eens
op van een dood konijn, madr in negen van
de tien gevallen stierf dit een natuurlijken
dood, want zelf is hij niet in staat, een vol
wassen konijn te overmeesteren.
De ruigpootbuizerd is een broedvogel uit
noordelijke en oostelijke landen, die hier uit
sluitend 's winters vertoeft. Maar de gewone
buizerd broedt, al is het in kleinen getale, ook
wel in ons land. Vroeger nog wel eens een
enkele maal in het Westen, thans alleen nog
maar op de Veluwe en in den Achterhoek.
Toch heeft dezen zomer een buizerd getracht
in het zuidoostelijk deel van de waterleiding
duinen te overzomeren, al is dat, dank zij de
„bekwaamheid" van een helaas onbekenden
geweerdrager, niet met succes bekroond ge
worden. Toch is de mogelijkheid niet uitgeslo
ten, dat ook elders, in onze onmiddellijke na
bijheid een paartje buizerden gebroed heeft.
Voorloopig zijn we er nog niet heelemaal ze
ker van.
Mocht het echter juist blijken te zijn, dan
hebben we hier met een verheugend en in deze
tijden vrii zeldzaam verschijnsel te doen. Wel
zien we telkens weer verschillende broedvo-
gels uit ons landje verdwijnen, doch het ge
beurt maar zelden, dat er één bijkomt. Mis
schien maakt Kennemerland hierop een uit
zondering, waarop ik straks nog even hoop te
rug te komen.
Als we naar het kanaal afdalen, vliegt er
plotseling een blauwe flits voor ons langs. We
herkennen hem. zonder dat we hem eigenlijk
goed gezien hebben: de ijsvogel. Als hij neer
strijkt, is het of een tropische bloem uit haar
knop barst. Helder cobaltblauw contrasteert
met warm, oranje-rood. Even zit hij stil op een
overhangenden tak. duikt dan pardoes omlaag
en zit een oogenblik later een klein vischje
naar binnen te werken. Dat spelletje herhaalt
zich een paar maal, tot hij er genoeg van krijgt
en met een helder tsie-tsie-tsie wegvliegt.
Telkens weer vraag je je af. hoe zoo'n exo
tisch diertje in onze lage landen verzeild is
geraakt. Want dat hij hier thuis hoort, kun je
haast niet gelooven. Dat gedrongen lichaam
pje, die wonderlijk groote snavel, die grappi*.
korte, roodgelakte pootjes, die felle, uitdagen'
de kleuren, dat is niet Hollandsch. Dat moest
glinsteren onder de tropenzon, dat meest weer
kaatsen in het kistalhelder water van een In
disch bergmeer.
Ook de ijsvogel broedde vroeger geregeld in
de duinstreek. Hij maakte zijn nest in de
steile zandoevers der duinbeekjes, die echter
stuk voor stuk verdwenen. En met hen ver
dween ook deze „vliegende edelsteen". Slechts
op enkele plekjes o.a in Elswoud, broedt hij
nog, doch dat is alleen maar mogelijk door
zorgvuldige bescherming.
Maar in den winter kunnen we hem nog wel
eens tp zien krijgen. Vooral het Brouwerskolk
je was steeds een plaats, waar we hem gere
geld konden aantreffen, evenals de Zanderij
vaart. Jammer dat deze fraaie visscher zoo fel
vervolgd wordt om het vermeende nadeel dat
hij aan den vischstand zou toebrengen. Zelfs
al was dit waar, wat nog te bezien staat, dan
nog zou het zonde zijn om terwille van ge
ring financieel voordeel een zoo fraai diertje
uit te roeien.
Voor ons uit vliegt een troepje eksters. Die
worden den laatsten tijd ook weer wat alge-
meener, in het Kennemerduin. Ik zou haast
zeggen, dat we over het algemeen het aantal
broedvogels in Kennemerland weer zien toe
nemen, Verleden jaar was het. niet alleen de
buizerd, die er bij kwam, doch ook bergeend
en kluut vestigden zich hier. Alleen de griel
schijnt het minder voor den wind te gaan.
Maar die vertoeft op het oogenblik in het war
me Zuiden. Daar hopen we dus van den zo
mer nog eens op terug te komen.
Met de ekster zit zelfs de meest enthousias
te vogelliefhebber een beetje in zijn maag. Dat
is werkelijk een roover. waar weinig goeds van
is te vertellen. En toch mag ik hem graag, dien
luidruchtig en snaak, met z'n' bonte veeren-
oakje.
Het is altijd een bizonder fraai gezicht,
zoo'n heele ekster-familie te zien rondschar
relen. Prachtig steekt hun zwart-wltte pakj#
tegen het frissche dennengroen af. Alleen
daarom al, zou je zo willen bewaren. Boven
dien heeft hij nu eenmaal zijn plaats in de
natuur, die in evenwicht is, zoolang ae menscli
niet ingrijpt.
Door de boschjes van Schuil en Rust keeren
we terug. Hier is het omstreeks Hemelvaart,
als de meidoorns bloeien, overweldigend mooi.
Alle struiken zijn behangen met een kanten
bloesemsluier en de lucht is doordrenkt met de
zoete, bedwelmende geur.
Dan roept de wielewaal den ganschen dag
zijn eigen naam. herhaalt de tortel in de vlier
struik "eindeloos z'n droomerig toer-toer-toer
en brabbelt de fitis steeds dezelfde wonder
mooie. teere strophe. Dan rit de ransuil te
broeden in den ouden, sche 'fgc •aiden vlieg
den en staart ons met zijn oranje oogon ver
wijtend aan, als we den nestboom beklimmen
om eens een kijkje in de kinderkamer te ne
men.
Dat alles vinden we nog steeds in onze on
middellijke omgeving. Veel is er verloren ge
gaan. maar veel is er ook nog over gebleven
en nog steeds valt er genoeg te genieten voor
hen, die met open oog en oor en een onbe
vangen hart de natuur in trekken.
Wij moeten dan ook de gemeente Amster
dam dankbaar zijn voer het mooie gebied dat
zij voor verkaveling en bebouwing gered
heeft. Ondanks de schade, die ongetwijfeld
door de wateronttrekking is aangericht.
Haarlem, Februari '36
KO ZWEERES
Oef. '4>S
Oef
Oef "Pi
Een eenvoudig, maar toch nuttig oefeninge
tje, dat nummer 84, waar we deze week mee
beginnen. Om te beginnen liggen we volkomen
gestrekt op den rug met de armen zijwaartsch.
Probeert u nu eens het geheele lichaam op
te heffen, zoodat u alleen nog maar door
hoofd, schouders en hielen met dit onder-
maansche verbonden bent. Maar zelfs die
schouders kunt u nog optillen, zoodat het
lichaam zóó hol getrokken wordt, dat een
helper er gemakkelijk een kussen onder door
zou kunnen schuiven.
Oefening 185 is er weer eens een voor twee
i personen. Het aannemen van de „zweefhou-
j ding" (de gestippelde figuur op deze teeke-
I ning) hebben we vroeger al eens aangeleerd,
j We beginnen dus in zweet houding met de armen
voorwaarts. Onze assistent, pakt den opge
heven voet vast en dan buigen we langzaam
maar diep door op het „stand-been". De taak
van den helper is in de eerste plaats, ons het
evenwicht-bewaren wat gemakkelijker te
maken, maar verder hij er op letten, dat het
lichaam geheel gestrekt en volkomen horizon
taal blijft. Wisselt u nog even om?
Oefening 186 is weer een goede lenigheids
oefening. Zittend met gespreide beenen geven
we een tik buiten het linkerbeen op den grond.
Dan hoog uitstrekken (gestippelde figuur) en
een tik op den linker voet. weer omhoog en
zoo vervolgens doorgaan tot buiten den rech
tervoet. Het doel is steeds zoo ver mogelijk
naar voren te reiken, maarzónder de
knieën te buigen.
Deze oefening kan ook nog anders uitge
voerd worden. In een vlug tempo tikken we de
vijf genoemde punten aan in de volgorde van
links naar rechts. Dan pas richten we ons
zoo hoog mogelijk op en beginnen weer van
den linkerkant af.
Tenslotte, als nummer 187 een eenvoudige
oefening. Zittend op de knieën, de armen ge
strekt langs de ooren, brengen we met licht
veerende bewegingen de armen steeds verder
naar achteren. Op de teekening is ook met
groot optimisme aangegeven, hóe slank u wel
kunt worden, als u trouw en ijverig iederen
dag het noodzakelijke kwartiertje gymnastiek
doet!
JULES KAMMEIJER,
Leeraar Lich. Opv. M. O