RDACAVOND I BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD Er zijn nog duinen in Kennemerland. ZATERDAG 22 FEBRUARI 1926 HAARDE M'S DAGBLAD 7 3 9 9 Stad van ouden van dagen, zieken en gebrekkigen. Evenals ln vele Indische steden liggen de Europeesche gebouwen bijeen in een uitge strekt park, waar geen Inlander komt, die er niets te maken heeft. Alleen een groepje be dienden met hun mooie witte tulband, een chauffeur, een paar door het Gouvernement aangestelde gidsen en één van deze laatsten zorgt voor een tonga, zooals ze hier de dos a dos uit onze Oost noemen. Per auto gaat het te vlug. In gestrekten draf rijden we het Engelsche park uit, naar den hoofdweg, maar daar is het meteen vaart verminderen. Het lijkt wel of heel Indië op de been is. Tallooze wandelaars, gedrapeerd in ellenlange lappen, want een Britsch Indiër kleedt zich niet, die gaat gedrapeerd met Oostersche zwier, of vrijwel naakt zooals de Sadhoe's, de heilige mannen, wier heiligheid zoover ik weet uit sluitend'zit in een verwarde haardos, het ont breken van overtollige kleeding en een met rood en geel en wit besmeerd gezicht. Voeg daarbij wat kettingen van zaden en vruchten, een koperen drinkpot, een zwaren knuppel en uw costuum als heilige is klaar. En er zijn er bij, die haast even blank zijn als wij, dus dat hoeft ook niet te geneeren. Een krans narcis sen om den hals kan er ook nog wel bij, als ge u anders te ongekleed voelt. Hier komen trou wens Indiërs in alle kleuren, zoowel wat huid als wat kleeding betreft. Vooral de vrouwen dragen graag rood, oranje en geel. Een enkele dromedaris schrijdt rustig voort, hoog boven de menigte, koeien overal langs den weg, wat geiten en natuurlijk de Inlanderswagentjes. Allergekste kleine tempeltjes op twee wielen, waar één persoon in de schaduw onder kan zitten, maar meestal hangen er nog zes bij aan. De rivier is te gauw bereikt, wij klauteren wat over breede steenen trappen en vinden de boot klaar met een paar rieten stoelen boven op het roefje en twee roeiers beneden voor in. Een stralend zonnetje boven den onbebouw- den linkeroever, dat prachtig de kleuren doet uitkomen van het menschenwerk aan den overkant. En daar staat wat! Overal dalen trappen af tot diep in de rivier en dan ver rijzen loodrechte wanden van grauwen of rooden zandsteen, door paleizen gekroond. Overal weer die zin voor ornament, voor lof werk, aan balcons en balustrade. En overal godenbeelden, meest met- menie rood gekleurd door de Radja-paleiseigenaars in de steenen muren ingemetseld. Op de trappen wemelt de menigte der pelgrims, die voortdurend ver meerdert. Van alle kanten stroomen ze aan, ontkleeden zich gedeeltelijk, maar allen gaan gek'leed te water, zij het in een heel dunne neteldoeksche sari. Daar staan ze tot de borst iri den bruinen vloed, het gelaat naar de zon gekeerd en prevelen hun gebeden. Driemaal bieden ze een handvol water aan de zon aan en dompelen zich dan geheel onder. Vele trap pen hebben hun eigen bepaalde beteekenis of verdienste, bij andere mag men ook kleeren wasschen en zeep gebruiken. Er zijn aparte vrouwenbaden zoo van 5 M. breedte zonder af scheidingen, maar de vrouw mag ook baden tusschen de mannen in. Is het bad volgens de voorschriften genomen, dan wordt een droog kleed aangetrokken en men vindt even hoo- ger planken en bordessen, waar onder groote zonneschermen de priester zit. Deze geeft raad over den pelgrimstocht, hoe de vervulling van bepaalde wenschen het best wordt verkregen enz. en de anna's en rupee's stapelen zich voor hem op. Deze heeren hebben hun agenten, die de pelgrims aan den trein opwachten. Dat is alllemaal voor elkaar. En de pelgrim pakt zijn staf weer op en zoekt zijn weg door de menigte naar een andere trap, waar een andere pries ter hem weer zooveel onderdompelingen en gebeden voorschrijft, waar hij bloemen moet geven bij dit en water sprenkelen over dat afgodsbeeld en dat kost natuurlijk allemaal geld! Wij stappen even aan land en loopen rustig tusschen de menigte door. Vooral rustig, kalm uitkijkende naar godenbeelden of merken op den grond. Loop daar altijd even om heen. En steeds zoo kalm, dat de gids tijd heeft u terug te houden als ge iets verkeerds gaat doen, want een voetstap op een extra heilige plek brengt u tien beschilderde rekels aan den hals, die met stemmen als een kapotte klank film beweren, dat ge deze zonde met minstens tien gulden de man moet afkoopen en hun getier brengt gauw een vijftig van die wilden bij elkaar. Als uw gids handig is, heeft hij den eersten lawaaimaker twee stuivers in de hand gestopt en aan loopt alles met een sisser af. Dan heeft de heilige zich vergist. Maar aan boord is het blijkbaar veiliger, al overvaren we wel eens een al te ijverig bidder. Maar in de Ganges verdrinken maakt dubbel zalig, ge loof ik, dus dat nemen ze ook niet eens kwa lijk! Het is een verrassend gezicht. Steeds een hoog paleis, een tempeltoren op den oever rand. dan de trappen, die verdwijnen onder de kleurige menigte en onder hoe langer hoe meer zonneschermen, waaronder de Yogi's zit ten. Booten varen af en aan en brengen steeds meer pelgrims. Reeds uit de verte blijkt de grootste menschenmenigte samen te komen bij den grooten tempel van Doerga met zijn vier forsche torens. Vlak daarnaast stijgt rook op. Daar is de beroemde Burning-Ghat. de ver brandingsplaats, waar alle dooden uit den omtrek worden verascht.als ze geld ge noeg hebben om het hout te betalen, dat 5- 10 rupees kost en als ze ouder zijn dan 12 jaar. Is een van beiden niet het geval, dan neemt de Ganges de dooden ook zóó wel mee. Dat is een erg onpleizierig gezicht, maar de gieren maken wel dat het niet lang duurt! Daar bij de Burning-Ghats is het altijd druk. Dag en nacht gaat dat door en die houtleve ranciers moeten wel schatrijk worden. De ce remoniën zijn betrekkelijk zeer eenvoudig; de doode wrordt al naar het geslacht in een witten of rooden doek gewikkeld en op een ladder draagbaar door de verwanten naar den rivier oever gebracht. De verwanten loopen mee en roepen hun lievelingsgod aan en dien klaag roep hoort ge elk oogenblik in de straten van Benares. Aan de rivier wordt het hout ge kocht, de doode eerst, met de voeten in het water gelegd, daarna gebaad en op den brand stapel neergelegd. De naaste bloedverwant gaat den priester halen, die eenige verzen leest, terwijl de naas'bestaande met een bosje brandend rijshout vijfmaal rond den brand stapel loopt en dan eindelijk het vuur aan steekt. Hij blijft wachten tot het vuur na een i paar uur is uitgebrand en ziet toe dat al wat over is in het water der rivier wordt geworpen. Daar is niets treurigs of griezeligs of naars aan te zien. Dat zoovelen in Benares sterven, komt vooral doordat de ouden van dagen er heen komen in de overtuiging, dat hun laatste adem, mits in de heilige stad uitgeblazen, hun wreer menigen lijdensweg op aarde in andere reïncarnatie zal besparen. Men ziet er dan ook tallooze ouden van dagen, zieken en ge brekkigen. Vooral wanneer we nu ons veilig schip weer verlaten en eerst per auto, dan Badende géloovigen m de hëilige Gangesrivler in Benares. te voet de stad .doorkruisen. Er is natuurlijk een apentempel, een vieze, vuile bedelpartij, men toont u den wagen van Jagganath. waar onder men zich vroeger bij processies zoo gaar ne liet verpletteren, maar het is een namaak op halve g;rootte. De meeste tempels zijn van buiten niet rijk versierd, en ge moogt er niet in, dus dat valt niet mee. Natuurlijk bezoeken wij ook de put der Wijsheid, waar Shiwa onder in ligt en loopen door de bijgebouwen van den gouden tempel, waar mooie kolommen van roode zandsteen onze aandacht trekken, maar ook verscheidene pauwen entientallen rat ten, die rondritselen om de etensresten te ver zamelen van de tallooze priesters en pelgrims, die hier eten, slapen en rondlummelen. Dat geeft wel tal van interessante kleurige kijkjes, het zou mooi zijn als het niet zoo ongelooflijk smerig was, ook al door het begieten met wa ter en bestrooien met bloemen, rijst en andere voedingsmiddelen van de afgodsbeelden dooi de pelgrims. Dat wordt alles vertrapt en fijn gemalen en geeft natuurlijk een reuze vuile boel. Daarbij kauwt bijna iedereen betel en spuwt prachtig rood sap in de vuile massa en als ze je dan net de plek gewezen hebben, waar groote bloedplassen getuigen van de ve le geiten, die er geofferd zijn. dan weet je niet meer, waar je jë voeten zult-neerzetten. Weg uit die zwijnerij, zoo gauw mogelijk, dat is het beste. Gelukkig is er niets anders te zien in de buurt van Benares. Een kilometer of tien buiten de stad ligt de plek, waar Boeddha voor het eerst zijn leer verkondigde. Hij had op een 80 mijl afstand, in Boeddha Gaya het hooger inzicht gekregen, gezeten onder een waringin. waar van de bladeren zoo begeerig waren het lichaam van den begenadigden wijze aan te raken, dat ze hun spitsen tot een lange punt verlengden. Stekken van dezen Buddhaboom. Boddhytree zeggen ze hier, vonden hun weg over heel Indië en nog verder en vlak bij de plaats, waar de eerste prediking der nieuwe leer plaats vond, staat ook een flinke boom. Op de heilige plek zelve, waar ge een gouden tempel zoudt verwachten, staat een geheel vervallen baksteenen toren, waarvan niemand weet was het geweest is. Daarnaast resten van kloostertuinen en een spiksplinternieuwe Buddhatempel, die met prachtige wandschil deringen is versierd, voorstellende hoe de Boeddha uit de rechterheup van zijn moeder geboren werd. hoe hij dadelijk op Lotuskus sens wandelde enz. enz. Werk van een Japan- nees, door Rabindranath Tagore gewijd. Wij staan even onder den Boeddhaboom. waar overal bloemoffers liggen. Ik vraag den bewa ker mij een blad te geven. O neen, die mogen alleen bij speciale gelegenheden voor gasten van erkende heiligheid worden geplukt. Een duif vliegt weg uit den boom. Ritselend valt een blad omlaag en blijft op mijn gekruiste armen liggen! Die gezichten had ge moeten zien. Ze hadden mij liefst achter tralies in een cel gezet om te aanbidden geloof ik. maar daar voel ik me nog te jong voor. Maar dat blaadje ligt in mijn portefeuille en zal er voorloopig blijven ook als herinnering aan een merkwaardig voorval. Ge hadt het respect moeten zien, waarmee gids en chauffeur en al het hotelpersoneel mij behandelden! Rawana's geboortedag. Groot feest met dansvoorstelling in het paleis van den Maha- radja. Vrije toegang voor iedereen. Je moet maar boffen. Maar een mensch kan pech heb ben ook. Drie uur sta ik voor de spoorbrug, de eenige mogelijkheid om over de rivier te ko men en om 5 uur sta ik er nog. Een paar trei nen vertraging en geen verkeer met den an deren oever toegelaten. Vloeken helpt nooit en dat doe ik dus niet. maar ik was lichtelijk uit mijn humeur. Honderden fietsers passeer den, maar geen wou zijn karretje voor een achtermiddag voor mijn auto ruilen. Ik ben kwaad weggeloopen van de brug en uit Bena res om net op tijd in Allahabad onze Holland- sche jongens te treffen en mee te vliegen naar Joahpur. Vroeger een dag en nacht in den trein. Nu drie uur met het windje achter. En frisch en geen rook, geen stof, geen ergernis van welke soort ook. Wel een echte gezellige boel. Dat is het op de lijn naar Indië altijd! VAN DER SLEEN Veel ging verloren. Een prachtig terrein, vlak bij huis. Zoo op het eerste gezicht is er van de dui nen in onze naaste omgeving nog maar bitter weinig over. Of beter gezegd is er maar heel weinig voor het publiek toegankelijk. Want er zijn nog genoeg duinen, al missen zij veel van de aantrekkelijkheid en charme, die zij vroe ger gehad moeten hebben. De vochtige duin pannetjes met pirola en parnassia, met munt en waterklaver, met waternavel en wat al meer, zijn verdwenen. Wij. jongeren hebben ze zelfs niet eens gekend, en 'we moeten naar Texel, Voorne en Schouwen gaan, om ons een denkbeeld van die vegetatie te kunnen vor men. De duinen zijn droger geworden en daardoor kaler. Vele berkenboschjes zijn verdwenen. Sommigen meenen: door de waterleidingen. Anderen zeggen, dat het de natuurlijke ont wikkeling van het duin is, zij het dan in derdaad verhaast door de wateronttrekking. Hoe dit zij, de duinen zijn minder begroeid en reeds daardoor zien verschillende grondbe zitters zich genoodzaakt hun terreinen af te sluiten, daar die anders gevaar loopen kaal ge trapt te worden en te gaan stuiven. Heeft de wind eenmaal vat op het .zand. gekregen en is het duin aan het „wandelen", dan is er heel wat noodig, om het weer tot staan te brengen. Een van de uitgestrektste duinterreinen is wel de groote prise d'eau van de Amsterdam- sche Waterleidine die ligt ten Zuiden van de Zand voor tsche laan, tot aan Noordwijkerhout. Hier kunnen wij ons nog een klein denkbeeld vormen van de weelde van het oude Kenne- merduin. Hier kunnen we nog naar hartelust rondzwerven, den ganschen dag, zonder voort durend aan de nabijheid van de stad herin nerd te worden. De gemeente Amsterdam heeft in ruime mate de mogelijkheid opengesteld haar terrei nen te bezoeken. Op het kantoor te Amster dam kan men a lo ets. per persoon dagkaarten krijgen, welke recht van toegang tot vrijwel het geheele terrein geven In het Sprenkclboscn Vlak bij den ingang ligt de Oranjekom, het groote reservoir. Er zwemmen wat wilde een den rond en een paar dodaarsjes, die onmid dellijk onderduiken als ze ons gewaar worden. We volgen een eindje het Kanaal, waar een paar eenden met veel lawaai voor ons opvlie gen, het wijfje voorop, de woerd, feller ge kleurd en met een krulletje in den staart, er achter. Dan slaan we rechtsaf, het Sipmikel- bosch in. Dit is een van die oude berken boschjes, zooals er vroeger zoo veel in het Kennemerduin waren. In het voorjaar klinkt hier het teere liedje van de fitis, en bouwt de groote lijster er zijn nest in de mik van twee zilverblauwe berken- stammen. Dan is het heele boschje één ondoor dringbare brandnetelwildernis, waar de fasant zich zoo veilig waant, dat ze ons rustig laat naderen en de veertien koffiebruine eieren zelfs niet verlaat, als we haar van nog geen meter afstand kieken. In herfst en winter gaan hier duizenden kraaien slapen. Tegen den avond komen ze aan, in troepjes of verspreid vliegend. Roeken en kauwtjes, bonte en zwarte kraaien, die zich luid babbelend neerlaten in de wiegelende kruinen der berken, die. zich als ijl kantwerk af teekenen tegen den lichten avondhemel. Steeds komen er meer, tot het lijkt alsof die kale kruinen vol groote, donkere bladeren zitten. Op het Zwartevcltl Door het Sprenkelbosch komen we op het Zwarteveld. Al deze terreinen hebben hun eigen, karakteristieke namen. Namen, vaak vol poëzie, bedacht door de koddebeiers en daglooners, die het duin kennen als geen an der. Een Yogi of priester wacht onder zijn zonnescherm de geloovigen af, om hun goeden raad te geven.... voor veel geld. Van links naar rechts: ijsvogeltje, vliegbeeld van de buizerd, wielewaal Hier krijgen we den eersten buizerd te zien. Een groote roofvogelfiguur, met breede, stom pe vleugels. Met krachtige vleugelslagen komt hij snel naderbij. Wat is het .ruigpoot, of ge wone buizerd? Als hij laag over ons vliegt, vertellen de donkere vlekken op het polsge wricht, en de lichte stuit, dat het de ruigpoot is. Deze is bovendien een klein stukje grooter dan de gewone buizerd, die in de vlucht „maar" 1.30 M. haalt. 's Winters zijn beide geregelde gasten in on ze duinen, al is him aantal nogal afhankelijk van den veldmuizenstand. Zijn er veel van die knagertjes, dan komen ze van alle kanten op dagen. Want ondanks alle beweringen van booze tongen is de buizerd een echte muizen - eter. 's Winters jagen we hem nog wel eens op van een dood konijn, madr in negen van de tien gevallen stierf dit een natuurlijken dood, want zelf is hij niet in staat, een vol wassen konijn te overmeesteren. De ruigpootbuizerd is een broedvogel uit noordelijke en oostelijke landen, die hier uit sluitend 's winters vertoeft. Maar de gewone buizerd broedt, al is het in kleinen getale, ook wel in ons land. Vroeger nog wel eens een enkele maal in het Westen, thans alleen nog maar op de Veluwe en in den Achterhoek. Toch heeft dezen zomer een buizerd getracht in het zuidoostelijk deel van de waterleiding duinen te overzomeren, al is dat, dank zij de „bekwaamheid" van een helaas onbekenden geweerdrager, niet met succes bekroond ge worden. Toch is de mogelijkheid niet uitgeslo ten, dat ook elders, in onze onmiddellijke na bijheid een paartje buizerden gebroed heeft. Voorloopig zijn we er nog niet heelemaal ze ker van. Mocht het echter juist blijken te zijn, dan hebben we hier met een verheugend en in deze tijden vrii zeldzaam verschijnsel te doen. Wel zien we telkens weer verschillende broedvo- gels uit ons landje verdwijnen, doch het ge beurt maar zelden, dat er één bijkomt. Mis schien maakt Kennemerland hierop een uit zondering, waarop ik straks nog even hoop te rug te komen. Als we naar het kanaal afdalen, vliegt er plotseling een blauwe flits voor ons langs. We herkennen hem. zonder dat we hem eigenlijk goed gezien hebben: de ijsvogel. Als hij neer strijkt, is het of een tropische bloem uit haar knop barst. Helder cobaltblauw contrasteert met warm, oranje-rood. Even zit hij stil op een overhangenden tak. duikt dan pardoes omlaag en zit een oogenblik later een klein vischje naar binnen te werken. Dat spelletje herhaalt zich een paar maal, tot hij er genoeg van krijgt en met een helder tsie-tsie-tsie wegvliegt. Telkens weer vraag je je af. hoe zoo'n exo tisch diertje in onze lage landen verzeild is geraakt. Want dat hij hier thuis hoort, kun je haast niet gelooven. Dat gedrongen lichaam pje, die wonderlijk groote snavel, die grappi*. korte, roodgelakte pootjes, die felle, uitdagen' de kleuren, dat is niet Hollandsch. Dat moest glinsteren onder de tropenzon, dat meest weer kaatsen in het kistalhelder water van een In disch bergmeer. Ook de ijsvogel broedde vroeger geregeld in de duinstreek. Hij maakte zijn nest in de steile zandoevers der duinbeekjes, die echter stuk voor stuk verdwenen. En met hen ver dween ook deze „vliegende edelsteen". Slechts op enkele plekjes o.a in Elswoud, broedt hij nog, doch dat is alleen maar mogelijk door zorgvuldige bescherming. Maar in den winter kunnen we hem nog wel eens tp zien krijgen. Vooral het Brouwerskolk je was steeds een plaats, waar we hem gere geld konden aantreffen, evenals de Zanderij vaart. Jammer dat deze fraaie visscher zoo fel vervolgd wordt om het vermeende nadeel dat hij aan den vischstand zou toebrengen. Zelfs al was dit waar, wat nog te bezien staat, dan nog zou het zonde zijn om terwille van ge ring financieel voordeel een zoo fraai diertje uit te roeien. Voor ons uit vliegt een troepje eksters. Die worden den laatsten tijd ook weer wat alge- meener, in het Kennemerduin. Ik zou haast zeggen, dat we over het algemeen het aantal broedvogels in Kennemerland weer zien toe nemen, Verleden jaar was het. niet alleen de buizerd, die er bij kwam, doch ook bergeend en kluut vestigden zich hier. Alleen de griel schijnt het minder voor den wind te gaan. Maar die vertoeft op het oogenblik in het war me Zuiden. Daar hopen we dus van den zo mer nog eens op terug te komen. Met de ekster zit zelfs de meest enthousias te vogelliefhebber een beetje in zijn maag. Dat is werkelijk een roover. waar weinig goeds van is te vertellen. En toch mag ik hem graag, dien luidruchtig en snaak, met z'n' bonte veeren- oakje. Het is altijd een bizonder fraai gezicht, zoo'n heele ekster-familie te zien rondschar relen. Prachtig steekt hun zwart-wltte pakj# tegen het frissche dennengroen af. Alleen daarom al, zou je zo willen bewaren. Boven dien heeft hij nu eenmaal zijn plaats in de natuur, die in evenwicht is, zoolang ae menscli niet ingrijpt. Door de boschjes van Schuil en Rust keeren we terug. Hier is het omstreeks Hemelvaart, als de meidoorns bloeien, overweldigend mooi. Alle struiken zijn behangen met een kanten bloesemsluier en de lucht is doordrenkt met de zoete, bedwelmende geur. Dan roept de wielewaal den ganschen dag zijn eigen naam. herhaalt de tortel in de vlier struik "eindeloos z'n droomerig toer-toer-toer en brabbelt de fitis steeds dezelfde wonder mooie. teere strophe. Dan rit de ransuil te broeden in den ouden, sche 'fgc •aiden vlieg den en staart ons met zijn oranje oogon ver wijtend aan, als we den nestboom beklimmen om eens een kijkje in de kinderkamer te ne men. Dat alles vinden we nog steeds in onze on middellijke omgeving. Veel is er verloren ge gaan. maar veel is er ook nog over gebleven en nog steeds valt er genoeg te genieten voor hen, die met open oog en oor en een onbe vangen hart de natuur in trekken. Wij moeten dan ook de gemeente Amster dam dankbaar zijn voer het mooie gebied dat zij voor verkaveling en bebouwing gered heeft. Ondanks de schade, die ongetwijfeld door de wateronttrekking is aangericht. Haarlem, Februari '36 KO ZWEERES Oef. '4>S Oef Oef "Pi Een eenvoudig, maar toch nuttig oefeninge tje, dat nummer 84, waar we deze week mee beginnen. Om te beginnen liggen we volkomen gestrekt op den rug met de armen zijwaartsch. Probeert u nu eens het geheele lichaam op te heffen, zoodat u alleen nog maar door hoofd, schouders en hielen met dit onder- maansche verbonden bent. Maar zelfs die schouders kunt u nog optillen, zoodat het lichaam zóó hol getrokken wordt, dat een helper er gemakkelijk een kussen onder door zou kunnen schuiven. Oefening 185 is er weer eens een voor twee i personen. Het aannemen van de „zweefhou- j ding" (de gestippelde figuur op deze teeke- I ning) hebben we vroeger al eens aangeleerd, j We beginnen dus in zweet houding met de armen voorwaarts. Onze assistent, pakt den opge heven voet vast en dan buigen we langzaam maar diep door op het „stand-been". De taak van den helper is in de eerste plaats, ons het evenwicht-bewaren wat gemakkelijker te maken, maar verder hij er op letten, dat het lichaam geheel gestrekt en volkomen horizon taal blijft. Wisselt u nog even om? Oefening 186 is weer een goede lenigheids oefening. Zittend met gespreide beenen geven we een tik buiten het linkerbeen op den grond. Dan hoog uitstrekken (gestippelde figuur) en een tik op den linker voet. weer omhoog en zoo vervolgens doorgaan tot buiten den rech tervoet. Het doel is steeds zoo ver mogelijk naar voren te reiken, maarzónder de knieën te buigen. Deze oefening kan ook nog anders uitge voerd worden. In een vlug tempo tikken we de vijf genoemde punten aan in de volgorde van links naar rechts. Dan pas richten we ons zoo hoog mogelijk op en beginnen weer van den linkerkant af. Tenslotte, als nummer 187 een eenvoudige oefening. Zittend op de knieën, de armen ge strekt langs de ooren, brengen we met licht veerende bewegingen de armen steeds verder naar achteren. Op de teekening is ook met groot optimisme aangegeven, hóe slank u wel kunt worden, als u trouw en ijverig iederen dag het noodzakelijke kwartiertje gymnastiek doet! JULES KAMMEIJER, Leeraar Lich. Opv. M. O

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 13