De Avonturen
van Dr. Mol.
DE SCHROOMVALLIGE AANBIDDERS.
OE IK
ZATERDAG 4 APSIC 1936
HAAREE M'S D A G B E A D
3
Door KO DONCKER.
Dienzelfden middag nog is Spaan
Naar het ooievaarsnest gegaan.
Op het land aan d'Elswoutslaan
Daar kan je nog het nest zien staan,
Waar de ooievaar zat te broeden.
Zonder in 't minst iets kwaads te
vermoeden,
Zich van onheil onbewust,
Zat hij kalm en doodgerust.
Gelukkig tevreden op zijn nest.
Spaan beweerde: ,,'t Was het best,
Da 'k et beest in donker vang,
Want overdag dan zijn ze bang."
's Avonds toen het elf uur sloeg,
Zag men Mol die 'n ladder droeg,
Naar het ooievaarsnest toegaan
Met den veldwachter achter hem aan.
Niemand op Bloemendaal durfd' 't wagen
Een ooievaar uit te halen, want:
Ze steken uit wraak je huis in brand,
Men had dus die taak aan Mol opgedragen.
Hij liep gebukt, hij liep gebogen,
Tranen liepen uit zijn oogen,
Tranen van spijt en van verdriet,
Maar tranen, ach! die hielpen niet,
Wat gedaan is, is gedaan.
,,'k Zal me nu maar henen slaan
Door de harde noodzakelijkheden.
'k Heb zooveel droefheid al geleden,
Dit beetje kan er nog wel bij."
Ze waren gekomen op de wei,
Waar het nest van den ooievaar stond;
Ze kropen voorzichtig langs den grond,
Legden de ladder over de sloot,
„Ze is waarempel niks te groot,
Ternauwernood gaat i d'r overhenen."
Spaan die haald' een paar natte beenen.
Het waren heele leelike woorden,
Die dokter Mol van den veldwachter hoorde.
Hij bleef niet luisteren naar die taal,
Maar droeg de ladder naar den paal.
Mol was nooit op een ladder geweest
En dan zoo hoog! Hij was bevreesd,
„Durf jij?" vroeg Mol aan zijn metgezel;
„Ik wel!" zei Spaan. „Ik durf het wel,
„Maar zie je, 't zou nu moeielijk gaan,
Ik heb mijn best' uniformjas aan,
En dan zoo'n sabel is zoo'n last.
Maar 'k hou de ladder voor je vast;
Voor d'ooievaar hoef je niet bang te wezen,
Van d'ooievaar heb je niks te vreezen,
Durven? deris niks an te durven,
Je pakt 'm eenvoudig bij zijn lurven."
Mol had verder niets te vragen,
Het was hem eenmaal opgedragen
En hij durfde 't niet te wagen
Zonder ooievaar op te dagen.
„De ooievaar!!" zei Mol, „of 't graf!!"
Terwijl i zich bevend naar boven begaf.
Mol kwam boven aan de leer,
Hij stootte zijn bol ('t deed danig zeer)
Tegen d'onderkant van 't nest.
Mol dacht: „Zoo, dat begint al best".
Hij worstelt en slooft zich uit ter deeg,
Hij 's eindelijk boven maar't nest is leeg.
Door 't gestommel en 't gerucht
Zijn d'ooievaars verschrikt gevlucht.
„Heb je al wat?" klonk veldwachters vraag,
Uit de duisternis van omlaag.
„Nee", zei Mol „ze zijn aan de haal."
Spaan die gromde weer booze taal,
„Waarom heb je niet voorzichtig
geklommen?
Nou kan ik hier in de kou staan brommen,
'k Ben niet van plan hier t' overnachten
En tot morgenochtend te wachten."
„Mol houjestil, daar komt er een an,
Probeer maar 's of j'm grijpen kan."
De ooievaar vloog langs Mol zijn ooren;
Hij had zijn evenwicht haast verloren.
Plotseling grijpt hij het dier bij de pooten,
En houdt ze stijf in de handen gesloten,
Knijpt zijn beide oogen dicht,
Houdt zijn armen voor zijn gezicht.
De ooievaar sloeg en pikte verwoed,
Pikte den dokter in zijn hoed.
Mol drukt zijn hoedje over zijn ooren
Zonder zich aan het spart'len te storen.
Veldwachter stond naar boven te turen
En den dokter aan te vuren.
„Dokter! Dokter! Hou je taai!
't Was een heidensch verward lawaai.
Doch, op eens viel daar uit den hoogen
Een ooievaarsei in Spaan zijn oogen.
„Klats" zei 't ei, en 't lauwe struif
Spatte hem in zijn snor en kuif;
Hij raasde tot het groene gras,
Verzengd, verschroeid en verschrompeld
was.
Het struif dat liep hem langs zij in baard,
Langs zijn jas en langs zijn sabel.
„Mozes, Aaron, Kaïn en Abel,
Heilige Nebukadnezar van Babel."
Toen de veldwachter was bedaard,
Is i mistroostig en ontdaan,
Verdrietig 't weiland overgegaan,
Naar het kroegje op de Rampelaan,
Waar je een leeuw op een schild ziet staan.
(Wordt vervolgd.)
Kleine luyden dupe van
oplichter.
Sommigen van het allerlaatste
beroofd.
Drie jaar gevangenisstraf geëischt.
Door daverende advertenties in platte
landsbladen is bij vele kleine luyden de ver
wachting opgewekt dat iedereen zonder borg
stelling bij Eigen Hulp" te Schiedam cre-
dieten van f 500 af zou kunnen ontvangen.
De annonces beloofden zelfs credieten aan
degenen, wien 't door andere instellingen was
geweigerd. De praktijk wees echter heel
wat anders uit. De gegadigden moesten be
ginnen vijf procent van het verlangde crediet
aan Eigen Hulp te storten en daarna kreeg
men mededeeling, dat maandelijks 10 gulden
moest gestort worden. Inplaats van dadelijke
verstrekking van de gelden moesten de cre-
dietnemers hun beurt volgens „volgnummer"
afwachten.
Vrijdagmiddag had de opzichter van Eigen
Hulp, de 35-jarige M. van W., te Schiedam,
thans gedetineerd, zich wegens oplichting-
voor de rechtbank te Rotterdam te verant
woorden.
De directeur van de gemeentelijke leen- en
voorschotbank te Rotterdam J. Melles, die als
deskundige werd gehoord, besprak in twee
rappoten uitvoerig verdachte's werkwijze.
Deskundige merkte op, dat verdachte sinds
1929 onder twaalf verschillende zaaknamen
spaar- en voorschotbanken heeft gedreven
en nooit het voornemen heeft gehad cre
dieten te verstrekken, zelfs als het bedrijf dit
toeliet. Verdachte's streven was erop gericht
de adspirant-credietnemers te laten betalen
tot ze niet meer konden of wilden en zich
dan ontslagen te wanen van de verplichting
credieten te verstrekken.
Verdachte beweerde, dat hij telkens zoodra
hij f 500 in kas had, crediet heeft toebe
deeld.
De Officier van Justitie zeide, dat dezen
Z.O-SEN E V E P
ROOD-EN ZWARTMERK.
(Adv. Ingez. Med.)
verdachte wel honderd gevallen van oplich
ting ten laste gelegd zouden kunnen wor
den. Het meest stuitend is dat verdachte zijn
slachtoffers heeft gezocht onder de eenvou-
digen van geest, menschen, die reeds geldge
brek hadden, en die van het allerlaatste heeft
beroofd.
De ernst en den omvang van de oplichtin
gen in aanmerking nemende, eischte spr. drie
jaar gevangenisstraf.
Een" verzoek om onmiddellijke invrijheids-
stelling werd afgewezen.
Motorrijder bij botsing gedood.
Vrijdagavond omstreeks 7 uur reed op den
Soestdijkschen weg van de Bilt naar Bilthoven
een met 'n paard bespannen wagen. De bestuur
der van den wagen wilde een linker uitweg in
rijden en stak daartoe zijn linker arm uit. In
de verte had hij wel een motor zien naderen,
doch hij achtte den afstand groot genoeg om
nog den zijweg te kunnen inslaan. Op het
laatste oogenblik echter zag de bestuurder van
den wagen, dat de motor met groote vaart
naderde en daarom hield hij zijn paard in om
den motorrijder voor het paard te laten pas-
seeren. De motorrijder remde met alle kracht,
doch kwam, na het paard te hebben gepas
seerd, tegen een boom. Hij was op slag dood.
Voor minderbedeelden is de helpende
hand,
De EMMABLOEMCOLLECTE, de oudste
in ons land.
WOENSDAG 8 APRIL.
(Adv. Ingez. Med.)
Dr. Meyer Ranneft verlaat den
Indischen dienst.
Een zeer bijzondere Indische carrière achter
den rug.
Dr. J. W. Meyer Ranneft, vice-
president van den Raad van Ned.
Indië, heeft ontslag uit 's lands dienst
gevraagd met ingang van 23 Juni a.s.
Hij is voornemens diezelfde maand met
de „Sibajak" voorloopig naar Neder
land te vertrekken. (Aneta).
Dr. J. W. Meyer Ranneft heeft een zeer bij
zondere staat van dienst achter den rug. In
vijftien jaar tijds is hij opgeklommen van
assistent-resident tot de hoogste ambtelijke
waardigheid na die van den landvoogd.
De aanslag op den N. S. B.-
colporteur.
Officier van Justitie in hooger beroep.
De Officier van Justitie te Amsterdam heeft
appèl aangeteekend in de strafzaak tegen den
man, die in September va nhet vorig jaar een
N. S. B.-colporteur op het Stationsplein te Am
sterdam met drie revolverschoten verwondde
en die door de rechtbank aldaar dezer dagen
is veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf
met aftrek van voorarrest en ter beschik
king stelling van de regeering, wegens poging
tot moord.
Het O. M. had wegens poging tot moord vijf
jaar gevangenisstraf geëischt, met ter be
schikking stelling van de regeering.
Deze zaak zal dus in hooger beroep voor het
gerechtshof worden behandeld.
Als verdediger treedt wederom op Mr. J. K.
Mathuisen.
DOOR PIET VAN DER HEM
J
De Vrede: „Ze maken me wel allemaal het hof, maar de een durft voor den ander mijn hand niet te vragen."
Een halve eeuw geleden
Uit Haarlem's Dagblad van 1886.
4 April
Het bestuur van den Nederlandschen
Cricketbond heeft, naar „De Sport"
meedeelt, aangaande den bondswedstrijd
voor het jaar 1886 het volgende be
paald: Uit elke provincie zal slechts één
club aan den wedstrijd deel kunnen
nemen, en dit zal die club zijn die in,
vooraf in tegenwoordigheid van leden
van het bestuur gespeelde, matches ge
bleken is de sterkste club te zijn in die
provincie. Daar slechts één prijs uit
geloofd wordt ,zal elke club die in de
voorafgaande matches of op den bonds
wedstrijd zelf eenmaal geslagen wordt,
voorgoed afvallen. Het bestuur stelt zich
hiervan een aanmerkelijke tijdsbespa
ring en dus ook bezuiniging voor.
Voor de deelneming aan den wedstrijd
hebben zich tot nog toe drie clubs aan
gegeven. De dag van den wedstrijd is
nog niet bepaald.
VAN NUL
TOT ACTEUR
De verstrooide.
Verstrooidheid is nu eenmaal de spreek
woordelijke kwaal der professoren. Wat zij
doen, wat zij laten, hoe ze zich kleeden, de
blaam der verstrooidheid zal hen blijven aan
kleven. Men verwacht nu eenmaal van een
hoogleeraar dat hij op een receptie ver
schijnt op pantoffels en met het kapertje
van zijn jongstgeborene op het hoofd: dat
hij de punt van zijn parapluie in de inktpot
doopt en zijn koorts opneemt met zijn vul
pen; dat hij zich inzeept met zijn kleerbor
stel, zijn horloge in het kokende water legt
en op den barometer kijkt of het al klaar
is. Nooit in der eeuwigheid zal het den pro
fessor gelukken het menschdom te doen ge-
looven dat hij een normaal individu is.
Daarvoor had de Fliegende Blatter te veel
abonnés.
Werkelijk verstrooid is menig acteur. Hij
haalt zijn kaartje van kantoor en de admi
nistrateur zegt: Denkt u er aan: vijf uur drie
naar Zwolle. Hij wandelt naar het station
en bemerkt in de buurt van Leiden dat er
iets niet klopt. Dan komen alle stationsbe
ambten er aan te pas en met zeven maal
overstappen haalt hij nog net de voorstel
ling.
Hij staat op het achterbalcon van lijn ze
ven Als de controleur komt is zijn kaartje
natuurlijk zoek. Wel heeft hij nog zeventien
oude en die gaat hij in gedachten nu maar
verscheuren. Opeens merkt hijwat was dat
laatste papiertje vreemd-hard. Meteen dwar
relen de restjes van een bankje van tien voor
zijn voeten.
Hij speelt een heer in visite-costuum. Zoo
dra hij opkomt, wordt er gegrinnikt. Zijn
collega's wenden zich om. teneinde niet in
lachen uit te barsten. Dat is een onplezierig
gevoel, maar hij moet spelen. Voorzichtig
tast hij zich af. Zijn das heeft hij om, de
knoopen van zijn vest zijn dicht. Maar als
hij zich gemakkelijk in een clubsessel vleit
en het eene been over het andere legt, merkt
hij dat hij zijn hagelwitte slobkous wel links,
maar niet rechts draagt.
Voor de voorstelling ziet men hem van
kleedkamer tot kleedkamer wandelen. Hier
leent hij een fleschje mastiek om zijn snor
te plakken, daar een pijp schmink, elders een
poeierdons. Zijn schminkdoos is natuurlijk
hopeloos zoek. Te laat bespeurt hij dat zijn
hooge hoed er op stond.
Uit den aard der zaak vergeet hij altijd
een briefkaart te schrijven naar het hotel,
waar het ensemble zal overnachten. Zoo lo
geert hij triest in zijn eentje elders, in een
gelegenheid waar hij nog nooit geweest is
en die hij na de voorstelling in het nachte
lijk duister niet dan na uren zwei-ven kan
terug vinden. Den volgenden morgen dwaalt
hij weer, mist den trein, komt te laat op de
repetitie, wordt beboet en vergeet den vol
genden dag weer te schrijven.
Hij zit in zijn kleedkamer en maakt zich
een prachtigen kop. Zorgvuldig plakt, hij
baard en snor. Er komt een collega binnen.
Waarom speel je vanavond zoo oud?
Oud? Heelemaal niet. Zoo heb ik 'm
altijd.
Weet je dat we Manoeuvre spelen van
daag?
Ben je gek? Ik dacht Doktersdilemma.
Weg pruik, weg baard, weg snor. De too-
neelmeester moet gewaarschuwd worden, de
voorstelling begint te laat, het publiek wordt
ongeduldig, maar een week later zal hij een
ouden tuinman spelen en trekt zijn smoking
aan.
Een hoogleeraar in de medische faculteit
heeft hem de rol van dokter zien spelen en
is zoo verrukt over deze creatie, dat hij hem
te dineeren vraagt. Hij denkt er waarlijk
aan zijn rok uit zijn reismand te halen en
gaat in vol ornaat uit eten. Royaal als hij
is stopt hij bij zijn vertrek het meisje met
een nonchalant gebaar een riks toe uit zijn
vestjeszak. Maar als hij op de tram staat,
weigert, de conducteur zijn dubbeltje, 't Was
tooneelgeld, waarmee hij zoo vrijgevig is ge
weest.
Hij is verstrooid, maar zijn rol vergeet hij
nooit. Zijn huissleutel is eeuwig zoek, hij
loopt in vliegenden haast den schouwburg
uit om den laatsten trein te halen en merkt
aan den kouden wind om zijn beenen. dat hij
vergeten heeft zijn sokken aan te trekken;
maar op het toon eel kent hij iederen letter
van zijn tekst. Hij heeft een geheugen als
een zeef voor namen, data en afspraken,
maar 't is als een ijzeren pot, wanneer het
zijn kunst betreft. In iedere maatschappij
zou hij een mislukking zijn, in de kleine too-
neelmaatschappij alleen is hij volkomen op
zijn plaats.
GRIJSAARD UIT HET RAAM GEVALLEN.
Aan de gevolgen overleden.
Aan de Overhovenerstraat te Sittard is
Vrijdag een 87-jarige man, de heer J. M. uit
het raam van zijn slaapkamer gevallen. Hij
viel ongeveer vijf meter naar beneden en
werd met een armfractuur opgenomen. Of
schoon zijn toestand aanvankelijk niet ern
stig leek is de grijsaard eenige uren later
overleden.