HET WONDERE BIJENLEVEN. Uit de Weensche muziekwereld VERTELLING DINSDS'G 28 APRIL1 '1936 HA'AStErS DA'GBEAD 9 Lente in de bijenstad. Langzaam ontwaakt het bijenvolk uit zijn Winterslaap. Soms als de zon koesterend schijnt op het rijtje korven, komen er wat bijen rond het vlieggat zwermen. Ze vliegen luid zoemend rond, nog wat verstijfd van den langen winter. Als een donkere massa plekken zij om het vlieggat. Toen de herfst naderde, en de dagen korter en kouder werden, zijn ze niet meer uitge vlogen. De laatste bloemen in den tuin waren gestorven. Niets viel er meer voor hen te halen. De wintervoorraad was binnen. Als een dikke klomp hingen ze boven in den korf. Buiten gierde de wind, stoof de jacht- sneeuw, maar binnen zaten de bijtjes veilig en warm. In het midden van den levenden bal zat de koningin. Zij werd beschermd en verzorgd als een kostbaar bezit. Van haar hing het wel zijn van het geheele volk af, want zij is de eenige, die eieren kan leggen. Zij is de moeder van allen, zij zal het nog zijn van vele gene raties. Want in den drukken tijd wordt een werk bij t je niet ouder dan zes weken. Dag aan dag vliegt het uit. om honing en stuifmeel te garen. En aan het eind van haar korte leven tje zijn de vleugels gescheurd en de krachten opgeteerd. Zij verlaat den korf en sterft in een vergeten hoekje. Tot het laatst dient zij de kleine gemeenschap, door de werkbijtjes de moeite te besparen, haar lijkje te moeten weg slepen. Het volk ontwaakt. De dagen worden langer en milder. Grooter zijn de vluchten die gemaakt worden. Naar de wilgen vliegen zij nu, die met gouden stuif- meeikatjes behangen boven de slooten staan te droomen. En naar de knoppen van kastanje en populier, die glinsteren in het zonlicht. Die leveren de propolis of voorwas, welke zoo noo- dig is voor de herstellingen aan den korf en de raten. Uit de sloot halen ze water, waarmee de versuikerde honing weer vloeibaar wordt gemaakt. Doode bijen, wier lijkjes zich in den winter onder in den korf ophoopten, worden naar buiten gedragen, waar ze als een groe zelig hoopje in het jonge gras liggen. Daar vindt het koolmeesje ze, en als het de smaak te pakken heeft gekregen, gaat het boven het vlieggat zitten, om te trachten ook eens wat versche, levende bijtjes te snap pen. Die zijn nog wel zoo smakelijk. Het leven in den korf is in vollen gang. De raten worden weer gevuld met verschen honing en stuifmeel. Nieuwe raten worden bij gebouwd. Niet alleen om als voorraad schuur te dienen, doch ook als woonplaats voor het nieuwe geslacht. Als we eens een paar stukken raat bekijken, zien we dat niet alle cellen even groot zijn. Sommige zijn wat grooter, dat zijn de toe komstige woningen van de darren, de man netjes-bijen. In de kleinere komen de eitjes, waaruit straks werksters geboren zullen wor den, die eigenlijk wijfjes zijn, doch met on ontwikkelde eierstokken. De mannetjes of darren, vroeger ten on rechte wel eens hommels genoemd, zijn nietsnutten, dié niét uitvoeren en dan ook tegen den winter afgemaakt worden. Hun eenige taak is, zooals we straks zullen zien, de 'jonge koninginnen te bevruchten. Dit legertje parasieten is dan ook wel het eenige zwakke punt in dit overigens zoo efficient georgani seerde bedrijf. Wonderen der voortplanting. De bijenkoningin is wellicht het eenige dier tje, dat vooraf het geslacht van haar jongen bepalen kan. Men heeft daar velerlei verkla ringen voor gezocht. Een ervan is nogal aan nemelijk en wil ik dan ook voor u verhalen. Bij de bevruchting worden de mannelijke zaadcellen in een afzonderlijk blaasje opgeno men, dat in den eileider uitmondt. Passeert nu een eitje het blaasje, zonder bevrucht te worden, dan zal daaruit straks een dar ge boren worden. Wordt het wel bevrucht, dan krijgen we een koningin of een werkbij. Doordat nu de cellen ongelijk van grootte, zijn, zou het achterlijf van de koningin wel in de darrencel passen, doch niet heelemaal in de werkstere ellen. De wanden van de laatsten zouden dus een lichten druk op het achterlijf uitoefenen, met als gevolg dat het blaasje geopend en het eitje bevrucht werd. Deze oplossing lijkt heel aannemelijk, maai de zaak blijkt toch nog raadselachtig, als we de koninginne-cel bekijken. Deze is groot en ruim, ongeveer eikelvormig en bevindt zich aan den rand van de raat. Hier wordt dus geen druk op het achterlijf uitgeoefend en toch wordt het eitje bevrucht. In het voorjaar worden alleen werksters cellen gebouwd, waarin de koningin dan trouw bevruchte eitjes deponeert, waaruit na enkele gedaanteverwisselingen de krachtige, jonge arbeidsters geboren worden, die de naar bijen begrippen stokoude overwinterde werksters moeten aflossen. Sterft gedurende dezen eersten tijd de ko ningin, dan bouwen de werksters in allerijl een koninginne-cel, desnoods door de wanden van een paar gewone cellen door te breken. In deze cel wordt nu een eitje of desnoods zelfs een twee of drie dagen oude larve gebracht uit een werksterscel. Nu zien we tot onze groote verwondering, hoe deze larve, die nu in een koninginne-cel verpleegd wordt en met extra voedsel wordt grootgebracht, opgroeit tot een fraaie, slanke bijenkoningin. De normale gang van zaken is echter, dat in den zomer behalve een groot aantal dar rencellen, ook een tiental koninginne-cellen gebouwd worden. Revolutie. De larven daarin worden met de meeste zorgvuldigheid verzorgd. De cellen zijn veel ruimer, en het voedsel is veel beter. Daardoor kunnen zij tot volle ontwikkeling komen, ter wijl de werksters op kunstmatige, zij het dan onbewuste wijze geslachtloos gemaakt wor den. Op den dag dat de eerste der jonge ko ninginnen de koninklijke cel zal verlaten, heerscht er groote onrust in den korf. De be volking is sedert het voorjaar sterk in aantal toegenomen, en de eerst zoo ruime bijenwo ning is veel te klein geworden. Alles rent en draaft door elkaar. De werksters rennen naar de voorraadcellen, breken deze open en vullen zich met honing. Plegen zij verraad aan de gemeenschap? Neen, zij nemen slechts een kleine voorraad mede. om daar, als zij aan stonds den korf zullen verlaten, de eerste dagen op te kunnen teren. Ook de oude koningin loopt besluiteloos jrohd.. Maar als dan plotseling uit" een van de cellen een schel, hoog gepiep opklinkt, ver zamelt zij een deel der bevolking om zich heen, en verlaat vrijwillig den korf. Als een donkere wolk zwermen zij uit het vlieggat, vliegen een paar honderd meter en vallen dan neer in een boom, een struik, of een telegraafpaal. Ja, er zijn ook nog wel wonderlijker plaatsen bekend. Dan komt de imker, en schept de diertjes in den vangkorf. Thuis plaatst hij deze in een leegen korf en laat de zaak een dag staan. Dan heeft het volk de nieuwe woning betrokken, wordt er een aanvang gemaakt met den bouw van den raten en gaat het leventje weer z'n gewone gangetje. De bruidsvlucht. In den ouden korf is de jonge koningin er inmiddels in geslaagd, de wanden van de te eng geworden gevangenis te verbreken. Slap en vermoeid kruipt zij uit het kamertje, en wordt onmiddellijk omringd door een schare trouwe verzorgsters, die haar voeden en rond leiden. Als ze op krachten is gekomen, en de dunne, doorzichtige vleugels zich gehard hebben, be geeft zij zich naar den uitgang. Voor het eerst ziet zij het daglicht. Het felle licht verblindt haar een beetje. Aarzelend doet ze een paar pasjes naar buiten, dan komen de vleugels in trilling, en zij maakt haar eerste vlucht. Als om zich te orienteeren, maakt ze een paar kringen boven den korf. Dan vex-heft ze zich pijlsnel. De trillende wiekjes glinsteren. Nu wordt zij opgemerkt door de schare darren, die rond den korf om hing. Onmiddellijk wordt de achtervolging in gezet. Maar de zwakken en tragen kunnen het tempo niet bijhouden. Hooger en hooger stijgt de koningin. Hooger en hooger stijgen de achtervolgers. Met het oog zijn zij miet meer te volgen, en wat nu volgt is slechts een, zij het vrij zekere, vei'ondei'stelling, Steeds meer achtervolgers raken achter. Een voor een keeren ze naar de aarde terug. Slechts de stei-kste en ki-achtigste slaagt er in, de koningin te achterhalen. Hoog in de blauwe zomei-lucht wordt nu het huwelijk ge sloten. Beneden ligt de bloeiende aarde, zon overgoten. Hoog daarboven, heeft de bruids vlucht plaats. Dan keert de bevruchte koningin, die nu van onschatbare beteekenis is voor haar volk, naar den korf terug. Het mannetje ligt ergens te sterven. Die moest zijn vermetelheid met den dood bekoopen. Het duel der rivalen. De koningin wordt nu met nog meer onder scheiding behandeld, dan voor de bruids vlucht.. Van haar hangt het heele volk nu af, zonder haar is het volk tot den ondergang gedoemd. Haar eerste schreden zijn naar de cellen der andere koninginnen. Deze zijn er nog steeds niet in geslaagd, de wanden te verbx-eken. Nu heeft er een laaghartige sluipmoord plaats. Het oude huis. Ze zaten samen in het smalle keukentje, dat akelig-kaal en ongezellig leek, nu het zeil van den vloer opgenomen was en de vroolijk-gekleui-de, emaille pannen niet lan ger op de planken stonden en aten bij de withouten tafel van een krant, omdat al het eetgerei al ingepakt was, hun morgen-bo terham. Ze deden allebei vroolijk en opgewekt ze hadden immers alle reden om dankbaar te zijn, dat het eindelijk zoover was! Dien morgen waren ze om zes uur opge staan, want op het laatst viel er altijd nog heel wat te redderen en de 'kruiers wilden vroeg beginnen. Acht jaren hadden zij in het kleine huisje met de groene luiken en den blauiw-steenen doi"pel gewoond, zonder dat ze ooit naar meer comfort en meer luxe verlangd hadden. Zij waren beiden in hun jeugd niet veel ge wend geweest en toen zij, na twee-en-twin tig maanden „vaste vei-keering", in het hu welijksbootje stapten, hadden ze vooruit ge weten, dat in de toekomst ieder dubbeltje tweemaal omgekeerd zou moeten worden. Ze waren samen in het 'kleine huisje-op- de-stille-gi-acht gelukkig geweest. Want na de eerste moeilijke jaren van wanhopig-zuinig zijn geen bioscoopje, geen trammetje kon er toen af kwamen er betere tijden, Bart kreeg vijf gulden in de week opslag en tante Marie, die ze altijd ver waarloosd hadden, om niet voor erfenisja gers aangezien te worden, gaf hun bij de ge boorte van kleinen Tom zoo maar uit de hand duizend gulden Dat was een meeval lertje, waarvan ze niet hadden durven droo men. En nu na acht jaar gevoelden Bart en Jeanne, dat ze tot de gelukkige minderheid behoorden, die zich geen zoi'gen voor den dag van morgen behoefden te maken. Ze wisten niet. wat werkloosheid was. ze had den keurige meubeltjes, een radio-toestel, een gramophoon. 's Maandagsavonds gingen ze steevast een nieuwe film zien en ieder De weerlooze mededingsters worden eenvoudig afgemaakt, zonder vorm van proces. Een enkele slaagt er op het laatste oogenblik nog in, vrij te komen. Verwoed valt de eerstge borene op haar aan. In een oogwenk zijn ze in een hevig gevecht gewikkeld. Dan weet de eerste haar tegenstandster de lange schex*pe angel tusschen kop en borststuk te drijven, eix zieltogend wordt de andere weggesleept. De bevruchte koningin is heerscheres van haar volk gebleven. Af en aan vliegen de bijen. Andere werkstei's verzorgen het broed, maken leege cellen schoon, produceeren was of bouwen aan de raten. Alles is georganiseerd en geschiedt met overleg. Het is, alsof alles volgens een vast, en weloverwogen plan gaat. En toch zijn het maar „domme dieren", die niet denken kunnen. IMKER. voorjaar kocht Bart voor z'n vrouwtje een modieus japonnetje of een aardig mantel pakje. dat hij contant betalen kon. En nu gingen ze verhuizen. Jeanne was de eerste, die er over begonnen was. Ze klaagde over het verstopte goot steentje, ,het lilliputachtig verandatje, waar ze amper de wasch drogen kon. lederen dag kwam ze met een nieuwe klacht. De kelder was vochtig: ze had slak- kestrepen op de steenen gezien. Ze mop- perde over het vier-bij-vijf tuintje, waarm ze eerst zoo'n plezier had gehad: 't was een inloop van belang Eindelijk had Bart den knoop doorgehakt' „laten we weggaan, als het huis niet- bevalt", had hij gezegd: „we zitten hier niet gebon den". En ze waren plannen gaan maken. Jeannè wou een flat-woning in de nieuwe buurt, wann-en-koud-stroomend-water. een badka mer. Ze wond zich op over moderne trap- looper-dessins en handgeknoopte schoor- steenloopers. Alles moest in de puntjes zijn Bart. goedig als altijd, beaamde. Maar in z'n hart vei'afschuwde hij al bij voorbaat de dnikte, die-komen ging. Hij hield van de kleine kamei's, waarin ze samen acht jaar lang lief en leed gedeeld hadden, hij had de perkies-met-de-tulpen en 't onnoozele serin- genstruikje in den tuin in z'n hart gesloten; hij wist vooruit, dat hij z'n Zondagszitje voor het raam tegenover het hooggebuikte bin nenstadbrugje missen zou. Maar om Jeanne hield ie z'n mond. Jeanne had het den laatsten tijd een beetje groot in het hoofd: ze wou een bi'idge-avondje met de Pietersens, een daghit en een peki- Radio-uitzending van Mozart's Bruiloft van Figaro uit een historische kamer. Nederland en de internationale muziekfeesten. Reisavonturen van de Wiener Sanger- knaben. Een ,,eeredronk op de Fidschi-eilanden (Van onzen correspondent). Weenen, April. Er zijn precies honderdvijftig jaren voor bijgegaan sedert Wolfgang Amadaus Mozart te Weenen zijn wereldberoemd geworden opera „Die Hochzeit des Figaro" geschreven heeft en dit werk hier voor de allereerste maal werd opgevoerd. Vlak achter de mach tige St. Stephanskathedraal, die in 't hartje van de Weensche binnenstad haar spitsen toren de lucht in steekt, staat in een smal steegje, de Schulerstrasse genaamd, een oud hoog en smal huis, dat een van de vele Weensche gebouwen is, waarin Mozart, die nooit erg honkvast was en die een groot lief hebber van verhuizen schijnt geweest te zijn, gedurende een tijdje gewoond heeft. In 1784 had de toondichter er zijn intrek in geno men en in dit domicilie heeft hij dan zijn Bruiloft van Figaro geschreven, welk werk op den eersten Mei van het jaar 1786 zijn wereldpremièi'e beleefde. Mozart had veel vijanden, die hem op alle mogelijke manie ren tegenwerkten en die een uitvoering van zijn opera het liefste verhinderd hadden, maar keizer Jozef II had „hoogstpersoonlijk" den wensch te kennen gegeven, dat het werk opgevoerd zou worden, en diens wil was, na tuurlijk: wet! Mozart woonde de repetites zelf bij en gaf zoowel den leden van het orkest als den zan gers en zangeressen voortdurend aanwijzin gen en raadgevingen. Reeds bij de generale repetitie kon men zien, dat het werk een reusachtig succes zou moéten hebben. Alle medewerkenden juichten den meester uit bundig toe. De première overtrof de stoutste verwachtingen, het Weensche publiek was zóó opgetogen, dat er telkens weer opnieuw groote brokstukken herhaald moesten wor den. Het scheen wel, alsof de uitvoering pas tegen den volgenden morgen ten einde zou loopen. Ook op de volgende avonden werd telkenmale gebisseerd en het was zelfs noo- dig, dat er een (nota bene) keizerlijk decreet kwam, waarbij verboden werd. dat gedeelten vair deze opera opnieuw ten gehoore zouden gebracht worden, waarbij meer dan één stem gezongen had. In de kamer, waarin Mozart zijn Figaro gecomponeerd heeft, is nog veel hetzelfde ge bleven. niettegenstaande anderhalve eeuw verstreken is. Nog steeds siert hetzelfde roco- co-stucadoorwerk het plafond, langs welks gracieuze krullen Mozart's droomerige oogen gegleden zijn. In deze kamer nu zal aan staanden Woensdag 29 April des avonds .van tien minuten over acht tot tien minuten over negen (Middel-Europeesche tijd) een muzi kale herinneringsplechtigheid in den vorm van een serenade plaats vinden, welke door de Ravag, de Oostenrijksche radio-omroep- maatschappijin het luchtruim wordt gezon den, zoodat men deze in Nederland ook zal kunnen hooren. Onder de leiding van Oswald Kabasta en Ferdinand Grossmann zullen de vermaarde Wiener Manner-Gesangverein en de Wiener Symphoniker hier een uitvoering geven. In.Weenen, dat nog steeds den naam heeft de „stad der liederen en van de muziek" te zijn, zal dezen zomer, en wel van den twee den tot den dertienden Juni. weer een „In ternationales Wettbewerb für Gesang und Klavier" plaats vinden, dat nu al de derde groote internationale wedstrijd op dit gebied in de Donaustad is. Deze wedstrijd woi'dt door de „Staatsakademie für Musik und darstellende Kunst", het voornaamste Oos tenrijksche conservatorium, geairangeerd. De bondskanselier dr. von Schuschnigg is eere-vooi-zitter van het bestuur en in het eere-comité heeft o.a. ook onze Nederland- sche gezant, de heer L. van Hoorn, een in Weensche muzikale kringen zeer bekende verschijning, die op haast geen enkel groot concert ontbi'eekt-, zitting. Drie Nederlanders maken ditmaal deel uit van de jury, te weten Willem Andriessen, Sem Dresden en de te Weenen wonende zang- paedagoog en professor aan de Weensche Staatsakademie voornoemd Corneille de Kuyper. Dr. Karl Kobald is voorzitter van de jury en verder hebben er o.a. zitting in Fürt- wangler, Bruno Walter, Ernst von Dohnany, Georg Georgesco, dr.Josef Marx, Cesare Nordio Emil von Sauer. Josef Reitler, prof. J. Forseli uit Stockholm, Emile Bosquet uit Brussel, Robert Teichmüller uit Leipzig prof. Feinberg uit Moskou, Villa Lobos uit Rio de Janeiro en Eleanore Spencer uit Parijs. Er zijn ver schillende geldprijzen uitgeloofd, tot een ge zamenlijk bedrag van 15.000 Oosteni'ijksche schillingen. De hoogste prijzen zullen niet meer bedragen dan 2000 schillingen en de laagste zullen 300 a 400 schillingen groot zijn. Hoogstwaarschijnlijk zullen er twaalf geld- pi'ijzen uitgedeeld woi'den, maar dan kunnen er ook nog eereplaquettes en diploma's ver diend worden. Uit tal van landen, niet alleen van Eui'opa maar ook in andere werelddeelen, hebben zich reeds circa tachtig deelnemers voor de kunst wedstrijden aangemeld. Ook uit Nederland hebben zich reeds twee candidaten opgegeven Hier zij nog even in herinnering gebi'acht, dat twee landgenooten, onze jeugdige pianist Marinus Flipse en de Nederlander Kreiten bij een vorig Wettbewerb te Weenen prijzen behaald hebben. Dit maal bestaat er ook in fUmkringen groote belangstelling voor de wedstrijden, vooral wat het kapittel zang aangaat. De regisseurs" Max Neufeld en Walter Reisch (be kend door zijn Paula Wessely-film) zullen komen luisteren. Misschien, zoo redeneeren zij, ontdekken zij er een stem, die buitenge woon geschikt voor microfoomverk is. Moge lijk, dat op dit Weensche „Wettbewerb" het heldere licht van een later nog wereldbe roemde filmster zal opgaan Een gedeelte van de Wiener Sangerknaben, die, zooals men weet, een buitengewoon be langrijke rol in de film „Singende Jugend" spelen, welke op het oogenblik in tal van bioscopen in Nederland vertoond wordt, heeft pas een groote tournée door Australië, Nieuw Zeeland en via de Fidschi-eilanden en de Hawaï-eilanden naar Noord-Amerika ge maakt en is nu weer met den ï'ector van het Sangerknabeninstituut prof. Josef Schnitt en den kapelmeester Viktor Gomboz welbe- houden te Weenen teruggekeerd Verschillen de autoriteiten hebben de jongens, die in hun matrozenpakjes wereldberoemdheden zijxi geworden, aan het station afgehaald. De kleine zangertjes hebben veel genoten op hun tocht; niet alle jongens van hun leef tijd zijn in staat zóóveel moois in tal van vreemde werelddeelen met eigen oogen te aanschouwen. Zij hebben dan ook heel wat te vertellen, urenlaxxg kunnen hun ouders en vrienden en verwanten naar hen luister ren. Een van hun prachtigste verhalen is wel het relaas van wat er op de Fidschi-eilanden is geschied. Zij zouden er het opperhoofd van de inboorlingen te Soeva een bezoek gaan brengen. Per autobus werd de lange tocht aanvaard. Het was erg heet en stoffig en de jongens zagen er niet al te frisch meer uit. toen ze te Soeva aankwamen. Toen de auto bus was blijven staan en zij eruit klommen, zagen zij een grooten pot met niet al te schoon water staan. „Afwaschwater", dachten de jongens en fluks staken zij er hun han den in om die althans toch iets schooner te krijgen. Een enkele jongen veegde er ook zijn gezicht mee af. Toen kwam het opperhoofd. Er had een plechtige begroeting plaats en daarop zou een feestdronk, aangeboden worden. De rector en de kapelmeester en de jongens wisten niet. wat zij zagen, toen de ceremoniemeester een beker met het water uit den pot vulde. Maar men mocht en dorst ook uit beleefdheid niets te laten merken en zoo dronken allen met ware doodsverachting het vuile water, dat wel een eigenaardig smaakje en een vreemd „aroma" had. Een van de jongens. Hansi geheeten, viei'de juist zijn tienden verjaardag, toen het gezel schap te Melbourne was. Dat vernam een banketbakker, die daar woonde en die zelf een Weener was. Hij besloot den jongen een taart, volgens echt-Weensch recept klaar gemaakt te vereeren Na afloop vaxx het con cert, juist toeix de jongens ..An der schonen blauen Donau" gezongen hadden, werd de taart met tien brandende kaarsjes erop, op het tooneel gebracht. De kleine Max. een an dere Sangerknabe. hield een toespraak en gaf Hansi een kus, midden op de planken. Dat vonden de Australiërs zóó aardig, dat zij hard begonnen te applaudisseeren. De jongens hebben toen nog verschillende toegiftjes moe ten geven. Niettegenstaande de kleine Weenertjes hun wereldreis heerlijk hebben gevonden, waren zij toch blij weer in hun vaderland terug te zijn. Toen zij over de grens kwamen hadden enkelen hunner tranen in de ooger. en al weldra zongen allen Wien, Wien nur Du allein. W, M. BEKAAR. neesje. De wasch moest de deur uit. „Ik ben blij, dat we eindelijk zoover zijn", redeneerde Bart, traag 'happend in een ouwe korst-van-gis ter. „En ikzuchtte Jeanne „als de ki-uiers nu maar op tijd zijn. Ze probeerde te glimlachen, terwijl ze den koffieboel wegruimde, maar het lukte haar niet. Een droef gevoel van vereenzaming kropte haar in de keel. De gedachte aan het vreemde huis daar ginds in de verte het snoezige flatje met de betegelde keuken en het erkertje-om-te- zoenen maakte haar angstig en verward. Ze wist zeker, dat ze er zich nooit, nooit thuis zou gevoelen. „Nou. ik ga nog 's kijken, of we niets ver geten hebben bij 't inpakken", zei Bart, haast wegbeenend uit de keuken, die hij al den heelen morgen eenvoudig-weg griezelig- van-vreemdheid gevonden had. In de huiskamer met den onbedekten vloer en de kale wanden vol lichte schilderij- plekken keek hij een oogenblik peinzend ïond. Gelukkig, dat hij vrij was dacht hij nu stond Jeanne niet voor alles alleen. Of zij zich ook zoo miserabel voelde? Werktui gelijk opende hij de balcondeuren. De voox-- jaars-zon scheen vinnig op het smalle grint paadje buiten in den tuin. Ja, nu werd het weer lente, dacht Bart, nu stonden de seringen in knop en kijk; een vlindertje op de heestertjes bij de schutting. Daar bij het loodsje, waar hij iederen vrijen Zaterdagmiddag zoo gezellig knutselen kon, had ook eens, zes jaar geleden, op een April morgen de wagen met Broertje gestaan .BroertjeBart kneep z'n handen ineen slikte moeilijk. Och, dat het lieve, kleine ventje uit hun leven verdwijnen moest.... Langzaam liep hij terug naar de keuken. „Kan ik iets voor je doen?" vroeg hij, om iets te zeggen. Jeanne schudde het hoofd. „Och nee, jongen. Of ja help me even die kopjes wegwasschen: we kunnen ze niet vuil meenemen". „Goed kind", praatte de man gedwee, geen raad wetend met z'n houding. Hij zag wel, dat Jeanne uit haar gewone doen, zenuwachtig en gejaagd bij het eenlg- o verg ©bleven walmende petroleum-stel op het aam-echt scharrelde. Ze was natuurlijk mal van blijdschap. „Vind je het zoo prettig om weg te gaan?" vroeg hij zacht. „Natuurlijk", knikte het vrouwtje. Zij lachte. „Ik heb het toch immers zelf ge wild Iets in haar toon deed hem opzien. „Ja. je hebt het zelf gewild", zei hij bijna vijandig. Haar oogen keken langs hem heen. „En toch", haperde hij, „toch hebben we het wel goed gehad hier En hij dacht: hoe kan ze blij zijn, Jeanne. Hier in dit huis was hun kleine Tom gebo ren. hier had hij immers ook met z'n klein, wit gezichtje in het kistje gelegen Moedeloos en dof tuurde Bart het tuintje in, waar een paar brutale musschen op het grintpad krakeelden. „We hebben het hier toch wel goed ge had". mompeide hij nog eens. En weer dacht hij: hoe kan ze blij zijn? Nu we weggaan, voel ik. dat ik daar iix dat nieuwe huis m'n kleinen jongen opnieuw verliezen zal. Hier had ik hem altijd bij me; zag ik hem dage lijks voor me: in z'n hooge stoeltje bij de tafel in z'n roze wiegje naast ons bed in den wagen bij het schuurtje „Jeanne", zei hij, moeilijk-slikkend, „ik kan ik wil De bel rinkelde. „De kruiers, denk ikprevelde Jeanne. Bart, ontdaan, schoot haastig z'n jasje aan en liep naar de voordeur. „Ja. ik ben blij", zei Jeanne bij zichzelf, „ik ben blij, dat het eindelijk zoover is Want het was een hél geweest: dat huis zonder het kind. Ze had Bart, dien goeierd, niet verdrietig willen maken: ze had gezwe gen en gezwegen, gelachen en gepraat, of alles gewoon was, maar als hij 's morgens weggegaan was naar de fabriek, bleef zij al leen met haar droomen en haar verdriet in de leege kamers, die haar krankzinnig maak ten. Wat gaf het. of ze aan het werk ging, poetste en schrobde den lieven, langen dag: ze zag niets anders voor zich dan een klein, broos hoofdje en een paar groote. bruine oogen. Toen. ten einde raad. was ze over een an der huis begonnen, had ze gezeurd over de gebrekeix van de oude woning Want ze begreep, ze moest wég. Wég uit de kamers, die den kleinen Tom gekend had den wég om te vergèten te leeren berusten Toen Bart zwijgend en in zichzelf gekeerd z'n gezicht smal-bleek weggetrokken, om dat hij zich in de mistroostigheid-van-de- verhuizing zoo ellendig-alleen en verlaten voelde in do keuken terug kwam. stoixd Jeanne, d'r hoofd geleund tegen het raam kozijn. te huilen als een kind. En opeens wist de man. dat het alles wel beschouwd toch maar goed was. dat ze gin gen. Een oogenblik stond hij. onzeker Dan met een vreugdeloos lachje greep hij haar hand, klemde die tusschen z'n vingers. .Misschien", zei hij zóó zacht, dat zij hem bijna niet hoorde, „misschien heb je toch aelijk gehad. Misschien zullen we daar in het nieuwe huis M. BEKKERS-ZÜRCHER.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 13