D De attractie van het groene laken. BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD ZATERDAG 9 MEI 1936 H A A R L' E M'S DAGBEAD Op 16 Maart worden in Valencia de Falies tevoorschijn gebracht. Valencia ruikt naar „Dunuelos" 1), Valencia Is in een opgewonden feeststemming en slaapt deze week niet meer, want Valencia viert zijn „Fallas" 2). Ik ben den lezer een zakelijke verklaring (schuldig. Ik moet vertellen wat deze week Voor den Valencianer beduidt; wat hem heele- maal in beslag neemt, en waarop hij trotsch 'is. Vreemd, dat dit evenement, dat zooveel ar beid en spanning van weken en veel geld- en energieverkwisting met zich meebrengt, zoo Wéinig in andere landen bekend is. Ieder klein kind in Valencia kent het, en leder oud mannetje en vrouwtje wordt er nog door uit de schommelstoel gelokt. Van deze gebeurtenis zal ik U nu vertellen, hoewel het voor een Noorderling moeilijk zal zijn de sfeer van een Spaansche stad in feeststemming aan te voelen. rio" bij deze gelegenheid zijn schoonheids koningin, die omringd is van hofdames en een belangrijke rol speelt. Uit al deze schoonheden van Valencia wordt de „Fallera" van het jaar gekozen. Voetzoekers en knalbommen, waarvan door de jeugd rijkelijk gebruik wordt gemaakt, hoort men 's morgens om zeven uur reeds knallen en dit gaat den heelen dag door tot in den nacht toe! In de overvolle straten (zelfs de vrouwen komen in dezen tijd te voor schijn), slingeren zich van „plaza" tot „plaza" guirlandes van knalbommen die eenige malen daags aangestoken worden en tot het feest- lawaai bijgedragen, en steeds weer vernieuwd worden. Van een antilawaai-campagne is hier nog geen sprake. Claxons gillen, menschen schreeuwen, voetgangers ontploffen, muziek schettert, doch de fallas trekken er zich niets van aan, de poppen grinniken hun wassen giimlach, star, bewegingloos, temidden van deze wriemelende menschenmassa. Dan komt de laatste avond van hun bestaan; en pas als ze in den vuurgloed vertéren, in eenzakken, verschrompelen en zich door de hitte bevangen in bochten wringen, dan wor den ze levend in het aangezicht van den dood, alsof hen, op het suprème moment, één oogen- blik een ziel gegeven wordt, onder het gejuich der toeschouwers. De klok slaat twaalf!.... Deze zoo vreemde populair-artistieke ma nifestatie heeft natuurlijk een origine en ge schiedenis. Bekend is dat in de vijftiende eeuw het tim- mermansgulde, (el gremio del fusters), die het belangrijkste van alle was, op den dag van „Sant Josep" uitrustte en zijn winterarbeids- avonden, die in September een aanvang na men. Den dag tevoren werden de timmer- mansleerlingen belast met het verzamelen van alle afval en resten en droegen dit tezamen met de „Parot", (de standaard waaraan de olielampen hingen, dje's winters die werk plaats verlichten), naar buiten. Deze rommel- hoopen werden aangestoken, tot groot ver maak van de toeschouwers die zich verheug den bij het zien verbranden van de „Parot" die getuige geweest was van zooveel ver- moeienden nachtarbeid. Lilliputters schijnen de menschen bij de bur leske „fallas", die in de straten van Valencia worden opgesteld. De „Fallas" zijn groepbeelden van hout, papier-maché, was, verf en stof gemaakt, reuzen stellages waaraan de pronkerige Valen- ciaan zijn barokke hart ophaalt, en die af schuwelijk Valencia opeens slechts grotesk maken. Deze fallas worden op de voornaamste plei nen en straten opgesteld. Ze hebben meestal folkloristische beteekenis, met hier en daar een politieke toespeling of zijn burlesken op den modernen tijd. Ze bestaan uit een groote mid denfiguur of bouwwerk waarvan de hoogte va rieert, geplaa'st op voetstukken, coulissen en zuilen en waaromheen beelden zich groepen van levensgroote figuren (ninots) die allen eigen individualiteit hebben. Vijftien meter en hoo- ger zijn die monsterbouwwerken, die tooneelen met levenlooze acteurs. De figuren worden in verschillende werk plaatsen reeds maanden tevoren langzamer hand geconstrueerd, gegoten, geplakt, genaaid en aangekleed. En dan komt de groote avond van den zestienden Maart, waarop de verschil lende dee'len met wagens naar de tevoren met Zand bestrooide pleinen der barrios vervoerd worden. Dan schijnen de menschen plots Lilliputters die Guliiver voortsleepen. Men- schendwergen tegenover reuzen, eigengemaak te reuzen, waar ze een buitengewonen eerbied voor aan den dag leggen. Zoolang ze daar staan, toch binnen ieders bereik, zal niemand, zelfs niet de ondeugendste kwajongen, er iets Ban bederven of zelfs maar een flauwe mop mee uithalen. En dan plotseling, nadat ze een paar dagen ïn. volle glorie gepronkt hebben temidden der algemeene belangstelling, worden ze den ne gentienden Maart op den dag van San Jozé (Sint Jozef), verbrand, meedoogenloos ver brand. 'Dit alles schijnt een symbool van het leven. Ee worden geboren, bestaan eenigen tijd en moeten sterven, om weer plaats te maken voor andere: uit dén dood komt immers het leyen voort! Neen, er is een verschil, een voor recht! ieder jaar wordt uit alle figuren van de gezamenlijke fallas, er één gekozendie mag blijven bestaan. Ieder jaar gaat één figuur naar een daarvoor bestemd museum. Iedere generatie heeft één eeuwig overlevende. De week voordat de fallas worden opgesteld, worden de beste figuren ter bezichtiging, in een groot onderaardsch lokaal, dat naar een geitenstal ruikt, langs de muren gerangschikt. Negentig figuren, negentig fallas. Bij algemeene stemming wordt aan het beste beeld een prijs toegekend. Als een lang' zaam voortschuivende file gaan de bezoekers langs de tentoongestelde groepen, bewonde rend en critiseerend en heel zelden even schuw betastend een stof of bijzonder goed bewerkt detail. Eenigen diepen zin heb ik bij de fallas niet gevonden; geen fijngevoelde spot. Sommige steken den gek met de moderne vrouw; an dere met het hedendaagsche strand- en ge- neugtenleven, straperlo (strauss affaire), en jazz. Dan weer verheerlijken ze het Spaansche leven van stad en land, Spaansche gewoonten en gebruiken, of behandelen toestanden die Europa dit jaar bezig hielden op elk gebied. Negentig fallas, waarvoor het heele jaar door geld wordt gezameld, door de negentig com missies der stadswijken, Iedere wijk heeft zijn muziekcorps, dat tijdens de feestdagen voort durend in de weer is en waarvoor speciale po diums worden opgericht. Ook kiest ieder „bar« Men begon, de Valenciaan houdt wel van een grap, op de brandstapels een pop te plaatsen, een persoon voorstellende, die bij de bevolking niet veel symphatie genoot. Het zien verdwij nen van deze figuur tezamen met al de hout- resten vond zooveel bijval, dat langzamerhand, hetgeen eerst de vernieling van de „Parot" was geweest, veranderde in een soort volks rechtspraak en executie, ten opzichte van per sonen die vpor begane wandaden, eigenlijk in het openbaar verdienden verbrand te worden. Op deze manier werden door dit tribunaal, politieke aanvoerders, inquisiteurs en zedelooze personen, verdoemd. Van de oorspronkelijke bedoeling is nu ech ter niets meer overgebleven. Tot de twintigste eeuw werd het feest geheel door het volk ge organiseerd. Pas in 1901 begon de feestcom missie der stad er zich voor te interesseeren en loofde prijzen uit voor de meest artistiek opgestelde falla. Het gevolg hiervan was dat. het eigenlijke volksproduct plaats maakte voor een wedstrijd der verschillende wijken om hun respectievelijke fallas zoo origineel en ar tistiek mogelijk te maken. Ik hoop dat dit feest zoo populair zal blijven, als het is, en stadsbestuur en bevolking er zoo aan zullen vasthouden als ze nu doen. De brandweer bijv. stelt zijn ladders en per soneel beschikbaar voor het oprichten der monumenten, de politie is nergens anders dan bij de fallas te bekennen, de trams wachten in files bij verkeersbelemmeringen, door trans port der poppen en de enthousiaste menigte veroorzaakt. Ik hoop dat dit feest de charme der^ dwaas heid zal behouden, waarbij poppen één week in het jaar, een stad van een half millioen inwoners, de beslommeringen van het dage lij ksch leven kunnen doen vergeten. M. VAN KONIJNENBURG. 1) Beignets van aardappelmeel in olie ge bakken. 2) Falla beteekent: het vellen van een oor deel, het falen, ontbreken. Een andere groep uit de „fallas", waarvan slechts één beeld niet wordt verbrand na gfloop der feesten, Op den Scholeksferdam. Oog in oog met de bonte vogelt Elke stad heeft zoo z'n bepaalde straten, pleinen of wandelwegen, waar de plaatselijke jeugd zich in de avonduren pleegt op te hou den en zich te vermaken met elkaar toe te lachen, na te fluiten. Ook bij de vogels tref fen we iets dergelijke aan. Zoo heeft men b.v. al lang uitgemaakt, dat de kampplaatsen van de kemphaantjes eigenlijk niet veel zijn dan vaste plekken, waar de beide sexen elkaar steeds kunnen aantreffen. Elke lente kunnen we er zeker van zijn, de heele scholeksterbe volking van de Waterleiding-duinen, aan de Oranjekom aan te treffen. Eigenlijk begint de lente voor ons pas, al die lawaaimakers daar weer terug zijn. Ze zitten zich dan op het talud te zonnen, poetsen de veeren en beginnen plotseling, zon der voor ons zichtbare reden, met omlaag gebogen kop achter elkaar aan te rennen, onder voortdurend roepen. Even later gaat de heele troep op de wieken en maakt onder veel geroep en geschreeuw een paar rondjes boven de Kom, om dan weer rustig neer te strijken. Tot voor kort vormde de kistdam, die de Oranjekom in tweeën deelde, hun geliefkoosde pleisterplaats. Een prachtige kleurencombi natie, dat grauwe, bemoste hout en de wit- zwarte vogels met hun oranjeroode pooten en snavels, helder afstekend tegen de blauwe lentelucht. „Net een plaatje!" Dit was er de oorzaak van, dat ik op een lente-achtigen Aprilmorgen wegkroop onder wat lappen en planken, zorgvuldig toegedekt door Wim, die van den kant af m'n evoluties met de prisma zou trachten te volgen. Een eindje voor het bouwsel was de camera ver dekt opgesteld, terwijl een lange draad me in staat stelde de sluiter z'n werk te laten doen. Daarna zat er niets anders op, dan maar geduldig te wachten. Vrijwel onmiddellijk nadat Wim vertrokken was, kwamen twee vischdiefjes boven de kom. Rank zwierden ze over het water, om dan neer te strijken juist op de paal, waar ik vijf minuten geleden op had ingesteld, doch die ik na rijp beraad als minder gunstig, weer had afgekeurd. Er 10 MEI MOEDERDAG. volgde een kostelijk tafereeltje. Het mannetje kwam het wijfje een vischje brengen, dat dit met.veel strijkages van hem aannam, en met één slok naar binnenwerkte. Ik kon het zil veren vischje zien glanzen in het zonlicht. Daarna gebeurde er een heele poos niets. Een nachtegaal zong het hoogste lied in een slanke populier, waarvan ik alleen het ver wrongen spiegelbeeld in het even rimpelende water kon zien. De fitis werd niet moe, z'n op den duur vrij monotoon liedje te brabbelen. Achter op den dam zat een der vischdiefjes toilet te maken. Tot opeens weer de juichende roep van de bonte pieten weerklonk. De vogel het bleek er één te zijn maakte een paar rondjes om de schuilhut, doch verdween toen illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll Impressies in een speelzaal. Wat is dat toch, dat er van dat stukje, groene laken uitgaat? Welke booze machten worden er toch wel door die kleur groen aangetrok ken? Leg een stuk groen laken over het tafelkleed in Uw gezellige huiskamer, zet er een dambord op of een schaakbord, leg er dominosteenen of een pak kaarten neer, en er vaart een andere geest in uw huis. U, die nooit een woord met uw man heeft, roept: „maar Jan, hoe kun je nu zóó stom zijn! Ja, nu staat je Koning mat!" En u haalt uw schouders op over een dergelijk gebrek aan de de meest primitieve kennis. Of uw man, anders de zachtaardigheid in persoon, roept, neen, schreeuwt: „Wat? Heb jij schoppenaas? Nou ja, op zoo'n manier kun je niet spelen! We zitten hier niet te domi- neeren! Waarom heb je niet gevlagd, toen je ruiten renonceerde? Toen heb je een har ten acht bijgespeeld!" En u weer: „Nogal glad. Ten eerste heb ik een slag harten ook, als jij maar niet zoo stom had gespeeld, en ten tweede heb ik schoppenaas sec. Moest ik die soms ingooien?" En verontwaardigd halen beide deelnemers aan het dispuut hun schouders op over de wederzijdsche absoluut beneden peil zijnde speeltechniek. En dat zijn nu nog maar kleine voorbeeldjes, en om van de ernstige gevolgen niet eens te spreken. Ik heb hooren zeggen, dat er een nieuw wetsontwerp in bewerking is, waarbij als scheidingsgrond wordt aange nomen het passen op een forcing bid van den man, respectieve vrouw. Maar och, je hoort zooveel, misschien is ook dit weer een opti mistisch praatje zonder grond! Al die gevaren dapper getrotseerd hebbende voelde ik me sterk genoeg om een van de zoo beroemde Rivièra Casino's binnen te stappen, een bankbiljet, ééntje maar, krampachtig vasthoudend, als in een laatste poging om het voor snel verlies te behoeden. Wonderlijk is het dat men zoo feestelijk uit gedost naar dit soort financieele slachtbank gaat, zoo ongeveer als een os met Paschen. Dames ruischen zwaar van zijde, wanneer ze al niet de soepele stoffen hebben gekozen die rijk gedrapeerd tot op den grond hangen, terwijl ze het sleepje achteloos over den arm dragen. De juweelen flonkeren en het is dui delijk dat het nog begin van het seizoen is, want de echte paarlen en briljanten hebben nog niet wegens zwaar verlies plaats moeten maken voor Ersatz. De vingernagels zijn vurig rood gelakt en bij het stijgen van de span ning krabbelen die nagels, alsof het zelfstan dige diertjes waren, nerveus over het groene laken, zich openend en sluitend om het hoop je fiches en bankpapier dat zoo angstig slinkt. De heeren zijn bezadigder in hun smoking, maar hun hart klopt daaronder niet minder fladderend en al blijven de brilleglazen on bewogen, de oogen knipperent? schuw zoodra het balletje gaat rollen. Dat met dat balletje, roulette, is nog' het minst gevaarlijk. Je kunt gokken op rouge of noir, op pair of impair en dan heb je altijd 50% kans. Natuurlijk kun je ook op rouge en noir tegelijkertijd zetten en als je dan boft en zéro niet al te snel uitkomt, dan kun je een heel tijdje meedoen voor je je duiten kwijt bent. Op de nummers is het in den regel mis. Ik zette op rouge en won. Toen zette ik m'n winst op 17, een mooi dubbel staartnummer: M'n hart fluisterde „zet op 18", maar nee, ik wilde den dubbelen staart en dus kwam het verwenschte balle tje in 18 en weg was m'n ..rouge" winst. „Zet op 17" fluisterde m'n hart, of was het iemand anders? Nee, dacht ik, even wachten. Natuur lijk werd het toen 17. Om m'n verlies in te halen gokte ik op rouge want op 17 had geen doel tweemaal achter elkaar komt zoo'n bal letje niet in hetzelfde nummer. Maar nu na tuurlijk wel! 't Was 17 en zwart en dus werd m'n fiche weggeharkt. Zoo zeker als twee maal twee vier is, zoo zeker moest nu rouge uit komen en met het volste vertrouwen legde ik m'n fiche midden op het ruiten-aas. Dat wal gelijke balletje rolde in rood, huppelde even, weifelde een seconde en koos toen definitief zwart. Zou een mensch daar niet nijdig van worden? Op 17 was ik kwaad, opu. rouge en noir ook, ik had nog drie fiches, wat zou ik nu doen? Ophouden en bewaren wat ik nog over had, of de heele boel nu maar in eens Opzetten. Ik zette m'n drie fiches ieder op zes nummers, zoover als ik reiken kon van m'n plaatsje aan het ondereind van de tafel. De croupier bood aan, ook wat op de lagere.num mers voor me te schuiven, maar ik wilde m'n noodlot in eigen hand houden en liet het rus tig staan, terwijl juist op die lage nummers de fiches hoog opgestapeld lagen. En ei ziet. Fortuna was voor één keer met mij. 29 kwam uit en ik kreeg net zoo veel uitbetaald dat m'n verlies weer was gedekt. Overmoedig zette ik toen op rouge en werkelijk, rouge won! Ik had nu op de bank één fiche veroverd. Zou ik nu doorspelen? Nee, besloot ik moedig maar spijtig, ik stopte en zou nu ten eeuwige dage kunnen zeggen: „gunst, heb je zoo verloren in het Casino? Ik niet hoor! Ik heb gewon nen!" Om vooral niet meer te bezwijken wis selde ik m'n fiches in voor m'n bankpapier en m'n winst van zegge en schrijve twintig francs en begon de omgeving eens op te nemen. Een hevig gedrang was er om een tafel waar Chemin de Fer werd gespeeld met een mini mum inzet van 50 Louis (100 gulden) en maxi mum Frcs 50.000 (5000 gulden!). Een jong Amerikaansche vrouwtje met veel juweelen zat te spelen en geïnteresseerd bleef ik achter haar staan. Hoe dat spel functio neert begreep ik niet. Je kreeg twee kaarten dan kon je er een bïjkrijgen of niet ei^ dan had iemand het gewonnen. Heele bun- 1 dels bankbiljetten werden bij elkaar geharkt en overstoorbaar, zonder ook maar met een ooglid te trillen speelde het vrouwtje verder. Soms zei ze in haar slechte Fransch „avec la table", een andere keer „avec. la banque", maar steeds was het mis. Zonder achterom te kijken zei ze halfluid „a cigaret please" en haar echtgenoot de zielepoot! boog zich gewillig naar voren om haar een sigaret te reiken Even later zei ze, met dezelfde toon- looze stem, maar nu toch half naar hem toe gewend, dat ze alles verloren had en of hij meer evén nieuw wilde fourneeren. De man was niet over enthousiast, maar recapituleerde voor haar blik en vingergetrommel. Dit geval was niet interessant meer en ik dwaalde verder. Overal hétzelfde beeld, overal hyper, nerveuse menschen die het geluk trachtten te dwingen. Hier een vrouw, vermagerd tot een skelet met de verraderlijke plekjes op de ar men, waar de morphinespuit haar werk had gedaan; daar een vrouwtje, een meisje haast, die onder hoogspanning en tegen alle ver maan in haar geluk zat te verdobbelen; ginds een man die met opeengeklemde kaken den loop van het balletje trachtte te biologeeren. Een ander weer holde tusschen twee tafels heen en weer, op beide tegelijk spelend in een dubbele race met het geluk. Overal spanning, overal geladen atmosfeer en de biljetten flad derden rónd. verdwenen in de kas als door een magneet aangetrokken, biljetten waarvan heele gezinnen een jaar lang hadden kunnen bestaan. HELEN DE BALBIAN VEBSTER. weer in de richting van Schuil-en-Rust, Na een poosje trok een ander geluid m'n aandacht. Het zachte, melodleuse roepen van tureluurtjes. Ze liepen aan den oever van da kom, slanke, sierlijke tjerkjes. Snavel en poo ten helder oranje, prachtig contrasteerend met het grijs-bruine veerenpakje. Opeens weer de scholekster. Een streek er neer, dicht bij me, maar nog buiten het be reik van de kiekkast. Hij leek onrustig. Zag hij mij? Of vertrouwde hij de per saldo vrij gebrekkig gecamoufleerde camera niet? We zouden het gauw genoeg zien. Als hij bleef zitten, was er kans, dat er meer kwamen, en dan was een goede foto mogelijk. Vlak boven me riep een scholekster. Ik lag onbeweeglijk, elke zenuw gespannen. M'n arm sliep, door de ongemakkelijke houding, doch ik merkte het nauwelijks. Plotseling, voor ik eigenlijk goed begreep wat er gebeurde, zat er een op m'n paal. Voor zichtig palmde ik de draad in, tot hij strak stond. Een klik.de foto was gemaakt, maar de vogels vlogen verschikt weg. Nadat de chassis snel verwisseld waren, ge beurde er weer een heele poos niets. Een paar grutto's kwamen overvliegen en riepen hun naam. Het werd stom vervelend in de schuilhut. Het liedje van de fitis kende ik zoo langzamerhand van buiten. De motor van het pompstation pufte onverstoorbaar. Toen ik eindelijk weer een vogel meende te hooren, bleek het de takel van een heiblok te zijn. Maar eindelijk kwamen ze weer. Een oogenblik tevoren had ik het vaste voornemen, alleen nog maar een sterntje te kieken. Een schol ekster had ik immers al. Maar nu wist ik zeker, dat ik toch weer zoo'n bonte drukte maker zou „nemen" als hij binnen mijn be reik kwam. Terwijl ik op m'n andere zij ging liggen ik lag er al minstens twee uur ontdekte ik een scholekster die vlakbij toilet stond te maken. Die was zeker zwijgend aan komen vliegen. Een eindje verderop stond een tjerkje. Ik had toch niet liggen slapen? Ze waren allebei te ver weg, en er was voor hen geen enkele reden om dichterbij te komen. Plotseling zat er een kwikstaartje vlakbij. Na tuurlijk net op de verkeerde paal. Doch dat spreekt wel haast vanzelf. Toen hij wegvloog, raakte de scholekster opeens in groote op winding. Met voorover gebogen kop en wijd open bek begon hij luid te roepen, tepie-pie- pie-pie. Daarna keek hij wantrouwig om naar mijn schuilhut en zweeg. Zóó moest ik hem kieken Andere scholeksters streken roepend neer. Allemaal te ver weg. Het tjerkje had Inmiddels het veld geruimd. De vogels op den dam dom melden in. Ik kon ze nu op m'n gemak be kijken. Vlakbij zat een prachtig mannetje. Het zwart was heel donker en het wit was smet teloos. De bek glinsterde nog van het water, dat in een dikke druppel naar de punt rolde, en dan er af droop. Om het oog een smal rood randje. De punt van den snavel was heldergeel. Wonderlijk, een vogel zoo nabij te weten, terwijl het dier zichzelf onbespied waant. Die betoovering onderga je eiken keer weer. Een eend met jongen kwam langzaam naderbij. Rustig slobberde zij in het kroos, en de jongen zwommen met grappige piepgeluid jes om haar heen. Grappige, donzen diertjes, met kleine, zwarte snaveltjes, die glommen als lak. Een koekoek riep, m'n eerste, al was het een late. Daar lag ik nu al een paar uur, en per saldo had ik nog maar één gemaakt. M'n armen sliepen en m'n beenen, en zelf kreeg ik ook een niet te onderdrukken slaaplust. De vogels stonden rustig te dommelen, en het kon nog wel uren duren, eer er wat beweging in kwam. Plotseling klonken er voetstappen op den dam. De vogels waren onmiddellijk een en al waakzaamheid. De voetstappen kwamen na derbijbij, en de bonte bende ging op de wieken. Toen verschenen er een paar vetleeren laar zen en een paar machester broekspijpen. Meer kon ik niet zien. Maar een ver van vriendelijke stem, die ik drommels goed kon hooren, vroeg me, of ik gek geworden was. Nadat ik met veel moeite overeind gekrab beld was, en met een pijnlijk gezicht m'n ver stijfde ledematen had staan wrijven, trachtte ik deze indiscrete vraag zoo objectief mogelijk te beantwoorden. Ik vertelde dat het lief en leed, en vooral het eerste van de schol eksters me zoo na aan het hart lag, dat ik wilde probeeren, er wat foto's van te maken. Dat was olie op het vuur, want het „fotogra feeren van vogels of hunne nesten" was ten strengste verboden. Hoewel er natuurlijk geen spoor van een nest te zien was, moest ik „maar maken dat ik wegkwam", en „het hart niet hebben", weer terug te komen. Zoo kon ik m'n boeltje inpakken, met het poovere resultaat van één goede foto, maar met een fijne herinnering aan een stralenden lentedag, oog in oog met de bonte vogels, i KO ZWEERES,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 15