D
De attractie van het groene laken.
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
ZATERDAG 9 MEI 1936
H A A R L' E M'S DAGBEAD
Op 16 Maart worden in Valencia
de Falies tevoorschijn gebracht.
Valencia ruikt naar „Dunuelos" 1), Valencia
Is in een opgewonden feeststemming en slaapt
deze week niet meer, want Valencia viert zijn
„Fallas" 2).
Ik ben den lezer een zakelijke verklaring
(schuldig. Ik moet vertellen wat deze week
Voor den Valencianer beduidt; wat hem heele-
maal in beslag neemt, en waarop hij trotsch 'is.
Vreemd, dat dit evenement, dat zooveel ar
beid en spanning van weken en veel geld- en
energieverkwisting met zich meebrengt, zoo
Wéinig in andere landen bekend is.
Ieder klein kind in Valencia kent het, en
leder oud mannetje en vrouwtje wordt er nog
door uit de schommelstoel gelokt. Van deze
gebeurtenis zal ik U nu vertellen, hoewel het
voor een Noorderling moeilijk zal zijn de sfeer
van een Spaansche stad in feeststemming aan
te voelen.
rio" bij deze gelegenheid zijn schoonheids
koningin, die omringd is van hofdames en een
belangrijke rol speelt. Uit al deze schoonheden
van Valencia wordt de „Fallera" van het jaar
gekozen.
Voetzoekers en knalbommen, waarvan door
de jeugd rijkelijk gebruik wordt gemaakt,
hoort men 's morgens om zeven uur reeds
knallen en dit gaat den heelen dag door tot
in den nacht toe! In de overvolle straten
(zelfs de vrouwen komen in dezen tijd te voor
schijn), slingeren zich van „plaza" tot „plaza"
guirlandes van knalbommen die eenige malen
daags aangestoken worden en tot het feest-
lawaai bijgedragen, en steeds weer vernieuwd
worden.
Van een antilawaai-campagne is hier nog
geen sprake. Claxons gillen, menschen
schreeuwen, voetgangers ontploffen, muziek
schettert, doch de fallas trekken er zich niets
van aan, de poppen grinniken hun wassen
giimlach, star, bewegingloos, temidden van
deze wriemelende menschenmassa.
Dan komt de laatste avond van hun bestaan;
en pas als ze in den vuurgloed vertéren, in
eenzakken, verschrompelen en zich door de
hitte bevangen in bochten wringen, dan wor
den ze levend in het aangezicht van den dood,
alsof hen, op het suprème moment, één oogen-
blik een ziel gegeven wordt, onder het gejuich
der toeschouwers. De klok slaat twaalf!....
Deze zoo vreemde populair-artistieke ma
nifestatie heeft natuurlijk een origine en ge
schiedenis.
Bekend is dat in de vijftiende eeuw het tim-
mermansgulde, (el gremio del fusters), die
het belangrijkste van alle was, op den dag van
„Sant Josep" uitrustte en zijn winterarbeids-
avonden, die in September een aanvang na
men. Den dag tevoren werden de timmer-
mansleerlingen belast met het verzamelen van
alle afval en resten en droegen dit tezamen
met de „Parot", (de standaard waaraan de
olielampen hingen, dje's winters die werk
plaats verlichten), naar buiten. Deze rommel-
hoopen werden aangestoken, tot groot ver
maak van de toeschouwers die zich verheug
den bij het zien verbranden van de „Parot"
die getuige geweest was van zooveel ver-
moeienden nachtarbeid.
Lilliputters schijnen de menschen bij de bur
leske „fallas", die in de straten van Valencia
worden opgesteld.
De „Fallas" zijn groepbeelden van hout,
papier-maché, was, verf en stof gemaakt,
reuzen stellages waaraan de pronkerige Valen-
ciaan zijn barokke hart ophaalt, en die af
schuwelijk Valencia opeens slechts grotesk
maken.
Deze fallas worden op de voornaamste plei
nen en straten opgesteld. Ze hebben meestal
folkloristische beteekenis, met hier en daar een
politieke toespeling of zijn burlesken op den
modernen tijd. Ze bestaan uit een groote mid
denfiguur of bouwwerk waarvan de hoogte va
rieert, geplaa'st op voetstukken, coulissen en
zuilen en waaromheen beelden zich groepen van
levensgroote figuren (ninots) die allen eigen
individualiteit hebben. Vijftien meter en hoo-
ger zijn die monsterbouwwerken, die tooneelen
met levenlooze acteurs.
De figuren worden in verschillende werk
plaatsen reeds maanden tevoren langzamer
hand geconstrueerd, gegoten, geplakt, genaaid
en aangekleed. En dan komt de groote avond
van den zestienden Maart, waarop de verschil
lende dee'len met wagens naar de tevoren met
Zand bestrooide pleinen der barrios vervoerd
worden. Dan schijnen de menschen plots
Lilliputters die Guliiver voortsleepen. Men-
schendwergen tegenover reuzen, eigengemaak
te reuzen, waar ze een buitengewonen eerbied
voor aan den dag leggen. Zoolang ze daar
staan, toch binnen ieders bereik, zal niemand,
zelfs niet de ondeugendste kwajongen, er iets
Ban bederven of zelfs maar een flauwe mop
mee uithalen.
En dan plotseling, nadat ze een paar dagen
ïn. volle glorie gepronkt hebben temidden der
algemeene belangstelling, worden ze den ne
gentienden Maart op den dag van San Jozé
(Sint Jozef), verbrand, meedoogenloos ver
brand.
'Dit alles schijnt een symbool van het leven.
Ee worden geboren, bestaan eenigen tijd en
moeten sterven, om weer plaats te maken
voor andere: uit dén dood komt immers het
leyen voort! Neen, er is een verschil, een voor
recht! ieder jaar wordt uit alle figuren van de
gezamenlijke fallas, er één gekozendie mag
blijven bestaan. Ieder jaar gaat één figuur
naar een daarvoor bestemd museum. Iedere
generatie heeft één eeuwig overlevende.
De week voordat de fallas worden opgesteld,
worden de beste figuren ter bezichtiging, in
een groot onderaardsch lokaal, dat naar een
geitenstal ruikt, langs de muren gerangschikt.
Negentig figuren, negentig fallas.
Bij algemeene stemming wordt aan het
beste beeld een prijs toegekend. Als een lang'
zaam voortschuivende file gaan de bezoekers
langs de tentoongestelde groepen, bewonde
rend en critiseerend en heel zelden even schuw
betastend een stof of bijzonder goed bewerkt
detail.
Eenigen diepen zin heb ik bij de fallas niet
gevonden; geen fijngevoelde spot. Sommige
steken den gek met de moderne vrouw; an
dere met het hedendaagsche strand- en ge-
neugtenleven, straperlo (strauss affaire), en
jazz. Dan weer verheerlijken ze het Spaansche
leven van stad en land, Spaansche gewoonten
en gebruiken, of behandelen toestanden die
Europa dit jaar bezig hielden op elk gebied.
Negentig fallas, waarvoor het heele jaar door
geld wordt gezameld, door de negentig com
missies der stadswijken, Iedere wijk heeft zijn
muziekcorps, dat tijdens de feestdagen voort
durend in de weer is en waarvoor speciale po
diums worden opgericht. Ook kiest ieder „bar«
Men begon, de Valenciaan houdt wel van een
grap, op de brandstapels een pop te plaatsen,
een persoon voorstellende, die bij de bevolking
niet veel symphatie genoot. Het zien verdwij
nen van deze figuur tezamen met al de hout-
resten vond zooveel bijval, dat langzamerhand,
hetgeen eerst de vernieling van de „Parot"
was geweest, veranderde in een soort volks
rechtspraak en executie, ten opzichte van per
sonen die vpor begane wandaden, eigenlijk in
het openbaar verdienden verbrand te worden.
Op deze manier werden door dit tribunaal,
politieke aanvoerders, inquisiteurs en zedelooze
personen, verdoemd.
Van de oorspronkelijke bedoeling is nu ech
ter niets meer overgebleven. Tot de twintigste
eeuw werd het feest geheel door het volk ge
organiseerd. Pas in 1901 begon de feestcom
missie der stad er zich voor te interesseeren
en loofde prijzen uit voor de meest artistiek
opgestelde falla. Het gevolg hiervan was dat.
het eigenlijke volksproduct plaats maakte
voor een wedstrijd der verschillende wijken om
hun respectievelijke fallas zoo origineel en ar
tistiek mogelijk te maken.
Ik hoop dat dit feest zoo populair zal blijven,
als het is, en stadsbestuur en bevolking er zoo
aan zullen vasthouden als ze nu doen.
De brandweer bijv. stelt zijn ladders en per
soneel beschikbaar voor het oprichten der
monumenten, de politie is nergens anders dan
bij de fallas te bekennen, de trams wachten in
files bij verkeersbelemmeringen, door trans
port der poppen en de enthousiaste menigte
veroorzaakt.
Ik hoop dat dit feest de charme der^ dwaas
heid zal behouden, waarbij poppen één week
in het jaar, een stad van een half millioen
inwoners, de beslommeringen van het dage
lij ksch leven kunnen doen vergeten.
M. VAN KONIJNENBURG.
1) Beignets van aardappelmeel in olie ge
bakken.
2) Falla beteekent: het vellen van een oor
deel, het falen, ontbreken.
Een andere groep uit de „fallas", waarvan
slechts één beeld niet wordt verbrand na
gfloop der feesten,
Op den Scholeksferdam.
Oog in oog met de bonte vogelt
Elke stad heeft zoo z'n bepaalde straten,
pleinen of wandelwegen, waar de plaatselijke
jeugd zich in de avonduren pleegt op te hou
den en zich te vermaken met elkaar toe te
lachen, na te fluiten. Ook bij de vogels tref
fen we iets dergelijke aan. Zoo heeft men b.v.
al lang uitgemaakt, dat de kampplaatsen van
de kemphaantjes eigenlijk niet veel zijn dan
vaste plekken, waar de beide sexen elkaar
steeds kunnen aantreffen. Elke lente kunnen
we er zeker van zijn, de heele scholeksterbe
volking van de Waterleiding-duinen, aan de
Oranjekom aan te treffen. Eigenlijk begint de
lente voor ons pas, al die lawaaimakers daar
weer terug zijn.
Ze zitten zich dan op het talud te zonnen,
poetsen de veeren en beginnen plotseling, zon
der voor ons zichtbare reden, met omlaag
gebogen kop achter elkaar aan te rennen,
onder voortdurend roepen. Even later gaat de
heele troep op de wieken en maakt onder veel
geroep en geschreeuw een paar rondjes boven
de Kom, om dan weer rustig neer te strijken.
Tot voor kort vormde de kistdam, die de
Oranjekom in tweeën deelde, hun geliefkoosde
pleisterplaats. Een prachtige kleurencombi
natie, dat grauwe, bemoste hout en de wit-
zwarte vogels met hun oranjeroode pooten en
snavels, helder afstekend tegen de blauwe
lentelucht. „Net een plaatje!"
Dit was er de oorzaak van, dat ik op een
lente-achtigen Aprilmorgen wegkroop onder
wat lappen en planken, zorgvuldig toegedekt
door Wim, die van den kant af m'n evoluties
met de prisma zou trachten te volgen. Een
eindje voor het bouwsel was de camera ver
dekt opgesteld, terwijl een lange draad me
in staat stelde de sluiter z'n werk te laten
doen. Daarna zat er niets anders op, dan maar
geduldig te wachten. Vrijwel onmiddellijk
nadat Wim vertrokken was, kwamen twee
vischdiefjes boven de kom. Rank zwierden ze
over het water, om dan neer te strijken
juist op de paal, waar ik vijf minuten geleden
op had ingesteld, doch die ik na rijp beraad
als minder gunstig, weer had afgekeurd. Er
10 MEI MOEDERDAG.
volgde een kostelijk tafereeltje. Het mannetje
kwam het wijfje een vischje brengen, dat dit
met.veel strijkages van hem aannam, en met
één slok naar binnenwerkte. Ik kon het zil
veren vischje zien glanzen in het zonlicht.
Daarna gebeurde er een heele poos niets.
Een nachtegaal zong het hoogste lied in een
slanke populier, waarvan ik alleen het ver
wrongen spiegelbeeld in het even rimpelende
water kon zien. De fitis werd niet moe, z'n
op den duur vrij monotoon liedje te brabbelen.
Achter op den dam zat een der vischdiefjes
toilet te maken. Tot opeens weer de juichende
roep van de bonte pieten weerklonk. De vogel
het bleek er één te zijn maakte een paar
rondjes om de schuilhut, doch verdween toen
illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
Impressies in een speelzaal.
Wat is dat toch, dat er van dat stukje, groene
laken uitgaat? Welke booze machten worden
er toch wel door die kleur groen aangetrok
ken? Leg een stuk groen laken over het
tafelkleed in Uw gezellige huiskamer, zet er
een dambord op of een schaakbord, leg er
dominosteenen of een pak kaarten neer, en er
vaart een andere geest in uw huis. U, die
nooit een woord met uw man heeft, roept:
„maar Jan, hoe kun je nu zóó stom zijn! Ja,
nu staat je Koning mat!" En u haalt uw
schouders op over een dergelijk gebrek aan de
de meest primitieve kennis.
Of uw man, anders de zachtaardigheid in
persoon, roept, neen, schreeuwt: „Wat? Heb
jij schoppenaas? Nou ja, op zoo'n manier kun
je niet spelen! We zitten hier niet te domi-
neeren! Waarom heb je niet gevlagd, toen
je ruiten renonceerde? Toen heb je een har
ten acht bijgespeeld!"
En u weer: „Nogal glad. Ten eerste heb ik
een slag harten ook, als jij maar niet zoo
stom had gespeeld, en ten tweede heb ik
schoppenaas sec. Moest ik die soms ingooien?"
En verontwaardigd halen beide deelnemers
aan het dispuut hun schouders op over de
wederzijdsche absoluut beneden peil zijnde
speeltechniek. En dat zijn nu nog maar kleine
voorbeeldjes, en om van de ernstige gevolgen
niet eens te spreken. Ik heb hooren zeggen,
dat er een nieuw wetsontwerp in bewerking
is, waarbij als scheidingsgrond wordt aange
nomen het passen op een forcing bid van den
man, respectieve vrouw. Maar och, je hoort
zooveel, misschien is ook dit weer een opti
mistisch praatje zonder grond!
Al die gevaren dapper getrotseerd hebbende
voelde ik me sterk genoeg om een van de zoo
beroemde Rivièra Casino's binnen te stappen,
een bankbiljet, ééntje maar, krampachtig
vasthoudend, als in een laatste poging om het
voor snel verlies te behoeden.
Wonderlijk is het dat men zoo feestelijk uit
gedost naar dit soort financieele slachtbank
gaat, zoo ongeveer als een os met Paschen.
Dames ruischen zwaar van zijde, wanneer ze
al niet de soepele stoffen hebben gekozen die
rijk gedrapeerd tot op den grond hangen,
terwijl ze het sleepje achteloos over den arm
dragen. De juweelen flonkeren en het is dui
delijk dat het nog begin van het seizoen is,
want de echte paarlen en briljanten hebben
nog niet wegens zwaar verlies plaats moeten
maken voor Ersatz. De vingernagels zijn vurig
rood gelakt en bij het stijgen van de span
ning krabbelen die nagels, alsof het zelfstan
dige diertjes waren, nerveus over het groene
laken, zich openend en sluitend om het hoop
je fiches en bankpapier dat zoo angstig slinkt.
De heeren zijn bezadigder in hun smoking,
maar hun hart klopt daaronder niet minder
fladderend en al blijven de brilleglazen on
bewogen, de oogen knipperent? schuw zoodra
het balletje gaat rollen. Dat met dat balletje,
roulette, is nog' het minst gevaarlijk. Je kunt
gokken op rouge of noir, op pair of impair en
dan heb je altijd 50% kans. Natuurlijk kun je
ook op rouge en noir tegelijkertijd zetten en
als je dan boft en zéro niet al te snel uitkomt,
dan kun je een heel tijdje meedoen voor je
je duiten kwijt bent. Op de nummers is het
in den regel mis. Ik zette op rouge en won.
Toen zette ik m'n winst op 17, een mooi
dubbel staartnummer: M'n hart fluisterde
„zet op 18", maar nee, ik wilde den dubbelen
staart en dus kwam het verwenschte balle
tje in 18 en weg was m'n ..rouge" winst. „Zet
op 17" fluisterde m'n hart, of was het iemand
anders? Nee, dacht ik, even wachten. Natuur
lijk werd het toen 17. Om m'n verlies in te
halen gokte ik op rouge want op 17 had geen
doel tweemaal achter elkaar komt zoo'n bal
letje niet in hetzelfde nummer. Maar nu na
tuurlijk wel! 't Was 17 en zwart en dus werd
m'n fiche weggeharkt. Zoo zeker als twee maal
twee vier is, zoo zeker moest nu rouge uit
komen en met het volste vertrouwen legde ik
m'n fiche midden op het ruiten-aas. Dat wal
gelijke balletje rolde in rood, huppelde even,
weifelde een seconde en koos toen definitief
zwart. Zou een mensch daar niet nijdig van
worden? Op 17 was ik kwaad, opu. rouge en
noir ook, ik had nog drie fiches, wat zou ik
nu doen? Ophouden en bewaren wat ik nog
over had, of de heele boel nu maar in eens
Opzetten. Ik zette m'n drie fiches ieder op zes
nummers, zoover als ik reiken kon van m'n
plaatsje aan het ondereind van de tafel. De
croupier bood aan, ook wat op de lagere.num
mers voor me te schuiven, maar ik wilde m'n
noodlot in eigen hand houden en liet het rus
tig staan, terwijl juist op die lage nummers
de fiches hoog opgestapeld lagen. En ei ziet.
Fortuna was voor één keer met mij. 29 kwam
uit en ik kreeg net zoo veel uitbetaald dat m'n
verlies weer was gedekt. Overmoedig zette ik
toen op rouge en werkelijk, rouge won! Ik
had nu op de bank één fiche veroverd. Zou ik
nu doorspelen? Nee, besloot ik moedig maar
spijtig, ik stopte en zou nu ten eeuwige dage
kunnen zeggen: „gunst, heb je zoo verloren
in het Casino? Ik niet hoor! Ik heb gewon
nen!" Om vooral niet meer te bezwijken wis
selde ik m'n fiches in voor m'n bankpapier en
m'n winst van zegge en schrijve twintig francs
en begon de omgeving eens op te nemen.
Een hevig gedrang was er om een tafel waar
Chemin de Fer werd gespeeld met een mini
mum inzet van 50 Louis (100 gulden) en maxi
mum Frcs 50.000 (5000 gulden!).
Een jong Amerikaansche vrouwtje met veel
juweelen zat te spelen en geïnteresseerd bleef
ik achter haar staan. Hoe dat spel functio
neert begreep ik niet. Je kreeg twee kaarten
dan kon je er een bïjkrijgen of niet ei^
dan had iemand het gewonnen. Heele bun- 1
dels bankbiljetten werden bij elkaar geharkt
en overstoorbaar, zonder ook maar met een
ooglid te trillen speelde het vrouwtje verder.
Soms zei ze in haar slechte Fransch „avec
la table", een andere keer „avec. la banque",
maar steeds was het mis. Zonder achterom te
kijken zei ze halfluid „a cigaret please" en
haar echtgenoot de zielepoot! boog zich
gewillig naar voren om haar een sigaret te
reiken Even later zei ze, met dezelfde toon-
looze stem, maar nu toch half naar hem toe
gewend, dat ze alles verloren had en of hij
meer evén nieuw wilde fourneeren. De man
was niet over enthousiast, maar recapituleerde
voor haar blik en vingergetrommel. Dit geval
was niet interessant meer en ik dwaalde
verder. Overal hétzelfde beeld, overal hyper,
nerveuse menschen die het geluk trachtten te
dwingen. Hier een vrouw, vermagerd tot een
skelet met de verraderlijke plekjes op de ar
men, waar de morphinespuit haar werk had
gedaan; daar een vrouwtje, een meisje haast,
die onder hoogspanning en tegen alle ver
maan in haar geluk zat te verdobbelen; ginds
een man die met opeengeklemde kaken den
loop van het balletje trachtte te biologeeren.
Een ander weer holde tusschen twee tafels
heen en weer, op beide tegelijk spelend in een
dubbele race met het geluk. Overal spanning,
overal geladen atmosfeer en de biljetten flad
derden rónd. verdwenen in de kas als door
een magneet aangetrokken, biljetten waarvan
heele gezinnen een jaar lang hadden kunnen
bestaan.
HELEN DE BALBIAN VEBSTER.
weer in de richting van Schuil-en-Rust,
Na een poosje trok een ander geluid m'n
aandacht. Het zachte, melodleuse roepen van
tureluurtjes. Ze liepen aan den oever van da
kom, slanke, sierlijke tjerkjes. Snavel en poo
ten helder oranje, prachtig contrasteerend
met het grijs-bruine veerenpakje.
Opeens weer de scholekster. Een streek er
neer, dicht bij me, maar nog buiten het be
reik van de kiekkast. Hij leek onrustig. Zag hij
mij? Of vertrouwde hij de per saldo vrij
gebrekkig gecamoufleerde camera niet? We
zouden het gauw genoeg zien. Als hij bleef
zitten, was er kans, dat er meer kwamen, en
dan was een goede foto mogelijk. Vlak boven
me riep een scholekster. Ik lag onbeweeglijk,
elke zenuw gespannen. M'n arm sliep, door
de ongemakkelijke houding, doch ik merkte
het nauwelijks.
Plotseling, voor ik eigenlijk goed begreep
wat er gebeurde, zat er een op m'n paal. Voor
zichtig palmde ik de draad in, tot hij strak
stond. Een klik.de foto was gemaakt, maar
de vogels vlogen verschikt weg.
Nadat de chassis snel verwisseld waren, ge
beurde er weer een heele poos niets. Een
paar grutto's kwamen overvliegen en riepen
hun naam. Het werd stom vervelend in de
schuilhut. Het liedje van de fitis kende ik zoo
langzamerhand van buiten. De motor van het
pompstation pufte onverstoorbaar. Toen ik
eindelijk weer een vogel meende te hooren,
bleek het de takel van een heiblok te zijn.
Maar eindelijk kwamen ze weer. Een oogenblik
tevoren had ik het vaste voornemen, alleen
nog maar een sterntje te kieken. Een schol
ekster had ik immers al. Maar nu wist ik
zeker, dat ik toch weer zoo'n bonte drukte
maker zou „nemen" als hij binnen mijn be
reik kwam.
Terwijl ik op m'n andere zij ging liggen
ik lag er al minstens twee uur ontdekte ik
een scholekster die vlakbij toilet stond te
maken. Die was zeker zwijgend aan komen
vliegen. Een eindje verderop stond een tjerkje.
Ik had toch niet liggen slapen?
Ze waren allebei te ver weg, en er was voor
hen geen enkele reden om dichterbij te komen.
Plotseling zat er een kwikstaartje vlakbij. Na
tuurlijk net op de verkeerde paal. Doch dat
spreekt wel haast vanzelf. Toen hij wegvloog,
raakte de scholekster opeens in groote op
winding. Met voorover gebogen kop en wijd
open bek begon hij luid te roepen, tepie-pie-
pie-pie. Daarna keek hij wantrouwig om naar
mijn schuilhut en zweeg. Zóó moest ik hem
kieken
Andere scholeksters streken roepend neer.
Allemaal te ver weg. Het tjerkje had Inmiddels
het veld geruimd. De vogels op den dam dom
melden in. Ik kon ze nu op m'n gemak be
kijken. Vlakbij zat een prachtig mannetje. Het
zwart was heel donker en het wit was smet
teloos. De bek glinsterde nog van het water,
dat in een dikke druppel naar de punt
rolde, en dan er af droop. Om het oog een
smal rood randje. De punt van den snavel was
heldergeel. Wonderlijk, een vogel zoo nabij te
weten, terwijl het dier zichzelf onbespied
waant. Die betoovering onderga je eiken keer
weer.
Een eend met jongen kwam langzaam
naderbij. Rustig slobberde zij in het kroos, en
de jongen zwommen met grappige piepgeluid
jes om haar heen. Grappige, donzen diertjes,
met kleine, zwarte snaveltjes, die glommen
als lak. Een koekoek riep, m'n eerste, al was
het een late.
Daar lag ik nu al een paar uur, en per
saldo had ik nog maar één gemaakt. M'n
armen sliepen en m'n beenen, en zelf kreeg ik
ook een niet te onderdrukken slaaplust. De
vogels stonden rustig te dommelen, en het
kon nog wel uren duren, eer er wat beweging
in kwam.
Plotseling klonken er voetstappen op den
dam. De vogels waren onmiddellijk een en al
waakzaamheid. De voetstappen kwamen na
derbijbij, en de bonte bende ging op de wieken.
Toen verschenen er een paar vetleeren laar
zen en een paar machester broekspijpen. Meer
kon ik niet zien. Maar een ver van vriendelijke
stem, die ik drommels goed kon hooren, vroeg
me, of ik gek geworden was.
Nadat ik met veel moeite overeind gekrab
beld was, en met een pijnlijk gezicht m'n ver
stijfde ledematen had staan wrijven, trachtte
ik deze indiscrete vraag zoo objectief mogelijk
te beantwoorden. Ik vertelde dat het lief en
leed, en vooral het eerste van de schol
eksters me zoo na aan het hart lag, dat ik
wilde probeeren, er wat foto's van te maken.
Dat was olie op het vuur, want het „fotogra
feeren van vogels of hunne nesten" was ten
strengste verboden. Hoewel er natuurlijk geen
spoor van een nest te zien was, moest ik
„maar maken dat ik wegkwam", en „het hart
niet hebben", weer terug te komen.
Zoo kon ik m'n boeltje inpakken, met het
poovere resultaat van één goede foto, maar
met een fijne herinnering aan een stralenden
lentedag, oog in oog met de bonte vogels,
i KO ZWEERES,