2. AT E RD AG..L MET 1936
,'H A"A R E E,M;S.D. A OA T, A D
7
AAN ALLEN!
Zou het nu heusch Meiweer gaan worden?
We hopen het van harte en de weerberich
ten luiden ook wel wat gunstiger dan b.v. een
week terug. Nu heb ik een buitenman hoo-
ren zéggen, dat we zeker nog extrakoude da
gen krijgen, omdat de IJsheiligen in aantocht
zijn. 12, 13 en 14 Mei zijn aan hen gewijd én
~'t is wel heel eigenaardig dat men heeft ge
constateerd, dat deze drie Meidagen in den
regel koude dagen zijn, zoo erg zelfs, dat
flinke nachtvorsten veel hebben verwoest.
Niet alleen in ons land, maar ook in 't- bui
tenland gelooft men aan de IJsheiligen en
hun kouden invloed, 't Is een groote troost,
dat strenge heeren niet lang regeeren. De
namen van deze heeren. zijn: Paneratius, Ser-
vatius en Bonifacius.
Panera tius heeft zijn naam gegeven aan
een plaatsje bij Alkmaar, Pan eras. In Duitsch
land, Frankrijk en Spanje zijn verschillende
kerken aan hem gewijd.
Servatius was bisschop van Tongeren. Naar
hem is de prachtige kerk in Maastricht ge
noemd.
Van Bonifacius weten wij allen, dat hij in
753 bij Dokkum vermoord werd. De geleerden
vermelden, dat er 3 Bonifaciussen zijn. dus
weten we niet zeker of de apostel der Friezen
een- der IJsheiligen is.
Soms wordt als vierde IJsheilige Mamertus
genoemd. Er bestaat nog een oud-Hollandsch
rijmpje, dat aldus luidt:
Mamertus, Pancratius, Bonifacius en
Servatius
Geven ons koude en ergernis.
Voor Servatius geen zomer
Na Servatius geen vorst.
De kweekers storen er zich wel een beetje
aan: boorien worden, niet gelegd en boekweit
wordt niet gezaaid voor de IJsheiligen ver
trokken zijn. Bloemzaden, welke in kiemtoe-
stand weinig kou verdragen, worden voor dien
tijd niet aan den grond toevertrouwd. De
tuinman zal .vele kasplanten nog niet naar
buiten brengen. Wie zijn. schapen scheert voor
Sint-Servaas, heeft de wol liever dan de
schapen. En
Pas half Mei
Mogen de koeien in de wei.
Ook de huismoeders zullen voor half Mei.
de kachels niet op zolder zetten. Knappe;
weerkundigen hebben getracht' 'door weten
schappelijke waarnemingen die periade. van.
kou In de Meimaand te verklaren. Sommige
brengen de temperatuursdaling in verband
met de snelle bladontwikkeling van de plan
ten. De bladeren en ook de grassen ontne
men een groote hoeveelheid vocht aan den
bodem. Voor de verdamping van dat vocht
is warmte noodig. De warmte wordt onttrok
ken aan den dampkring, waardoor kou ont
staat. De hoeveelheid warmte en water, ver
bruikt bij de snelle bladontwikkeling in het
begin van Mei wordt geschat op 't dubbele van
wat in andere tijden noodig is.
Andere metereologen brengen het koude
weer in verband met verschillende luchtstroo-
mingen op ons halfrond en men heeft opge
merkt, dat juist omstreeks den tijd van de
IJsheiligen een luchtstroom uit 't Noordpool
gebied kou brengt. Het probleem is nog lang
niet .opgelos.t.
Nu is 't ook weer zoo, dat voor de ontwik
keling der veldgewassen warmte geen eerste
vereischte is. Oude rijmpjes luiden:
Een natte Mei
Brengt boter in de wei
of: Een Mei, koel en wak
Geeft veel koren in den zak.
't Is heusch wel echt waar, dat Meiregen
zegen brengt. Men hoort ook wel eens bewe
ren, dat Mei 10 koude dagen heeft, zooals
Maart 10 zomersche dagen brengt. Het heeft
er veel van of Mei en Maart dan aan 't ruilen
zijn geweest. De koude Meidagen zouden juist
invallen, als de meidoorn bloeit. In sommige
streken spreekt men van haagdoorn en van
haagdoorn-koude.
Het rijmpje luidt:
Als de haagdoorn geeft haar luchten
Is er altijd kou te duchten.
Misschien merken we hier straks niets van.
Laten we 't hopen. April heeft kou genoeg ge
geven. Moge Mei de schade nu maar inhalen.
WIE ZOEKT ER MEE?
Oplossing van vorige week.
Hebben jullie ook gezien, dat het de kop
van- een Ger-maansch krijger is, die je krijgt,
als je alle vakjes met een punt er in, met zwart
ingevuld hebt?
VLIEGEREN.
Blauw is de lucht en warm is de wind!
Al wie een vlieger heeft, vliegert mijn kind,
Die houdt het touwtje heel stevig beet.
Dat is het fijnste spel, dat ik weet!
De vliegers staan hoog, de touwen zijn strak
Hooger nog staan ze dan 't hoogste dak!
Ze wieg'len onmerkbaar in -de lucht
Zoo gauw als maar even het windje zucht.
Zoodra de school uit is, komen heel vlug
Jongens en meisjes naar 't weiland terug.
Dan vlieg'ren ze daar met 't grootste plezier
Dat zie je wel op het plaatje hier. RITA.
DE HOND VAN TINE MULDERS.
m-
Tine Mulders was overgegaan naar de 3de
klasse van de H. B. S. met een bijzonder goed
rapport en om haar te beloonen, had vader
haar lievelingswensch vervuld en een hondje
voor zijn dochter gekocht. Het was een jong
herdershondje en Tine had hem meteen den
naam van Spits gegeven. Spits was een hond
van zuiver ras en hij groeide- als kool. Onaf
scheidelijk was hij van zijn meesteresje. Des
morgens draafde hij met haar mee naai
school, 's middags, als de school uitging, zat
hij op haar te wachten op het hoekje. En wee
dengeen, die een vinger, naar Tine uit durfde
te steken. Spits was onmiddellijk bereid hem
aan te vliegen.
Op een zekeren dag zei Vader aan het ont
bijt, dat moeder en hij voor' een paar dagen
op reis moesten en dat Tine, met het dienst
meisje en 'Spits zoolang alleen thuis moesten
blijven.
„Je bent oud genoeg, dat je geen domme
dingen uit zult halen en je hebt Marie en
Spits om op je te letten," zei hij vriendelijk.
En dus gingen vader en moeder op reis. Tine
bracht hen naar het station, beloofde nog eens
goed op alles te zullen passen en aanvaardde
toen met Spit den terugweg. Maar innerlijk
was ze heelemaal niet rustig. Allerlei akelige
gedachten speelden door haar hoofd. Je hoor
de tegenwoordig zooveel van inbrekers
maar dan herinnerde ze zich weer, dat ze
Spits had.
„En jij waakt wel, hè hondje?" vroeg ze zacht
en streek hem over zijn kop. Een zacht ge
jank was het antwoord.
Tine's angstige voorgevoelens waren juist
geweest. Ze werp 's nachts wakker, doordat ze
meende iets te hooren. Dadelijk lichtte ze
haar hoofd van het kussen en luisterde. Ja,
inderdaad ze hoorde in de huiskamer voet
stappen. Een wilde angst greep haar aan. In
brekers, en Marie en zij alleen thuis met Spits
Maar hoe kon het dan, dat Spits niet geblaft
had? Zou die niets gemerkt hebben? Zijn hok
stond op de waranda, aan den achterkant van
het huis. Als ze hem eens riep
Geruischloos liet ze zich uit bed glijden, ge-
ruisehloos deed ze de deur van haar kamer
open en sloop de gang over, naar de kamer,
die aan het andere eind lag en die op den
tuin uitzag. Daar maakte ze net raam open.
Haar hart klopte in haar keel, maar ze hield
dapper vol.
„Spits," riep ze zacht, „Spitsonraad!"
Toen hield ze angstig den adem in. Met een
woedend' geblaf was Spits uit zijn hok ge
sprongen. Zijn onfeilbaar instinct zei hem,
dat het gevaar uit de huiskamer dreigde en
daar .hij er op geen andere wijze komen kon,
sprong hij dwars door de glasramen naar
binnen. Op dit geluid was Marie ook wakker
geworden en samen met Tine gilde ze zoo
hard ze konden.
Hoe alles zoo gauw gebeurd was, wist Tine
zich later niet goed meer te herinneren. Maar
binnen een paar minuten waren er agenten
en toen Marie en Tine éindelijk naar bene
den durfden gaan, vonden ze daar een inbre
ker, die bewaakt werd door een agent en
Spits er naast, die met opgetrokken tanden
naar zijn, slachtoffer za.t..fè..kijken.
„Hij bloedt," riep Tihè verschrikt en ze keek
naar Spits.- - at v.
„Ja, en hij ook, juffrouw," zei de agent en
wees naar het been en de hand van den in
breker. Toen kwam alles gauw in orde. De
inbreker'werd weggeleid; een in de haast ge
haalde dierendokter verbond Spits en toen
werd het weer rustig in huis. Marie en Tine
durfden niet meer te gaan slapen. Ze gingen
in de huiskamer zitten en namen Spits bij
zich. Den volgenden dag kwamen vader en
moeder, die een. telegram hadden gekregen,
terug. Ze waren erg geschrokken, maar er
bleek gelukkig niets ernstigs gebeurd te zijn,
En dat Tine nu nog meer van Spits, die van
zijn avontuur een paar litteekens heeft over
gehouden, houdt dan eerst, is wel te begrij
pen. Ze stuurde ons laatst de foto, die je hier
afgebeeld ziet. Je kunt wel zien, dat ze
dikke vriendjes zijn, hè?
NIEUWE WEDSTRIJDEN.
SJ
ru
I c.
nrej
ira
CZ3
T
IELTD
ËDLS
Hiernevens 2 doolhofjes. Bij het bovenste
zie je duidelijk begin- en eindpunt. Geef met
een duidelijke streep te. kennen, welken weg
je zult gaan. Bij het onderste doolhof zie je
een teekentje bij het beginpunt en het woord
Einde bij den uitgang. Bezint eer je begint.
Onder de goede oplossers loof ik 6 prijsjes uit.
Denk om naam en leeftijd. 15 Mei moeten de
oplossingen in mijn. bezit zijn.
W B.Zr
VAN JANTJE, DIE ALLES WILDE HEBBEN.
Jantje was een klein, dom jongetje, dat
dacht, dat hij alles kon krijgen, wat hij wilde
hebben. Tot op zekere hoogte was dat wel
zoo; want zijn ouders, die hem verschrikke
lijk verwenden, gaven hem in alles zijn zin.
Als Jantje zei, dat hij zoo graag een autoped
wilde hebben, dan kwam er een autoped en
als hij zei dat hij graag een nieuwe tol zou
hebben, dan werd het dienstmeisje uitge
stuurd om een tol te koopen.
Jullie begrijpt wel, dat Jantje op die ma
nier een akelig verwend jongetje werd, die
door iedereen gemeden werd en door niemand
tot vriendje gevraagd. Want.... al wilde
Jantje nog zoo graag een vriendje hebben, en
al vroeg hij er nog zoo dikwlijs om, een vriend
konden zijn vader en moeder niet voor hem
koopen.
Op een dag was Jan heel alleen in den tuin
aan het spelen. Daar zag hij een vlindertje
voor zich uitvliegen.
„Dat wil ik hebben," zei hij onmiddellijk bij
zichzelf. Zoo dom was Jantje niet, of hij be
greep, dat hij de vlindertjes, die hij wilde heb
ben, zelf moest vangen. Die konden vader en
moeder niet voor hem koopen, zelfs niet met
nog zooveel geld.
En dus begon Jantje een wilde achtervol
ging. Op en neer fladderde het vlindertje en
net als Jantje denkt, dat hij het gevangen
heeft, fladdert het weer voor zijn grijpende
vingers weg. Dwars door de struiken en de
perken vliegt het en Jantje holt er achteraan.
Tenslotte gaat het vlindertje over het hek en
Jantje holt ook den tuin uit.Doordat hij steeds
naar het vlindertje kijkt, kan hij niet zien
waar hij loopt en telkens struikelt hij en valt;
maar dat alles maakt de wil om het vlinder
tje te vangen nog sterker.
Nu is Jantje het paadje langs zijn huis al
afgehold en hij komt in het bosch. Dwars tus-
schen de stammen door gaat de achtervol
ging.
Tartend dichtbij is het vlindertje en dan
plotseling ver weg! Tot het tenslotte heele
maal verdwenen Is. Jantje kijkt om zich heen;
het kleine witte vlindertje is nergens te zien
-Nu moet hij weer na,ar huis; maar.welken
kant moet hij uit gaan? In zijn verlangen het
vlindertje te vangen, heeft hij heelemaal niet.
gekeken, waar hij terecht kwam. Tevergeefs
kijkt hij, of hij een lichte plek tusschen de
boomen door ziet schemeren. Maar overal is
het even donker. Uitgeput van vermoeidheid
gaat hij op het mos zitten en het duurt niet
lang, of hij valt in slaap. De droom, die hem
komt plagen, is verschrikkelijk, Alle dingen,
die hij zy:h in zijn korte leventje gewenscht
heeft, dansen om hem heen; maar zoodra hij
zijn hand uit steekt, springen ze achteruit en
lachen hoonend.
„Je kunt ons toch niet "krijgen, al wil je
het nog zoo graag!" roepen ze. Ook de jongens
uit zijn klas en zijn buurjongens zijn er bij!
Ze trekken neuzen en steken hun tong uit:
„En al wil je nog zoo graag, we worden toch
je vriendje niet! Je wilt altijd al ons speel
goed hebben en afpakken en je krijgt het toch
niet. Gun maar eerst eens iets aan een ander,
dan zullen we eens kijken, of we je tot
vriendje willen hebben. Maar eerst moet je
veranderen"
„Hè, jongen, wat lig jij daar te slapen?"
Verschrikt slaat Jantje zijn oogen op en
kijkt recht in het gezicht van een bosch
water. Gauw heeft hij verteld, hoe hij ver
dwaald is geraakt en dan brengt de bosch
wachter hem naar huis terug. Het is onder-
tusschen al donker geworden en vader en
moeder waren erg ongerust. En het eerste
dat Jantje belooft, als hij weer thuis komt, is te
probeeren eens een beetje vriendelijker te
worden voor andere menschen en kinderen en
niet alles voor zichzelf te willen houden. En
die belofte heeft hij gehouden, Jan is een
flinke jongen geworden met veel vrienden.
UIT DE NATUUR
INSECTEN.
Het warmere weer brengt weer leven en
groei van plant en dier mee. Waar we ook om
ons heen zien bemerken we allerlei insecten,
die we niet alleen tot de vliegen, muggen of
bijen kunnen onderbrengen. Laten we des
avonds onze ramen wijd openstaan dan ko
men ze bij massa's op het lamplicht af en
.gonzen en zoemen om de lichtbron. Dan be
merken we ook vast en zeker de gaasvlieg on
der het gedierte, de Chrysopa of goudoog.
Deze laatste naam verklaart genoeg als je
naar de goud schitterende oogen kijkt. De
vleugels van dit diertje zijn lichtgroen van
kleur en sierlijk, bijna doorzichtig geaderd.
Met wijd uitgespreide vleugels is het diertje
ongeveer 3 cM. groot.
Een gaasvlieg legt de eitjes elk op een
steeltje, want het dier tilt zijn achterlichaam
bij het eierenleggen iets omhoog en dan komt
er eerst een lijmachtige draad uit het lichaam
die in de buitenlucht spoedig hard wordt. Dit
is nu het steeltje, waarop het eitje wordt ge
hecht en zoo liggen deze dan veilig voor an
dere insecten, die op dergelijke eieren jacht
maken. Het lijkt dan net of het blad vol
kleine speldjes zit.
De larven, die uit deze eieren komen leven
uitsluitend van bladluizen, die ze uitzuigen,
dus zij zijn een prachtmiddel om je planten
van dit gedierte te verlossen.
De schitterende oogen van de gaasvlieg of
goudoog kunnen niet draaien, zooals wij dit
doen. Ze bestaan uit een netwerk van samen
gevoegde oogjes, tot een halve bol vereenigd.
Bij andere insecten, meikevers, b.v. bestaan
de oogen uit ongeveer 5000 oogjes, terwijl li
bellen en vlinders er nog veel meer hebben.
Verschillende geleerden hebben allerlei
proeven genomen over de samenstelling van
insectenoogen om de vraag op te lossen, hoe
ze zien, doch dit is al een heel lastig pro
bleem, waarop we niet te ver zullen ingaan.
We kunnen wel aannemen, dat insecten wel
vormen, kleuren en bewegingen kunnen on
derscheiden. Roode tinten worden b.v. door
de honingbij niet waargenomen, wel de blau
we kleuren. De mensch ziet geen ultraviolet
licht, doch insecten schijnen wel gevoelig
hiervoor te zijn.
Op verschillende punten komt het gezichts
vermogen van mensch en dier overeen, ter
wijl het op andere manier technisch veel ver
schilt, maar het komt toch allemaal tot éèn
doel, het waarnemen van dingen om ons
heen. Laten we onze oogen dus goed ge
bruiken.
WIE ZOEKT ER MEE?
Deze jager heeft een leeuwin en een slang
gezien. Maar nu hij een geweer gehaald heeft
om ze te jagen, ziet hij de dieren niet meer.
Jullie misschien wel? Kijk maar eens goed
uit!
TANTE TINE.
WAT RIETEPIETJE KREEG.
Hans en zijn zusje Rie zijn naar het circus
geweest. Dat was een heerlijke middag. Kleine
Rietje, die pas vijf jaar is, heeft geschaterd
van plezier. Maar ook Hans, die al zeven jaar
is, heeft genoten van al die leuke dingen, die
hij gezien heeft.
„Vooral de clowns, die waren grappig, hè?"
vraagt hij nog aan Rietje, als ze thuis aan
moeder alles vertellen, wat er in het circus
te kijk was.
„Mam?" vleit Rietepietje, „krijg ik ook
zoo'n clowntje, zoo'n aardig klein clown-
popje?"
Moeder lacht.
„Maar Rietje, hoeveel centjes, denk je dat
moeder heeft? Eerst heb ik Hans vanmiddag
centjes gegeven, om naar het circus te. gaan
en nu vraag je al weer of ik een popje voor
je koopen kan. Nee, Rietepietje, zoo rijk is
mam niet!"
Een schaduw van teleurstelling glijdt over
Rietjes lief snuitje en Hans, die dat ziet, be
sluit onmiddellijk een clown voor zijn kleine
zus te maken.
Op niet te dik carton teekent hij de ver
schillende deelen, waaruit de clown moet be
staan:
het hoofd, de romp, twee beenen en twee
armen. Voor hij deze uitknipt, kleurt hij deze
eerst met mooie vroolijke kleuren. De muts
wordt geel, de haren zwart, het gezicht wit,
de kraag groen, de blouse rood, de broek geel
en de schoenen groen.
Dan knipt hij alle deelen netjes uit en be
vestigt ze aan elkaar met kleine spijkertjes,
zoodat alles beweegbaar blijft. Als de verf
goed droog is, geeft hij dit aardige clowntje
aan Rietje.
Dat dit er blij mee is, kun jullie wel begrij
pen. Ze bedankt haar grooten broer met een
ferme kus!