RUPSEN, RUPSEN, RUPSEN Negen huizen in de asch gelegd. Spaansche miniaturen. Haarlem's Kunstbezit. WOENSDA'G 20 MEI 1936 HAS5EEM'S DAGBCAD' S Onder kale boomen kruipt het ongedierte bij Schaik en Rosmalen. Zelfs de huizen worden niet ontzien Rats Tliey fought the dogs and killed the cats And bit the babies in the cradles And even spoiled the women's chats By shrieking en squeaking In fifty different sharps en flats. Zoo schreef Robert Browning in eenige zinnen van zijn bekende gedicht „De rattenvanger van Hameien", waarin hij de sage van de rat- tenplaag in het Duitsche stadje verhaalt. Ratten, die honden en katten doodbeten, die kinderen in wiegen aanvielen en die. zelfs de gesprekken van de vrouwen overstemden met hun gepiep in wel vijftig verschillende toon aarden Het moet erg geweest zijn, maar wat op het oogenblik de menschen tusschen Schaik en Rosmalen te verduren hebben is haast even erg. Daar zijn het geen tamelijk groote bees ten, die zich luide aankondigen door gepiep Het is een zwijgende, kruipende plaag, even vies als ratten en zoo mogelijk nog venijniger door de stilte waarmee de aanval op den mensch en zijn bezittingen wordt voortgezet. En wat nog erger is: er is geen rattenvanger die de aanvallers door betooverend fluitspel zal weglokken. Het zijn de rupsen, "honderden, dui zenden, wellicht millioenen rupsen, die den bewoners van de streek langs den rijksweg Nijmegen-Den Bosch tusschen de dorpen Schaik en Rosma len het leven zuur maken. Duizenden behaarde, bruin-met-gele eenduims rupsen, met twee roode cirkeltjes zoo groot als speldeknoppen op het ach terlijf, rupsen van de bastaardsatijn- vlinder, die bijna altijd in groote drommen voorkomen. Fantastisch lijkende verhalen deden over deze beesten de ronde: zij richtten groote verwoestingen aan, zij kropen door de deuren en schoorsteenen naar binnen in de huizen, tot zelfs in de bedden toe, zij bedierven het water in de putten, zij veroorzaakten heftige jeuk Met veel moed en een taxi zijn we naar de beruchte streek getrokken. Nijmegen. Teers- dijk, Grave, Reek, niets te zien. „Waar zijn nou die rupsen", denk ik eenigszins spijtig, „waar blijven die rupsen". Geen rupsen, al leen maar het mooie Brabantsche landschap. Een weg met boomen, aan weerskanten het jonge groen van de rogge, die in den wind staat te wuiven. In de volle zon glanzen de hardgele bremstruiken, heldergeel zijn de zandpaadjes, die telkens van den weg af de boschjes van jonge dennen en laag eikenhak hout inloopen. „Waar blijven nu de rupsen?" „Daar", roept de chauffeur, door mijn wilde rupsenverhalen enthousiast geworden (je kunt per slot beter rupsen jagen dan vrachtjes van en naar het station rijden). En werkelijk, in de eikenboomen, die juist door de laatste war me zonnedagen van fijne jonge blaadjes zijn voorzien, zitten dikke proppen. Hoe verder we rijden, hoe meer proppen als verdikkingen van de takken in het oog vallen. Bij Heesch wordt het heel erg. Van de mooie groene kruinen is niets over dan wat dorre spichtige takken, al les is er af gevreten. In plaats van een sappig, schaduwgevend bladerdak niets dan kale toppen. Maar waar zijn de rupsen? Uit de verhalen kreeg je den indruk, dat de wielen van de auto zouden uitglijden in de glibberige massa, zoo als ook volgens de verhalen de treinen in Zuid-Afrika na een sprinkhanenregen plegen te doen. Geen spoor van rupsen te zien Ja, toch. Op beide rijvlakken loopen donkere, groenachtige strepen. Dat moeten de stoffe lijke overblijfselen van de kruipende invallers zijn. Even stoppen. Ja het is zoo. En daar kruipt een rups. nog een, nog tien, nog hon derd. Ineens ontdek ik ze bij bosjes, overal, op den weg, tegen de boomstammen, in de kruinen, in de wegberm, op de berm, in het gras, overal. Op een eikentakje van tien cen timeter lengte zitten er minstens twintig. De brem laten ze staan dat is te zien. Maar het eikenhout gaat er aan. Overal zijn de boom pjes en het hakhout gehavend en nog steeds zijn legioenen behaarde, weeke kruipers zich aan het verzadigen. Ze zijn er in alle formaten, van de grootte van een kopspijkertje tot de lengte van middelmatigen draadnagel. Alle maal eten ze of zijn op weg naar een beter graasgebied. Nu eens bij de huizen kijken. Ginds werkt een boer in zijn tuintje. Met een primitief werktuig, een soort van hak, istaat hij in het groen te hakken. De chauffeur en ik ver leggen. Wat zullen we roepen? „Hebt u ook al jeuk gehad?" vinden we wel een beetje erg indiscreet. Dus stap ik uit en roep: „Hebt u ook zoo'n last van rupsen?" Waarachtig, hij gaat er op in. Haastig komt hij op zijn krom me beentjes aangeloopen. „Riepsen? O, m'neer, 't is schruwelijk". En meteen wijst hij op het blad van zijn werktuig, dat vol zit met rupsenlijken. Al z'n mangelworteltjes, een soort beetwortels bestemd voor veevoer, zijn kaal geknaagd door de monsters. „En nou modde-ge de schuur zien", noodigt de man ons in edele verontwaardiging uit. Inderdaad, de verhalen zijn niet overdreven geweest. Tegen de muren, tegen de daklijst, in het stroo, waar het maar kan zitten ze, de walgelijke dieren. De boer loodst ons mee naar zijn huis en wijst met nijdige bewegin gen naar de deur. Overal tegen de kieren zit ten de rupsen, gewoonweg in bosjes. Bij de ramen idem idem. Na eenig gestommel in de woning wordt de vrouw van den boer zicht baar. Ook zij legt in verontwaardige bewoor dingen de ellende van het bezoek van de rup sen uit. Ik kan haar helaas niet volgen, maar het moet haar een kwelling zijn, al die vieze beesten in huis, ze gebruikt tenminste even als haar man vele malen het woord schruwe lijk. Ook de vruchtboomen en verschillende veldgewassen zijn vernield, maar gelukkig laten de dieren de rogge met rust, vertelt ons de boer en meteen plukt hij twee rupsen uit den nek van mijn chauffeur. Zij zijn uit de boomen komen neervallen „Zoo ziede-ge, in dat lutske da-ge hier nou staot", zegt de boer eenigszins wanhopig. Het is dan ook wel om wanhopig onder te worden. Zoo is het nu overal, waar maar boomen staan, ongeveer van Schaik tot- aan Rosmalen. Het is erger dan de muggen op den on be woonden af sluitdijk. Het is niet direct plezierig om je bed te moeten inspecteeren op rupsen alvorens te gaan slapen. Het is niet prettig als je drink water in de put vol rupsen raakt, als je de kans loopt rupsen in je soep te vinden en als je ondragelijke jeuk krijgt wanneer je de die ren aanpaki. Het kan bovendien schadelijk voor de ge zondheid worden. En wat zul je er tegen doen? Een jaar of wat geleden is het ook al eens voorgekomen. Toen heeft het Staatsbosch- beheer de nesten uit de takken laten knippen vóór het te laat was. Nu is het al te ver, al ongeveer veertien dagen hebben de rupsen de streek bezet. Nu zou de verdelging op duizen den guldens komen. En dan zou het nog de vraag zijn of men succes had. Het is in tusschen voor de bewoners een hopelooze toestand. Zij hebben al bij de ge meentebesturen geklaagd, maar die kunnen de beesten ook maar niet zonder meer verwij deren. Bestuivingspoeders kunnen nu niet meer baten. In verband met nieuwe maatregelen mag men niet meer in werkverschaffing de plaag laten bestrijden enz. enz. Er valt dus niets meer te doen, dan afwachten. Enfin, we wenschen den boer het beste, (waarvoor hij zonder veel hoop dankt), on derzoeken de auto, verwijderen een paar van die ondieren en zijn blij dat wij in veiliger gebied wonen. Alleen het ontpoppen van de vlinders zouden we wel willen bijwonen. Na de terreur van misdadigers, die in deze omgeving hun sinistere bezigheden verrichtten thans de rupsen die als mieren overal door dringen. De streek tusschen Grave en Den Bosch wordt wel erg getroffen! Achter ons hobbelen nog steeds onvermoeid duizenden menschenkwellers Voltooiing Moerdijkbrug vordert snel. Dinsdag is de negende brugspanning voor de nieuwe brug over het Hollandsch Diep bij Moerdijk op haar rustpunten neergelaten. In Juni hoopt men de laatste spanning te plaatsen. Wat altijd mooi blijft. (Foto Ko Zweeres.) Vuur woedde in drie dorpen. Stevensweerl het zwaarst getroffen. SITTARD, 19 Mei. Dinsdagmorgen is door tot dusver onbekende oorzaak te Ste- wensweert brand ontstaan in de boerderij van den landbouwer P. Krijn. Het vuur greep zoo snel om zich heen. dat weldra de boerde rij met schuren en stalling in lichte laaie stond. Aangewakkerd door den feilen wind duurde het niet lang of ook de aangrenzende woning van de gebroeders Jeurissen met de daarachter liggende klompenmakerij en de woning bewoond door den landbouwer A. Krijn vatten vl«m. Alles brandde tot den grond toe af. Ook een 4e perceel, een bakkerij met winkel, bewoond door de weduwe R. Krijn werd door het vuur aangetast. Daar slaagde men er echter in het vuur tot staan te bren gen. De bovenverdieping is evenwel geheel uitgebrand. Er kon slechts weinig gered wor den. Bij den landbouwer P. Krijn kwamen vijf varkens in de vlammen is. Slechts eenig huis raad van de bewoners kon in veiligheid wor den gebracht. Tengevolge van overslaande vonken ont stond nog een begin van brand in het op eenigen afstand gelegen postkantoor en een tweetal woningen. De brandweren van Ste- vensweert en Echt slaagden er in erger te voorkomen. Twee woningen afgebrand. Dinsdagavond omstreeks zes uur heeft een groote brand twee woningen te Nistelrode in den asch gelegd. Het vuur ontstond in de boerderij van den heer Joh. Kerkhof. In een oogwenk was de geheele boerderij één vlammenzee. Spoedig sloegen de vlammen over naar de arbeiderswoning van den heer Van den Baam. Daar had men intusschen een er ander in veiligheid kunnen brengen. Het mocht de brandweer gelukken verdere uitbreiding van het vuur te voorkomen. Beide huizen brandden geheel af. De oorzaak van den brand is onbekend. De schade wordt ge deeltelijk door verzekering gedekt. Boerderij verwoest. Dinsdagmiddag brak brand uit in de kapi tale boerderij van den landbouwer J. van den Hooge. gelegen onder Hernen nabij Wychen. De boerderij is tot den grond toe afgebrand. Van de inboedel kon vrijwel niets gered wor den. De schade wordt door verzekering ge dekt. Historische boerderij in de asch gelegd. Dinsdagmiddag is de kapitale boerderij „Ten Eysden" te Geleen tot den grond toe af gebrand. De schade, die vele duizenden bedraagt, wordt door verzekering gedekt. De boerderij dateert uit het jaar 1660 en is gepacht dooi den heer Nelissen. Plaatselijke brandweer verscheen maar niet. HEESCH, 19 Mei. Door tot nog toe onbe kende oorzaak ontstond Dinsdagmiddag brand in de kapitale boerderij staande aan de Hond straat. toebehoorende aan P. Verstegen, te Heesch en bewoond door het landbouwersge zin M. van der Venne. Bij het uitbreken van den brand was de man niet thuis, terwijl de vrouw ziek te bed lag'. Op het hulpgeroep van de kinderen, kwamen de buren onmiddellijk aansnellen. Zij redden terstond de vrouw uit het brandende perceel en brachten haar naar een naburige boerderij over. De boerderij brandde tot den grond toe af. De plaatselijke brandweer verscheen niet op het terrein van den brand, aangezien we gens gebrek aan water geen hulp kon wor den geboden. Tenslotte heeft te Uchelen bij Apeldoorn nog een boschbrand gewoed waarbij vele H.A. dennebosch door het vuur zijn vernietigd. Nationale feestdag. ALICANTE, Mei Sinds de Spaansche Republiek bestaat, zijn er verscheidene verplichte feest- en rustda gen voor het geheele volk. Steden en dorpen lijken dan als uitgestorven, geen taxi noch tram mag rijden, zelfs alle cafés zijn gesloten, 't is een rust als op een Engelschen Zondag, een rust, die midden in de week heel vreemd aandoet. Zulk een nationale feestdag is bij voorbeeld de 1ste Mei. Of 't juist is of niet. dat men iedereen dwingt het feest van een be paalde politieke richting mee te vieren, blij - ve hier onbesproken: alleen wil ik mijn lezers schilderen, hoe de Spanjaard, geheel onpoli tiek van hart. maar blij eens vrij te hebben, dezen dag doorbrengt. Men kan zich haast geen gelijkvormiger geheel voorstellen dan een Spaansch dorp. Al zijn bewoners doen steeds hetzelfde. Voor den lsten Mei bestaat er ook maar weer één verstrooiing; de Playa. het strand, dus gaat iedereen, die niet te oud of te jong is en daarom thuis gelaten wordt, met de heele familie naar het strand, om daar 's middags zijn „paella", de Valenciaan- sche rijstschotel met visch, te eten en zich te amuseeren. Van overal loopen extra-treinen, zoodat ook de verderaf wonenden dit pleizier zullen heb ben. Wat heerlijk is ook al alleen zoo'n trein reis langs de afwisselingsrijke kust der Mid- dellandsche zee! Voor de steil tot aan den kustrand afvallende bergen, is de strook voor den trein zoo smal, dat deze haast over het water schijnt te glijden, dat zacht onder ons deint en hier en daar heeft zelfs een al te ver vóórgedrongen reusachtige rots een tunnel vereischt. Dan verdwijnt plotseling het felle licht en voor een oogenblik doet de duis ternis weldadig aan, totdat de eerste stralen weer komen en langzaam de heele lichtvloed ons weer omspeelt. Maar op sommige plaat sen, vooral daar, waar de kustlijn bochten vormt, zijn donkere stukken strand te zien zwart zijn ze van de menschen, en kleurig omwapperd door de bonte Spaansche vlaggen, die op de blauw en wit gestreepte talrijke bad huisjes staan. Vroolijk, ja uitgelaten zijn al deze menschen. omdat 't nu eenmaal vandaag zoo hoort en al is 't niet warm en waait er zelfs een flinke bries, niemand schijnt het te merken. Van een bont tafelkleed, op den grond uitgespreid met allen er omheen, eten zij het vandaag onontbeerlijke gebraden konijn en de bovengenoemde paella. Met paard en kar kwamen velen, zoo goed ais met trein of auto en er waren bezitters van vrachtauto's, die al hun familieleden samen met stoelen en tafels in den wagen gepakt hadden en vlug naar het strand gebracht, om ze daar onder alge- meene vroolijkheid uit te laden. Zeer moedi gen zijn er eindelijk nog geweest, die gedaan hebben, wat zoo'n Zuiderling anders nooit doet zo wandelen een paar uren om er toch vooral ook bij te zijn. Jammer, dat 't nog te koel voor baden is - dat doen ze anders ook bijzonder graag. Nu ligt men maar wat in de zon en wordt nog wat bruiner dan men meestal van natuur al is. al zouden vele vrouwen er liever wat blee- ker uitzien. Tot laat in den avond duurt het strandfeest, want een Spaansche middag be gint laat en neemt een deel van den avond mede. Op den terugweg zingt alles in al die verschillende vervoermiddelen. Wat zingt men? Foliliekc liederen soms? Och neen, die wil men velen leeren, maar de volksziel wil ze niet. Onwillekeurig grijpt er een een mandoline en vangt een van die eigenaardige melancholi sche zangen aan, die iedereen kent en mee zingt. 't Is de „Noche sevillana" van onwillige schoonen en treurende minnaars. Of men zingt van de Valenciaansche rijstvelden en Arabische kasteelen; niets van wat in het volk leeft, wordt vergeten. Alleen de politiek van den feestdag is er bij ingeschoten. C. B. Lederer in een Paramountfihn. Paramount heeft Franz Lederer van de Pickford-Lasky-combinatie geleend om op te treden in „Old Timer". Petrus Kiers, een weinig bekend schilder, in de Teyler-coIIectie. Over den tijd van het ontstaan van dit schilderij behoeft de beschouwer niet lang in het onzekere te verkeeren. Dev zilveren schenkkan met het zwarthouten handvat, die in het centrum staat, het koelvat daar achter, de barok gedraaide houten tabakspot en de even barokke meerschuimen pijp daar voordit alles wijst naar de eerste helft der vorige eeuw, de periode van het laat- empire, de kunstmatige herleving van Griek- sche vormen alweer langzamerhand in het burgerlijke getransponeerd. En zoo is het ook, want dit stilleven is in in of vlak vóór het jaar 1830 geschilderd. De maker. Petrus Kiers behoort niet tot de bekende figuren uit die periode en de schil derij in Teyler vermoedelijk niet eens tot de meest typeerende stalen van zijn levenswerk, zooals wij straks zullen zien. doch wel is het opmerkelijk om de zuivere zakelijkheid waar mee ook deze schilder zich bij de groep nieuwlichters van zijn tijd aansluit, die in hoofdzaak de terugkeer tot een realistische natuurstudie propageerden, als reactie op een te verwaterd romantisme en een te slaafsche navolging der klassieke vormgeving. Voor on ze twintigste-eeuwsche oogen openbaart zich de charme van zulk een werk niet dan na dat wij er ons eens even rustig ingewerkt hebben, eerst even de herinnering aan veel later impressionistisch realisme van een Ma- net of Breitner op zij gezet en goed ingezien hebben ciat die latere prachtige ontplooiing niet mogelijk geweest zou zijn, zonder de be scheiden voorbereiding dier even bescheiden ar tisten, die iedere artistieke revolutie schijnen aan te kondigen. Eerst dan gaat men den ernst van zulk werk inzien en laat men 't er niet bij eenigszins meewarig op te merken hoezeer die schilder het zich moeilijk heeft gemaakt. Want dit is wel het eerste wat den beschou wer hier opvalt: de geheele compositie is een opeenstapeling van te overwinnen moeilijk heden. het is als het ware een proefstuk dooi den schilder zichzelf opgelegd om in één greep stofuitdrukking, lichtwerking en har monie van de meest uiteenloopende dingen saam te vatten. Aanvankelijk lijkt dat alles den beschouwer te veel van het goede, maar na een poosje rustig beschouwen ziet hij hoe logisch die vele koele kleuren harmonieeeren, hoe ze met de donkerder partijen in zuiver verband gehouden zijn. Hoe knap van stof uitdrukking zijn de vruchten in de schaal: de citroenen en de groene blaren vooral. Hoe goed is het wezenlijke van die half-doorge- rookte meerschuimen pijp gegeven, de da masten stof van het servet uitgedrukt, met hoeveel studieuse aandacht de horlogeketting met bvaloque onder het wijnglas geportret teerd. En alsof dat alles nog niet genoeg ware staat c.aar die zilveren schenkkan in het mid den en reflecteert kunstig alle lichtvlagen der omringende voorwerpen. Het heeft er inderdaad veel van of Petrus Kiers met dit schilderij zijn proefstuk ais meesler-schilder heeft willen afleggen. En dat zou best het geval geweest kunnen zijn. Want al staan mij op het oogenblik geen an dere werken van Kiers voor den geest, wij weten dat hij niet zoozeer door stillevens als wel door figuurschilderijen, onder kaars- of lamplicht gezienen personen voorstellend, be kendheid verwierf. Zoo werd hij bijvoorbeeld op een Amsterdamsche tentoonstelling in 1840 bijzonder geroemd wegens zijn inzen ding o'ie „Eene dame hare woning uitkomen de bij kaarslicht" voorstelde. En dat klopt ook wei weer met zijn artistieke opleiding, die hij van den in Worktim geboren Frieschen schil der Douwe de Hoop ontvangen had. welke ook om zijn kaarslicht-effecten reputatie ver wierf. Van dien Douwe de Hoop vindt men in Teijler eveneens een interieurschilderij, maar hij werd slechts dertig jaar oud en is bijna even weinig bekend als zijn leerling Kiers. Het stilleven van den laatste, vandaag hier be sproken, schilderde deze op 24-jarigen leeftijd. Kiers was namelijk in 1806 in de buurt van Meppei geboren, ging later in Amsterdam studeeren. waar Douwe de Hoop op het atelier van C. Kruseman werkte en stuurde in 1830, het sterfjaar van zijn leermeester De Hoop, zijn eerste schilderij naar een Amsterdam sche tentoonstelling. Met zijn eersteling had hij succes: de bestuurderen van Teyler's stichting kochten het aan en onze lezers vin den hel thans hier afgebeeld. Maar. zooals reeds gezegd, met figuratieve voorstellingen zou hij waarschijnlijk meer furore maken: tenminste, reeds twee jaar later wordt hij eervol vermeld voor een „Volksfeest op 's konings verjaardag, bij avond." Die belangstelling van den jongen schil der voor kunstlichthis tories heeft hem blijk baar in zijn gansche leven bezig gehouden. Hij toch huwde de drie jaar jongere, aanvalli ge schilderes Elisabeth Alida Haanen, die zeer gefêteerd werd om haar knappe binnenhuizen met invallend licht, die de dochter was van den silhouettenteeke- naar Haanen en de zuster van Georges Haanen, beroemd schil der van kerkinterieurs bij avondlicht. Men mag dus zeggen dat onze vriend ïn een ver licht milieu geleefd heeft en dat het van daag besproken stil leven in de kunstpro ductie tusschen Napo leon en de Grondwet een heel bijzondere plaats inneemt. Welke kunstperiode nog altijd vol amusante verras singen blijft zitten en voor nadere beschou wing steeds nog loo- nend materiaal biedt. J. H. DE BOIS. Een halve eeuw geleden Uit Haarlem's Dagblad van 1886. 20 Mei: Op het terrein der „Hilversumsche Cricketclub" aan de Van der Lindenlaan te Hilversum, hielden Zondag „R. U. N van Amsterdam en „Rood en Wit" uit Haarlem, een match. „R. U. N." bracht het tot resp. 35 en 32 punten, „Rood en Wit" speelde de eerste innings uit met 85 punten en won dus met 18 punten meer. DE HAACSCHE DIERENTUIN. Wanneer het voorstel van B. en W. door den Haagschen raad wordt aangenomen, zal de Dierentuin of zooals hij officieel heet: het Koninklijk Zoölogisch Botanisch Genoot schap voor f 850.000 in eigendom aan de Gemeente 's-Gravenhage overgaan. Het Ge nootschap betaalde kort na de oprichting in 1861 voor 5 H.A. grond een bedrag van van f 150.000. De „Tuin" zooals hij in de wandeling alge meen genoemd wordt, heeft in zijn bloeitijd tusschen 1880 en 1890 een voorname rol ge speeld in het Haagsche maatschappelijke le ven. Daarom kan het ook voor niet-Hage- naars wel aardig zijn. eenige herinneringen uit die dagen op te halen, omdat de exclusieve geest onder de toenmalige Hagenaars een verschijnsel, dat nog altijd niet is uitge storven aan de oprichting den grooten stoot heeft gegeven. De stad telde in die jaren 80.000 inwoners. Nu nadert ze langzamerhand het half mil- lioen. Officieren en ambtenaren hadden de „Wit te" en de „Tent" in het Bosch, maar de gegoe de winkelier, de industrieel en de handelaar konden deze heiligdommen niet betreden. Voor hen zou de ..Tuin", zooals de geijkte term luidt, in een lang gevoelde behoefte moe ten voorzien. Aanvankelijk had men de plaats gedacht in den zoogenaarrden Koekamp bij den Be- zuidenhoutschen Weg. doch zoowel de stad als het Domeinbestuur hadden daartegen bezwa ren. Toen werd besloten tot de tegenwoor dige plek, doch ook hier moesten verschil lende bezwaren, vooral wat betreft de ge steldheid van den bodem, worden overwon nen. De aanleg werd onder leiding van den heer Maitland met eigen werklieden van het Genootschap uitgevoerd. We zullen echter geen geschiedenis van den Dierentuin gaan schrijven, doch liever zien welke taak hij in het Haagsche leven van dien tijd vervulde. Vooral gedurende de zomermaanden was hij de plaats bij uitstek, waar de leden hun kindei-en. mitsgaders hun kinderjuffrouwen en dienstmeisjes met gerustheid konden heen zenden. Zijn beteekenis voor den Haag schen middenstand kan niet beter en raker worden geschilderd, dan Johan Gram het veertig jaar geleden deed. „Argelooze bébé's van zestien of zeventien jaar wandelen er in den namiddag gaarne en druk; zij schijnen niet zoo dadelijk te vermoe den, dat geenszins uitsluitend zoölogisch-bo- tanische studiën luitenants en rijke slente raars naar de hier en daar afgelegen paden van den tuin lokken. Zelfs wanneer de beval lige meisjes zich in de groteske sprongen en gebaren der apen verlustigen, bespeuren de onschuldigen soms niet eens. hoe ook de oogen dier gespoorde en gesnorde natuuronderzoe kers met welgevallen van de apen tot hare bekoorlijkheden afdwalen, om daar met op merkelijke volharding op te blijven rusten." De concerten. waren wel de grootste aantrekkingskracht voor velen, om lid te worden. Het bestuur had terecht begrepen, dat de vrij armzalige col lectie dieren, waarmee vooral door Amster dammers en Rotterdammers flink de spot werd gedreven, omdat beide steden zich reeds mochten verheugen in 't bezit van een „ech ten" dierentuin, geen groote attractie kon zijn voor het lidmaatschap. Daarom zon het op middelen, om den be zoekers amusementen van hooger gehalte te bieden en het mocht gelukken Dunkier met zijn Militaire Kapel te engageeren. Tevens trachtte men wat fleur in het bezoek te bren gen. door voor officieren een zeer lage contri butie vast te stellen met het gevolg, dat ze in grooten getale lid werden. Johan Gram geeft zijn meening over deze muziekuitvoeringen op de volgende, niet on vermakelijke manier weer: ..Dan stroomt van alle zijden een deftige, opgeschikte, eenvoudige, burgerlijke, aristo cratische menigte naar den tuin, beladen met shawls, zomeroverjassen en plaids, want het terrein is zóó vochtig, dat men er des avonds een gratis-dampbad ontvangt, en menige Haagsche dokter aan den „Tuin" zijn fortuin te danken heeft. Over het algemeen zou men kunnen zeggen, dat op zulke avonden de burgerfamiüën er zich nestelen, terwijl de zeer deftigen en adeiiijken daarbij de rol van trekvogeis ver vullen. De eersten doen flinke bestellingen en omringen zich met stoelen, alsof zij er den nacht willen doorbrengen; de laatsten flad deren slechts rond en strijken zelden neer." Ook in den ..Tuin" kon men den Haagschen huisvader vinden, die in den zomer gedwon gen was avond aan avond ergens met zijn vrouw en zes dochters heen te gaan. Den ge- heelen avond bleef men dan om een leeg ta feltje, waar steeds dezelfde comedie werd op gevoerd: Marie, wat zal je gebruiken? Niets. Pa. Anna. jij wat? Pank u, Pa. Vrouw, mag ik je wat presenteeren? Dank je. Mina, jij? Dank u,.Pa. Louise, wil jij niets hebben? Dank u. Pa. Maar jij. Angélique? Dank u. Pa. En jij. Dorothée? Dank u, Pa. Heusch, wie voor de dieren naar den ..Tuin" ging. kwam teleurgesteld thuis, maar wie er een studie wilde maken van de Hagenaars en van hun mentaliteit, kon verzekerd zijn van een rijken oogst! W. S. GEZANTSCHAPSRAAD KONINKLIJK ONDERSCHEIDEN. Naar wij vernemen is de heer J. M. Clemen te, die. na tal van jaren aan de Venezolaansche legatie als gezantschapsraad verbonden te zijn geweest, de volgende maand naar zijn vaderland zal terugkeeren, benoemd tot com-, mandeur in de orde van Oranje-Nassau.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 5