VRIJDAG, 5 J UNI, 1936
HAAREE M'S DA GBEA B
9
BIJVOEGSEL
AAN ALLEN!
EEN MINSTREEL.
MERKWAARDIGHEDEN.
Wanneer de zomer in 't land is, vergeten
we gauw de vervelende koude, natte dagen, of
de lasten van den winter. Dat is maar goed
ook. We moeten genieten kunnen van een
zonnedag, zonder te tobben over wat was, of
wat misschien komen kan. De Rubriekertjes-,
die op de H. B. S. gaan en misschien ook wel
vele anderen hebben wel eens in een stijlles'
het verschil moeten opgeven tusschen onbe
zorgd 'en zorgeloos. Hier ontmoeten we nu
zoo'n verschil Onbezorgd is goed, zorgeloos is
verkeerd. De boer kan nu onbezorgd tusschen
zijn akkers loopen, hij kan met plezier naar
zijn veestapel kijken, maar meteen overweegt
hij, hoe hoog de graanprijzen zijn, wat hij kan
doen, om b.v. te zorgen, dat er geen mond
en klauwzeer onder de koeien komt, enz.
Als we een heerlijk dagje uit de zorgen
zijn, zooals men dat noemt, zullen we toch
denken om: b.v. niet te ver in zee g'aan, als
we willen zwemmen, of zorgen, dat we niet
bij een mierenhoop gaan zitten, als we in 't
bosch zijn, enz. Een verstandig levend mensch
denkt natuurlijk na en zorgt dus vooruit. Zoo
spreekt het dus eigenlijk vanzelf, dat we in
den zomer al prakkizeeren over den winter.
Onaangename dingen in den vorigen winter
ondervonden, willen we nu graag vermijden.
Een van die onaangename dingen waren
een gaatje in de bontkraag van onzen winter
mantel, of meerdere gaatjes in die mooie pull
over, die we nog wel van Sinterklaas gekre
gen hadden. De schuldigen waren de motten.
En die kleine insectjes vliegen nu rond en
moeten we dus nu vangen. Eigenlijk zijn de
boosdoeners de larven. Maar als we de mot
ten gedood hebben, kunnen er ook geen lar
ven komen. Nu hebben de gevleugelde die
ren het kwaad meestal bedreven, dat wil zeg
gen, de eitjes zijn al gelegd en de larven of
rupsen liggen vaak al rustig te, slapen om
straks bij 't wakker worden zich. extra te
goed te doen. Die rupsen zijn bedekt door een
witachtig spinsel. Wanneer.je 'dat spinsel op-
kleeren of meubel ziet, verwijder het dan da
delijk.
In ons lè,nd kennen we drie soorten motten,
n.l. de pelsmot, de tapijtmot en de kleermot.
Ze .zijn alle drie even schadelijk Een moeder
mot legt'60 eieren. Daarna sterft ze spoedig.
Wat we zien rondvliegen zijn dus grootendeels
mannetj es-motten.
Déze diertjes zijn schadelijk voor ons men-
schen, maar het woninkje, dat ze weven en
bouwen is een wonder van samenstelling. De.
pelsmot maakt een kokertje van dierenharen.
Bijvi'fa groeien vergroot ze telkens haar wo
ning. De kleermot hecht twee lagen grond
stof. met spinsel aaneen. Dit spinsel komt uit
de onderlip, Ze knipt en haait dus tegelijk. Ze
zoekt de beste wolligste stof uit. In de
kostbaarste stoffen komen ook de meeste mot
ten voor.
Net als bij de vogels worden in de maand
Mei de eieren gelegd. Dit is echter het eerste
legsel. Spoedig komen er meer, Je snapt wel,
dat het mottenleger in een zomer millioenen
kan tellen.
Omdat de larven zoo klein zijn en in weg
geborgen kleeren worden bevestigd, is 't zoo
verbazend moeilijk een mottenplaag tegen te
gaan. Bijtende bestrijdingsmiddelen kunnen
moeilijk gebruikt worden, omdat die ook 'de
stof kunnen beschadigen. Nu heeft men tegen
woordig wel preparaten uitgevonden, die het
insect dooden, zonder de stof te beschadigen.
Denk maar aan de wol, die reeds door zoo'n
preparaat is gehaald, voor we er iets van ver
werken, de motzakken bevatten natuurlijk
ook een stof, waar motten afkeerig vari zijn
of die hen doodt. Toch blijft het spreekwoord
ook hier geldig: Voorkomen is beter dan ge
nezen.
Als we nu eens een heerlijken zonnedag
hebben, hang je winter spulletjes dan eens bui
ten. Motten houden niet van licht. Je kunt
dan meteen eens naar die ingesponnen larf-
jes zoeken. Kranten zijn ook een prachtmid-
del tegen motten. Wikkel de winterspulletjes
dus maar gerust in een krant van Haarlem's
Dagblad en je kunt onbezorgd zijn.
Wie van jullie wëet, wat een minstreel of
troubadour is? Niemand? Dan zal ik het jullie
maar viertellen. Een minstreel of troubadour
was' iemand, die in de Middeleeuwen de kas-
teelen en burchten afging, om daar, om zoo
te zeggen, muziekavondjes te geven. Hij had
een luit (een. snaren-instrument) bij zich en
daarop begeleidde hij zijn -liederen. Deze lie
deren-waren of door hemzelf gemaakt en dan1
bezongen, ze meestal de heldendaden van den
een of anderen ridder of vorst of het waren
liedjes, die door hét volk gezongen werden en
die door den troubadour een beetje bewerkt
waren en zoo van kasteel naar kasteel ge
bracht werden. Jullie moet niet vergeten, dat
de minstreels in'dien tijd het eenige vermaak
wareii, dat de bewoners der burchten had
den. Wij hoeven tegenwoordig maar een knop
om te draaien en we hebben radiomuziek;
maar zoo iets bestond in de Middeleeuwen
niet. Je begrijpt dus wel, dat-zoo'n trouba
dour in hoog aanzien stond en beschermd
werd door de vorsten. Vooral de moedige En-
gelsehe koning, Richard Leeuwenhart, die
ook een kruistocht meegemaakt heeft naar
het Heilige Land, om daar tegen de Turken
te strijden, heeft veel voor deze zangers ge
daan. Een voorbeeld van zoo'ri minstreelslied.
dat tot op heden bewaard is gebleven, is het
Rolanüslied.
Op de afbeelding zien jullie zoo'n trekkenden
zanger, Je kunt hem gemakkelijk namaken
van hout. Je teekent daarvoor eerst de ver
schillende deelen op een niet te dik plankje,
zaagt ze uit en vijlt de kanten goed glad. Dan
maak je de deelen in elkaar en schildert alles
in de goede kleuren; het kleed wordt paars
achtig rood; blauw de broek; zwart de laarzen,
haren en baard bruin, het muziekinstrument
geel, hangend aan een gouden koordje. Je
moet armen en beenen zoo aan de romp be
vestigen, dat ze beweegbaar blijven. Dat is het
aardigst.
lllllllllllllllllllllllllllillllilllllllllllllllllllllW
Dit typische huis wordt gevormd door een
reusachtige uitgeholde boomstam. De eige
naar, een Amerikaan, woont er 's zomers in
KINDEREN HEBBEN PLEZIER.
Kinderen vinden het altijd heel plezierig
bellen te blazen en daarom zal ik jullie hier
een goed recept geven, hoe je het zeepsop
moet maken, om mooie bellen te krijgen.
Niet elke zeep geeft bruikbare resultaten.
Het minst geschikt zijn fijne toiletzeepen.
Beter bruikbaar is de gewone groene zeep, die
moeder vast wel in huis, heeft. Die los je op in
zacht water (regenwater). Te veel oplossen is
doelloos, maar wel loont het de moeite er een
scheutje zuivere glycerine aan toe te voegen,
waardoor de zeepbellen veel langer duren. Van
zoo'n oplossing bewaart men ongeveer een
halve liter in een goed gekurkte flesch. Deze
oplossing blijft eenige dagen goed.
De korte Goudsche pijpen voldoen het best
om te blazen. De rand der pijp .moet goed nat
gemaakt worden mefe-^eep.oplossing, willen
de zeepbellen niet térstond uit elkaar spat
ten. Eveneens spat de zeepbel terstond uiteen,
als er speeksel in de pijp komt en tot den
rand doordringt. Hét is daarom het beste
meer dan één pijp te hebben bij het bellen
blazen.
Illlllllllllllllllllllllllllll
Roo was heel nieuwsgierig geworden door
dit verhaal. Toen vertelden een paar vriend
jes hem, dat ze vlak langs zoo'n walvisch ge
zwommen waren. Het was een wondërlijk
mooi gezicht. Ze waren heelhuids terugge
komen.
„Zie je," dacht Roo bij zichzelf, „als het ge
vaar bestaat is het toch niet zoo verschrik
kelijk! Ouders zijn altijd bang. Waarom zou
er met mij wel wat gebeuren en met mijn
vriendjes niet?"
ROO, DE ZEEHOND.
IVAAR ZIJN ZE?
door
W. B.—Z.
Kindren, 'k zoek mijn kindertjes,
Heb je ze ook gezien?
Zitten ze soms.in den boom,
Of op 't mos misschien?
Loopen ze daar langs de beek
Aan den waterkant?
Of spelen ze daar met elkaar
In het mulle zand?
't Is ny apen-etenstijd,
'k Zoek ze al z.oo lang.
En als het straks donker wordt,
Zijn ze o zoo bang,
Want dan brult daar koning Leeuw
Ieder vlucht dan heen.
Hij loopt dan in 't groote bosch
Dikwijls heel alleen.
Zie je apen-kindertjes?
Roep je mij dan maar?
Ik spring gauw dan naar mijn hut
En maak 't eten klaar.
In Mei leggen alle vogeltjes een ei,
Behalve de koekoek en de spriet,
Die leggen in de Meimaand miet.
Nu 'dénken' j.ulïië misschien, dat vögehnoe-
dertjes de eieren uitbroeden, net als b.v.'de
kip. Want vader haan laat zich al heel wei
nig aan zijn spruiten gelegen liggen.
Bij verschillende onderzoekingen is komen
vast te staan, dat verschillende vogelva
ders ook broeden. Ooievaar en spreeuw wis
selen b.v. geregeld hun vrouwtjes af'. Zitten ze
niet op de eieren, dan zijn ze er op uit om
voedsel te zoeken.
Een bijzonder geval doet zich voor bij den
Amerikaanschen struisvogel. Het wijfje legt
eieren eri het mannetje blijft daar 8 weken
op zitten zonder voedsel tot zich te nemen.
Daarna zorgt hij ook voor de opvoeding. Het
wijfje trekt er zich niets van aan, soms pikt
ze zelfs haar jongen, zoodat het mannetje
zijn kinderen tegen de moeder beschermen
moet.
Bij het talegallahoen, een Australische vo
gel, heeft pok wat merkwaardigs plaats. De
haan maakt een hoog nest van afgevallen
blaren. Als de blaren gaan gisten en er dus
flink warmte ontwikkeld wordt, legt de hen
eieren Daarna trekken haan en hen zich
niets meer van de eieren aan. Na 6 weken ko
men de kiekens uit het ei en werken zich uit
de bladerenhoop. Ze leiden dadelijk een zelf
standig leven.
W. B.—Z.
Wist je dat? Alleen in Amerika zijn ruim
18.000 bioscopen; in Europa 40.000.
groeide zienderoogen. En weldra zag Roo de
omtrek van een scheepsromp, de drie masten
waaraan de zeilen waren bevestigd en de
kleine schoorsteen, waaruit onophoudelijk
dikke zwarte rook kwam. Omringd door ijs-
schotsen, kwam het schip bijna niet vooruit.
Uitgeput van vermoeidheid .kroop Roo op een
ijsschots om een beetje uit te rusten. Hij keek
en keek en keek naar de wonderlijke wal
visch. Zou hij nu teruggaan? Neen, hij zou
nog dichter bij gaan; op den rug van de
walvisch was geen leven te bespeuren. Om
het schip had zich een heel ijsveld gevormd.
Daar ging Roo naar toe. Hij was op nauwe
lijks 20 meter afstand van het schip gekomen
Waar bleef het gevaar?
Op hetzelfde oogenblik hoorde Roo een ge
luid. Hij hief zijn kop op en zag twee vreemde
wezens, bedekt met bont, die over de reeling
hingen en hem met aandacht bekeken. Een
van hen klom over boord en naderde den zee
hond voetje voor voetje. Eerst wilde Roo vluch
ten, maar toen won zijn nieuwsgierigheid het;
zonder zich te verroeren wachtte hij, klaar om
bij de minste verdachte beweging in het wa
ter te duiken. Hij wist niet, dat het een
mensch was, die naderde. Met zijn groote
vochtige zeehondenoogen keek hij verbaasd
naar het wezen, dat hem daar op twee bee
nen naderde. Plotseling voelde hij een hevige
slag op zijn kop en toen wist hij niet meer
wat er met hem gebeurde
Toen hij weer bij bewustzijn kwam, bevond
hij zich in een donker vochtig hok in den
buik van de walvisch. Het monster sidderde
Het had de ijsschotsen en blokken overwon
nen en spoedde zich nu naar Zuidelijker stre
ken, terwijl het Roo wegvoerde van zijn ouders
zijn vriendjes en kameraadjes.
Telkens kwamen menschen naar Roo kijken
en hij hoorde, dat ze zeiden: „Een heele
mooie zeehond; net iets voor den dierentuin!"
En nu zit Roo opgesloten in een Europee-
schen dierentuin; nooit zal hij meer Tresch
en Tika terugzien, nooit, meer in de noorde
lijke ijszeeën zwemmen. En in de uren van
eenzaamheid overpeinst hij bitter, hoe onver
standig en dom het is van kleine zeehondjes
om ongehoorzaam aan hun ouders te zijn. i
GAUW, GAUW. GAUW.
door W. B.Z.
vV
Gauw, gauw, gauw,
Want Jan telt af.
Zoek je schuilhoek maar.
Hij is al aan negentig.
Spoedig is hij klaar.
Gauw, gauw, gauw,
Ik zie een plaats.
Achter 't kippenhok.
't Haantje springt van den schrik
Dadelijk op stok.
Gauw, gauw, gauw,
Ik zie een plaats
Bij de duiventil
„Honderd!" roept Jan en 't is
Overal nu stil.
Gauw. gauw, gauw.
Rie loopt nog rond
Nu is zij erbij.
Misschien verlos ik haar,
Ja; dan is ze vrij.
De kleine, grauwe zeehond, bezaaid met
lichte vlekken, was de mooiste zeehond van
het heele eiland. Zijn ouders waren heel
trotsch op hem, en telkens als ze hem za
gen, dansend op den top van de golven, stre
ken ze met voldoening over hun lange, han
gende snorrebaarden, terwijl in hun groote
oogen een uitdrukking van teederheid kwam.
Allebei dik en leelijk, herinnerden ze zich nog
maar al te goed den tijd, dat ze zelf jong wa
ren en als ze Roo nu. zoo groot en sterk zagen,
voelden ze zich onmetelijk gelukkig.
De poolwinter begon. Op de blauwen golven
van de Oceaan, scheen het aantal ijsbergen
van de Ocseaan, scheen 't aa.ntal ijsbergen zich
te verdubbelen en te verdriedubbelen en om
woonde, trok een muur van ijs op.
Spoedig zou de lange nacht vallen, die meer
dan zes maanden duurde en die door niets
anders verlicht werd dan door 't geheimzin
nige Noorderlicht, dat langs den hemel speel
de en verder zou er stilte heerschen,
Tresch en Tika, de vader en moeder van
de kleine Roo begonnen zich ongerust te ma
ken over het vraagstuk, waar in den Pool
nacht aan voedsel te komen als de zee dicht
lag. Maar Roo trok zich van dat alles niets
aan: inplaats van in het water, speelde hij nu
op het ijs. Soms zag hij aan den horizon een
bruine rookwolk, die echter vrij spoedig ver
dwenen was. Hij vroeg aan zijn moeder wat
dat was.
„Dat." antwoordde Tika. die veel ervaring-
had, „is een heel gevaarlijke walvisch, die
echter niet veel voorkomt hier. Hij duikt
nooit onder water en spuwt alleen maar van
die bruine rook, Boosaardige wezens leven op
hem en zijn rug is bekleed met scherpe ste
kels. Die wezens zijn bekleed met bont en ze
dragen stokken, die vuur en verderf spuwen
Verschillende zeehonden sterven ieder jaar
door hen en er is geen ander middel om aan
hen te ontkomen, dan een overhaaste vlucht
Als je ooit in de buurt komt, van zoo'n ge
vaarlijke walvisch. maak dan rechtsomkeert,
anders zie je nooit je vader en moeder meer
terug."
UIT DE NATUUR
Kellner: U zult dit tafellaken moeten ver
goeden meneer. Er is met een sigaar een
gaatje, in gebrand.
Heer: Maar dat heb ik niet gedaan, dat
moet een ander gedaan hebben,
Kellner: Ja meneer, zoo gaat 't altijd. De
een geeft den ander de schuld. Uw voorgan
ger zei ook al, dat hij 't niet gedaan had.
Mevrouw tot dienstmeisje, dat zich aan
meldt: „Waarom ben je uit je vorige betrek
king ontslagen?"
„Ik vergat telkens de kinderen 's morgens
te wasschen."
Jantje: „Hè, mammie, neemt u dit meisje
dan."
rizon Mei een omweg kroop hij naai net wa
ter, om niet ge2ien te worden door zijn ouder-s
en zijn vi-iendjes. Eindelijk had hij het open
water bereikt. Als een pijl uit de boog zwom
hij weg, handig de ijsblokken ontwijkend, die
hem telkens den doorgang belemmerden.
Vlugger, vlugger! Want de walvisch kon wel
eens verdwijnen. En hij was nog zoo ver weg!
En Roo, hijgend van het harde zwemmen,
spande zijn uiterste krachten in. De rookpluim
Er zijn verschillende groeiwijzen, als snoe
ren. leiboomen, struik- en pyramidevorm.
Snoeren zijn aardig als randen in de moes
tuin, leiboomen plaatst men tegen muur of
'schutting.
De appel bloeit iets later en geeft rose
bloesems, die later verbleeken.
Beide vruchten behooren tot de pitvruchten
.met vleezige schil, sappig vruchtvleesch en
klokhuis met pitten.
De kers, pruim, perzik, abrikoos behooren
tot de amandelachtlgen en hiervan bestaan
ook heel wat variëteiten. De kerssoorten ko
men in West-Azië in het wild voor, evenals de
pruim.
Wie vruchtboomen in de omgeving heeft of
wel eens in een boomgaard komt, weet dat de
vogels ook echte vruchtenliefhebbers zijn.
Lijsters zijn dol op kersen en morellen en
als je eenmaal het lawaai gehoord hebt, dat
spreeuwen kunnen maken in een volgeladen
pereboom, dan verwonder je je nog, dat er ook
nog gave vruchten aan blijven zitten. Voor
fijn fruit worden de vruchtboomen dan ook
dikwijls door netten beschermd. Ook wel door
fijn gaas, waarvan een geheele kooi is opge
steld. Ik heb wel eens gezien, dat van peren
alleen een steeltje en het klokhuis overbleef
met een gedeelte van de schil, De vogels we
ten best wat lekker is en er is heel wat spek
takel noodig om die lekkerbekken te verjagen.
S.
WIE ZOEKT ER MEE?
Hier is iemand aan het zwemmen. Wie ziet
hem.
En hel werd zijn hariewensen vanuaag of
morgen eens zoo'n gevaarlijke walvisch te
ontmoeten. lederen dag kroop hij een ijsberg
op, om te zien, of hij nergens aan den hori
zon een rookpluim ontdekte. Maar helaas,
telkens moest hij weer onverrichterzake terug
keeren. Maar eindelijk op een dag. daar zag
hij de langverwachte rookpluim aan den ho-
ONZE VRUCHTENBOOMEN.
In de kranten vindt men allerlei berichten
over de bloeiende pracht in Betuwe en Beem-
ster. Verschillende fiets- en autotochten wor
den georganiseerd om de menschen zooveel
mogelijk van die schoonheid te laten genieten.
Het is dan ook een onvergetelijke aanblik
zoo'n uitgestrekte boomgaard met een dik
wit bloesemdek te zien getooid, maar ik voor
mij vind, dat een vrijstaande boom in bloesem
rijkdom nog meer indruk maakt.
Pereboomen bloeien iets vroeger dan de
appels en de bloesems zijn wit. Als je die
bloempjes goed bekijkt, zie je wel overeen
komst met de roosachtigen, maar het vrucht
beginsel is onderstandig en dit groeit latei-
uit tot de vrucht, terwijl de restjes van de
bloemkelk bovenop blijven zitten.
Al heel gauw komen de insecten de fijnste
bloesems bezoeken, en deze zorgen voor de
bestuiving. die weer noodzakelijk is voor de
vruchtzetting. Het is een aardig gezicht als
na den bloei de vruchtjes beginnen te zwellen.
Door lichte nachtvorst, harden wind of hagel
valt er altijd nog een gedeelte af.
Er is ook veel zorg en arbeid voor noodig
om de boomen zoo gezond mogelijk te houden,
teneinde zoo gaaf mogelijk fruit er van te
kunnen oogsten. Door enten worden betere
soorten verkregen. Daartoe wordt een klein
takje van een speciale variëteit aan den on
derkant aan twee zijden afgeplat en in de
afgesneden wilde stam geplaatst, dat de groei
lagen van beide soorten, dus ent en onder
stam, precies tegen elkaar liggen. Met was en
banden wordt dit nog op elkaar gehouden en
als alles goed gaat vergroeit het edele ent
stuk met de onderstam.