V R IJ D A G 3 JUtl 1936
HAARLEM'S DAGBLAD
AAN ALLEN!
Jullie hebt misschien wel gehoord of gele
zen, dat men weer begonnen is aan het droog
maken van een stuk van de vroegere Zui
derzee, en wel een stuk dat grenst aan de
provincies Friesland en Overijsel, de zooge
naamde Noordoostpolder, die bijna zoo groot
zal worden als de helft van de provincie
Utrecht. Als dit deel drooggemaakt is. dan
is daarmede verdwenen het eiland Schokland
heelemaal en het eiland Urk zoo goed als ge
heel, want alleen de westkant van Urk zal
dan nog aan 't water grenzen, maar 't idéé
van een eiland is toch weg. Wie dus deze
beide stukjes merkwaardig Nederland nog in
zijn oude hoedanigheid wil zien, moet niet
te lang wachten een tocht naar deze eilanden
te maken, want anders kon er van de eilan
den wel eens niet veel meer over wezen. Beide
eilanden zijn vroeger veel grooter en belang
rijker geweest dan tegenwoordig. Op school
leeren jullie dat de Zuiderzee er niet altijd
geweest is, maar dat op de plek waar later de
Zuiderzee gekomen is, eerst het meer Flevo
was en dat dat meer door verschillende stor
men steeds grooter geworden is tot het ein
delijk de Zuiderzee genoemd werd, die we nu
weer geregeld kleiner maken. In dien ouden
tijd dan, toen de Zuiderzee nog lang zoo groot
niet was, was Urk het middelpunt van een
vruchtbare, welvarende landstreek. Het Urker
hooi was in dien lang vervlogen tijd een zeer
gewild handelsartikel. Tegen het eind van de
10e eeuw schijnt het eiland Urk al bestaan
te hebben, want in oude boeken wordt al ver
haald, dat in 966 de toenmalige Duitsche
keizer Otto I de helft van 't eiland schenkt
aan een Keulsch klooster en later lezen we,
dat het klooster hier een rusthof gemaakt
heeft voor zieke kloosterbroeders. Eén van
deze broeders heeft ook een beschijving ge
geven van de groote watervloeden, die Urk
steeds kleiner deden worden, inzonderheid
die van 1230. Later is het eiland in bezit
gekomen van Amsterdam, maar groote water
vloeden knabbelen er voortdurend stukken
af. De vuurtoren b.v. stond in 1619 nog 112
voet van zee af, doch in 1661 maar 61 voet
meer; zoo hadden de stormen dus op het
eiland huisgehouden. Bij één van die stormen
is ook verdwenen een kerk, die moet gestaan
hebben op 't Zuidwesteinde van Urk. Nog he
den ten dage is daar een ondiepte waar de
schippers bij 't voortboomen van hun sche
pen op steenen sto'oten, zeer waarschijnlijk de
overblijfselen der grafzerken, want je weet,
in dien tijd werd in en om de kerken begraven.
Ook ten Oosten van 't eiland is een ondiepte,
die de Nagel, genoemd wordt,, naar een ge
deelte van 't eiland, dat eertijds zóó. heette
Reeds in 't begin der 12e eeuw was dit ge
deelte bekend door 't gevaar voor de schepen,
vooral bij laag water, om lek te stooten op
de steenen, die hier op den bodem der zee
lagen. Vreemdelingen, die naar het eiland
moesten, namen dan ook een loods aan boord,
die hen veilig tusschen de steenmassa's kon
doorbrengen. En ook nu nog mijden de vis-
schers deze plek voor 't gevaar hun netten te
scheuren. Zeer waarschijnlijk heeft ook op
dit gedeelte vroeger een kerk gestaan, want
omstreeks 1770 heeft men hier een oude kerk-
kandelaar opgevischt en het doopvont, dat
thans staat in de Roomsche kerk te Ommen
heet afkomstig te zijn van deze kerk. Ook in
een lijst van kerkelijke goederen van het
Sint-Odulphusklooster te Stavoren is sprake
van een kapel te Nagele. Na het jaar 1250
hoort men echter al niet meer van deze kerk;
ze is zeker dan al door den vloed verdwenen.
Zooals het met Urk gegaan is, zoo ging het
ook met Schokland. Ook dit eiland is vroeger
veel grooter geweest dan thans. In oude kro
nieken lezen we van het vette Schokland met
zijn vele rijke bezittingen, die men op het
eiland vond. Toch was het eiland veel lager
gelegen dan Urk en had dus nog meer van
overstroomingen te lijden. Hier lagen ook
verschillende, betrekkelijk dicht bevolkte
buurten, o.a. Enst en Emmeloord. Evenals Urk
kwam Emmeloord in den loop der tijden aan
Amsterdam. Waarom was Amsterdam zoo op
't bezit dezer eilanden gesteld? Omdat ze voor
de vaart naar het Marsdiep noodig hadden
een vuurtoren op deze eilanden. Voortdurend
sloegen groote stukken van 't eiland af, in 't
jaar 1825 zelfs J200 meter dijk met het ach
tergelegen land, waarbij ook tal van menschen
levens verloren gingen en tusschen 1798 en
1850 was het noordelijk deel van 't eiland ge
heel verdwenen. De overblijvende bevolking
leed 'n armoedig bestaan; de heerten Salomon
son te Almelo en Bottenheim te Kampen heb
ben zelfs getracht door de oprichting van
weverijen meerdere welvaart onder de eiland
bewoners te brengen, doch deze pogingen zijn
geheel mislukt. De bevolking verarmde hoe
langer hoe meer en daar de kosten van on
derhoud der dijken hoe langer hoe zwaarder
werden, gingen er stemmen op het geheele
eiland maar aan de golven prijs te geven en
de bevolking over te brengen naar de na
bijgelegen plaatsen en ze daar aan een ander
middel van bestaan te helpen. Tot algeheele
opruiming is het wel niet gekomen maar toch
kreeg 10 Juli 1859 de toenmalige burgemees
ter, de laatste, zijn ontslag en het deel van
't eiland, dat men met het oog op de scheep
vaart op de Zuiderzee liet bestaan, werd bij
de stad Kampen gevoegd. Het handjevol be
woners, dat Schokland nog herbergde werd
overgebracht naar Brunnepe, Vollenhove, Urk
Blokzijl en Volendam. Straks als de droog
making van dezen polder voltooid is, zullen
wij weer wandelen op de plek waar eens dit
alles verdwenen is en wij zullen het goudgele
graan zien groeien, waar nu nog de golven
loeien.
W. B.—Z.
Beter laat dan nooit. Volgens een En-
gelsch blad is mrs. Laura M. K. Barell eerst op
68 jarigen leeftijd met schilderen begonnen
en op 71-jarigen leeftijd had ze reeds op 15
tentoonstellingen geëxposeerd.
Een familiestuk. Een 78-jarig Amster
dammer beweert een gouden horloge te heb
ben, dat al 253 jaar in zijn familie is en waar
aan hij in ae ruim 40 jaren, dat hij het draagt
maar voor 10 cent aan onkosten heeft gehad.
KRALEN-RIJ GEN.
door W. B.—Z.
Met een lange sterke draad
En een dunne naald,
Rijg ik kraaltjes, mooie hoor
Voor mijn zusje Fiet.
Ik rijg lange roode peertjes:
Dunne glazen o zoo teertjes.
En blauwe net vergeet-mij-nietjes,
En geel-gevlamde, net margrietjes
Dan groenig blauwe als de zee
Een er.kle zilvren neem ik mee.
Ten slotte vijf als melk zoo wit
Dan nog drie zwarte 't lijkt wel git,
Nog deze rose, net een roos
Ik schei er uit. Leeg is de doos.
EEN WERKJE VOOR KLEINE ZUS
Dit aardige popje moet groote zus voor
kleine zus maken. Ze moet eerst het popje
uitknippen en kleuren. Dan knipt ze het wan
deljurkje en hoedje uit. 't Is wel aardig, de
noppen vuurrood te kleuren en ook het lint
om het hoedje vuurrood. Je ziet aan de
mouwtjes die verlengstukjes. Die buig je om
de armpjes.
Nu komt het trainingspak aan de beurt.
Kleur of verf dat maar donkerblauw. Het
mutsje moet natuurlijk van dezelfde kleur
zijn. Het pak heeft 8 verlengstukjes. Alles
wordt nog steviger, als je er carton achter
plakt.
Ik beloof kleinen broer, dat ik 'n volgenden
keer voor hem een leuk speelgoed zal geven,
dat groote broer voor hem moet maken.
Zoek maar vast een cigarettendoosje op om
de schatten in te kunnen bewaren. Wil ik
heel stilletjes vertellen, wat er komt? Huisjes,
dieren, bloempotjes, enz. enz.
W. B.—Z. i
WAT DE GEIT EN DE BOK MET ELKAAR BESPRAKEN.
HOE OOM HENDRIKUS ER DEN DOUANE
BEAMBTE IN LIET LOOPEN
„Maar man," zei Oom Hendrikus glunde
rend. „ik heb je toch gezegd, dat er niets van
belang in zat. Ik heb mijn warme middag
maaltje meegenomen in wat hooi. Maar u was
eigenwijs, geloofde me niet ennu hebt u
uw handen gebrand!"
DAT KOMT ER VAN.
„Zeg, Geitje, vind jij het ook zoo heerlijk,
dat het weer zomer is en wij in de weide kun
nen spelen, inplaats van aldoor in die don
kere stal opgesloten te zitten?"
„En of, Bokje; den heelen langen winter
verlang ik altijd naar het oogenblik, dat de
boer de staldeur zal openen en we de fris-
sche lucht in kunnen ademen. Zouden er dit
jaar weer logeetjes op de boerderij komen?"
„Ik denk het haast wel. De kinderen uit
de stad komen bijna elk jaar. Dat is eigen
lijk het eenige van den zomer, wat ik niet
zoo erg prettig vind."
„Nee, ik ook niet; want soms zijn er plaag
geesten bij en dan weer zijn het kinderen,
die denken, dat we speelgoeddieren zijn en
die ons probeeren op te tillen en met ons sol
len. Anderen zijn weer bang voor ons en loo-
pen met een groote boog om ons heen, net als
of wij hen kwaad zouden doen."
„Ja, als de kinderen maar eens zouden wil
len begrijpen, dat het 't prettigst voor ons,
dieren is, wanneer ze ons met rust laten en
zich zoo min mogelijk met ons bemoeien."
„Laten we maar hopen, Bokje, dat de kin
deren, die dit jaar op de boerderij komen lo-
geeren, rekening zullen houden met onze wen-
schen."
Merkwaardig. Een politieagent te Sid
ney heeft 5 kinderen, die op denzelfden dag
jarig zijn.
Roode bliksemstralen. Deze veroorza
ken zoo goed als nooit brand, omdat deze bijna
altijd vergezeld gaan van flinke regenbuien.
Anders dan bij ons. In een heel klein
Schotsch gehucht, „Tweedhope Foot" staat
de kleinste school van heel Groot-Brittannië
en wordt bezocht door slechts 3 "leerlingen
waarvan er een 5 KM. van school woont,
welken afstand hij 2 m. daags moet afleggen.
WIE ZOEKT ER MEE?
Bijen als ventilators. De bijen zorgen in
hun korven ook voor luchtverversching. Een
aantal werkbijen stellen zich op bij den in
gang van den korf en klappen vlug met hun
vleugels heen en weer. waardoor een vrij
sterke luchtstroom ontstaat, die maakt dat
de lucht in den korf frisch blijft. Proeven
hebben bewezen dat deze luchtstroom zoo
sterk is, dat ze een kaars kan uitblazen.
Geen druk straatverkeer? In China oefe
nen barbiers, tandartsen, dokters en brief
schrijvers hun beroep op straat uit. Het is
zelfs mogelijk daar op straat een knoop aan
je jas te laten naaien.
Oom Hendrikus had een reisje naar het
buitenland gemaakt en keerde weer terug in
zijn vaderland. Bij de grens werd hij aan
gehouden door de douane.
Een vlugge typiste. Bij een wedstrijd in
typen, waaraan door 300 personen werd deel
genomen, behaalde mejuffrouw James den
eersten prijs; ze typte in 1 uur tijds 232 re
gels en had daarin slechts twee verkeerde
aanslagen.
Een schelpensjaal. Deze was onlangs te
zien op een tentoonstelling in Sidney. De
schelpen waren één voor één doorboord en
aan elkaar geregen.
Vliegen-nakomelingen. Indien de vliegen
niet zoo talrijke vijanden hadden, zou de na
komelingschap van een viiegenpaar meer dan
20 millloen vliegen tellen.
Onbegrijpelijk. In de postkantoren der
Vereenigde Staten van Amerika, liggen meer
dan 2.000.000 brieven met geldswaarde, die
door verkeerde adresseering onbestelbaar zijn.
Er woonde eens een moedermuis met haar
zoontje Snuffeltje in een holletje achter de
provisiekast. Zij hadden ruim te eten want
in die kast was altijd wel een korstje kaas of
een reepje spek te vinden. Maar één ding
was jammer: voor de kast werd elke dag een
muizenval neergezet en dat is het leelijkste
ding dat maar voor muizen te bedenken is.
Eiken dag smeekte moedermuis haar zoon
tje, toch op te passen dat hij er niet te dicht
bij kwam. Maar Snuffeltje vond dat moeder
overdreven bang was en besloot. dat_hij op
een nacht, wanneer moeder sliep, eens van
naderbij zou gaan kijken, hoe dat valletje
nu toch eigenlijk in elkaar zat.
Het was al Iaat in den nacht toen een
klein ondeugend muizensnuitje uit het hol
letje van de provisiekast kwam kijken. Het
was Snuffeltje, hij had zijn zin doorgezet en
was nu op weg naar den muizenval. Voor
zichtig, zoodat niemand hem hoorde, sloop
hij verder. En ja, daar stond nu dat ding,
waarvoor "moeder hem gewaarschuwd had.
„Het ziet er niets gevaarlijk uit", vond
Snuffeltje en liep er eens omheen. Daar zag
hij, dat aan het haakje binnenin een heer
lijk stukje spek hing, Zoo iets lustte hij wel.
.Kijk", dacht Snuffeltje, „het deurtje
staat open. ik kan het stukje spek zoo weg-
happen". Hij kroop er in en zette zijn tandjes
al in het spek toenflap, het deurtje
klapte dicht en Snuffeltje zat gevangen. Hij
riep en huilde wel: ,.0. moeder, kom toch
helpen", maar het gaf hem geen zier.
Den volgenden morgen vonden de men
schen die in het huis woonden een klein
muisje in de val en ze gaven het aan de
poes.
Dat komt er van, ondeugend muisje!
TOES, oud 11 jaar.
HAD MIJNHEER NIJRIEK GELIJK?
Antwoord:
suTapatqos
-3§ OII0S51OUO op uba s^ara iep 'JfftlQ snp
jpuftH aaaqufiui jeS ëutqjauido ufiz .iooa
•uojuAV uanBAJOA uaMnaa laaAooz uii la^qoa
aip 'piaqpno ap Tin siaduiaj apufiz piooi
-IOA qfipSap ibaü uba sauitu ptaqufiia^aaAV
ui uaruAL 'uaqraMMnoq apiooqÓAUO sje ap
-Avnoqosaq ^aufin raaqufiui ^uav tubm .'uaaN
Deze visscher kijkt zoo bedroefd, omdat hij
zijn hond kwijt is. Maar als hij eens goed om
zich heen keek, zou hij het dier zien. De hond
houdt zich nJ. schuil. Toe. kijken jullie ook
eens goed uit je oogen, of je het dier ziet. Je
zou er den visscher een heel groot plezier
mee doen.
„Mijnheer, maakt u die koffer van u maar
eens open. Die ziet eT een beetje verdacht
uit!"
„Maar m'n beste man", antwoordde Oom
Hendrikus, „ik verzeker u, dat ik niet smok
kel. Er zit niets van belang in deze koffer."
„Met uw praatjes heb ik niets te maken.
Open die koffer, zeg ik u! En een beetje vlug,
of we nemen andere maatregelen!"
Sputterend en mopperend maakte Oom
Hendrikus de koffer open en haastig haalde
de douane-beambte zijn vingers er door
„Auau.... au.... au....! Wat is dat
voor gloeiends?" kermde de beambte.
Toen mijnheer Nijriek laatst in Grieken
land was, maakte hij tegen zijn vrouw de
volgende opmerking
„Zie je, ook vroeger begonnen de men
schen te bouwen zonder dat ze het geld had
den, om hun bouwwerken te voltooien!"
Mevrouw Nijriek knikte instemmend. Maar
nu moeten jullie eens zeggen, of mijnheer
Nijriek het bij het juiste e'inde had?