VRIJDAG 31 JULI 1936
HAARLEM'S DAGBLAD
BIJVOEGSEL
AAN ALLEN!
In de rubriek van 17 Juli, waarin ik je ver
telde, dat ik er een weekje van door ging, be
loofde ik je tevens na mijn terugkeer jullie 't
een en ander te vertellen van 't geen. ik in
dien tijd gezien en gehoord heb. Welnu dan!
Mijn eerste bezoek betrof Gouda, waar ik nog
het een en ander wilde zien gewaar te wor-
worden omtrent de pijpenfabrikatie, waarvan
ik onlangs al iets meedeelde. Ik wilde n.l. we
ten hoe het kwam, dat juist in Gouda die pij-
penfabricatie al voor meer dan 300 jaren be
oefend werd. De oorzaak bleek heel eenvou
dig te wezen. Het zijn n.l. Engelsche soldaten
geweest, die deze kunst in Holland gebracht
hebben. Op school hebben jullie natuurlijk
meer dan eens hooren vertellen, dat in de
dagen van den 80 jarigen oorlog uit allerlei
landen soldaten gehuurd werden o.a. ook uit
Engeland en Schotland. Het waren deze sol
daten, die in hun land pijpenmakers waren.
Jullie weten ook dat in dien tijd in de winter
maanden niet gevochten werd; dan werden de
winterkwartieren betrokken en zoo verbleven
dan tal van die Engelsche en Schotsche sol
daten in den wintertijd te Gouda, waar ze hun
handwerk weer gingen beoefenen om ook in
dien tijd aan den kost te kunnen komen. Van
deze soldaten hebben de Gouwenaars de kunst
dus geleerd.
Wie van jullie ooit in Gouda komt moet voor
al niet vergeten een bezoek te brengen aan
't prachtige stadhuis, dat van binnen en van
buiten zeer de moeite van 't bezichtigen
waard is. Natuurlijk ga je dan ook naar de
Groote of St. Janskerk om de wereldberoem
de, gebrandschilderde ramen te bewonderen.
Deze ramen zijn gxootendeels geschilderd dooi
de gebrs. Dirk en Wouter Crabeth,-.die in
de 2e helft der 16e eeuw daar leefden.
Na de kerk kun je dan nog in het museum
bezichtigen de gouden beker door Jacoba van
Heieren indertijd aan de stad Gouda geschon
ken voor de verleende geldelijke hulp vooral in
haar strijd tegen haar neef Filips van Bour-
gondie. Van Gouda ging de reis naar Bergen-
op-Zoorn. Wat een uithoek hoor ik jullie al
zéggen. En juist omdat het zoo'n uithoek was.
ging ik er heen. We trekken in onze vacanties
In den regel naar de Veluwe, de Achterhoek
of het Zuiden van Limburg. Brabant, vooral
de uiterste westkant van Brabant wórdt zoo
goed als nooit bezocht door vacantiegangers.
Ik wilde nu eens kijken of zij, die dat stuk van
ons land gewoonlijk vergaten, gelijk hadden
of niet. En laat ik nu maar dadelijk zeggen,
dat Bergen op Zoom me zeer, zeer is meege
vallen. De stad is heusch de moeite van een
bezoek waard; vooral vóór hem of haai- die
van mooie oude gebouwen houdt. Het is niet
meer de groote, drukke handelsstad die het
eens was in het laatst der 15e en het begin
der 16e eeuw. Het heeft evenals zoovele van
onze eertijds bloeiende steden zijn verdron
ken land, het zoogenaamde Verdronken land
van het Markiezaat. Dezen naam vinden we
weer terug in den naam Markiezenhof, eer
tijds de woning van den Markies van B. o. Z.
Het gebouw doet thans dienst als kazerne en
heet als zoodanig het Prinsenhof. Was Bergen
op Zoom vroeger beroemd als koopstad, thans
is het dat om zijn lcweekerij en handel in as
perges en ansjovis. Men vertelde me, dat ei-
jaarlijks ongeveer 1 millioen kilogram asper
ges geteeld worden, die bijna allemaal in ons
eigen landje worden verorberd. Wie van varen
houdt, kan hier ook zijn hart ophalen; een
mooie tocht is hier met een vischschuit of
hoogaars, zooals ze die hier noemen een
tochtje op de Schelde waarbij dan het ver
dronken land van Reimerswaal bezocht kan
worden. Bij laag water kan men over de plek
loopen, waar eens de machtige stad Reimers
waal heeft gelegen. Op de zandplaten kunnen
we dan in den regel ook eenige zeehonden
zien, die zich in 't zonnetje liggen te koeste
ren. We hoeven niet bang te zijn er te dicht
bij te komen, want één der dieren ligt op den
uitkijk en als deze meent dat het tijd wordt
om zich te verwijderen, geeft hij een schreeuw
en in een oogenblik is de heele troep in be
weging en in het zilte nat verdwenen. Een
eigenaardige manier van ansjovis vangen
heeft men hier. Bij laag water worden eerst
rijen lange takken in den grond gestoken en
daarachter, dat is aan den kant van de kust,
zet men takkebossen in trechtervorm in den
grond en in dezen trechtervorm zet men nog
eens weer schuinstaande takken. Bij wassend
water, bij vloed dus, zwemt de visch de tak
ken voorbij in de richting van het strand, en
wordt straks bij 't intreden van de eb mee
teruggevoerd naar zee, maar blijft achter in
den trechtervorm, waar ze straks, als 't water
geheel teruggeloopen is. gemakkelijk opge
schept kan worden. Deze visscherij noemt men
weervisscherij. Ook de omgeving van Bergen
op Zoom is zeer de moeite van een bezoek
waard, vooral de Wouwsche Plantage. Van
Bergen op Zoom bracht een autobus me naar
Antwerpen. De weg leidde door een prachtige
streek langs en door verschillende kleine dorp
jes naar het grensplaatsje Putte, waar we
natuurlijk voor de douane moesten uitstap
pen. Maar al hadden we niet in 't douane
kantoor moeten zijn, dan zouden we toch
niet verder gekund hebben, want er lagen
dwars over den weg 2 zware boomen aan
kettingen, die 't onmogelijk maakten ineens
door te rijden. De vriendelijke grenswachter,
die wel zag dat we geen smokkelaars waren,
gaf ons dadelijk een kaart van België, waar
op niet alleen tal van raadgevingen maar
ook tal van merkwaardigheden van allerlei
Belgische steden vermeld stonden. Van Putte
bereikten we weldra Antwerpen, waar we onze
reis beëindigden voor het Centraal station
(Middenstatie zeggen de Belgen). Wat het
aantal inwoners betreft, is Antwerpen wel
zoowat gelijk aan Amsterdam, maar wat de
drukte betreft, lijkt het wel vier a vijf maal
zoo groot. Misschien komt dit doordat de Belg
zijn vertier meer dan wij Hollanders buitens
huis zoekt. Wat me in Antwerpen het meest
getroffen heeft is wel de tunnel onder de
Schelde door. Verbeeld je, je loopt een weg
van 572 meter onder den bodem der Schelde
door die bijna 32 meter lager ligt dan de dek
laag van den kademuur. Voor een halve frank
per persoon mag je deze wandeling maken,
nadat eerst de lift je naar beneden gebracht
heeft, die je straks na afloop van de wande
ling aan den anderen kant van de Schelde
weer naar boven brengt. Wat ik verder nog in
België en in ons eigen land heb gezien, ver
tel ik jullie de volgende week.
W. B.—Z.
DE DRAAK DER SURINAAMSCHE INDIANEN
Hans Wolters, de bekende, jonge ontdek
kingsreiziger was terug van een ontdekkings
reis door Thibet. Hij had een zwerftocht van
eenige jaren gemaakt en de ontdekkingen, die
hij daar gedaan had, hadden hem beroemd
gemaakt. En nu wilde hij opnieuw er op uit
trekken, naar een of ander onbekend gebied,
om daar dingen aan het licht te brengen, die
tot nu toe onbekend waren aan de beschaafde
wereld.
Op zekeren ochtend zat hij achter zijn werk
tafel, terwijl hij een kaart van Afrika bestu
deerde, toen de bel ging. Het was nog vroeg
nog geen tien uur. Wie zou hem nu al storen?
Eenige oogenblikken later stapte zijn vriend
en collega Jan Maarsen binnen. Maarsen was
twee jaar ouder dan Hans, maar minder door
het lot begunstigd. Zijn expedities waren ook
nooit zoo goed geslaagd als die van Hans,
voornamelijk kwam dat doordat Maarsen te
waaghalzerig was.
„Gelukkig, dat ik je thuis tref, Hans,"' zei
hij. Je kjint nooit raden, waarom ik op dit
vroege uur bij je binnen val!" Hij trok een
geheimzinnig gezicht en vervolgde:
„Je weet, dat ik met niemand over mijn
laatste expeditie naar Suriname gesproken
heb. Ik wilde eerst jou iets laten zien Dit
En hij wierp een foto voor Hans op tafel. Deze
boog er zich geïnteresseerd over heen. sprong
toen op. „Ohzei hij.
De foto gaf de afbeelding van een monster
dat uit een hol kroop, weer. Het was een on
bekend soort reptiel; in den wijd geopenden
bek stonden reusachtige tanden en uit de
oogen sprak een zoodanige kwaadaardigheid,
dat men onwillekeurig moest rillen bij de ge
dachte een dergelijk monster eens in levende
lijve te ontmoeten. Het wanstaltige lichaam
rustte op kromme pooten. Op den voorgrond
van de foto zag men een inboorling, die he
vig verschrikt, een zwakke verdedigingspoging
scheen te doen.
„Dat is mijn ontdekking!" zei Jan Maarsen.
„Toen ik die foto nam, hebben die inboorling
en ik er met moeite het leven afgebracht.
Maar alvorens ik deze foto publiceer wil ik
een dergelijk monster jagen en het mee naar
Europa brengen. Anders vind ik toch geen
geloof. Ga met me mee. Samen zullen we er
wel in slagen!"
Buiten zichzelf van enthousiasme stemde
Hans toe. „Ja, ik ga met je mee! Wij samen
zullen de wereld versteld doen staan. Dit is
nog een monster uit den oertijd."
In koortsachtige haast en in alle stilte wer
den de voorbereidingen voor de onderzoekings
tocht getroffen. Een week later vertrokken
zij. De tocht was goed voorbereid; niets ont
brak aan hun bagage.
Eindelijk scheepten zij zich in. De overtocht
was voorspoedig. Gedurende de reis maakten
de beide vrienden vele plannen en vooral
Hans raakte niet uitgepraat over de ontdek
king, die zij zouden doen. Zij zouden het
monster schieten en het meenemen naar
Europa, waar het opgezet zou worden. De
draak der Surinaamsche Indianen.
In Suriname aangekomen, huurden ze on
middellijk vier Indiaansche dragers en Jan
vond bovendien nog een uitstekenden gids,
Muz genaamd, die hen zou brengen tot de
grens der onderzochte gebieden,
„Waarom nemen we niet de gids, die jij bij
je onderzoekingstocht had?" vroeg Hans. Jan
glimlachte triest. „Had ik je niet verteld, dat
die verdronken is, toen onze kano omsloeg?"
„En de inboorling, die op de foto stond?"
„Ik heb naar hem laten zoeken, maar zon
der succes. Het schijnt dat hij naar Brazilië
vertrokken is. Trouwens ik betwijfel toch, of
hij over te halen zou zijn de verschrikkelijke
tocht nog een tweede keer te maken." Hans
vroeg niet verder. Hij vertrouwde zijn vriend
onvoorwaardelijk.
Eindelijk was het zoover, dat de troep zich
op weg kon begeven. Het was verschrikkelijk
warm. Men begon de reis per boot, stroom
opwaarts ging het langs de rivier. Men wilde
de rivier zoo lang mogelijk volgen, om dan te
voet verder te gaan. Aan beide zijden ver
hief zich het ondoordringbare oerwoud.
„Welke verschrikkelijke geheimen zouden daar
verborgen zijn?" vroeg Hans zich af en toe af.
Eenige dagen verliepen, zonder incidenten.
Toen werd de rivier te smal en te woest, dan
dat de boot nog verder zou kunnen en Muz,
de gids verklaarde, dat men de boot hier vast
moest maken en de tocht te voet doorzetten.
De dragers namen de proviand en de andere
voorraden op het hoofd en de geweren in
de hand, liepen de beide Europeanen achter
den gids aan. Het oerwoud in!! De planten
groei was bijna ondoordringbaar; het zon
licht drong nauwelijks door het dichte ge
bladerte heen. Men moest zich een doortocht
banen met behulp van messen en bijlen. De
warmte was verstikkend. Plotseling hield de
gids stil en schreeuwde: „Slangen!" Men
deinsde achteruit. Daar midden op het te
volgen pad, lag een kluw slangen, een heel
nestToch moest men verder. Het was
Muz, die de oplossing bracht. Een brandende
fakkel midden tusschen de wriemelende slan
gen gegooid, deed ze verschrikt uit elkaar
vluchten. Een paar revolverschoten voor de
trage, maakten den doorgang vrij.
Tegen den avond vond het volgende avon
tuur plaats. Jan, die achter Hans liep, uitte
plotseling een kreet van schrik en schoot. Vlak
boven het hoofd van zijn vriend hield zich
een jaguar in de takken verborgen, gereed
voor den sprong. Het schot miste echter en
het dier, woedend geworden, sprong vlak voor
de voeten van Hans. Deze verloor echter zijn
tegenwoordigheid van geest niet. Op het laat
ste oogenblik schoot hij het roofdier een ko
gel in het oog. Doodelijk getroffen stortte het
ter aarde. Alsof er niets gebeurd was werd de
tocht weer doorgezet. Hans zag niet het te
leurgestelde gezicht van zijn vriend. Weinig
vermoedde hij ook, welk een vreeselijke be
dreiging hem. reeds sedert het begin van de
reis boven het hoofd hing. Een uur daarna
ongeveer, stapte een der dragers buiten het
smalle pad. Onmiddellijk voelde hij, hoe de
grond onder hem wegzonk, hoe zijn voeten
zich vastzogen in den modder. Luidkeels
schreeuwde hij om hulp. Met vereende krach
ten trok men hem uit den moerassigen bo
dem. Bevend en angstig verklaarden de vier
dragers, dat ze weigerden hun meesters nóg
verder te vergezellen op deze duivelstocht.
Hoe Hans en Jan ook pleitten, soebatten en
dreigden, niets hielp. De dragers weigerden
verder te gaan. Ze gooiden hun lasten op den
grond en keerden den weg, dien zij gekomen
waren,, terug.
„Wat geeft dat," zei Jan. „Dan gaan we met
z'n drieën verder. Maar nu zullen we eerst
ons kamp voor den nacht opslaan. We hebben
wel rust verdiend." Op een geschikte plek
werd halt gemaakt; de tenten werden opgezet
en men sliep terwijl om beurten de wacht
werd gehouden. Bij het opgaan van de zon,
begaf de kleine stoet zich weer op weg. Jan
had de leiding genomen. „Nu herken ik alles
weer zoo'n beetje," zei hij tegen Hans. Nog
een goede dagmarsch en we zijn op de plaats
van bestemming.
Het was, zooals hij gezegd had Tegen den
avond van den volgenden dag bevonden ze
ziich aan den zoom van een klein bosch, dat
aan den rand van een uitgestrekt moeras lag.
„Hier," zei Jan tegen zijn vriend, „heb ik het
monster gezien."
De reizigers waren op van vermoeidheid.
Want nu hadden zij de lasten moeten dragen.
Kampeeren op het drassige terrein was ech
ter uitgesloten en ze installeerden zich, zoo
goed en zoo kwaad als het ging op den tak
van een groote boom. Men behoefde nu nog
slechts op de verschijning van het monster te
wachten. Om het zoo gemakkelijk mogelijk te
hebben, bouwde men een hut in de reusach
tige boom. Dat was het veiligst met het oog
op roofdieren en de verschrikkelijke tropische
regens.
Toen hun verblijfplaats gereed was, lieten
ze Muz achter, om de wacht te houden en
Jan en Hans verkenden den omtrek, in de
hoop, eenig levensteeken van het monster op
te merken. Alle tochten waren echter tever-
geefsch. Het scheen, dat het monster het
moeras verlaten had. Wat verwonderlijk was,
was dat Hans telkens onaangename ongeluk
ken had. Nu eens viel hij bijna in een diepe
kuil, dan weer gleed hij uit in het moeras, een
volgenden keer werd hij aangevallen door een
roofdier, maar de ongelukken liepen telkens
goed af.
Zoo gingen de dagen voorbij, eentonig en
vervelend.
Op een goeden dag kreeg Jan moeraskoorts.
„We moeten vertrekken," verklaarde de
gids verschrikt. „We kunnen niet blijven tot
onze levensmiddelen op zijn en dan met zijn
drieën verhongeren. Laten we hem hier laten
en samen vertrekken!" Verontwaardigd wees
Hans dit voorstel van de hand. Den volgenden
dag bleek de gids verdwenen te zijn, met me
deneming van de grootste helft der levens
middelen.
De toestand werd verschrikkelijk. Alleen
met een zieke, die hij geen oogenblik in den
steek kon laten, vroeg Hans zich ver
twijfeld af, wat er van hen terecht moest ko
men. „Als Jan meer eerst beter is!" dacht hij
vertwijfeld.
Deze, uitgestrekt op een deken, ijlde. In het
begin had Hans geen aandacht geschonken
aan de woorden, die hij mompelde, maar
toen hij verschillende malen het woord „foto"
hoorde uitspreken, werd hij opmerkzaam.
Toen werd alles hem duidelijk. In zijn
koorts sprak Jan over een „truc-foto" en toen
bleek het Hans, dat de vriend, die hij zoo on
voorwaardelijk vertrouwd had, een bedrieger
was. De vorige reis van Jan Maarsen naar
Suriname was een mislukking geworden. Hij
was gevangen genomen door inboorlingen en
door vlucht had hij het leven kunnen red
den. De inboorlingen, die hem gevangen ge
houden hadden, hadden een fetisch,~die zij
Brokhari noemden. Deze fetisch had Jan nog
kunnen fotografeeren, voor hij vluchtte. Meer
begreep Hans niet uit de woorden, die den
ander in zijn koorts uitsprak. Jan had zich
dus van zijn vriend willen ontdoen. Nu wa
ren ook alle ongelukken verklaard, die Hans
telkens overkomen waren. Maar waarom dan?
Waarom? Hij bestudeerde de foto die Jan van
het monster gemaakt had en nu zag hij. dat
het monster een dood ding was. Door een truc
had hij dit zoo groot gefotografeerd, terwijl
alle andere dingen hun normale verhouding
hadden. De inboorling, die dus zoo verschrikt
leek te zijn, kon het monster in werkelijk
heid in zijn arm dragen! In zijn verbeelding
zag hij Jan koortsachtig werken aan deze
truc-foto
Toch bleef Hans de zieke met evenveel zorg
verplegen als eerst. En hij smaakte het geluk
dat eindelijk de koorts verminderde en Jan.
hoewel zeer vermagerd en verzwakt, de oogen
opsloeg en zijn vriend aankeek.
„Je hebt geijld!" zei Hans, „ik weet nu. welk
een ellendeling je bent." Met gebroken stem
vertelde de ander, hoe hij jaloersch was ge
weest op het succes van zijn vriend en hoe
hij zich van dezen had willen ontdoen, om dan
zelf op het eerste plan te treden. En wat de
foto betrof: het monster was een vergrooting
van de Brokhari, het afgodsbeeld der wikte
Indianenstammen.
Toen Jan weer sterker geworden was, werd
het tijd. om aan den terugtocht te denken.
Men moest op weg zijn, voor het regenseizoen
begon. Alleenze hadden nu geen gids
meer, om hen door het oerwoud te brengen.
Hans vermeed het woord te richten tot zijn
metgezel, hoewel deze hem smeekte te verge
ven en zijn berouw oprecht gemeend scheen.
Bijna zonder voedsel meer, begaven ze zich
op weg. Heel, heel langzaam kwamen ze voor
uit. Want Jan, die nog niet geheel op krach
ten was, kon niet meer dan een paar uur per
dag loopen. Op goed geluk, koers houdend op
zon maan en sterren, gingen ze verder. Waar
heen het lot hen leidde dat wisten ze niet.
Op een goeden dag echter kwamen ze in
de nabijheid van een Indianenkamp. Zoo uit
geput en vermagerd waren ze, dat ze zich
niet eens verdedigden, toen de Indianen hen
gevangen namen. Gebonden met lianensten-
gels, werden ze urenlang door het oerwoud ge
voerd. En toen ze van uitputting niet meer
verder konden, namen eenige der sterkste
inboorlingen hen op de schouders. Eindelijk
kwam men aan de nederzetting. Toen de stoet
naderde, holden vrouwen en kinderen hen te
gemoet en maakten dreigende gebaren. Men
bracht ze naar een donkere hut. Daar kon
den ze nadenken over hun droevig lot. Door
een kleine opening konden ze op het hoofd
plein van het dorp zien. De krijgers schenen
daar een ware oorlogs- en vreugdedans uit te
voeren. Hun schelle kreten vervulden de lucht.
Dat dit schouwspel nu niet bepaald prettige
gedachten bij hen opwekte, valt te begrijpen.
„Hans." zei Jan, „wij hebben niet veel goeds
van die duivels te verwachten. Ik ben slecht,
jaloersch. misdadig geweest. Dat zijn dingen
die te vergeven zijn. maar toch zou ik zoo
graag nog eens je achting terugverdienen."
„Vriend." zei Hans bewogen, „ik zou je de
hand willen drukken als ik niet gebonden was.
Tranen liepen over het uitgeteerde gezicht
van Jan Maarsen.
Het scheen, dat de inboorlingen raad hiel
den buiten, zonder twijfel over het lot van
hun gevangenen. Twee vrouwen brachten een
zonderling voorwerp en zetten dat midden op
het plein.
Jan uitte een verstikte kreet. Het was de
Brokhari.
Toen kreunde hij. „Nu zijn we verloren. Van
deze Indianenstam hebben we geen mede
lijden te verwachten."
Op dit oogenblik grepen de inboorlingen de
gevangenen, trokken hen naar buiten, nadat
zij de touwen hadden doorgesneden, waar
mede ze geboeid waren. Toen zij op het mid
den van het plein waren, bevrijdde men hen
geheel, maar een reeks speren ontnamen
iedere hoop op een ontvluchting. Hans en
Jan waren uiterst verschrikt. Beiden begre
pen welk een verschrikkelijk lot hen wachtte
en om hun iedere hoop te ontnemen wierp
een inboorling een zware balk, die twee man
nen naderbij hadden gesleept, in het moeras.
Onmiddellijk verdween 't zware voorwerp on
der de oppervlakte.
„Jan," riep Hans, „ze willen ons daar ook
ingooien."
Reeds duwden de krijgers de gevangenen in
de richting van het moeras.
„Houd op," schreeuwde Jan, „houd op". De
roodhuiden verstonden dat natumdijk niet,
maar de stem van den jongen man was zoo
gebiedend, dat zij instinctief terugdeinsden.
„Het opperhoofd," hervatte Jan. „ik wil het
opperhoofd zien." Met wanhopige gebaren
trachtte hij zich verstaanbaar te maken. Op
dat oogenblik ging een forsche krijger voor
den jongenman staan. Deze begreep, dat het
de man was, waarnaar hij gevraagd had. Met
een bruuske beweging haalde hij de foto te
voorschijn en toonde deze den wilde, terwijl
hij eenvoudig zeide:
„Brokhari!"
Het resultaat was buitengewoon. Plotseling
bewezen alle Indianen den beiden blanken dë
grootste eerbied. Het opperhoofd zeide eeïiige
beminnelijke woorden, maar aangezien deze
niet verstaan werden, werden ze ook niet be
antwoord. Niettemin verzocht hij hen. door
gebaren, hem naar zijn hut te volgen, waar
zij uitstekend ontvangen werden. Er werd zelfs
een groot gastmaal voor hen aangericht. De
beide onderzoekers begrepen nu. dat het ge
vaar geweken was en dat zij weldra weer naar
hun vaderland zouden kunnen terugkeeren.
Er verliepen eenige dagen, voordat men de
wilden kon doen begrijpen, dat men weer
terug wilde keeren. Het opperhoofd was
eenigszins verontwaardigd, daar hij de beide
blanken als afgezanten van Brokhari be
schouwde, maar Jan maakte het hem zoo goed
en kwaad als dat ging duidelijk, dat het abso
luut noodzakelijk was. terug te keeren.
Op een mooien dag brak een kleine kara
vaan op ten einde de beide onverschrokken
onderzoekers tot de rivier te begeleiden. Het
opperhoofd bleek ontroerd te zijn. toen hij
van de onderzoekers afscheid moest nemen.
Bij hun aankomst aan den oever van de
rivier, zagen de beide vrienden, dat het schip,
dat ze daar gemeerd hadden, verdwenen was.
Waarschijnlijk was het gestolen. Maar men
stelde een prauw te hunner beschikking met
voldoende levensmiddelen.
Voordat zij in de boot stapten gaf Jan op
plechtige wijze het opperhoofd de foto van
Brokhari.
HUBERT VAN DIJK.
Verdreven door bijen. Een ooievaarspaar
dat reeds jaren achtereen op hetzelfde nest
terugkwam, werd daaruit onlangs verdreven
in heel korten tijd door een zwerm bijen, die
na verdrijving van de vorige bewoners van
het nest bezit nam.
Papiergeld. China was het eerste
land waar papieren geld als betaalmiddel in
omloop werd gebracht.
Wist je dat? James Cook de Engelsche
ontdekkingsreiziger, begon zijn loopbaan als
winkelbediende. Geboren in 1728 werd hij in
1778 op de Sandwich-eilanden door de inboor
lingen met één zijner manschappen ge
dood
WIE ZOEKT ER MEE?
De kat van vrouw de Bruyne is zoek. Wi9
ziet het lieve dier?