De eer van het Sneeuwland Feest in het Westland. V De bloemen- en fruitfeesten ie Poeldijk zijn Donderdag be gonnen met de opening der desbetreffende tentoonstelling. De burgemeester van Poeldijk, de heer G. W. Kampschöer met den „burgemeester" van „Oud-Westland* Op de werven te Scheveningen beerscht thans groote drukte m verband met de levering van 40000 too aen R»sla<td. - Met bekwamen spoed wordt gewerkt aan den aanmaak van meawe tonnen De Japansche gezant heeft Donderdag ons land met verlof verlaten. Het afscheid van 2. Exc. Taketomi (rechts), die waarschijnlijk niet meer op zijn post te den Haag zal terugkeeren De burgeroorlog in Spanje. Het stadhuis van Irun onder strenge bewaking. Barricades van zakken zand zijn aange bracht Bij zijn vertrek van Croydon naar Ber lijn maakt de maharadja van Mysore kennis met den piloot van het vliegtuig De Deensche consul-generaal, rar. I. Möller (links) begroet den commandant van den Deenschen politie-kruiser Jsland-Falk", die een bezoek aan de (Amsterdamsche haven brengt Het verblijf der Koninklijke Familie in Zwitserland. H. K. H. Prinses Juliana op een sledetocht met Poolhonden op de Jung- fraujoch Op de Breestraat te Beverwijk werd Donderdag de jaarlijksche internationale handicap harddraverij gehouden, waarvan hierboven een snapshot FEUILLETON JAMES OLIVER CURWOOD. 20) Dienzelfden dag haalde hij het in laken ge wikkelde rolletje uit de viool, en gaf het een andere schuilplaats. Het bracht hem den wonderlijken geest te binnen, die hem destijds te Churchill had be zield, en die hem te Lac Bain ook nog eenigen tijd had achtervolgd. Die geest was nu ver dwenen en lokte hem niet langer. De tijd had een verzachtenden sluier geworpen over vele dingen, die gebeurd waren. Hij was gelukkig. De wildernis scheen hem hoe langer hoe schooner toe naarmate Mélisse ouder werd. Eiken zomer nam zijn geluk toe; iedere daar opvolgende winter maakte het ruimer en meer volmaakt. Elke vezel van zijn wezen trilde van vreugde, wanneer hij Mélisse gadesloeg, zooals zij van kind opgroeide tot jong meisje. Hij merkte iedere wending in haar ontwikkeling op. elke kleinste bijzonderheid in haar ge daanteverandering, als was ze een fraaie bloem. Hij bezat niets van de snelle onstuimigheid van Jean de Gravois. De jaren hadden zijn tong geboeid met de stilzwijgendheid van het Noorden, en zelfs zijn juichend geluk was kalm en zetelde diep in zijn hart. Met een gre tigheid, die niemand achter hem zocht, sloeg hij de toenemende schoonheid harer lokken gade, merkte hij op, hoe hun glans steeds hel derder werd, wanneer hij ze in dikke golven over haar schouders zag hangen; en hij wist dat zij nu eindelijk juist zoo waren geworden als die der vrouw. De veranderlijke lichtjes in haar oogen boeiden hem, en wederom verheug de hij zich, wanneer hij zag, dat de kleur ervan ^verging in het violet-blauw der bakneesh- bloemen, die op de toppen der bergketens bloeiden. Voor hem werd Mélisse de belichaming van alles, wat schoon was. Zij maakte zijn geheele wereld en zijn leven uit. en op den post Lac Bain was er niets, dat zich tusschen hen zou kunnen plaatsen. Jan merkte op. dat zij op haar dertiende jaar nauwelijks meer onder zijn uitgestrekten arm door kon. Het volgend jaar was ze zoo gegroeid, dat zij dit heelemaal niet meer kon. Binnen zeer korten tijd zou zij een vrouw geworden zijn! Die gedachte drong naar zijn lippen, en hij uitte haar hardop. Dit gebeurde op den vijf tienden verjaardag van het meisje. Zij hadden den top van de bergketen beklommen, waar hij met den zendeling gevochten had, om daar takken roode backneesh te plukken voor het feest, dat dien avond in de hut zou plaats hebben. Hoog boven op een getande rots zag Jan een donkerrooden tak van de klimplant, beschenen door de zon: en, terwijl Mélisse hem uit de laagte aanmoedigde en toelachte, klom hij omhoog, totdat hij het begeerde veroverd had. „Dit is de laatste," riep ze. ziende welk een voorsprong zij had, „ik ga naar huis. Je kunt me toch niet krijgen!" Hij wierp haar den tak toe. Vlug huppelde ze weg over de met sneeuw bedekte keten, hem tartende met haar vroo- lijk gelach, toen zij hem achterliet, voorzich tig de rots afklauterende. Jan zette haar achterna, haar in het Fransch en in het Cree. en in het Engelsch toeroepende; en vroolijk weerkaatste de echo van hun dartele stemmen. Jan hield zijn pas in. Het was hem een ge not, Mélisse van de eene rots op de andere te zien springen, en te zien huppelen over de smalle kloven vóór hen uit. terwijl haar lok ken zich loswerkten en uitwoeien in den zon neschijn. en haar slanke figuurtje vluchtte met de luchtigheid der bleeke wnu-ensehadu- wen. die ''"fs dp hellingen gleden. Uit vrijen wil zou hij haar niet ingehaald hebben, doch aan den voet van de keten gaf Mélisse het op. Hijgend en lachend keerde zij ,zich naar hem toe, glinsterend als een najade pnder den glanzenden.sluier .van verwarde lokken. Haar gelaat gloeide van opwinding; haar oogen, die straalden van zonlicht ver bijsterden hem met him lachenden overmoed. Hij was de eerste, die stil bleef staan, en hij deed geen poging, om haar te vangen. Nog nooit had hij haar zoo schoon gezien, hem nog altijd tartende met haar lach, trillende en hij gende, en haar lokken terugwerpend. Zijn ar men halverwege uitstekend, riep hij: „Mélisse, wat ben je mooi! je bent bijna een vrouw!" De blos op haar wangen werd dieper, en de ondeugende, tartende blik verdween uit haar oogen. Toen hij naar haar toekwam, deed zij geen poging om weg te loopen. „Vind je dat, broer Jan?" „Wanneer je je haar opstak, zooals op de platen in onze boeken, dan zou je een vrouw zijn," antwoordde hij op zachten toon. „Je bent nog veel mooier dan de platen!" Hij deed een stap achteruit., en haar oogen fonkelden hem weer tegen met de oude ondeu gendheid. „Je zegt, dat ik mooi ben, en bijna een vrouw," pruilde ze. „En toch Met gemaakte verachting haalde zij de schouders op. „Jan Thoreau. dit is de derde maal deze week. dat je het spelletje niet goed gespeeld hebt! Ik speel niet meer met je!" In een oogwenk was hij bij haar, nam haar gelaat tusschen zijn beide handen, en, zich bukkende, kuste hij haar op den mond. „Wel," zei ze, toen hij haar losliet. „Hebben we het spelletje nu niet altijd zóó gespeeld, zoo lang ik me kan herinneren? lederen keer als je me pakt, mag je dat doen." .,Ik durf niet goed. Mélisse," zei hij ernstig. ..Je wordt zoo groot en zoo mooi, dat ik het niet meer durf." „Durven! Mijn broer mij niet durven kussen! Wat zal je dan wel doen als ik een vrouw ben. Jan wat je zegt, dat heel gauw zal ge beuren?" „Ik weet het niet, Mélisse." Zij keerde hem haar rug toe, en schudde haar lokken uit; en Jan, die clit honderden malen voor haar gedaan had, verdeelde de zijdeachtige massa in drie strengen, en vlocht deze tot een .vlecht, „Ik geloof niet, dat je meer zooveel van mij houdt als vroeger, Jan. Ik wou. dat ik al een vrouw was, dan wist ik, of je me langzamer hand heelemaal zou vergeten!" Haar schouders schokten, en toen hij zijn taak voleindigd had, kwam hij tot de ontdek king, dat ze lachte, en in haar oogen las hij nieuw kattekwaad, dat zij voor hem trachtte te verbergen. In dien lach was iets, dat niet op Mélisse leek. Zoo gering als de verandering was, merkte hij ze toch op; doch in plaats, dat deze hem ergerde, deed zij een vage gewaar wording van genoegen in hem ontstaan, die in hem trilde als een nieuw lied. Toen zij het station bereikten, ging Mélisse met haar backneesh naar de hut en Jan naar het magazijn van de Compagnie. Den wingerd op tafel werpend, snelde zij naar de deur terug, om Jan na te kijken, totdat hij uit het gezicht verdwenen was. Haar wangen bloosden, haar lippen waren half geopend van opwinding; en zoodra hij weg was, haastte ze zich naar de hut van Iowaka, aan den anderen kant van het open gedeelte. Volle drie kwartier later zag Jan Mélisse, met Iowaka's roode shawl over het hoofd, langzaam en met zeer afgemeten schreden naar de hut teruggaan. „Zou ze oorpijn hebben?" vroeg hij zich af, haar nieuwsgierig gadeslaand. „Dat is Iowaka's shawl, en ze heeft haar heelemaal over haar hoofd gebonden." „Een lapje van de zeldzaamste wollen stof uit Londen," voegde de vroolijke stem van Jean de Gravois erbij, die op zijn mocassins onhoor baar was komen aanloopen. Hij sprak altijd Fransch met Jan. „Er is maar een persoon in de wereld, die deze shawl beter staat dan jouw Mélisse, Jan Thoreau, en dat is Iowaka, mijn vrouw. Kerel, ze wordt bij den dag mooier!" „Ja," zei Jan. „Weldra zal ze een vrouw zijn." „Een vrouw!" riep Jean, die, bij gebrek aan zijn rendierzweep, telkens in de hoogte sprong, om zijn woorden kracht bij te zetten. „Weldra zal ze een vrouw zijn zei je dat niet, Jan? Als ze nog niet vrouw Is op haar dertiggte jaar, met twee kinderen r— de hemel schenke er ons nog zoo'n paar! wanneer zal ze het dan wel zijn?" „Ik bedoelde Mélisse," lachte Jan. „En ik bedoelde Iowaka," zei Jean. „Ha, daar komt ze juist, om te zien, of haar Jean de Gravois al op zijn terugweg is met de suiker, waar zij hem zoowat een uur geleden om uit zond; want, zooals je weet, is zij chef de cui- sine van het feest van vanavond. Ach, ze ziet me niet, en nu gaat ze diep teleurgesteld weer terug, daar zou ik een eed op durven doen! Heb je ooit zoo'n figuur gezien. Jan Thoreau? En heb je ooit zulk haar gezien, dat glanst! als de vleugels van een raaf, die haar veeren; zit te plukken in het gloeiendste plekje zonne schijn, dat zij kon vinden? Maar nu ga ik toch met de suiker naar haar toe!" De gelukkige Jean huppelde weg, als een krekel, die overbruist van leven, luid roepende tegen zijn vrouw, die hem tegemoet kwam. Een paar minuten later, toen hij voorbij kwam, stak Jan zijn hoofd om den hoek der hut. „Ik wist wel, dat ik een pak slaag, of nog iets ergers zou krijgen, omdat ik zoo lang met die suiker was weggebleven," riep de kleine Franschman, zijn bloote armen uitstekend. „Deeg deeg deeg ik ben aan het deeg rollen deeg voor het brood, deeg voor de koeken, deeg voor de pasteien deeg. Jan Thoreau niets dan meel met water gekneed ik. Jean de Gravois, hoofdbeamte op het station Lac Bain, ben bezig deeg te rollen! Zij is zoo schoon als een engel, en zoeter dan suiker mijn Iowaka bedoel ik; maar ik ben gedwongen, deeg te kneden. Iowaka. liefste, vertel eens aan Jan. wat je mij daareven van Mélisse vertelde, en „St!" riep Iowaka in haar zoetklinkend Cree. „Dat moet Jan zelf maar uitvinden." „Juist" zoo is het," riep de niet te bedwin gen Jean, zich tot aan de ellebogen in zijn pan met meel begravend. „Haast je dan naar de hut, Jan. en kijk eens, wat voor een verjaars geschenk Mélisse voor je heeft." (Wordt vorvolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 9