VRIJDAG 28 AUGUSTUS 1936 HAAELE M'S DAGBtA'K 9 AAN ALLEN! In een van onze groote bladen las ik dezer dagen dat in een klein bergmeertje in de Alpen hét water zeer onverwachts geheel rood gekleurd werd. De geleerden waren er natuur lijk heel gauw bij om naar de oorzaken van deze kleurverandering te zoeken en vonden ze ook Ze beweerden, dat er in de laatste da gen in de omgeving van het meertje zware on- weders gewoed hadden en dat deze oorzaak geweest waren, dat er een onnoemelijk aantal heele kleine diertjes, die anders op den bo dem van 't meertje leefden nu naar boven ge komen waren en deze het water een roode kleur gaven. De verklaring was dus nog al eenvoudig. Een dergelijk verschijnsel heeft zich in den loop der tijden wel eens meer voor gedaan. Zoo gebeurde het eenige tientallen jaren geleden dat in een klein Schotsch plaatsje een tenniswedstrijd moest gestaakt worden vanwege den ontzettenden regen. De deelnemers haastten zich een schuilplaats te zoeken in het clubhuis en tot hun groote ver bazing zagen ze dat er voor het clubhuis en in de onmiddellijke omgeving daarvan niet alleen waterdruppels naar beneden vielen, maar tevens evenzoovele krabben. Niet te ver wonderen dat de tennisspelers aan een won der dachten. Ook in Amerika, waar he vige wervelstormen herhaaldelijk voorkomen, die groote hoeveelheden water uit de zee, de rivier of een vijver opzuigen en mee land waarts voeren om straks daar ergens neer te storten, kunnen we dergelijke verschijnselen dan waarnemen. Want het in het water levende gedierte wordt natuurlijk mee opgezogen en straks hier of daar op het land neergeworpen. Ge lukkig zijn we niet meer bijgeloovig anders zou het ons bij een dergelijk verschijnsel mis schien gaan als de bewoners van Parijs in 1582. toen daar een zoogenaamde bloedregen plaats had. De Parijzenaars van toen dachten wis en zeker, dat hun laatste uur weldra ge slagen zou hebben, want dit zou het begin van het einde zijn. Als de Parijzenaars van toen gedaan hadden wat de Hagenaars in 1870 deden, dan hadden ze zich niet zoo ongerust behoeven te maken. Ook in den Haag had toen een dergelijke bloedregen plaats, en er waren wel menschen, die dachten als de Pa rijzenaars van 1582 't was tijdens den Fransch-Duitschen oorlog maar de man nen dér wetenschap waren al heel gauw met de verklaring van 't verschijnsel klaar. Ze legden iets van den bloedregen onder het ver grootglas en kwamen tot de ontdekking dat de roode kleur enkel en alleen veroorzaakt werd door een ontzettend groot aantal kleine diertjes, een soort watervlooien, die door den wind meegevoerd waren naar Den Haag. Niet altijd is 't een bloedregen, soms ook een zwarte regen. Zoo in 1918 in Montreal in Ca nada. 't Leek wel een inktregen. Eerst wist men geen verklaring van 't verschijnsel te ge geven, doch men gaf 't onderzoek niet zoo gauw op. En wat bleek? In Canada komen op sommige plaatsen meren voor, waarvan het water bijna roetzwart is. Een wervelwind had van dit water opgezogen en mee landwaarts gevoerd en daar neergeworpen. Niet altijd worden op deze wijze dieren mee gevoerd, waar de menschen niets aan hebben. Zoo had in 1917 in een plaatsje in Engeland een regenval plaats, die vergezeld ging van een palingregen. Niet te verwonderen dat de bewoners zich ondanks den hevigen regen haastten zooveel mogelijk exemplaren van dezen zeldzamen regenval te bemachtigen. Zoo deden volgens een Engelschen kroniekschrij ver uit 1761 ook de bewoners van 't dorpje Merthy Tydvil in Wales toen aldaar, bij een hevigen regen, die van een stormwind verge zeld ging, een onnoemelijk aantal kleine vis- schen in de straten vielen. Jammer genoeg smaakte de visch zoo naar den bodem, dat de visch zoo goed als oneetbaar was. Een der gelijke vischregen had in 1861 te Singapore plaats. Deze visch was zeer goed eetbaar en er waren zelfs knapen bij van 4 pond. Ook in ons land meldde men in 1889 van een derge- lijken vischregen. Van 'n minder prettigen die- renregen waren in de 17e eeuw de inwoners van de Noorsche stad Bergen getuige. Hier had tijdens een hevigen storm een rattenregen plaats. Maar ook hier was de verklaring heel eenvoudig. Door den storm waren een aantal oude huizen tegen den grond geslagen en de wervelwind had een groot aantal van de in de krotten levende dieren meegevoerd. Even weinig aanlokkelijk was de kikvorschregen, die indertijd in een PooLsch plaatsje plaats had of de slangenregen in de buurt van Cal cutta in Britsch-Indië. Dan was de regen waarover in 1828 in Perzië geschreven werd heel -wat smakelijker. Daar viel een wit meel achtig poeder neer, dat het gedierte des velds zooals koeien en schapen zich goed liet sma ken en waarvan door de menschen zelfs brood gebakken werd. Bij onderzoek bleek het een soort korstmos te zijn. Niet altijd heeft men in die verre landen zoo'n smakelijke regen; we lezen immers in de landen met vuurspu wende bergen ook vaak van asch- en zwavel regens. Laten we ten slotte maar blij zijn, dat in ons land die vreemde regen tot de zeer hooge zeldzaamheden behooren en dat het, al klagen we wel eens over den velen regen dan toch maar schoon water is. W. B.—Z. UIT DEN MOPPENTROMMEL. Hij wist het. Piet: „Vader raad U eens, wat ik in mijn zak heb?" Vader: „Knikkers". Piet: „Mis". Vader: „Zeg het dan maar" Piet: „Een gat, vader." Nog in leven. Kleine Wim was uit eten. Op tafel stond zoo'n heerlijke roode, glib berende gelatinepudding, die steeds bibberde, als men even tegen de tafel stootte. Aan het dessert vroeg de gastvrouw: Wim- mie. wil je een stukje pudding?" Maar Wim antwoordde prompt: ..Dank U wel, mevrouw, liever niet, want die pudding is nog niet dood." LUCKY STAR. 'T WAS ZOO WARM! door W. B.—Z Loesje was in slaap gevallen 't Hoofdje rustend op haar arm. Ze zou juist met Wim gaan spelen.. Maar Wim vond het veel te warm Wim zat in zijn boek te lezen 't Was een reuze-mooi verhaal. Van een vliegtocht om de wereld, 't Ging zoo gauw. 't Was kolossaal. 't Was of hij de motor hoorde. Rong, rrong, rrrong, dat klonk toch raar. Wim keek om en moest zoo lachen, 't Was zus Loes. Die snorkte maar. Door 't gelach werd Loesje wakker, „Hè, waar ben ik nu toch Wim?" „Ik zat in een vliegmachine Jij moest landen, 't Was niet slim." Wim vertelde van zijn boek toen. Van dat spannende verhaal. Van die vliegtocht om de wereld Loes zei ook: 't Was kolossaal. DE BEURT IS AAN KLEINE TEEKENAARS. Ditmaal geven we de voorbeelden van een paar bijzonder aardige teekeningen, n.l.: de ruine van een oude toren en een gedeelte van een burcht met de slotmuur en de poort. Zooals gewoonlijk teekenen we ook hiervan alleen de omtrekken en treden nergens in détails. Alleen van den toren geven we hier en daar de steenen aan; dit is om meer te doen uitkomen, dat de rest van den muur begroeid is met mos, e.d. De kanteelen van de slotmuur zijn slechts met streepjes weergegeven; ook ramen en schietopeningen zijn met een enkele streep of met een zwart hokje aangeduid. En toch is het geheel zeer „echt". Nu moeten jullie probeeren, of je de beide teekeningen ook kunt maken. Eerst na teeke nen en dan later uit het hoofd, hoor! LUCIFERSRAADSEL. !Ï3^56?8910 De bovenstaande 10 lucifers moet je zoo leggen, dat ze 5 paren vormen. Je mag echter slechts 5 lucifers aanraken; de andere 5 mag je niet aanraken. Ook moeten er tusschen de lucifers, die je omlegt telkens twee blijven liggen. MALLE DRIES. door W. B.Z. (5de vervolg.) Sport scheen hem nooit te vermoeien. Voet ballen deed hij als de beste. Al dikwijls had den ze hem gevraagd captain te zijn in het dorpselftal, maar telkens had hij lachend ge weigerd. ,,'k Speel alleen maar voor mijn ple zier," was steevast zijn antwoord. „Dat is weer zoo'n dwaze inval van hem," zeiden de jongens tegen elkaar. „Net als met dat boogschieten," zei Jan van den smid. Jan van den smid bezat een houten vogel, die nog van zijn grootvader was geweest. Alles bestond uit losse stukjes. Nu was het natuur lijk de kunst om met pijl en boog al die dee- len weg te schieten. Niemand kon het zoo vlug en zoo goed als Dries. Maar eens was het ge beurd, dat hij een musch had geraakt ,die op een tak zat vlak bij den houten vogel, 't Was, wat je noemde een prachtschot. Een klein meisje had het vogeltje opgeraapt, 't Leefde nog eventjes. Ze had boos tegen Dries gezegd: „Malle Dries, je hebt hem doodgeschoten." Hoe durfde dat kind malle Dries te zeggen! Je sprak zoo wel over hem, maar je zei het nooit tegen hem. Hij had haar dan ook zoo boos aangekeken, dat het meisje hard loopend naar huis was gegaan. Dries had de pijl en boog neergesmeten en hij had heel vreemd ge daan, zoodat de jongens tegen elkaar hadden gezegd: je kunt toch soms wel merken, dat hij niet wijs is. Voetje voor voetje was hij den weg afgeloo- pen naar den dijk met gebogen hoofd alsof hij diep nadacht. Toen juffrouw Bref later bij de vrouw van den smid naaide en erover gespro ken werd, had die verteld, dat Dries dien hee- len nacht wakker had gelegen en ze had hem telkens hooren mompelen: „Malle Dries, je hebt hem gedood Na dien tijd wou Dries nooit meer schieten met pijl en boog. Als je het hem vroeg, werd hij kwaad, 't Scheen wel, of er een klein kastje in zijn hersens was, waarin dingen waren ver borgen, die pijn deden, als je ze aanraakte. Toch was 't ook waar, dat Dries een normaal mensch was, wanneer hij zich bezighield met de dingen in dat verborgen kastje, 't Waren feiten uit het verleden, toen Andries de la Brève een krachtige jonge man was, die 't ze ker ver zou brengen in de wereld. Maar hij had het niet ver gebracht. Hij had eigenlijk een duw teruggekregen. Dat kwam door dien gruwelijken oorlog. Alle herinneringen daar aan stonden opgestapeld in dat verborgen in nerlijke kastje. Daarin bewaarde hij ze stuk voor stuk. Maar hij bezat ook een werkelijk kastje. Een heel mooi ouderwetsch kastje met deurtjes en laadjes. Een oningewijde kon het nooit oi>en krijgen. Men moest op verborgen veeren druk ken om de deurtjes vaneen te laten wijken. Bovendien behoorde er nog een heel stel kleine sleuteltjes bij, die alle van een letter voorzien waren. Dat kastje had Dries geërfd van zijn groot vader toen hij nog maar twaalf jaar was. De sleuteltjes droeg hij aan een dun leeren bandje om zijn hals. Achter de deurtjes van het kastje bevond zich een platte metalen doos. Die doos had hij meegenomen in den oorlog. De portretten van zijn ouders en zijn zuster Lotte lagen erin. Hoe dikwijls had hij ze bekeken, maar ook heel vaak had hij ze laten zien aan de makkers, die met hem in de loopgraven waren. Door de portretten ken de je eikaars familie. Er was een sergeant, die zelf een kiektoestel had weten binnen te smok kelen. Die had de "soldaten allemaal, stuk voor stuk gekiekt. ..Ter herinnering." had hij gezegd. Als zus ter Lotte hier of daar moest helpen, haalde hij het kastje te voorschijn. Dan trok hij het lee ren bandje omhoog en nam de sleuteltjes. Al les werd geopend, ieder laadje en ieder kastje. Dat was een heerlijke bezigheid voor Dries. Wat zoo wonderlijk was, wanneer hij dit ge heime kastje geopend had. opende zich ook dat wondere kastje van binnen. Dan zag hij zich zelf weer zitten op de leemen bank in de donkere loopgraaf, waar dag en nacht een armzalig oliepitje brandde. Waar ze angstig werden, als het heel stil was, want dan wis ten ze, dat het een stilte was voor den storm. Dan tuurden ze naar de donkere opening, waar opeens de glinsterende bajonetten van den vijand alles en ieder konden vernietigen. Dan moesten ze er zelf op uit en 't was of de angst je hart toekneep, als je uit je veilige loop graaf moest kruipen naar die wereld, die nu een hel geleek. In de loopgraven waren toch nog heel wat vroolijke tooneeltjes afgespeeld. Tot in 't on eindige hadden ze er gedomineerd, geschaakt, gedamd, gedobbeld. Ze hadden elkaar grap pen verteld, ze hadden elkaar kunstjes ge leerd. Maar ze hadden ook veel verdriet samen ge had. Als de storm opstad en ze moesten hel pen om te vernielen en te vernietigen, dan gebeurde het vaak. dat er later één vermist werd. Andries de la Brève had het meege maakt, dat hij ten slotte alleen met den ouden sergeant was achtergebleven. Toen werd er niet meer gespeeld, er werden geen grapjes verkocht, er werden geen kunstjes ge leerd. Papa, zooals ze met elkaar den sergent genoemd hadden legde zijn arm om Dries heen en samen luisterden ze naar het suizen der projectielen, het loeien der vliegmachines en het bulderen van het geschut. En juist viel een mooie zonnestraal in hun donkere wo ning. De schepping was heerlijk mooi, maar niemand lette er op. De oudere man wees den jongen op de lichte streep langs den zwar ten muur. (Wordt vervolgd.) EEN VREEMD DIER. De rat, waarvan je hier de afbeelding ziet, komt voor in Canada. Aan weerszijden van zijn snuit heeft hij twee groote zakken, waar in hij zijn voedsel naar zijn hol sleept. Met behulp van zijn voorpooten, ledigt de rat deze „voorraadschuren". EEN CAPE VOOR DE BABY-POP. Welk poppenmoeaertje wil niet graag voor haar baby-pop de allerliefste cape maken, die je hier op 't plaatje afgebeeld ziet? Poplief kan in de cape geen koude voetjes krijgen: want de onderkant is net een groote zak, waar pop tot aan het middel ingestopt wordt. Het beste kun je dit kleedingstuk. dat warm moet zijn, van flanel vervaardigen; flanel in wit of een aardig pastel tint je, als rose of blauw. Je hebt een lange rechthoekige lap noodig. Het ondergedeelte sla je dubbel en stikt de zijnaden tegen elkaar. Aan den voorkant maak je een schuif, waardoor een lint geregen dat om het middel dicht gehaald wordt. Voor de capuchon knip je den bovenkant precies '00 uit. als op het schema is afgebeeld. Je haalt de dwarsknip in en het bovennaadje stik je dicht. Het spreekt vanzelf, dat je de naadjes aan den binnenkant netjes afwerkt. Wie deze practische cape heel mooi wil ma ken, kan het kleedingstuk voeren met zijde in een afstekende kleur. Je moet de voering tegelijk en precies hetzelfde knippen als de cape zelf. Ennu maar aan den gang, meiskes! TANTE TINE. BOOSAARDIG WIMPIE. De Zebra. Kleine Jan is met zijn moeder in den diere tuin. Daar ziet Jantje een zebra Hij blijft ee: poosje naar het dier kijken en roept op een: uit: „Kijk eens, Moes, dat is een paard met een zwempakje aan." VERRASSING 58 ?5 40 57 36 .35 3952 5*. t.2- - 3. «.3- .50 .29 23. .5 22. 27 1 et .6 20 s 7, v> s 18 evening voorstelt, ^it,ii, wal v.^Atii:ug vuui^iea, moet met een potlood- of inkUUntje de cij fers, in de goede volgorde verbinden. Dus van 1 naar 2, van 2 naar 3, enz. Het nummer 45 is 't laatste cijfer.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 13