De eer van het Sneeuwland
H. M. de Koningin te Enschede.
FEUILLETON
door
JAMES QLIVER CURWOOD.
26)
Hij nam een bonten sledejas, waarin Mélisse
een paar dagen te voren een scheur gemaakt
had, van den muur en keerde zieh om, om
heen te gaan.
„Jan!"
Langzaam wendde hij den blik naar haar
toe, zich bewust, dat er, ondanks hemzelf, iets
vreemds in zijn mariieren was, dat zij niet zou
begrijpen.
„Waarom ga je overmorgen al weg twee
weken vóór de anderen? Je hebt er mij niets
van gezegd."
„Ik ga een mijl of honderd het Zuiden in,"
antwoordde hij.
„In de richting van Nelson House?"
„Ja."
„O!" Met licht gekrulde lippen zag ze hem
aan. Toen lachte ze. en op haar wangen ver
scheen een roode plek. „Ik begrijp het broer."
zei ze op zachten toon. „Neem mij niet kwalijk,
dat ik je zoo uithoorde. Ik dacht er niet aan.
dat de dochter van MacVeigh in de richting
van Nelson House woont. Iowaka zegt. dat ze
zoo liefelijk is als een wilde bloem. Ik wou, dat
je haar kon overhalen, eens bij ons te komen
Jan."
Jan's gelaat werd eerst rood. toen bleek,
doch Mélisse zag slechts de eerste uitwerking
van haar op goed geluk gemaakte opmerking
en ging vlug aan het opruimen.
„Voordat ik bij de MacVeigh's kom. sla ik
den weg naar het Cree Merengebied in," was
hij op het punt te zeggen, doch de woorden
bleven hem in de keel steken, en dus zweeg hij.
Eenige oogenblikken later stond hij met
Jean de Gravois te praten. Het gelaat van den
kleinen Franschman zag onheilspellend don
ker, en woedend stond hij aan zijn pijp te trek
ken, toen Jan hem vertelde, waarom hij op
eens naar het zuider. ging.
„Je loopt weg! herhaalde hij voor de tiende
maal in het Fransch, terwijl zijn dunne lippen
zich krulden tot een grijnslach. „Het spijt me,
dat ik dien eed heb gedaan, Jan Thoreau, an
ders zou ik naar Mélisse gaan en haar vertel
len, wat ik in die papieren gelezen heb. Bah!
Waarom vergeet je het niet?"
„Misschien zal ik dat doen den een of an
deren dag," zei Jan. „Daarom ga ik juist twee
weken eerder naar het Zuiden, en kom ik niet
terug eer het groote rendier feest voorbij is.
Wanneer ik hier een week langer blijf, weet
ik zeker, dat ik het Mélisse vertel, en dan
Wanhopig haalde hij de schouders op.
„En dan wat?"
„Dan zou ik voorgoed weggaan."
Zacht lachend klapte Jan met zijn vingers.
„Blijf, Jan Thoreau."
„Ik ga overmorgen weg."
Den volgenden ochtend beklaagde Iowaka
zich bij Mélisse, dat Jean zoo norsch en grom-
mig was als een beer.
„Hij is zoo wonderlijk veranderd," zei ze. „Hij
doet niet anders dan zijn schouders ophalen
en zeggen: „Domoor" en „De Dwaas!" Ik kon
vannacht haast niet slapen van zijn gebrom.
Ik begrijp niet. wat voor booze geest in mijn
Jean gevaren is."
Mélisse vroeg zich hetzelfde af omtrent Jan
Zij zag hem dien dag bijna niet. 's Middags
vertelde Dixon haar. dat hij besloten had.
Thoreau niet op zijn tocht naar het Zuiden te
vergezellen.
Den volgenden morgen, voordat zij was op
gestaan. was Jan reeds verdwenen. Ze was diep
gekwetst. Nog nooit te voren was hij op een
langen tocht uitgegaan, zonder de laatste
oogenblikken bij haar door te brengen. Met
opzet had zij haar vader verzocht, den agent
en zijn zoon dien avond in het magazijn bezig
te houden, zoodat Jan gelegenheid zou heb
ben alleen van haar afscheid te nemen.
Behalve haar gedachten aan Jan, waren de
dagen en avonden, die volgden, vol genoegen
voor haar. De nieuwe agent was even amusant
als hij dik was, en vatte een buitengewone ge
negenheid voor Mélisse op. De jonge Dixon
had een knap. aangenaam voorkomen en
bruiste over van leven; een groot deel van zijn
tijd bracht hij in haar gezelschap door. Uren
aaneen luisterde zij naar zijn verhalen van de
wondervolle wereld aan de overzijde van den
Oceaan. Evenals in Fort Churchill MacDonald
dit leven had beschreven aan Jan, schilderde
hij het af voor Mélisse, in beelden van groote
steden, het eene vóór. het andere na. totdat
haar verbeelding geheel in beroering was ge
bracht door al de schoonheid en de wonderen,
die zij hoorden beschrijven, en zij zat te luis
teren met gloeiende wangen en schitterende
oogen.
Op een dag, een week na Jan's vertrek, ver
telde hij haar van de vrouwen in de wereld,
die voor Mélisse een tooverland geworden was.
„Zijn zij alle even schoon daarginds?"
vroeg ze nieuwsgierig, toen hij ophield.
„Er zijn veel mooie vrouwen, maar geen
enkele zoo mooi als jij, Mélisse," zei hij, dicht
tot haar overbuigend. met schitterende oogen.
„Weet je het wel, dat je mooi bent?"
Zijn woorden deden haar zoo schrikken, dat
ze het hoofd boog, om het hem niet te laten
zien. Jan had haar dikwijls hetzelfde gezegd,
honderden malen had hij haar verteld, dat
ze mooi was doch nooit had haar hart
daarbij zoo geklopt als nu.
Er waren weinig dingen, die zij en Iowaka
elkander niet vertelden, en een paar dagen
later vertelde Mélisse haar vriendin dan ook,
wat Dixon haar gezegd had. Voor het eerst
maakte Iowaka van het in haar gestelde ver
trouwen misbruik en deelde zij het Jean mede.
„Drommels!" zei Jean, tandenknarsend,
terwijl zijn gelaat zoo donker werd als een on
weerswolk.
Meer zei hij niet, tot 's avonds, toen de kin
deren sliepen. Hij trok Iowaka dicht naar zich
toe op een bank bij de kachel, en vroeg als
terloops:
„Wat gebeurt er, als je een eed afgelegd
hebt en je breekt dien eed dan?"
Hij ontweek den verschrikten blik. die in de
groote zwarte oogen van zijn vrouw gekomen
was.
„Dat beteekent, dat hij voor eeuwig vervloekt
zal zijn, tenzijMaar Zonder op een
antwoord te wachten ging hij verder: „Wan
neer iemand dien eed nu eens gaarne gebroken
zag. maar het niet zelf wilde doen, wat dan?"
„Ik weet het niet," antwoordde Iowaka een
voudig, hem verbaasd vragend aanstarend.
„Ik ook niet," zei Jan, zijn pijp opstekend.
„Maar er is genoeg duivelachtigs in Jean de
Gravois, 0111 hem duizend eeden te laten bre
ken wanneer het voor jou was, mijn Iowaka!"
Haar oogen blikten hem aan met zachten
glans.
„De ziel van een meisje verlaat haar lichaam,
wanneer zij de vrouw wordt van den man,
dien zij liefheeft," fluisterde ze teeder in het
Cree, haar donker hoofd tegen Jean's schou
der latende rusten. „Dat is het geloof van mijn
volk, Jean, en wanneer ik jou mijn ziel gege
ven heb, waarom zou ik dan geen eed breken
ter wille van jou?"
„Alleen voor mij, Iowaka?"
„Alleen voor jou."
„En niet voor een vriend of vriendin?"
„Voor niemand anders in de heele wereld.
Jean. Jij bent de eenige voor wien de God van
mijn volk mij gebiedt, alles op te offeren."
Met een onderdrukten kreet van geluk druk
te Jean zijn gelaat tegen haar zachte wang.
„Blijf maar altijd in hem gelooven, mijn
Iowaka. Maar wat dat andere betreft. Ben
je er zeker van. dat je voor niemand anders
je woord zou breken dan voor mij?"
„En de kinderen. Zij zijn een deel van jou,
Jean."
Een woest gesnauw en geblaf van honden
deed Jean naar de deur gaan. Zij hoorden
Croisset's schorre stem en het luide knallen
van zijn lange zweep.
„Ik kom dadelijk terug." zei Jean, de deur
achter zich dichtdoend; doch in plaats van
naar Croisset en zijn vechtende honden te
gaan, begaf hij zich in de richting van Cum
mins' hut. „De duivel haie dien eed!" bromde
hij in zijn baard. Hij knarste op zijn tanden,
toen hij Dixon's lach in de hut. hoorde weer
klinken. „Twee gekken!" ging hij in zichzelf
sprekend door. „Cummins en Jan Thoreau
allebei gekl"
HOOFDSTUK XX.
Een Kus en zijn Gevolgen.
Gedurende de week. die volgde, was de blik
van Jean's kleine zwarte oogjes nooit ver ver
wijderd van Cummins' hut. Zonder dat iemand
het opmerkte sloeg hij Mélisse en Dixon gade,
en zelfs tegenover Iowaka liet hij zich niet uit
over zijn steeds groeiend wantrouwen. Dixon
was een man. die bij de meeste andere mannen
in den smaak viel. In zijn stem en manieren
lag een innemende openhartigheid; zijn bree-
de schouders spraken'van kracht; en in zijn
omgang had hij iets kameraadschappelijks,
dat alle harten won. behalve dat van Jean.
De woudloopers der vallen-linies begonnen
aan het einde der tweede week den post te
verlaten, en daarna waren Mélisse en de jonge
Engelschman nog meer samen dan te voren.
Dixon toonde geen neiging om de sleden te
vergezellen, en toen ze weg waren, begonnen-
hij en Mélisse lange wandelingen in het woud
te ondernemen, wanneer het warm was, en
de zon hoog aan den hemel stond.
Op een van die dagen liep Jean langs den
zoom van het rendiermoeras, dat zich bevond
tusschen de wildernis en het hooger gelegen
moeras. Toen hij stilstond om een versch
lynxspoor te onderzoeken, dat het gewone pad
kruiste, hetwelk door sleden en honden ge
volgd werd. hoorde hij voor zich uit het ge
luid van stemmen; een oogenblik later her
kende hij deze als de stemmen van Mélisse en
Dixon. Zijn gelaat betrok en zijn oogen scho
ten vuur.
„Ha. als ik maar Jan Thoreau was een
Jan Thoreau met het hart van Jean de Gra
vois wat een verrassing zou dat opleveren
voor den vreemdeling!" zei hij in zichzelf, zich
snel tusschen het kreupelhout verbergend.
(Wordt vervolgd.)
Het vorstelijk bezoek aan de tentoonstelling .'t Volle Profijt" te Enschede.
W. M. de IConiogin en H. K. H. Prinses Juliana arriveeren aan het tentoons
tellingsterrein
In de Merwehaven te Rotterdam heerscht thaos groote drukte in verband met de verscheping van een groote hoe
veelheid (30.000 tor») haring, bestemd voor Rusfarni Met lichters wordt het zeebanket naar bet Russische schip ge
bracht, 'm welks mimen de tonnen worden opgestapeld
Het Spaansche s.s. „Marqués de Comitlas". werd
in hospitaalschip veranderd. De eerste ge
wonden worden aan boord gebracht
De telefoonpost tijdens de
nachtelijke oefeningen van het
8ste, 11de en 19de regiment
infanterie in de omgeving van
den Berenberg bij Arnhem
De spoorlijn, die in de streek van Irun
door tunnels leidt, werd door de Spaan
sche regeeringstroepen opgeblazen, om
den nationalisten den opmarsch te be
letten
De nieuwe Engelsche postzegel, die
in omloop komt, draagt de beeltenis
van Koning Edward VIII
waren, worden thans verbeterd. Ze worden eerst omgeploegd,
daarna met steenen opgevuld en vervolgens gewalst De Purmerender-
weg in reparatie
De Chineesche voetbalspelers, die in ons land vertoeven, maakten Donder
dag een trip naar Volendam, waar zij met de bewoners al spoedig goede
maatjes waren