Naar de St. Laurensrivier. VLIELAND-VOGELLAND SATERDAG 5 SEPTEMBER 1936 TT A A R E E M'S DAGRE A' D Quebec, de vroegere hoofdstad van Canada Liverpool uit met stroomenden regen, maar in Greenock, de haven van Glasgow een za lig zonnetje. Een heerlijk gezicht op de Schotsche hooglanden, waarheen ik bijna 35 jaar geleden mijn eerste reis maakte, maar helaas geen tijd om nog eens te gaan ge nieten van de ongelooflijk mooie dierenwe reld der Schotsche baaien. Denk er om, als u daar nog eens komt! De anemonen die u daar ziet groeien aan de steigerpalen, de wandelende krabben, de rood- en bruinwie- ren, het is mooier dan ge ergens in een aquarium zien kunt. Nu drijven enkele mooie 'kwallen en vele prachtige witte wolken door blauwe zee en blauwe lucht. Als wij weg varen glijden de heerlijke begroeide oevers van de Clyde als een panorama langs ons heen. In de verte doemt ihet bekende Isle of Arran op, een der beroemdste rots-eilanden van deze Schotsche kust met zijn kleurige bevolking van Hooglanders. Maar die zien we weer niet. De bevoking van het volgende eiland, Ailsa-Craig, wel, die komt ons tege moet vliegen. Groote Jan van Genten, troep jes zeekoeten. een enkele papegaaiduiker met zijn felrooden snavel en als wij, Ooste lijk van het eiland de Iersche zee inbuigen, zien wij duidelijk de steile bazaltklip. die de Oostkust van het eiland vormt, en heelemael witgespikkeld is van de broedende Jan van Genten. Dan draaien wij nog verder Noord waarts, de wind komt dwars over het dek te staan en veegt alles weg. De lucht be trekt, regen klettert neer. De Oceaandeining laat zich merken. En 't regende en woei en deinde drie dagen lang. Toen veranderde het, er kwam mist. Eén keer dreef een prachtig lichtgroene ijsberg voorbij mijn patrijspoort. Dan wéér mist, loeien der sirenes, stilliggen, halve kracht vooruit, plotseling achteruit. Alles druipt aan dek. Overal matrozen op uitkijk. Schepen kun je hooren, ijsbergen niet en wij zitten er midden in. Mijn buur vrouw in doodsangst, durfde niet naar bed. Ik raadde haar aan met een reddingsgordel om in het bad te gaan zitten om vast aan het water te wennen, maar weet niet of ze het gedaan heeft. Ondertusschen studeer ik vast wat in kaarten en boeken, over Belle Isle street, New Foundland, New Schotland. Maar ik kan kort zijn. Na Ailsa Craig hebben we niets gezien, voordat we den nauwen mond der St. Laurensrivier bij Punt Caribou inliepen. Ik kan mijn heele dagboek wel even overschrijven. Het begint dan op Zaterdag 11 Juli: wind. 12 Juli regen. 13 Juli regen en wind, 14 Juli 1 ijsberg, mist, kou, 15 Juli mist- natte sneeuw, en dan den 16en Juli. dus den 6en dag; lage heuvels met dennebosschen begroeid; veel opengekapte plekken, dus boschbouw. En dan begint het, het kolonis- tenland. Dat nu juist die eerste zonnestraal op die plek moest vallen! Een groote licht groene ruimte, midden in de donkere denne bosschen, witte huizenblokjes en midden daartusschen juist op den heuvelrug een wit kerkje met leien dak en hoogen spitsen to ren, gekroond door een gouden kruis, als teeken hoe kolonisten beseffen waaraan die nieuwe rijkdom, het eigen land, het rijke werkzame leven door eigen arbeid te dan ken is. Kleine dorpen, gehuchten liggen over al als oasen in de zwaar beboschte heuvel hellingen. Je ziet ze ontstaan, - je ziet ze groeien, eerst een paar uit boomstammen gebouwde hutten in een open gekapt stuk bosch, dan kleine weilandvlakten helgroen in het vaal van den kaalslag, een bouwlandje er bij, wat vee. een weg voor verbinding met anderen en productenafvoer. En vóór de blokhut verlaten wordt voor een planken- huis komt eerst de kerk als middelpunt der kleine nieuwe gemeenschap. Zóó hoort het en zoo gaat het goed. Heerlijk schijnt de zon over het water, over het dek, over onze lichamen. Wat een weelde na al dien regen en mist. En steeds meer van die jonge, groeiende dorpjes trekken voorbij als wij varen over den breeden stroom, de hartader van Canada, waar langs ook de eer ste Fransche kolonisten optrokken om een nieuw bestaan in La Nouvelle France te zoe ken. Dat is alweer dik 300 jaar geleden, maar rondom Quebec wordt, niettegenstaande de. Engelsche vlag er toch ook alweer 75 jaar waait, door 80 a 90 pet. der bevolking nog Fransch gesproken. En bijna elk groot schip, dat de wateren van den breeden stroom klieft, voert nieuwe landverhuizers aan, lie den aan wien het eigen vaderland geen plaats meer biedt en die probeeren zullen hier een nieuw tehuis, een nieuw vaderland te scheppen. Ze staan in groepjes bijeen op de voorplecht, kijken met wijd open oogen, wijzen elkaar de kleine en de groote dorpen aan. Opgetogen bewondering spreekt uit elk woord. Oogen glinsteren, een breede lach plooit de gezichten. Zijn dit dezelfde men- schen die gisteren dof en lusteloos rondhin gen, soms eens even uitziend in den mist? Ze zijnals herboren alleen al door den aan blik van het nieuwe land. Daar komt een tegenligger. Zwaar splitsen zich de groene wateren voor den breeden ■boeg van het diepliggende schip. Daar gaan weer ettelijke duizenden tonnen van het graan, waaraan Europa zoo'n tekort heeft, van hout en papier en ook enkele kilogram men van de kostbare pelsen, die Canada's wouden en bergen nog steeds leveren. Ca nada is een rijk land. De export overtreft den import. Alle statistieken wijzen op vooruit gang. Toch moet ik meteen ook waarschuwen: ook Canada heeft zijn werkloozen en ver plaatst liever het overschot uit zijn groote steden naar de uitgestrekte landerijen in de Prairie-provinciën, dan eerst buitenlanders over den Oceaan te laten immigreeren. Vroe ger werd met groote trom reclame gemaakt en getracht zoovelen als maar mogelijk was tot landverhuizing naar Canada te bewegen. Maar die tijden zijn voorbij. Emigratie is nog mogelijk, wordt nog toegestaan, maar als bijzondere gunst zou je kunnen zeggen. Eerste eisch is: goed op de hoogte van land bouwzaken, 2e. wanneer de heele reis be taald is nog in het bezit van minstens f 1500. Dat is natuurlijk de hoofdreden dat het aan tal imigranten van 100.000 tot ruim 10.000 geslonken is. En van de 12.000 van verleden jaar kwam ruim de helft uit Amerika, dus 0 zonder dure zeereis. Maar er is alle hoop, dat binnen afzienbaren tijd de mogelijkheid tot landverhuizing naar Canadat weer in veel ruimere mate en onder minder zware bepalingen zal kunnen worden aangemoe digd. En daarom ben ik blij. dat ik gelegen heid zal hebben het land te bezoeken, waar reeds vele Hollandsche kolonisten een goed bestaan hebben gevonden, uit hun eigen mond te hooren, wat hun lotgevalln en hun meeningen zijn en zoo zelf een oordeel te krijgen over wat de naaste toekomst op het gebied van immigratie naar dit deel der nieuwe wereld zal brengen, Naarmate wij verder landwaarts inkomen wordt het warmer. Niet alleen vandaag blijk baar, want de dennenbosschen maken plaats voor loofhout, berken en elzen net als bij ons. Naast de veeteelt zien we al meer en meer bebouwd land. Overal dorpen en stad jes en badplaatsen bij tientallen. Tot vrij onverwacht een groote stad zichtbaar wordt; Quebec ligt voor ons. De reis is bijna ten einde Quebec maakt dadelijk den indruk van een groote havenstad, wat het ook geweest is, voordat de rivier met kunst en vliegwerk in den vorm van baggermolens zóóver was uit gediept, dat zelfs de grootste zeeschepen kun nen doorvaren naar Montreal, dat nog een uur of acht stoomen verder stroomop ligt. Quebec is wel de oudste stad. de vroegere hoofdstad van Canada. Het prachtige oude Fransche Gouvernementspaleis is nu het ho tel van de Canadian Pacific, al draagt het nog steeds den naam Chateau de Frontenac. Champlain vestigde er zich in 1608. Vijftig jaar eerder had Jacques Cartier getracht een kolonie te stichten op de plaats van het te genwoordige Montreal, maar de buitenge woon strenge Canadeesche winter deed deze kolonisatie jammerlijk mislukken. Maar Quebec was 150 jaar lang de eerste stad van het rijk. Later kwam Montreal op en nu is eigenlijk Ottawa de hoofdstad, althans de plaats waar de ministeries gevestigd zijn. Van Quebec krijgen we, behalve het gezicht van de rivier af. niet veel te zien. De 3 uur, die wij er voor den wal noodig hebben, gaan net heen met controle van passen en toela tingspapieren. Dan varen wij echter met onze Duchess of Atholl. die tot 20.000 ton groot is dus zoo groot als de Johan v. Olden- barneveld of Baloeran. onder de groote brug van Quebec door verder stroomop naar Mon treal. Wij komen binnen een uur tijd vier groote stoomschepen tegen met 5000 Cana- deezen aan boord, waaronder vele oudstrij ders, die met den Koning van Engeland een monument bij Vimy .zullen gaan onthullen. Prachtig valt dan de avond over de rivier. Op den hoogen oever lichten witte berkenstam- men fantastisch op tegen den donkeren avondhemel, de eerste mooie zonsondergang- van de heele reis. 's Nachts vier uur ankeren we in Montreal. Om 7 uur is de volijverige Nederlandsche Consul aan boord en dan komt een dag van jachten langs allerlei re- geeringsbureaux om de reis verder voor te bereiden. Ondertusschen krijgen wij de eerste indrukken van Canada en die zijn haast de zelfde als vanSantiago de Chili. In den goeden tijd is men begonnen met gebouwcomplexen van zeer groot afmetin gen. echte „skyscrapers", maar vóór de ge- heele stad een modern aanzien had verkre gen, veranderden de tijden en nu staat daar het mengelmoesje als typisch beeld voor het nieuwe land. Dr. W. G. N. VAN DER SLEEN. Met Leen door het duin. Zilvermeeuwen en eidereenden. Den laatsten middag gaan we met Leen het Duin in. Bolle wolken zeilen langs den hemel, maar de zon brandt onbarmhartig op gelaat en armen, 't Is dï'ukkend warm, en er dreigt onweer. Luid zoemend vliegen dikke hommels rond, die honing puren uit de bloemtrossen van de harlekijnsorchissen in de vochtige pan netjes. Vlieland heeft gelukkig geen water leiding, die alle grondwater wegzuigt en ook geen konijntjes, die de plantengroei kort houden, zoodat we hier een rijke flora hebben, met allerlei planten, die bij ons al heel lang verdwenen zijn. Boven ons zweven de blanke meeuwen, haast doorschijnend blank, als ze langs de zon vlie gen. Met harde, felle stemmen protesteeren ze tegen de betreding van hun grondgebied. Maar daar trekken we ons niets van aan. In tegendeel, het is ons juist om de meeuwen te doen. Tusschen de helm en onder de duindoorns, tusschen de hooge hei en soms zelfs in het losse zand, hebben ze hun nesten gemaakt. Een flinke kuil, bekleed met wat helm en mos, en soms met een drietal groote bonte eieren erin. Soms, want de meeste nesten zijn leeg. Met opzet zijn alle eieren zooveel mogelijk geraapt, om te trachte het aantal broedvogels een weinig te beperken. En de eieren welke we nog vinden, zijn „vuil". Door schudden heeft men de kiem ge dood, en hoe trouw de vogels ook blijven broeden, de eieren komen niet uit. Op onze gansche zwerftocht door het duin. zien we nauwelijks een tiental jongen, terwijl honder den meeuwen boven ons zweven. Op het eerste gezicht lijkt dit noodeloos wreed. Maar de laatste jaren hebben de meeuwen zich zoo sterk uitgebreid, dat ze een gevaar voor hun omgeving worden. Voor het groote aantal vogels is het gewone voedsel, dat uit schelpen, mosselen, krabben en zee sterren bestaat, bij lang niet toereikend. Zoo zijn de zilvers wreede roovers geworden, die hun omgeving brandschatten en méér kwaad doen, dan een dozijn roofvogels. De bergeend, die met een sleep van vijftien jongen achter zich aan naar het wad trekt, mag blij zijn, als de helft heelhuids over komt. Den kluut vergaat het niet beter, evenmin als den marei, het tjerkje, de scholekster en den'wulp. En de kleine vogeltjes als leeuwe rikken, piepers, kneutjes en tapuiten komen nauwelijks aan het grootbrengen van hun jongen toe. Zoo is men helaas wel genoodzaakt, paal en perk te stellen aan den stagen groei der meeüwënkolonies. Hetzij door rapen, hetzij dóór schudden of door prikken der eieren en zelfs door de oude vogels te vergiftigen. Het laatste is misschien wel het beste, daar de meeuwen vrij oud kunnen worden tot twintig jaar toe en de resultaten van de andere maatregelen dus eerst na jaren merkbaar zouden zijn. Terwijl Leen ons dat alles vertelt, sjouwen we achter hem aan door het uitgestrekte duin terrein, waarvan hij de bewaker is en waarvan hij eikpiekje, e lke vogel kent en ons elk nest weet te wijzen. Plotseling houdt hij halt bij een oud konijnenhol. Voorzichtig steeks hij z'n stok erin, gaat dan op de knieën liggen en haalt er drie groote, witte eieren uit. Er volgen er meer, en weldra liggen er twaalf blanke eieren in het gras. Maar er moeten er nog meer in zitten. Henke blijkt langere armen te hebben en weet er nog twee uit te tooveren. Nog is Leen niet tevreden en tenslotte heb ik de langste vingers, want ik haal er zoowaar nog drie uit. Zeventien eieren van één vogel. De bergeend, want daar zijn de eieren van, is voor z'n nest eigenlijk op de konijnen aan gewezen. Maar nu men op Vlieland van de konijntjes verlost is, nemen ze ook genoegen, met kunstmatig gegraven gangen, terwijl ze hier en daar zelfs open nesten tusschen de struiken maken, die ze bij het verlaten, even als de eidereenden, zorgvuldig toedekken met dons. Maar toch weten de zilvers nog menig eitje machtig te worden. De konijntjes hebben, voor ze verdwenen, het plantendek op verschillende plaatsen grondig vernield. De wind heeft die gaten verder uitgeblazen en zoo zijn er diepe stuif- ketels ontstaan, die steeds verder „wandelen" en waarvan het losse zand door den wind nu eens naar de eene, dan weer naar de andere zijde gevoerd wordt. Bij een van die ketels, komt Leen's aan- teekenboekje te voorschijn. „Holduifjes", mompelt hij en inderdaad vinden we in een konijnenhol twee bijna volwassen holen- duiven. Jonge duiven zijn niet mooi. De sna vels zijn te dik, en de kopjes te klein. Er zit allerlei dons tusschen het veerenpakje en de veeren zien er verfomfaaid uit. In den Haar lemmerhout broeden de holenduiven in holle boomen, maar die zijn er op Vlieland niet. En blijkbaar voelen ze zich in zoo'n konijnenhol best thans. De jongen worden geringd wat precies in het boekje wordt opgeteekend, met m'n naam er bij en dan zegt Leen beslist: „Nou mot ik een oogenblikkie zitten!" We zitten op een hoogen duintop. Leen zuigt blauwe rookwolken uit z'n korte pijp en vertelt ons van de vogels die hier wonen. Voor ons, in het Zuid-Oosten, is de Waddenzee, en achter ons, ook vlakbij, is de Noordzee. Vlie land is maar klein en smal, maar juist zoo aantrekkelijk, doordat we eigenlijk vlak naast elkaar verschillende landschapstypen hebben, met een totaal andere flora en fauna. Het oude Fransche Gouvernementspaleis te Quebeck, thans het gebouw van de Canadian Pacific. Zilvermeeuw bij het nest tusschen de duindoorns. foto Nol Binsbergen). Leen heeft ons allebei een versch meeuwen- ei beloofd, omdat we die moeten proeven. Maar het is een heele toer, een nest met versche eieren te vinden. Nesten genoeg, maar alle leeg of met een stokje erbij, en dan zijn de eieren al geschud. Plotseling houdt Leen stil bij een nest, dat er zoo op het eerste gezicht heel gewoon uitziet. „Hier ligt morgen een ei", zegt hij heel positief. Als we heel goed kijken, ontdekken we. dat het nest er wat nieuwer, en een beetje omgewoeld uitziet. Maar uit onszelf zouden we toch nooit tot een dergelijke conclusie ge komen zijn. Doch als ik even later van een nest, dat er net zoo uitziet, dezelfde meening lanceer, krijg ik een goedkeurend knikje het eenige misschien, want eigenlijk vindt-ie ons maar „broekies". Toch vinden we nog vier eieren, die onbe- broed zijn. We krijgen er twee van, en als we ze 's avonds, na ze volgens het recept van Leen een kwartier te hebben gekookt, oppeuzelen, kunnen we niet anders zeggen, dan dat ze heel smakelijk zijn. Ze hoeven m.i. voor kip peneieren zeker niet onder te doen, terwijl ze een stuk grooter zijn. Al zoekende zijn we de zeereep genaderd, waar een tweede rust wordt gehouden. Voor ons ligt het breede, vlakke strand, waar schol eksters en meeuwen voedsel loopen te zoeken. Ook een jonge meeuw een dons jong is het nog is er bij, die parmantig langs de aan rollende golfjes stapt en heel ernstig in het zand loopt te pikken. Even later dobbert hij tot onze groote verbazing zelfs Leen snapt er niets van op de golfjes rond. landt dan op een piertje en kuiert doodbedaard weer naar het stranditerug. Een eind verderop ontdekken we een schol eksterpaartje met jongen. Nu is het met de rust gedaan. Als dollen rennen we het duin af, terwijl Leen op z'n gemak, hoofdschuddend, volgt. De oude vogels zijn onmiddellijk op de wie ken en schreeuwen de heele vogelwereld van Vlieland bij elkaar. De jonge rennen wat ze kunnen, maar het is een ongelijke strijd. Als wij één stap doen, moeten zij er wel twintig maken. Hoe de rappe pootjes zich ook rep pen, weldra hebben we er ieder twee gesnapt, die we op ons gemak kunnen bewonderen. Grappige diertjes zijn het, net wollen speel goedbeestjes, maar met angstige bonzende hazenhartjes. De oude maken een akelig mis baar, zoodat we de jongen snel ringen daar was het toch om begonnen en weer los laten. Als muizen rollen ze over het strand, naar de ouden, die ons van een veïügen af stand de huid vol schelden. Zullen we nog ooit iets van hen hooren? Misschien worden ze op den trek ergens in Frankrijk of Spanje geschoten. Als dan de ring opgestuurd wordt, en de post het bericht uit Leiden brengt, zullen we nog even denken aan de kleine donsballetjes die voor ons uit renden over het wijde strand van het vogel eiland. Maar nog liever hooren we nooit meer iets van hen. Dan weten we tenminste, dat ze nog vrij zijn en rondzwerven, ergens ver weg in het Zuiden, of langs de stranden van hun eiland. Op zee, ver uit de kust, zitten weer groote i troepen eenden. Leen beweert stellig, dat het eidereenden zijn. Maar wij zijn niet voldaan. I Zonder kijker is het van dezen afstand niet zeker uit te maken. We wagen er een paar I natte voeten aan, en loopen tot de punt van een der piertjes. Met als eenig resultaat, dat de volgens opvliegen, en nog verder weg neer strijken. Wij zijn maar half tevreden. De eidereend is een zeldzame vogel, die in 1906 voor het eerst op Vlieland broedde. Sindsdien is Vlieland de eenige broedplaats gebleven, maar het aantal vogels heeft zich zoo sterk uitgebreid, dat het in dit voorjaar op ongeveer vierhonderd paar tjes geschat werd. Het is dus heel goed moge- 7ijk, dat de vosels voor de kust eidereenden waren, en dan waarschijnllik mannetjes want de wijfjes trekken met de jongen naar het wad. Maar we hadden ons graag met eigen oogen daarvan overtuigd. Op den terugweg door het duin laat Leen ons nog een verlaten nest van een eider zien. Het ligt tusschen de struiken en is geheel be kleed met dons, het kostbaar eiderdons, en bevat nog wat leege eierschalen. De eigenares dobbert ergens op de wadden, met een zestal jongen achter zich aan, ver buiten het bereik van onze ongewapende oogen. En de. kijker ligt thuis Leen is onvermoeibaar. Het zweet druipt hem langs het verweerde gelaat, maar steeds sjokt hij voor ons uit, de schouders een beetje gebogen, steunend op een oude stok. die hij bij zich heeft. Van alles laat hij ons zien. Het nest van de tapuit, waarvan de jongen al uitgevlogen zijn, een nest met jonge kneutjes in een duindoornstruik en een houtduivennest in een oude vlier, met twee eieren. Steeds meer wolken zijn aan den horizon opgestegen en elk plekje blauw hebben ze opgeslokt. Uit het Zuidwesten komt een on weersbui opzetten. Loodgrijs staat de on- weerslucht boven het duin. Schril steken de meeuwen ertegen af. Over het landschap ligt een valsch, geel licht. De eerste dikke droppels vallen, als we de Oude Kooi naderen. Het wordt een wedloop met den regen, die we nog net op het nipper tje winnen. Want juist als we hijgend in de tent neerploffen, barst de bui los en zingt de regen zijn zingzang op het tentdak. KO ZWEERES. CELLULOIDSNIPPERS. Katharine Hepburn's weg via Broadway naar Hollowood. Katharine Hepburn, een naam die vier jaar geleden nog volkomen onbekend was. Geen regisseur, theaterdirecteur kenden hem. Mis schien waren er een paar secretaressen van theaterbureaux van Broadway, die zich her innerden den naam in een cartotheek van baanlooze actrices te zijn tegengekomen. Nu is hij in Amerika en ook buiten Amerika beroemd geworden. En ondanks die beroemdheid is Katharine Hepburn een der weinigen gebleven, die haar eigen leven is blijven leven, in tegenstelling met de vele andere „stars", wier privé-leven zich als het ware achter glazen muren afspeelt. Katharine Hepburn is geboren in Hartford in den staat Connecticut. Zij stamt uit een oude familie uit New-Engeland. Toen zij zeventien jaar was werd Katherine op het exclusieve BrynbMawr College geplaatst, waar de „upper ten thousand" van Amerika hun dochters laten opvoeden, in de psychologie. Toen kwam het in haar op om in New York als tooneelspeelster haar geluk te beproeven. Met groote moeite kreeg ze toestemming van haar ouders. Na langen tijd. waarin zij door haar verlegenheid, die haast menschenschuw- heid was geworden, was gehandicapt bij haar Katharine Hepburn. pogingen een contract te krijgen, speelde zij eindelijk haar eerste rol bij een klein, trek kend gezelschap dat met „The Czarina" het Oosten van de Ver. Staten doortrok. Arthur Hopkins gaf haar de hoofdrol in zijn Broad- way-stuk „Holiday", doch slechts als inval ster voor Hope Williams. Avond aan avond stond Katharina Hepburn klaar om in te vallen, maar het geluk was niet met haar. Hope Williams ontbrak het heele seizoen bij geen enkele opvoering. Toen scheen de groote kans te zijn ge komen. Zij moest met den pas uit Engeland gekomen Leslie Howard de hoofdrollen spelen in „Animal-Kingdom". Zij vatte de rol anders op dan de regisseur, het kwam tot een conflict, iemand anders speelde de rol enKatharine Hepburn werd al gauw in de theater-wereld uitgemaakt voor talentvol maar eigenzinnig. George Czukor haalde haar rmar Hollywood voor de hofdrol in de film „A bill of "divor cement", waarin zij met John Barrymore moest optreden. Met de grootste moeite kreeg hij het gedaan, want geen enkele on derneming durfde aan het rossige en zomer sproetige meisje te engageeren. De film had succes. Katharine Hepburn, die op een va- cantie-tocht in Schotland was. moest terug komen en kreeg een langdurig contract. .Little Women" was de film, die haar overal bekend maakte. Nu heeft zij in „Maria Stuart", door John Ford geregisseerd, de rol van de ongelukkige koningin van Schotland gespeeld. Frederic March speelde die van den hertog van Both- well. ,.De Millioenenbaby". In Frankrijk. Hongarije, Engeland en an dere landen vinden overal wedstrijden plaats voor kinderen die een gelijkenis met Shirley Temple vertoonen. De prijswinnares wordt dan een enkele keer naar Hohvwood den. om t.e trachten bïi de f'lrr 'e inden. De film „De Millioenenbaby" van AmfUmin in Haarlem, die hier spoedig zal draaien, be handelt de avonturen van één van deze na maak Shirley Temples. De hoofdrol in deze persiflage speelt de vier-jarige Jimmy Fay.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 13