Naar de St. Laurensrivier.
VLIELAND-VOGELLAND
SATERDAG 5 SEPTEMBER 1936
TT A A R E E M'S DAGRE A' D
Quebec, de vroegere hoofdstad van Canada
Liverpool uit met stroomenden regen, maar
in Greenock, de haven van Glasgow een za
lig zonnetje. Een heerlijk gezicht op de
Schotsche hooglanden, waarheen ik bijna 35
jaar geleden mijn eerste reis maakte, maar
helaas geen tijd om nog eens te gaan ge
nieten van de ongelooflijk mooie dierenwe
reld der Schotsche baaien. Denk er om, als
u daar nog eens komt! De anemonen die u
daar ziet groeien aan de steigerpalen, de
wandelende krabben, de rood- en bruinwie-
ren, het is mooier dan ge ergens in een
aquarium zien kunt. Nu drijven enkele mooie
'kwallen en vele prachtige witte wolken door
blauwe zee en blauwe lucht. Als wij weg
varen glijden de heerlijke begroeide oevers
van de Clyde als een panorama langs ons
heen. In de verte doemt ihet bekende Isle of
Arran op, een der beroemdste rots-eilanden
van deze Schotsche kust met zijn kleurige
bevolking van Hooglanders. Maar die zien
we weer niet. De bevoking van het volgende
eiland, Ailsa-Craig, wel, die komt ons tege
moet vliegen. Groote Jan van Genten, troep
jes zeekoeten. een enkele papegaaiduiker
met zijn felrooden snavel en als wij, Ooste
lijk van het eiland de Iersche zee inbuigen,
zien wij duidelijk de steile bazaltklip. die de
Oostkust van het eiland vormt, en heelemael
witgespikkeld is van de broedende Jan van
Genten. Dan draaien wij nog verder Noord
waarts, de wind komt dwars over het dek
te staan en veegt alles weg. De lucht be
trekt, regen klettert neer. De Oceaandeining
laat zich merken. En 't regende en woei en
deinde drie dagen lang. Toen veranderde het,
er kwam mist. Eén keer dreef een prachtig
lichtgroene ijsberg voorbij mijn patrijspoort.
Dan wéér mist, loeien der sirenes, stilliggen,
halve kracht vooruit, plotseling achteruit.
Alles druipt aan dek. Overal matrozen op
uitkijk. Schepen kun je hooren, ijsbergen
niet en wij zitten er midden in. Mijn buur
vrouw in doodsangst, durfde niet naar bed.
Ik raadde haar aan met een reddingsgordel
om in het bad te gaan zitten om vast aan
het water te wennen, maar weet niet of ze
het gedaan heeft. Ondertusschen studeer ik
vast wat in kaarten en boeken, over Belle
Isle street, New Foundland, New Schotland.
Maar ik kan kort zijn. Na Ailsa Craig hebben
we niets gezien, voordat we den nauwen
mond der St. Laurensrivier bij Punt Caribou
inliepen. Ik kan mijn heele dagboek wel even
overschrijven. Het begint dan op Zaterdag
11 Juli: wind. 12 Juli regen. 13 Juli regen en
wind, 14 Juli 1 ijsberg, mist, kou, 15 Juli mist-
natte sneeuw, en dan den 16en Juli. dus den
6en dag; lage heuvels met dennebosschen
begroeid; veel opengekapte plekken, dus
boschbouw. En dan begint het, het kolonis-
tenland. Dat nu juist die eerste zonnestraal
op die plek moest vallen! Een groote licht
groene ruimte, midden in de donkere denne
bosschen, witte huizenblokjes en midden
daartusschen juist op den heuvelrug een wit
kerkje met leien dak en hoogen spitsen to
ren, gekroond door een gouden kruis, als
teeken hoe kolonisten beseffen waaraan die
nieuwe rijkdom, het eigen land, het rijke
werkzame leven door eigen arbeid te dan
ken is. Kleine dorpen, gehuchten liggen over
al als oasen in de zwaar beboschte heuvel
hellingen. Je ziet ze ontstaan, - je ziet ze
groeien, eerst een paar uit boomstammen
gebouwde hutten in een open gekapt stuk
bosch, dan kleine weilandvlakten helgroen in
het vaal van den kaalslag, een bouwlandje
er bij, wat vee. een weg voor verbinding met
anderen en productenafvoer. En vóór de
blokhut verlaten wordt voor een planken-
huis komt eerst de kerk als middelpunt der
kleine nieuwe gemeenschap. Zóó hoort het
en zoo gaat het goed.
Heerlijk schijnt de zon over het water, over
het dek, over onze lichamen. Wat een weelde
na al dien regen en mist. En steeds meer van
die jonge, groeiende dorpjes trekken voorbij
als wij varen over den breeden stroom, de
hartader van Canada, waar langs ook de eer
ste Fransche kolonisten optrokken om een
nieuw bestaan in La Nouvelle France te zoe
ken. Dat is alweer dik 300 jaar geleden, maar
rondom Quebec wordt, niettegenstaande de.
Engelsche vlag er toch ook alweer 75 jaar
waait, door 80 a 90 pet. der bevolking nog
Fransch gesproken. En bijna elk groot schip,
dat de wateren van den breeden stroom
klieft, voert nieuwe landverhuizers aan, lie
den aan wien het eigen vaderland geen
plaats meer biedt en die probeeren zullen
hier een nieuw tehuis, een nieuw vaderland
te scheppen. Ze staan in groepjes bijeen op
de voorplecht, kijken met wijd open oogen,
wijzen elkaar de kleine en de groote dorpen
aan. Opgetogen bewondering spreekt uit elk
woord. Oogen glinsteren, een breede lach
plooit de gezichten. Zijn dit dezelfde men-
schen die gisteren dof en lusteloos rondhin
gen, soms eens even uitziend in den mist?
Ze zijnals herboren alleen al door den aan
blik van het nieuwe land.
Daar komt een tegenligger. Zwaar splitsen
zich de groene wateren voor den breeden
■boeg van het diepliggende schip. Daar gaan
weer ettelijke duizenden tonnen van het
graan, waaraan Europa zoo'n tekort heeft,
van hout en papier en ook enkele kilogram
men van de kostbare pelsen, die Canada's
wouden en bergen nog steeds leveren. Ca
nada is een rijk land. De export overtreft den
import. Alle statistieken wijzen op vooruit
gang.
Toch moet ik meteen ook waarschuwen:
ook Canada heeft zijn werkloozen en ver
plaatst liever het overschot uit zijn groote
steden naar de uitgestrekte landerijen in de
Prairie-provinciën, dan eerst buitenlanders
over den Oceaan te laten immigreeren. Vroe
ger werd met groote trom reclame gemaakt
en getracht zoovelen als maar mogelijk was
tot landverhuizing naar Canada te bewegen.
Maar die tijden zijn voorbij. Emigratie is
nog mogelijk, wordt nog toegestaan, maar
als bijzondere gunst zou je kunnen zeggen.
Eerste eisch is: goed op de hoogte van land
bouwzaken, 2e. wanneer de heele reis be
taald is nog in het bezit van minstens f 1500.
Dat is natuurlijk de hoofdreden dat het aan
tal imigranten van 100.000 tot ruim 10.000
geslonken is. En van de 12.000 van verleden
jaar kwam ruim de helft uit Amerika, dus
0
zonder dure zeereis. Maar er is alle hoop,
dat binnen afzienbaren tijd de mogelijkheid
tot landverhuizing naar Canadat weer in
veel ruimere mate en onder minder zware
bepalingen zal kunnen worden aangemoe
digd. En daarom ben ik blij. dat ik gelegen
heid zal hebben het land te bezoeken, waar
reeds vele Hollandsche kolonisten een goed
bestaan hebben gevonden, uit hun eigen
mond te hooren, wat hun lotgevalln en hun
meeningen zijn en zoo zelf een oordeel te
krijgen over wat de naaste toekomst op het
gebied van immigratie naar dit deel der
nieuwe wereld zal brengen,
Naarmate wij verder landwaarts inkomen
wordt het warmer. Niet alleen vandaag blijk
baar, want de dennenbosschen maken plaats
voor loofhout, berken en elzen net als bij
ons. Naast de veeteelt zien we al meer en
meer bebouwd land. Overal dorpen en stad
jes en badplaatsen bij tientallen. Tot vrij
onverwacht een groote stad zichtbaar wordt;
Quebec ligt voor ons. De reis is bijna ten
einde
Quebec maakt dadelijk den indruk van
een groote havenstad, wat het ook geweest is,
voordat de rivier met kunst en vliegwerk in
den vorm van baggermolens zóóver was uit
gediept, dat zelfs de grootste zeeschepen kun
nen doorvaren naar Montreal, dat nog een
uur of acht stoomen verder stroomop ligt.
Quebec is wel de oudste stad. de vroegere
hoofdstad van Canada. Het prachtige oude
Fransche Gouvernementspaleis is nu het ho
tel van de Canadian Pacific, al draagt het
nog steeds den naam Chateau de Frontenac.
Champlain vestigde er zich in 1608. Vijftig
jaar eerder had Jacques Cartier getracht een
kolonie te stichten op de plaats van het te
genwoordige Montreal, maar de buitenge
woon strenge Canadeesche winter deed deze
kolonisatie jammerlijk mislukken. Maar
Quebec was 150 jaar lang de eerste stad van
het rijk. Later kwam Montreal op en nu is
eigenlijk Ottawa de hoofdstad, althans de
plaats waar de ministeries gevestigd zijn.
Van Quebec krijgen we, behalve het gezicht
van de rivier af. niet veel te zien. De 3 uur,
die wij er voor den wal noodig hebben, gaan
net heen met controle van passen en toela
tingspapieren. Dan varen wij echter met
onze Duchess of Atholl. die tot 20.000 ton
groot is dus zoo groot als de Johan v. Olden-
barneveld of Baloeran. onder de groote brug
van Quebec door verder stroomop naar Mon
treal. Wij komen binnen een uur tijd vier
groote stoomschepen tegen met 5000 Cana-
deezen aan boord, waaronder vele oudstrij
ders, die met den Koning van Engeland een
monument bij Vimy .zullen gaan onthullen.
Prachtig valt dan de avond over de rivier. Op
den hoogen oever lichten witte berkenstam-
men fantastisch op tegen den donkeren
avondhemel, de eerste mooie zonsondergang-
van de heele reis. 's Nachts vier uur ankeren
we in Montreal. Om 7 uur is de volijverige
Nederlandsche Consul aan boord en dan
komt een dag van jachten langs allerlei re-
geeringsbureaux om de reis verder voor te
bereiden. Ondertusschen krijgen wij de eerste
indrukken van Canada en die zijn haast de
zelfde als vanSantiago de Chili.
In den goeden tijd is men begonnen met
gebouwcomplexen van zeer groot afmetin
gen. echte „skyscrapers", maar vóór de ge-
heele stad een modern aanzien had verkre
gen, veranderden de tijden en nu staat daar
het mengelmoesje als typisch beeld voor
het nieuwe land.
Dr. W. G. N. VAN DER SLEEN.
Met Leen door het duin.
Zilvermeeuwen en eidereenden.
Den laatsten middag gaan we met Leen het
Duin in. Bolle wolken zeilen langs den hemel,
maar de zon brandt onbarmhartig op gelaat
en armen, 't Is dï'ukkend warm, en er dreigt
onweer. Luid zoemend vliegen dikke hommels
rond, die honing puren uit de bloemtrossen
van de harlekijnsorchissen in de vochtige pan
netjes. Vlieland heeft gelukkig geen water
leiding, die alle grondwater wegzuigt en ook
geen konijntjes, die de plantengroei kort
houden, zoodat we hier een rijke flora hebben,
met allerlei planten, die bij ons al heel lang
verdwenen zijn.
Boven ons zweven de blanke meeuwen, haast
doorschijnend blank, als ze langs de zon vlie
gen. Met harde, felle stemmen protesteeren ze
tegen de betreding van hun grondgebied.
Maar daar trekken we ons niets van aan. In
tegendeel, het is ons juist om de meeuwen te
doen.
Tusschen de helm en onder de duindoorns,
tusschen de hooge hei en soms zelfs in het
losse zand, hebben ze hun nesten gemaakt.
Een flinke kuil, bekleed met wat helm en
mos, en soms met een drietal groote bonte
eieren erin. Soms, want de meeste nesten
zijn leeg. Met opzet zijn alle eieren zooveel
mogelijk geraapt, om te trachte het aantal
broedvogels een weinig te beperken.
En de eieren welke we nog vinden, zijn
„vuil". Door schudden heeft men de kiem ge
dood, en hoe trouw de vogels ook blijven
broeden, de eieren komen niet uit. Op onze
gansche zwerftocht door het duin. zien we
nauwelijks een tiental jongen, terwijl honder
den meeuwen boven ons zweven.
Op het eerste gezicht lijkt dit noodeloos
wreed. Maar de laatste jaren hebben de
meeuwen zich zoo sterk uitgebreid, dat ze
een gevaar voor hun omgeving worden. Voor
het groote aantal vogels is het gewone voedsel,
dat uit schelpen, mosselen, krabben en zee
sterren bestaat, bij lang niet toereikend. Zoo
zijn de zilvers wreede roovers geworden, die
hun omgeving brandschatten en méér kwaad
doen, dan een dozijn roofvogels.
De bergeend, die met een sleep van vijftien
jongen achter zich aan naar het wad trekt,
mag blij zijn, als de helft heelhuids over komt.
Den kluut vergaat het niet beter, evenmin
als den marei, het tjerkje, de scholekster en
den'wulp. En de kleine vogeltjes als leeuwe
rikken, piepers, kneutjes en tapuiten komen
nauwelijks aan het grootbrengen van hun
jongen toe.
Zoo is men helaas wel genoodzaakt, paal
en perk te stellen aan den stagen
groei der meeüwënkolonies. Hetzij door
rapen, hetzij dóór schudden of door
prikken der eieren en zelfs door de oude
vogels te vergiftigen. Het laatste is misschien
wel het beste, daar de meeuwen vrij oud
kunnen worden tot twintig jaar toe en
de resultaten van de andere maatregelen dus
eerst na jaren merkbaar zouden zijn.
Terwijl Leen ons dat alles vertelt, sjouwen
we achter hem aan door het uitgestrekte
duin terrein, waarvan hij de bewaker is en
waarvan hij eikpiekje, e lke vogel kent en ons
elk nest weet te wijzen. Plotseling houdt hij
halt bij een oud konijnenhol. Voorzichtig
steeks hij z'n stok erin, gaat dan op de knieën
liggen en haalt er drie groote, witte eieren
uit. Er volgen er meer, en weldra liggen er
twaalf blanke eieren in het gras. Maar er
moeten er nog meer in zitten. Henke blijkt
langere armen te hebben en weet er nog twee
uit te tooveren. Nog is Leen niet tevreden en
tenslotte heb ik de langste vingers, want ik
haal er zoowaar nog drie uit. Zeventien eieren
van één vogel.
De bergeend, want daar zijn de eieren van,
is voor z'n nest eigenlijk op de konijnen aan
gewezen. Maar nu men op Vlieland van de
konijntjes verlost is, nemen ze ook genoegen,
met kunstmatig gegraven gangen, terwijl ze
hier en daar zelfs open nesten tusschen de
struiken maken, die ze bij het verlaten, even
als de eidereenden, zorgvuldig toedekken met
dons. Maar toch weten de zilvers nog menig
eitje machtig te worden.
De konijntjes hebben, voor ze verdwenen,
het plantendek op verschillende plaatsen
grondig vernield. De wind heeft die gaten
verder uitgeblazen en zoo zijn er diepe stuif-
ketels ontstaan, die steeds verder „wandelen"
en waarvan het losse zand door den wind nu
eens naar de eene, dan weer naar de andere
zijde gevoerd wordt.
Bij een van die ketels, komt Leen's aan-
teekenboekje te voorschijn. „Holduifjes",
mompelt hij en inderdaad vinden we in een
konijnenhol twee bijna volwassen holen-
duiven. Jonge duiven zijn niet mooi. De sna
vels zijn te dik, en de kopjes te klein. Er zit
allerlei dons tusschen het veerenpakje en de
veeren zien er verfomfaaid uit. In den Haar
lemmerhout broeden de holenduiven in holle
boomen, maar die zijn er op Vlieland niet. En
blijkbaar voelen ze zich in zoo'n konijnenhol
best thans. De jongen worden geringd wat
precies in het boekje wordt opgeteekend, met
m'n naam er bij en dan zegt Leen beslist:
„Nou mot ik een oogenblikkie zitten!"
We zitten op een hoogen duintop. Leen
zuigt blauwe rookwolken uit z'n korte pijp en
vertelt ons van de vogels die hier wonen. Voor
ons, in het Zuid-Oosten, is de Waddenzee, en
achter ons, ook vlakbij, is de Noordzee. Vlie
land is maar klein en smal, maar juist zoo
aantrekkelijk, doordat we eigenlijk vlak naast
elkaar verschillende landschapstypen hebben,
met een totaal andere flora en fauna.
Het oude Fransche Gouvernementspaleis te Quebeck, thans het gebouw van de Canadian
Pacific.
Zilvermeeuw bij het nest tusschen de
duindoorns.
foto Nol Binsbergen).
Leen heeft ons allebei een versch meeuwen-
ei beloofd, omdat we die moeten proeven. Maar
het is een heele toer, een nest met versche
eieren te vinden. Nesten genoeg, maar alle leeg
of met een stokje erbij, en dan zijn de eieren
al geschud. Plotseling houdt Leen stil bij een
nest, dat er zoo op het eerste gezicht heel
gewoon uitziet.
„Hier ligt morgen een ei", zegt hij heel
positief. Als we heel goed kijken, ontdekken
we. dat het nest er wat nieuwer, en een beetje
omgewoeld uitziet. Maar uit onszelf zouden
we toch nooit tot een dergelijke conclusie ge
komen zijn.
Doch als ik even later van een nest, dat er
net zoo uitziet, dezelfde meening lanceer,
krijg ik een goedkeurend knikje het eenige
misschien, want eigenlijk vindt-ie ons maar
„broekies".
Toch vinden we nog vier eieren, die onbe-
broed zijn. We krijgen er twee van, en als we
ze 's avonds, na ze volgens het recept van Leen
een kwartier te hebben gekookt, oppeuzelen,
kunnen we niet anders zeggen, dan dat ze
heel smakelijk zijn. Ze hoeven m.i. voor kip
peneieren zeker niet onder te doen, terwijl ze
een stuk grooter zijn.
Al zoekende zijn we de zeereep genaderd,
waar een tweede rust wordt gehouden. Voor
ons ligt het breede, vlakke strand, waar schol
eksters en meeuwen voedsel loopen te zoeken.
Ook een jonge meeuw een dons jong is het
nog is er bij, die parmantig langs de aan
rollende golfjes stapt en heel ernstig in het
zand loopt te pikken. Even later dobbert hij
tot onze groote verbazing zelfs Leen snapt
er niets van op de golfjes rond. landt dan
op een piertje en kuiert doodbedaard weer
naar het stranditerug.
Een eind verderop ontdekken we een schol
eksterpaartje met jongen. Nu is het met de
rust gedaan. Als dollen rennen we het duin
af, terwijl Leen op z'n gemak, hoofdschuddend,
volgt.
De oude vogels zijn onmiddellijk op de wie
ken en schreeuwen de heele vogelwereld van
Vlieland bij elkaar. De jonge rennen wat ze
kunnen, maar het is een ongelijke strijd. Als
wij één stap doen, moeten zij er wel twintig
maken. Hoe de rappe pootjes zich ook rep
pen, weldra hebben we er ieder twee gesnapt,
die we op ons gemak kunnen bewonderen.
Grappige diertjes zijn het, net wollen speel
goedbeestjes, maar met angstige bonzende
hazenhartjes. De oude maken een akelig mis
baar, zoodat we de jongen snel ringen daar
was het toch om begonnen en weer los
laten. Als muizen rollen ze over het strand,
naar de ouden, die ons van een veïügen af
stand de huid vol schelden.
Zullen we nog ooit iets van hen hooren?
Misschien worden ze op den trek ergens in
Frankrijk of Spanje geschoten. Als dan de
ring opgestuurd wordt, en de post het bericht
uit Leiden brengt, zullen we nog even denken
aan de kleine donsballetjes die voor ons uit
renden over het wijde strand van het vogel
eiland. Maar nog liever hooren we nooit meer
iets van hen. Dan weten we tenminste, dat
ze nog vrij zijn en rondzwerven, ergens ver
weg in het Zuiden, of langs de stranden van
hun eiland.
Op zee, ver uit de kust, zitten weer groote
i troepen eenden. Leen beweert stellig, dat het
eidereenden zijn. Maar wij zijn niet voldaan.
I Zonder kijker is het van dezen afstand niet
zeker uit te maken. We wagen er een paar
I natte voeten aan, en loopen tot de punt van
een der piertjes. Met als eenig resultaat, dat
de volgens opvliegen, en nog verder weg neer
strijken.
Wij zijn maar half tevreden. De eidereend is
een zeldzame vogel, die in 1906 voor het eerst
op Vlieland broedde. Sindsdien is Vlieland de
eenige broedplaats gebleven, maar het aantal
vogels heeft zich zoo sterk uitgebreid, dat het
in dit voorjaar op ongeveer vierhonderd paar
tjes geschat werd. Het is dus heel goed moge-
7ijk, dat de vosels voor de kust eidereenden
waren, en dan waarschijnllik mannetjes want
de wijfjes trekken met de jongen naar het
wad. Maar we hadden ons graag met eigen
oogen daarvan overtuigd.
Op den terugweg door het duin laat Leen
ons nog een verlaten nest van een eider zien.
Het ligt tusschen de struiken en is geheel be
kleed met dons, het kostbaar eiderdons, en
bevat nog wat leege eierschalen. De eigenares
dobbert ergens op de wadden, met een zestal
jongen achter zich aan, ver buiten het bereik
van onze ongewapende oogen. En de. kijker
ligt thuis
Leen is onvermoeibaar. Het zweet druipt
hem langs het verweerde gelaat, maar steeds
sjokt hij voor ons uit, de schouders een beetje
gebogen, steunend op een oude stok. die hij
bij zich heeft. Van alles laat hij ons zien. Het
nest van de tapuit, waarvan de jongen al
uitgevlogen zijn, een nest met jonge kneutjes
in een duindoornstruik en een houtduivennest
in een oude vlier, met twee eieren.
Steeds meer wolken zijn aan den horizon
opgestegen en elk plekje blauw hebben ze
opgeslokt. Uit het Zuidwesten komt een on
weersbui opzetten. Loodgrijs staat de on-
weerslucht boven het duin. Schril steken de
meeuwen ertegen af. Over het landschap ligt
een valsch, geel licht.
De eerste dikke droppels vallen, als we de
Oude Kooi naderen. Het wordt een wedloop
met den regen, die we nog net op het nipper
tje winnen. Want juist als we hijgend in de
tent neerploffen, barst de bui los en zingt de
regen zijn zingzang op het tentdak.
KO ZWEERES.
CELLULOIDSNIPPERS.
Katharine Hepburn's
weg via Broadway naar
Hollowood.
Katharine Hepburn, een naam die vier jaar
geleden nog volkomen onbekend was. Geen
regisseur, theaterdirecteur kenden hem. Mis
schien waren er een paar secretaressen van
theaterbureaux van Broadway, die zich her
innerden den naam in een cartotheek van
baanlooze actrices te zijn tegengekomen.
Nu is hij in Amerika en ook buiten
Amerika beroemd geworden. En ondanks
die beroemdheid is Katharine Hepburn een
der weinigen gebleven, die haar eigen leven
is blijven leven, in tegenstelling met de vele
andere „stars", wier privé-leven zich als het
ware achter glazen muren afspeelt.
Katharine Hepburn is geboren in Hartford
in den staat Connecticut. Zij stamt uit een
oude familie uit New-Engeland. Toen zij
zeventien jaar was werd Katherine op het
exclusieve BrynbMawr College geplaatst, waar
de „upper ten thousand" van Amerika hun
dochters laten opvoeden, in de psychologie.
Toen kwam het in haar op om in New York
als tooneelspeelster haar geluk te beproeven.
Met groote moeite kreeg ze toestemming van
haar ouders. Na langen tijd. waarin zij door
haar verlegenheid, die haast menschenschuw-
heid was geworden, was gehandicapt bij haar
Katharine Hepburn.
pogingen een contract te krijgen, speelde zij
eindelijk haar eerste rol bij een klein, trek
kend gezelschap dat met „The Czarina" het
Oosten van de Ver. Staten doortrok. Arthur
Hopkins gaf haar de hoofdrol in zijn Broad-
way-stuk „Holiday", doch slechts als inval
ster voor Hope Williams. Avond aan avond
stond Katharina Hepburn klaar om in te
vallen, maar het geluk was niet met haar.
Hope Williams ontbrak het heele seizoen bij
geen enkele opvoering.
Toen scheen de groote kans te zijn ge
komen. Zij moest met den pas uit Engeland
gekomen Leslie Howard de hoofdrollen spelen
in „Animal-Kingdom".
Zij vatte de rol anders op dan de regisseur,
het kwam tot een conflict, iemand anders
speelde de rol enKatharine Hepburn
werd al gauw in de theater-wereld uitgemaakt
voor talentvol maar eigenzinnig.
George Czukor haalde haar rmar Hollywood
voor de hofdrol in de film „A bill of "divor
cement", waarin zij met John Barrymore
moest optreden. Met de grootste moeite
kreeg hij het gedaan, want geen enkele on
derneming durfde aan het rossige en zomer
sproetige meisje te engageeren. De film had
succes. Katharine Hepburn, die op een va-
cantie-tocht in Schotland was. moest terug
komen en kreeg een langdurig contract.
.Little Women" was de film, die haar overal
bekend maakte.
Nu heeft zij in „Maria Stuart", door John
Ford geregisseerd, de rol van de ongelukkige
koningin van Schotland gespeeld. Frederic
March speelde die van den hertog van Both-
well.
,.De Millioenenbaby".
In Frankrijk. Hongarije, Engeland en an
dere landen vinden overal wedstrijden plaats
voor kinderen die een gelijkenis met Shirley
Temple vertoonen. De prijswinnares wordt
dan een enkele keer naar Hohvwood
den. om t.e trachten bïi de f'lrr 'e
inden.
De film „De Millioenenbaby" van AmfUmin
in Haarlem, die hier spoedig zal draaien, be
handelt de avonturen van één van deze na
maak Shirley Temples.
De hoofdrol in deze persiflage speelt de
vier-jarige Jimmy Fay.