De eervanhetSneeuwIand De burgeroorlog in Spanje. De inname van Irun FEUILLETON door JAMES OLIVER CÜRWOOD. 35)' Dicht bij de rivier, waar de Saskatchewan Zich in een halve maanvormige bocht eerst naar het Zuiden en dan naar het Westen wendde, stuitte hij op een laag, plomp ge bouw, met een lamp boven de deur, die een opschrift verlichtte, hetwelk op humoristische wijze verkondigde, dat dit het „King Edward's Hotel" was. Op een afstand van nog geen hon- ,derd yards begon het struikgewas van het woud; hier liet Jan zijn slede achter, en bond hij zijn honden vast. Het was nog niet in hem opgekomen, dat, nu hij het land der bescha ving bereikt had, hij tegelijk in het rijk van sloten en grendels, van dieven en inbrekers gekomen was. Het was een gevoel van een- zaamheid, en niet van achterdocht, dat hem terug deed gaan, om Kazan los te maken, en met zich mee te nemen. Ze gingen het hotel binnen, Kazan met achterdochtige omzichtigheid. De deur leidde naar een groot vertrek, dat verlicht werd door een laag gedraaide olielamp. Het vertrek was ledig, op een eenzame figuur na, die in een stoel gezeten was tegenover een breed raam, dat op het Noorden uitzag. Zonder gerucht te maken, opdat hij den anderen aanwezige niet zou storen, ging Jan ook voor het raam zitten. Kazan legde zijn wolfachtigen kop op zijn meesters knieën, het eene oog steeds on derzoekend op hem gericht. Nooit in zijn ge- heele leven had Jan de eindelooze eenzaam heid gevoeld, die over hem kwam, toen hij uit zat te kijken naar het Noorden. Onder hem lag de Saskatchewan, wit en zwijgend; aan den overkant kon hij den donkeren woudzoom onderscheiden, en nog veel, veel verder, laag don hemel staand, de poolster. Zij schit terde nu slechts flauw, bijna niet helderder dan de duizenden andere sterren, die hij zag, en het noorderlicht was niet meer dan een verbleekende gloed. Er kwam iets in Jan's keel, dat hem benauwd maakte; hij sloot de oogen, en klemde zijn vingers in het haar van Kazan's ruigen kop. Ondanks den strijd, dien hij had gestreden, gingen zijn gedachten weer terug door ein delooze, zwijgende ruimten, over bergen en door wouden, snel, onweerstaanbaar, totdat de poolster weder in al haar glorie boven zijn hoofd schitterde, en hij in Lac Bain terug was. Hij wist niet, dat zijn moreele zwakheid een gevolg was van honger, van uitputting en van dertiendaagschen strijd in de wouden. Weer was hij bij Mélisse, bij de oude viool, bij al de dingen, die zij hadden liefgehad. Hij vergat in deze oogenblikken, dat er nog een ander persoon in de kamer was; geen geluid drong tot hem door, toen deze van houding veranderde, zoodat hij tersluiks naar hem en Kazan kon kijken. De zachte, hartbrekende snik, die van zijn lippen klonk, wekte hem eerst weer tot bewustzijn van het tegenwoor dige. Met een ruk ging hij rechtop zitten, en zag keren. De vreemdeling was opgestaan. Hij stond nu dicht bij hem in het schemerachtige lamplicht, en toen Jan zijn blik ophief, las hij in het bleeke, levendige gelaat, dat over hem heen gebogen was, een smart, die de weerkaatsing van de zijne kon zijn. Gedurende een volle minuut keken zij elkaar aan, zonder te spreken; het haar op Kazan's rug stond stijf rechtop. Er was iets, dat tot Jan sprak, en zijn vermoeid bloed deed tintelen. Hij zag, dat deze man geen woudbewoner was. Hij behoorde niet tot zijn volk. Zijn gelaat droeg den stempel van de bewoners van het Zuiden, van de beschaving. En toch ging er iets uit van den een naar den ander, dat alle scheids muren omverwierp en hen tot vrienden maakte, voordat zij nog een woord gesproken hadden. De vreemdeling stak zijn hand uit en Jan de zijne. Alle eenzaamheid, alle vastbera denheid van deze twee mannen, lag uitgedrukt in den langdurigen greep hunner handen. „U bent zoo juist uit het Noorden gekomen?" zei de man half vragend. „Is dat uw slede daarbuiten?" „Ja," zei Jan. De vreemdeling ging op een stoel naast Jan zitten. „Uit de kampen?" vroeg hij levendig. „Uit wat voor kampen, m'sieur?" „De spoorwegkampen, waar ze de nieuwe lijn aanleggen, aan den anderen kant van We- kusko." „Ik weet van geen kampen," antwoordde Jan eenvoudig. „Ik weet ook geen spoorweg, als alleen die naar Le Pas gaat. Ik kom uit Lac Bain ,op de grens van de Woestenij." „Bent u nog nooit te voren naar het Zuiden geweest?" vroeg de vreemdeling op zachten toon. Jan verbaasde zich over het licht in zijn oogen. „Lang geleden," antwoordde hij, „gedurende één dag. Mijn heele leven heb ik daarginds doorgebracht." Jan wees naar het Noorden, en de oogen van den ander richtten zich naar de plaats, waar de poolster aan den hemel stond te verbleeken. „En ik heb mijn heele leven daar doorge bracht," zei hij, met een hoofdknik naar het Zuiden. „Een jaar geleden ben ik hierheen ge komen, voor voor mijn gezondheid en best wil," lachte hij zenuwachtig. „Morgen ga ik weer terug. Mijn naam is Thornton," voegde hij erbij, zijn hand nogmaals uitstekende. „Ik kom uit Chicago." „Ik heet Thoreau Jan Thoreau," zei Jan. „Ik heb in een boek over Chicago gelezen, en er platen van gezien. Is het een grootere stad dan Winnipeg?" Hij keek naar Thornton en deze wendde het hoofd een weinig om, zoodat het licht niet op zijn gelaat scheen. Zijn vingers sloten zich vaster om die van Jan. „Ja, het is grooter." „De beambten van de groote Compagnie wonen in Winnipeg, en Le Commissionnaire ook, is het niet, m'sieur?" „Van de Hudsonbaai Compagnie ja." „En als men zaken te regelen heeft be langrijke zaken, m'sieur, zou het dan niet het beste zijn, om naar Le Commissionnaire te gaan?" Informeerde Jan. Thornton keek scherp naar de gespannen, begeerige uitdrukking op Jan's gelaat. „Er is nog een ander hoofdkwartier, dich terbij, te Prince Albert," zei hij. „Dat is niet ver," riep Jan, opstaande, uit. „En zouden ze daar zaken regelen belang rijke zaken?" Hij liet zijn hand op Kazan's kop vallen en wendde zich half naai- de deur. „Misschien nog beter dan de commissaris," antwoordde Thornton. „Dat hangt ervan af wat uw zaken zijn." Terwijl zij daar zoo een oogenblik zwijgend stonden, drong een zacht hondengejank tot hen door. „Ze roepen om Kazan," zei Jan rustig, als of hij de vraag in Thornton's laatste woorden niet gehoord had. „Goeden nacht, m'sieur!" De honden zaten op hun achterdeelen te wachten, toen Jan en Kazan bij hen terug kwamen. Jan leidde ze nog wat dieper het woud in, waar het dichte sparrenhout hen van het open gedeelte scheidde, en maakte een vuur. Daar hing hij zijn koffiepannetje boven en een groot stuk bevroren rendier - vleesch, en wierp den hongerigen honden be vroren visschen toe. Toen rukte hij eenige sparretakken af. spreidde zijn zware dekens dicht bij het vuur uit, en ging zitten wachten, tot het vleesch en de koffie gekookt zouden zijn. Toen hij zijn maal begon, hadden de sledehonden het hunne geëindigd en legden zij zich dicht om zijn voeten neer, gereed de brokken op te vangen, die hij hun toewierp. Terwijl hy zat te eten, merkte Jan op, dat de oudi woeste, vechtlustige geest hen geheel verlaten had. Ze snauwden en hapten niet. Er was geen spoor van gekibbel, toen hij hun stukken vleesch toewierp, en hij vroeg zich af, of zij ook vervuld waren van het verlan gen, dat aan zijn eigen hart knaagde. Met dit verlangen, dit doodelijk gevoel van eenzaamheid en verdriet, was een wonderlijke gewaarwording in Jan opgewekt een begee- righeid, die op opgewondenheid geleek, om de honden weer in het tuig te spannen en, on danks zijn uitputting, verder te ijlen naar de plaats, die Thornton hem genoemd had Prince Albert en om zich daar voorgqed te bevrijden van hetgeen hem gedrukt en be zwaard had sinds dien nacht, vele jaren ge-; leden, toen hij Lac Bain was binnengestrom- peld, om viool te spelen, terwijl de vrouw van Cummins stierf. Hij stak de hand in den bin- nenkant van zijn pels, en voelde daar de papieren, die hij uit de holte van den „pluim- stok" gehaald had. Ze waren veilig. Twintig jaar had hij ze bewaard. Morgen zou hij ze naar de groote Compagnie te Prince Albert, brengen. En daarna als hij dit volbracht had wat zou er dan nog in het leven voor Jan Thoreau overblijven? Misschien zou de Compagnie hem in dienst willen nemen en zou hij in de beschaafde wereld blijven. Dat zou het beste zijn voor hem. Hij zou vech ten tegen den roep van zijn wouden, zooals hij jaren en jaren geleden gevochten had tegen den roep van die andere Wereld, die hem een tijd lang met onrust had vervuld. Dat had hij weten te dooden. Wanneer hij nog ooit naar zijn wouden terugkeerde, dan zou hij ver naar het Oosten, of ver naai- het Westen gaan. Niemand, die hem gekend had, zou ooit weer van Jan Thoreau hooren. Kazan was naar den deken gekropen en waagde het, inch voor inch verder te dringen, tot zijn groote wolvenkop op Jan's arm lag. Het was tien jaar geleden, dat Jan Kazan tot zich genomen had als een jong half-blind hondje, uit een nest van een zestal sterkere broeders en zusters. Kazan was alles, wat hem nu was overgebleven. Hij hield ook van de andere honden, doch die waren niet zoo als Kazan. Hij sloot zijn arm om den kop van den hond. Uitputting en de warmte van het vuur. maakten hem slaperig en het duurde niet lang, of hij was ingeslapen, met zijn hoofd tegen een boom. Er was iets, dat hem, uren later wekte. Hij opende de oogen, en zag, dat het vuur nog altijd helder brandde. Aan den anderen kant ervan, nog verder dan de honden, zat Thorn ton. Een blik op den hemel, waaraan de ster ren langzamerhand uitdoofden, zei hem, dat het even voor het aanbreken van den dag was. Hij ging rechtop zitten. Thornton lachte hem zachtjes toe en blies rookwolken uit zijn pijp. (Wordt vervolgd.) i Halfweg den Afsluitdijk i, op de oude zandplaat, de zgn. .Oude Zeug' een groote opslagplaats gebouwd voor bet hooi en stroo, dat De inname van Irun door de Spaansche nationalistische troepen. - De nationalistische vlag uit da Wieringermeer wordt aangevoerd. Deze overdekte opslagplaats, die 113 M. lang en 26 M. breed is, is een der grootsten op dit gebied In ons land wordt door de soldaten in de veroverde stad geheschen Wat er van Irun is overgebleven. De door de nationalisten op de Spaansche regeeringstroepen veroverde stad, onmiddelijk na de inname. Van de meeste gebouwen is niet meer dan een puinhoop over Verkenners der Spaansche regeeringstroepen aan het Noordelijk front, die door nationalisten verrast werden, verdedigen zich achter een geïmproviseerde barricade van rotsblokken Btj hun terugtocht uit Irun, vluchtend voor de nationalisten, hebben de Spaansche regeeringstroepen de stalen brug nabij de stad opgeblazen, teneinde den opmarsch der opstandelingen te vertragen Jeugdige zangeresjes voor de microfoon op de radio tentoonstelling te Berlijn Tengevolge van den storm werd Maan dag het water in het Buiten H buiten de sluizen gestuwd, waardoor booten en viscbfuiken grootendeels droog .Onder moeders paraplu....!" Een snapshot van de traditioneele najaars paardenmarkt, welke Maandag te Eist in de Betuwe gehouden werd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 9