De geheimzinnige Gastheer Monument-onthulling te den Helder. FEUILLETON door ELSA KAISER. 1) Jack Lutton had zijn vriend, William Kings, sedert jaren niet meer gezien toen deze op goeden dag plotseling zijn kamer binnen kwam. Lutton en Kings hadden samen gestudeerd en hoewel Lutton, omdat hij ouder was dan de ander, eerder de universiteit had verlaten, waren zij toch goede vrienden gebleven en hadden jarenlang een briefwisseling onder houden. Het laatste jaaT echter waren de brieven van Kings schaarscher geworden en als er nog wel eens één kwam. stond er weinig be langrijk nieuws meer in. Lutton had deze brieven terzijde gelegd en bij zichzelf vastgesteld dat alles, zelfs vriend schap, in deze wereld afsterft, vooral als men elkander niet meer ziet. Als hij zijn schrijf tafellade opentrok en het pakje brieven van zijn vriend die hij, om één of andere hem telkens zelf onbegrijpelijk voorkomende reden, bewaarde, zag, voelde hij nog wel eens een licht verdriet om al het mooie dat met deze vriendschap voorbij was gegaan, het mooie van jeugd, idealen en hooggestemde plannen, maar er kwam dan gewoonlijk dadelijk een vage berusting over hem en hij dacht: „Ach ja, zoo gaat het nu eenmaal in het leven wij waren zoo jong en zoo enthousiast". Lutton was een beroemd schrijver, zijn meeste werken waren detective verhalen en hij was een gezeten man geworden, niet <o, Jiet minst door het feit dat al sijn boeken in verschillende talen vertaald en over bijna het geheele vaste land en in Aimerika werden ge lezen. Hij bezat een enorme fantasie en zijn boeken leken als aan de werkelijkheid ont leend. Toch was dit niet het geval. Wel had hij vaak geprobeerd, inlichtingen en tips van Scotland Yard of politie te krijgen om zoo doende aan nieuwe stof voor een boek te ko men, maar men had hem gewoonlijk met een kluitje in het riet gestuurd. Dan zette hij zich zuchtend voor een nieuw blad papier en be gon aan een andere fantasie. Juist was hij nu weer aan een nieuw ver haal begonnen toen zijn knecht hem de komst van een bezoeker meldde. Lutton fronsde het voorhoofd en wilde order geven den gast te vragen des middags laat terug te willen komen, toen deze echter reeds zelf binnentrad. Het was Kings! „Hallo, old chap, herken je mij nog?" vroeg hij en trad verheugd op zijn ouden vriend toe. Lutton drukte hem hartelijk de hand. „Na tuurlijk. kerel, herken ik je, het Is een alle machtig aardig idee om zoo plotseling binnen te komen vallen. Ik wilde juist onze vriend schap van een nieuw boek gebruiken". Kings glimlachte. „Gewoonlijk niet je genre, zoo iets", zei hij een tikje verwonderd. „Toch. toch", weerlegde Lutton, „mijn plan was namelijk er een geheimzinnig verhaal van te maken, een verdwijning of iets derge lijks Een pijnlijk glimlachje gleed over King's moe gezicht. ..Wacht daar nog even mee?" verzocht hij en viel op de sofa neer. Lutton draaide zijn stoel om en zeide har telijk: „Vertel eens, waarom heb je in zoo lang niets van je laten hooren? En waaraan dank ik het geluk dat je nu plotseling mijn kant uit komt? Leeft je vader nog? Ben je getrouwd of heb je een ongelukkige liefde?" King wuifde met de hand. „Ik kan niet in één adem al je vragen beantwoorden, het zijn er teveel opeens". Hij keek met een triest glimlachje dat meer een zielige grimas leek. „Een ongelukkige liefde", besloot Lutton bij zichzelf maar zweeg en maakte aanstalten om voor zijn gast te zorgen. Weldra zag Kings sigaretten en een whisky solda voor zich staan. Lutton, nog altijd zwijgend, nam weer plaats in zijn stoel en blies nadenkend den rook van zijn sigaret voor zich uit. Hij be keek zoo onopvallend mogelijk zijn jongen vriend. Hoe oud was hij nu? Achtentwintig, bijna niet te gelooven, hij zag er tien jaar ouder uit met die diepe kringen rond zijn oogen en het moede gebaar van zijn handen en dan was er iets in zijn houding, alsof hij voortdurend op zijn hoede was. William Kings keek plotseling op. „Je vindt mij oud, hè?" vroeg hij treurig. „Ja het is geen wonder, ik heb moeilijkheden, zor gen Nu pas zag Lutton dat de jonge man een ring droeg. „Ben je verloofd, getrouwd?" vroeg hij wei felend, bang een teer punt aan te raken. „Ja", zeide de ander en een glans trok even over zijn gelaat, „ik ben verloofd, met het mooiste en liefste meisje van het land, met miss Angèle de Tracy, haar vader is rechter in ruste en van Fransche afkomst, zooals meer Engelsche aristocraten". Hij zeide niets meer over dit onderwerp en Lutton had plotseling het gevoel alsof hij iets zeer indis creets had gevraagd. Na een lange stilte begon Kings opnieuw. „Ik moet je eigenlijk vertellen waarom ik je heb opgezocht. Je weet dat ik met vader op het oude kasteel, dat hij een jaar of vijftien gelden heeft gekocht, woon. Ik zal er de erf genaam van zijn. Er behooren land en bos- schen bij, wij hebben pachters en zoo meer en ik ben nu bezig mij heelemaal in het be drijf in te werken. Ik vind dit wel prettig, want ik had geen kop voor studie. Ik was toevallig hier om met iemand over houtver koop te onderhandelen en toen viel mij in dat ik jou wel eens kon opzoeken en welnu, daar ben ik Kings vertelde van zijn werk, het leven daar op het land en van alles en nog wat meer, maar Lutton kon het gevoel niet van zich af zetten dat zijn vriend eigenlijk heel iets an ders wilde zeggen. Hij luisterde aandachtig en zat zijn vriend op te nemen. Diens eens zoo vroolijke oogen waren nu schuw en sta rend en hij had een vreemde manier om plot seling achter zich te kijken als verwachtte hij dat iemand hem beloerde. Hij zat daar en praatte, praatte alsof zijn leven ervan af hing en Lutton luisterde eigenlijk heelemaal niet naar hem, maar dacht er over wat er toch wel met den jongen man aan de hand kon zijn, hoe kwam hij zoo veranderd. Plotseling brak Kings zijn langdradig ver haal af en vroeg onverwacht: „Zeg, kun jij je mijn vader nog herinneren?" „Ik geloof van wel", antwoordde Lutton, „hoewel ik hem maar eens heb gezien. Maar het viel mij bij die gelegenheid op, welk een flink figuur hij was, zoo groot zoo forsch, heel anders dan jij". „Ja, ik lijk op moeder", gaf Kings toe. „Vader was een reus. Zoo heb jij hem ge kend!" „Ja", zeide Lutton, „maar hoe kom je ineens hierop?" Wel, omdat jij vindt dat ik zoo veranderd ben. maar dat is nog niets bij vader verge leken, je zoudt hem niet meer herkennen, ik zelf kan bijna niet gelooven dat een mensch in goed twee jaar zóó absoluut veranderen kan!" „Is hij misschien ziek, of heeft hij zorgen?" wilde Lutton weten. „Ik zou het je niet kunnen zeggen, ik moet zelfs tot mijn schande bekennen dat ik er heelemaal niets van afweet", zeide Kings. Lutton haalde de schouders op. „Dat begrijp ik niet", antwoordde hij ongeduldig, „men is er toch gewoonlijk wel van op de hoogte of zijn vader zorgen heeft als men zijn landgoed bestuurt". King keek zijn vriend wantrouwend aan. Eindelijk zei hij. „Ja, ik geef toe dat het vreemd is, maar als je zoo eenzaam temidden Yan <}e bosschen leeft met een ouden vader, alleen in een groat huis, wordt je een droomer en misschien een fantast. Lutton klopte hem op den schouder. „Kom, kom, op zoo'n groot landgoed heb je toch wel den geheelen dag handen vol werk. zou ik zeg gen, er blijft geen tijd over voor droomen en fantasiën". „Misschien fantaseer ik ook niet", ant woordde iKngs scherp. „Als je iets hebt wat je zorgen geeft, kun je dat ook onder je werk niet vergeten, het laat mij niet meer los". Hij verborg het gelaat in de handen en bleef eenigen tijd in die houding zitten. Lutton liep de kamer op en neer. „En het is waar dat je verloofd bent?" Kings hief het hoofd op, zijn stem was verwonderd toen hij zeide. „Ja, natuurlijk is dat waar". „En je houdt van je verloofde?" vroeg Lut ton opnieuw. „Ja, ik aanbid haar". „En zij houdt van jouw?" „Ja, zij houdt van mij!" knikte Kings en er kwam iets teeders in zijn oogen. „Nu, dan begrijp ik er heelemaal niets van", riep Lotton en ging weer zitten. „Ik had name lijk het vaste idee dat je aan een ongeluk kige liefde leed". „Hoe kom je daaraan?" riep de ander ver ontwaardigd uit. „Neen. het is iets geheel anders, het hangt het.Ben jij bijgeloovig?" vroeg hij opeens en keek den ander vol spanning aan. „Hoezoo?" lachte Lutton. „Ik ben niet bijge loovig en daarbij schrijf ik detective romans". „Nu ik ook niet", fluisterde Kings en zweeg weer. Doch opeens sprong hij zenuwachtig op. „Het is tijd, ik moet dadelijk weg." riep hij. Lutton, die eveneens was opgestaan drukte hem weer in zijn stoel. „Waarom?" vroeg hij streng, „waarom moet je gaan. Als je niet gebonden bent aan een bepaalden trein, kun je best nog hier blijven". (Wordt vervolgd). Ben veertigtal officieren uit den Helder kwam Maandag ten paleize Noordeinde te den Haag het felicitatie-regliter teekenen. Og brand Ifl c/g OpGTG ÏG PdrijS. Dg brandv/GGT ge- Bij het verlaten van het paiei. duranda haar nachta/ijkan arbaid De minister van Sociale Zaken, Z. Exc. mr. M. Slingenberg, heeft Maandag te Ossendrecht de terreinen van het jeugdgebouw, dat door jonge werkloozen aldaar gebouwd is, officieel geopend. De minister hijscht de vlag Zware artillerie m gevechtsstelling tijdens de sche militaire manoeuvres in Oost-Pommeren De kleine Gem Hoahing werd winnares van het meisjes-enkelspel bij de Engelsche jeugd-tennis- kampioenschappen te Wim bledon Op de Algemeene begraafplaats te den Helder is Maandag op het graf van wijlen burgemeester Driessen een monument onthuld. Tijdens de over drachtsrede. Links op den voorgrond, burgemeester G. Ritmeester Amsterdam bereidt zich voor op de komst van H. K. H. Prinses Juliana en Prins Bernhard Schoonmaaksters heb ben bezit genomen van het paleis op den Dam De Deken van het corps diplomatique, Z. Exc. A. J. P. Adlercreutz, betreedt het paleis Noordeinde te den Haag, teneinde H. M. de Koningin in verband met de verloving van H. K. H. Prinses Juliana zijn gelukwenschen aan te bieden

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 9