De burgeroorlog in Spanje.
De geheimzinnige Gastheer
D. Noorsche kolenkoot .Sirenes', die bij Callantsoog strandde en Dinsdag werd vlotgebracht, bij aankomst te IJmoiden Artillerie der SpaanSche nationalisten in stelling Op het Cazalla-
op weg naar Amsterdam om te dokken lill
gebergte tijdens den bloedigen burgeroorlog
Een ongewone klant voor een ijsco gedurende een oogen- Troepenconcentratie in de omgeving van Leur tijdens
blikje rust tijdens de Brabantsche legermanoeuvres legermanoeuvres in Noord-Brabant
De nieuwe burgemeester van Olst, mr. A, G. A.
Ridder van Rappard, wiens installatie Dinsdag plaats
vond, wordt met zijn verloofde door eenige inwoon
sters in zijn gemeente verwelkomd
De Zesdaagsche te Londen wordt in
de .Empire Pool and Sports Arena"
verreden. Een kijkje In de baan
De Oostenrijksche bondskanselier dr.
Schuschnigg (links) woonde met staats
secretaris generaal Zehner te Bruck
aan de Leitha de militaire demonstra
ties bij ter gelegenheid van het 70-jarig
Jubileum dezer stad als garnizoensplaats
De nieuwe Gouverneur-Generaal van Ned.-lndië, jhr. mr. A. W. L Tjarda van Starkenfcorgfa Stacbouwer, inspecteert de troepen na
zijn aankomst te Sabang
FEUILLETON
door
ELSA KAISER.
8)
„Wat wil je toch, wat zou er toch kunnen
zijn!" riep hij boos.
„Wij spraken daareven toch over den
hond", antwoordde William, „ik heb nog niet
gekeken of er iets gestolen is".
„Waarom niet?" vroeg de oude heer plot
seling kalm.
„Omdat ik het overbodig vond, want ik ben
bijna zeker dat het hier om iets anders te
doen is".
„Maar wie zou dan den hond hebben ver
moord?" mengde Lutton zich in het dispuut,
hij begreep niets van het gesprek tusschen
vader en zoon.
„Ja. wie zou hem dan hebben vermoord?"
zeide de oude heer. „De geheele zaak is ab
soluut onbegrijpelijk".
„Het zag er uit," en William keek zijn vader
strak aan. „alsof het dier op zeer korten af
stand was doodgeslagen".
Lutton had bijna luidop gelachen, hij be-
heerschte zich echter en vroeg: „Maar mijn
beste, bedenk toch eens dat een schot of een
slag in de stilte van den nacht door de g heele
omgeving zou zijn gehoord? Bovendien heb
ik tot drie uur in den morgen wakker gelegen
en ik heb niets gehoord".
„Heb je geen verdacht gesluip of gerucht
gehoord?" vroeg William hoogst verbaasd.
„Niets, het was doodstil, zóó stil als het al
leen maar buiten in den nacht kan zijn".
„Bent u werkelijk pas zoo laat ingeslapen?"
wilde de oude heer weten. Hij zag er uit alsof
hij ernstig over iets nadacht.
„Ja", antwoordde Lutton, „ik slaap den eer
sten nacht in een vreemd huis altijd slecht.
Ik ben om twee uur opgestaan en heb voor
het venster gezeten".
„En zag u den hond nog?" Vader en zoon
riepen deze woorden bijna tegelijk.
..Ja, hij ging als een groote schaduw over
het binnenplein heen en weer".
„Mag ik ook weten hoe lang u aan het
venster hebt gezeten?" klonk de stem van den
ouden heer beleefd.
„Tot half drie".
„Dus dan moet de hond na dien tijd ver
moord zijn?"
„Natuurlijk", gaf Lutton koel toe.
Hij meende dat de oude heer hoe langer hoe
meer verlegen werd.
„Half driehalf drie", mompelde hij.
William stond op.
„O, ga je al weg?" vroeg de oude Kings.
„Het weer ziet er prachtig uit" merkte Lut
ton op en keek naar den stralenden zonne
schijn en de groenende boomen. „Vindt je het
dan goed dat ik een eindje mee oploop?
„Uitstekend", antwoordde William. De beide
jonge mannen gingen de glazen deuren door
en bleven een oogenblik op het terras staan.
De oude heer volgde hen. Hij stond half om
gewend in de geopende deuren, de wind
speelde met zijn grijze haren. „Oude mannen
worden altijd weemoedig in de lente", mom
pelde hij voor zich heen.
In dit oogenblik had Lutton diep medelijden
met hem. De oude man was ongelukkig, er
was iets niet in orde, dat was duidelijk. Maar
wat?
William keerde zich om. „Neen," zeide hij.
„wij zullen niet langs dezen weg gaan. ik wil
in het huis den opzichter zoeken". Lutton
volgde hem naar de gang. Het was een lange
donkere gang aan wier einde de tuin lag.
Aan den linkerkant van deze gang gaven twee
groote vleugeldeuren toegang tot een zaal die
echter nooit werd gebruikt. Rechts van de
gang lagen de kamers die voor huishoudelijke
1 doeleinden waren bestemd-
William stond eensklaps stil. ,,In deze gang
heb ik iets merkwaardigs beleefd", fluisterde
hij.
„Heb je soms het beroemde kasteelspook
gezien?" informeerde Lutton lachend.
„Een spook niet bepaald, maar wel iets dat
er op leek".
..Natuurlijk", lachte Lutton, „ik dacht het
wel. bij zulk een oud kasteel hoort onvermij
delijk een spook een huisgeest of een wan
hopige jonkvrouw uit de middeleeuwen. Maar
hoe zag het er eigenlijk uit. Een ridder of een
gesluierde witte dame? Of was het een dood
gewoon beddelaken?"
„Geen van allen", antwoordde William on
geduldig. De geheele zaak heeft niet met rid
ders, jonkvrouwen of joffers te maken. Het
wezen dat ik zag was een kleine, erg magere
man van ongeveer vijftig jaar, zijn gezicht
was bruin gebrand door een tropische zon en
hij had felle zwarte oogen. Hij zag er ar
moedig uit. Hij kwam uit de zaal
„Uit de zaal?" vroeg Lutton argeloos. „Dus
waarschijnlijk dezelfde van dien bewusten
avond?"
„Ja, uit de zaal, maar niet dezelfde.
„Vannacht?" vroeg Lutton opnieuw.
„Ja zoo ongeveer om twee uur. Ik had ver
schillende rekeningen en zoo. en daardoor had
ik niet gemerkt dat het al zoo laat was ge
worden. Ik ging toen zacht de kamer uit en
wilde naar boven gaan, toen ik voorzichtig
een deur hoorde openen. Ik bleef staan. Het
was stikdonker. Plotseling echter ging de
deur van de zaal open en in het heldere maan
licht dat toen in de gang viel, stond de ge
stalte van den man over wien ik zoo even
sprak. Ik was zoo perplex, dat ik mij niet kon
bewegen. De vreemde zag mij niet, hij sloop
voorzichtig langs den muur naar den tuin.
Hij was bijna bij de tuindeur gekomen toen
ik mijn spraak terug kreeg. „Halt!" riep ik.
„wat voert u in mijn huis uit?" De man keerde
zich woedend om en keek mij aan. Nooit in
mijn leven heb ik zulke oogen gezien. Hij
schudde zijn vuist tegen mij en liep door. Ik
rende hem na, onderwijl roepend om den op
zichter die hier vlak bij woont, maar de man
was vlugger dan ik, want toen ik bij de deur
kwam was hij verdwenen. Ik holde naar de
binnenplaats maar er was niets te zien
Nu, wat zeg jij van zoo iets, begrijp jij het?"
Lutton had zwijgend geluisterd ook nu gaf
hij niet dadelijk antwoord. Intusschen waren
de beide vrienden bij de tuindeur gekomen.
,,Kijk", hernam William, „om de geheele bin
nenplaats loopt een muur die een poort heeft
welke natuurlijk 's nachts wordt gesloten. Bo
vendien kon die man niet zoo gauw over den
muur zijn geklommen, want ik was hoogstens
één minuut onderweg".
Lutton kuchte. „Was je misschien zenuw
achtig ende wijn dien wij hadden ge
dronken kan je wellicht parten hebben ge
speeld. als ik wel had. was het oude Bor
deaux".
William lachte. „Je bedoelt dat ik spoken
zag misschien, omdat een levend wezen niet
zoo snel en spoorloos van de aarde kan ver
dwijnen? Maar dan had mijn spook toch een
zeer menschelijk uiterlijk".
„Hoe dat zoo?" vroeg Lutton.
„Nu. toen ik de deur genaderd was. drukte
hij er aan den anderen kant tegen aan en
wel zóó sterk dat het mij onmogelijk was haar
te openen. Plotseling schoot ze los en ik rende
verder, daar zag ik den kerel over de binnen
plaats loopen en opeens. ...fftt weg was hij!"
Lutton wierp een onderzoekenden blik op
zijn vriend, de jonge man zag er buitengewoon
ernstig uit.
Zwijgend staken beiden de binnenplaats
over waar een man hen tegemoet kwam en
beleefd zijn muts afnam. Het was de op
zichter.
„Waar is de hond, mr. Petersen?" vroeg
William.
De man wees naar de stallen „Daar ginds
mijnheer", zeide hij en liep door.
De beide vrienden stonden onder een hoogen
boom naast de poort. Lutton kreeg plotseling
een idee. „Luister eens Will", zeide hij en
greep zijn vriend bij den arm, „ik geloof niet
dat die verschijning van jouw een spook was".
,Neen, het was geen spook".
„Een mensch dus?"
„Ja".
„Een dief denk je?" wilde Lutton nog weten.
William schudde het hoofd. ,Dat is het nu
juist wat mij interesseert, ik begrijp niet wat
de kerel wilde".
„Dus", begon Lutton weer, „het eenige wat
je op het oogenblik bezig houdt is de vraag
hoe die kerel zoo gauw kon verdwijnen?"
„Ja", gaf William toe. „dat is voorlooplg het
eenige wat mij belang inboezemt". Lutton
wees op den boom, ..Als hij niet door de poort
kon, dan had hij alleen de keuze van dezen
boom", zei hij triomfantelijk.
William trok een ongeloovig gezicht. „Dat is
onmogelijk", zeide hij, „kijk maar eens naar
den hoogen gladden stam op de eerste vier
meter is er geen tak te bekennen, die laten wij
er immers expres afkappen.
Lutton trok ongeduldig zijn schouders op.
„Hoe kun jij weten of die man goed of slecht
kan klimmen, heb je ooit van geveltoeristen
gehoord? Misschien was hij wel een aap of
een acrobaat."
William schrok, hij wierp het hoofd achter
over en keek naar den boom. „Ja, hij had iets
van een dier, van een reusachtigen aap, één
van de gevaarlijke soort".
Opeens scheen hij niet meer over het ge
beurde te willen praten. Hij nam den arm
van zijn vriend en liep met hem over de bin
nenplaats naar de stallen. Doch de nieuws
gierigheid van Lutton was zoodanig gewekt
dat hij het onderwerp niet onmiddellijk wilde
opgeven. „Heb je dien man later weer terug
gezien?" vroeg hij.
„Neen, gezien heb ik hem niet", klonk het
stug.
„Je zegt dit op een toon alsof je nog meer
weet", hield Lutton vol.
(Wordt vervolgd)