De geheimzinnige Gastheer De voorbereidingen voor de groote Engelsch-Fran- sche kunsttentoonstelling te Londen Ministers betreden het departement van Koloniën te den Haag voor den specialen ministerraad in verband met de monetaire politiek der regeering. V.l.n.r.minister Oud in gesprek met oud-minister Kan; minister Deckers en minister Van Schaik Sinds de verloving van H. K. H. Prinses Juliana met Prins Bernhard von Lippe- Biesterfeld heeft het stamslot van het Huis Lippe de belangstelling van vele vacantiegangers. Een der Nederlandsche reisgezelschappen voor het stamslot te Lippe-Detmold Litwinoff verlaat met de overige leden der Russische delegatie het Volkenbonds gebouw te Genève na de belangrijke redevoeringen van Eden en Del Vayo Door den minister-president, dr. H. Colijn, is Maandagmiddag het nieuwe havenziekenhuis aan de Oosterkade te Rotterdam officieel geopend Prof. dr. ir. H. C. J. H. Gelissen, minister van Economische Zaken en dr. H. M. Hirschfeld, directeur-generaal van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, begeven zich naar de zitting van den ministeri aad in verband met de monetaire politiek der Nederlandsche regeering ki de omgeving van de Beurs en op het Damrak te Amsterdam bestond Maandagmiddag voor de effecten- en geldkantoren een buitengewone belangstelling in verband met den internationalen financieelen toestand Te Klimmen (L.) is Maandag een groote landbouwtentoonstelling gehouden, waarop diverse fraaie exemplaren te bewonderen waren FEUILLETON ELSA KAISER. 13) Lutton schouwde het als een gelukkig toeval, dat hij juist deze kamer had gekregen. Uit het venster kon hij een groot gedeelte van de binnenplaats overzien en een stuk van de oprijlaan die er nu, in het nachtelijk uur, uitzag als den in gang van een tunnel. Links naast de kamer van Lutton lag een klein vertrek dat als rommelkast dienst deed en van welks venster uit men de geheele omgeving kon overzien. Lutton had dus een ideaal gezichtsveld voor zijn nasporingen in den nacht. Langzaam gingen de wijzers van de klok op den schoorsteenmantel naar het cijfer drie. doch nog steeds had hij geen lust om naar bed te gaan. Hij was veel te opgewonden om te kunnen slapen, hij bleef dus in het donker uit zitten kijken naar de omgeving. Nergens in het huis was nog maar een venster ver licht. De omtrekken der boomen en die van het huis staken scherp af tegen den helderen nachthemel. Ingespannen bleef Lutton naar den linkervleugel van het huis, waar de slaapkamer van den ouden heer was, kijken. Merkwaardig, zooals de oude man zich van de wereld trachtte af te zonderen, hij had zoowaar een heel bosch van- taaie slingerplan ten langs zijn vensters laten groeien, des zomers zou men met geen mogelijkheid door de wirwar van planten en takken heen kun nen komen Lutton ging voor het venster zitten en een schaduw over de binnenplaats be wegen. Hij drukte zijn gezicht tegen het glas om beter te kunnen zien. Beneden sloop een gestalte rond het huis. Een oogenblik bleef zij voor de huisdeur staan, doch toen zij verder sloop was zij duidelijk te zien. Het was een figuur in een langen zwarten mantel gekleed. Lutton kon het ge laat niet onderschelden, want de man droeg een breed geranden hoed. De man sloop langzaam voort in de richting van de oprijlaan en steunde bij het gaan op een stok. Hoe komt hij hier, de poort is immers ge sloten, dacht Lutton, hij ziet er niet naar uit, dat hij goed kan klimmen. Langzaam ging de man en keek nu en dan spiedend in het rond. Eindelijk was hij bij het venster van Kings kamer gekomen, hij keek omhoog en bleef twee minuten zoo staan. Lutton was zoo opgewonden dat hij zijn hart in de keel voelde kloppen. Wat wilde deze vreemdeling midden in den nacht? Wie was hij? Zou ik naar beneden gaan en William roepen? vroeg Lutton zich af. „Neen, dat gaat niet het zou te lang duren, de man zou in- tusschen allang verdwenen zijn. Het beste is dat ik hier blijf en kijk wat hij doet", be sloot de schrijver. Langzaam ging de man verder. Hij liep heel voorzichtig om geen gerucht te maken. Nu naderde hij de schaduw van den grooten boom en verdween in de duisternis om even later weer te voorschijn te komen. Hij was echter op een merkwaardige wijze veranderd. Lutton zag duidelijk dat hij niet meer op zijn stok leunde maar dezen nu vrij in de hand droeg. Hij scheen ook langer en krachtiger te zijn geworden. Met veerkrachtige stappen ging hij naar de oprijlaan. Lutton sprong op. De kerel wilde weggaan, wat hij op de binnenplaats wilde doen had hij dus gedaan. Ik zal daardoor niet weten wat hij wilde, bromde Lutton woedend Dan moet ik tenminste weten waar hij heen gaat en wat hij verder doet. Er was geen minuut te verliezen. Haastig greep Lutton zijn revolver, trok zijn jas aan en zette zijn hoed diep in de oogen. Hij opende voorzichtig de deur en sloop naar be neden. Toen hij op de binnenplaats kwam was er niemand meer te zien. Hij sloop over den zelfden weg als waar langs hij de gestalte had zien verdwijnen. Bij den ingang van de op rijlaan bleef hij staan en luisterde. Niets te hooren. De nachtwind suisde door de boom kruinen. Lutton maakte snel gebruik van dit geluid en sloop voorwaarts, scherp in de duis ternis turend of hij iets kon ontdekken, maar tevergeefs. Rondom was het stikdonker. Lutton had het zekere gevoel dat deze nachtelijke tocht niet zonder gevaar voor hem was, hij hield dus zijn revolver stevig omklemd, gereed om haar te gebruiken. Langzaam voortsluipend kwam de jonge man echter meer en meer tot de overtuiging dat alles tevergeefs was. De vreemde was bepaald over den muur geklom men en in het vrije veld verdwenen. Teleur gesteld wilde Lutton omkeeren en teruggaan toen hij den man plotseling ontdekte. Hij zag hem als iets dat eenige nuancen donkerder was dan de omgeving. Lutton sloop naderbij en was weldra zóó dicht bij den man dat hij hem duidelijk kon zien. Hij scheen weder ge heel in elkaar gedoken en leunde op zijn stok. Geen enkel gebaar verried dat hij wist dat men hem volgde, want hij deed niet de minste moeite zijn stappen te dempen. De wandeling door de donkere laan duurde ongeveer vijftien minuten. Aan den ingang bleef de gestalte staan en keek den weg. dien hij gekomen was. langs. Nergens was eenig gerucht te vernemen, de weg strekte zich als een grijze band voor den man uit. Opeens liep hij rechts van den weg verder. Lutton beefde, aan die zijde was geen scha duw, dus geen dekking voor hem. Als de man omkeek zou hij hem onvermijdelijk zien. Maar het zou dwaasheid zijn hem nu niet te volgen, liever alles riskeeren dan hem nu te laten gaan. De vreemde had ongeveer tien minuten geloopen toen hij links afsloeg en over een steenen muurtje klom. In twee stappen was Lutton bij hem, maar hij bleef plotseling staan, hij had zich niet vergist, de man stond aan de andere zijde van het muurtje stil. Lut ton was nu zóó dicht bij hem dat hij de stof van zijn jas kon onderscheiden. Het was een donker blauwe jas van zware stof die hem tot halverwege de beenen hing, daaronder droeg de man lederen beenkappen. Hij stond met den rug naar Lutton toe die zich zoo goed als het ging achter het muurtje verborg. De vreemde scheen op iemand te wachten want hij haalde telkens zijn horloge voor den dag en keek bij 't licht der maan naar de wijzerplaat Eensklaps was er een licht ruischend geluid en toen stond er nog Iemand naast den man. Het was alles zoo snel gegaan dat Lutton geen tijd had gehad te zien waar den ander van daan kwam. „Zou dat de kerel zijn die Wil liam heeft gezien", dacht Lutton opgewonden. De man in de lange donkere Jas wenkte en de ander kwam naderbij. Lutton zag nu dui delijk diens gelaat met de felle, roofzuchtige oogen en den sterk gebogen neus. Nog nooit had Lutton zulk een afstootend gelaat gezien, maar de gestalte was nog leeiyker, een ware athleet, met lange armen, een breede borst en monsterachtig groot, de man had iets van een oerang-oetang. De twee stonden nu tegenover elkaar en in dit oogenblik deed Lutton een ontdekking die hem van schrik deed verstijven. Hij had gedacht dat hij een vreemde volgde, maar nu de man met de lange jas het gelaat naar den ander toekeerde herkende Lutton den ouden heer Kings! Hij deed zijn best te hooren wat er ge sproken werd maar het was hem onmogelijk iets te verstaan, wel kon hij uit de heftige ge baren, die het gesprek vergezelden, opmaken dat 't om iets ernstigs ging. Hij begreep dat het monster den ouden man tot iets wilde dwingen waartoe Kings niet te bewegen was. Telkens maakte de oude gebaren van afweer en schudde hU het hoofd, zij schenen het niet eens te worden. Na een tijdlang heen en weer gepraat te hebben keerde de oude Kings zich om en knikte den ander stug toe en liep langzaam terug. De athleet bleef staan en keek den ouden man na. Diens houding vervulde Lutton met eerbied, hij had zich eenvoudig omgewend en liep, zonder een oogenblik het hoofd naar zijn kwelgeest om te wenden, verder. „Hij is moe dig!" dacht Lutton, „hij heeft geen enkel wapen bij zich. Ik heb respect voor hem!" Ondertusschen hield hij geen oog af van den vreemden man, die half gebukt, als gereed voor een sprong, den oudfen man nakeek. Lutton bleef met ingehouden adem in de schaduw staan. De oude man ging zóó dicht langs hem dat hij hem had kunnen aanraken. Hij scheen niets van de omgeving te zien en lette ook niet meer op den athleet maar volgde diep in gedachten zijn weg naar huis. Toen hij langs Lutton liep schrok deze van het verwrongen gezicht. De oude man streek met de hand over de oogen en mompelde onver staanbare woorden voor zich heen. Hij scheen totaal wanhopig te zijn want hij liet alle voor zichtigheid varen en liep midden op den weg in het volle maanlicht naar huis. Lutton had geen belangstelling meer voor hem, nu hij wist wie hij was en waar hij heen ging, liet hij hem onverschillig. Het was de ander, de athleet, voor hem was Lutton be vreesd. voor datgene wat hij wilde en zou be reiken. Hij zag den athleet over het muurtje klimmen en in het bosch verdwijnen. Lutton greep zijn revolver in de hand en volgde den kerel. Deze vervolging was niet zoo moeilijk want de man liep met luide plompe stappen en vertrapte krakend steenen en takken, hij deed niet de minste moeite zijn stappen te dempen. Lutton probeerde in gelijke pas met hem te loopen, zoodat de ander hem niet kon -ïooren. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 9