H.D.*
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
De eerste nacht in Canada's oerwoud.
De Junkers-nonstop-vlucht
Dessau—Bathurst.
VERTELLING
ZKTERDAG 3 OCTOBER 1936
H A A R E E M'S D A" G B E 'A
13
in
E=
ai
=r
Vreemd bezoek.
Waar de bever werkt. Jasper National Park.
Stel u voor. een breede, snelstroomende
rivier met ongeveer 2 meter hooge oevers,
die dicht begroeid zijn met populier en berk
en verspreid staande groepen sparren. Tot
op 100 meter afstand van de rivier zijn altijd
een groot aantal stammetjes tot 15 cM. mid
dellijn door de bevers doorgeknaagd, ge
deeltelijk weggesleept, maar ook voor een
groot deel blijven liggen. Overal loopen
wildpaden, daaraan kenbaar, dat ze goed uit
getreden zijn, maar te laag opengehouden
om een mensch, laat staan een ruiter te
paard door te laten. Vroeger zijn hier en
daar boomen geveld, een meter boven den
grond afgezaagd. Op twee zulke stompen rust
onze boot. Aan weerskanten daarvan staan
twee kleine tentjes, een paar schuin dooreen
gevlochten takken vormen een ruw soort om-
heinig. De tentjes zijn goed gesloten, maar
hebben een klein muskietengaas raampje in
de deur.
De rivier ruischt zacht, de wind doet de
bladeren der peppels klateren. Af en toe
klinkt in de verte de plons van een te water
gaande of onderduikende bever. Op 3 meter
voor ons kamp komt een wildpad naar de
rivier en is een beverglijhelling naar het
water. Vijf meter er achter is er ook een. Je
kunt er niet verder afkomen in deze wild
rijke streek. De lange dag, het peddelen
stroomop, de enerveerende jacht met de
camera, maken slaperig. Men went spoedig
aan de geluiden der natuur en dus moet ik
vrij gauw zijn ingeslapen. Wat mij wakker
maakte weet ik niet, maar ik hoor een korten
knap, alsof een van mijn omheiningstam
metjes een duw krijgt, een korte draf en een
geweldige plons vlakbij. Dan niets meer dan
de rustige ademhaling van mijn kameraad:
die heeft niets gehoord. Gelukkige jeugd! Het
moet een bever geweest zijn, die eens kwam
neuzen. Kussentjes rechtleggen en inslapen.
Weer word ik plotseling wakker. Waarom? Je
weet het niet. Ik kijk uit het raam. Twee
meter voor mijn tent steekt een groote kop
met twee groote ooren af tegen de heldere,
sterrenlucht. Voor ik besef wat ik doe, fluit
ik zoo hard ik kan. Weg suist de kop en in
gestrekte galop klettert een hert weg dwars
door de boschjes heen. Nieuwsgierigheid an
ders niet. Uit het andere tentje klinkt nu de
vraag: „Wat is er?". Ook nieuwsgierigheid,
anders niets. Maar het schijnt druk te
wezen inhet bosch. Ik blijf liggen luisteren,
een half uur, een uur mischien, hoor in de
verte plonzen en draven. En doezel weer in.
Totik zit in eens overeind. Het knagen
verstomt. Ook naast mij ritselt wat overeind.
Doodsche stilte, dan weer knagen. „Een bever
bij de boot", klinkt het uit de andere tent,
gevolgd door een geraas als een wervel
stormpje en drie harde plonzen. Den volgen
den morgen vond ik een versch aangeknaagd
stammetje juist binnen onze omrastering.
Het was een goede maatregel geweest boot en
peddels en schoenen en alles een flink stuk
van den grond te brengen. Maar toen die
drie bevers te water sprongen, was het pas
12 uur. Dat beloofde nog wat en toch werd
ik pas wakker toen het licht begon te wor
den, zoowat half vijf denk ik. Geschuifel
gesnuif, ik richt mij voorzichtig op, dan een
trap op een tentlijn, dat de heele zaak scheef
hangt; ik roep Halloo"! en zie nog juist een
tiental achterpooten dan een geplas van be
lang Drie edelherten (Elk zeggen ze hier)
zwemmen weg dwars over de rivier, twee an
dere hoor ik in verschillende richting weg
rennen. Ze zij zoo groot als een kleine ezel,
met een prachtig vertakt gewei. Bij de over
zwemmende was één bok, verder kon ik het
aan de achterpooten niet zien. We zien het
drietal tegen den wal opklauteren, springen
eigenlijk haast enzich aansluiten bij
twee moeders met jongen, die kalm grazen
op een open plek aan den oever. Een prach
tig gezicht die groote roodbruine dieren in
de morgenschemering, afstekende tegen het
heldere groen der populieren. De kijker glijdt
langs den anderen oever. Een kraai rekt zich
uit boven in een spar en zendt zijn eersten
schorren roep de wereld in. Er scharrelt nog
wat langs den oever. Het zullen wel bevers
zijn, maar daar is het nog te donker voor om
te onderscheiden, alleen hoor je af en toe
de bekende plons. De kleuren worden hel
derder met het toenemende licht, de berken
en peppels steken al mooier en mooier tegen
de dennen en sparren af. Voor de derde maal
glijdt mijn kijker langs den overwal. Die
donkere boomstronk daar, die horizontaal
het bosch uitsteekt. Die lag zooeven meer
rechts. Een minuut lang houd ik hem in de
gaten. Geen beweging. Toch weet ik het nu
zeker. Die zijtak is een rechtervoorpoot, het
dunne kromme stuk, de hals, de kop en
links en rechts de machtige geweitakken van
een mannetjes eland, de gevreesde Bull Moose
Als de herfst komt en zoo 'n oude baas ver
liefd wordt, loopt hij alles tegen de vlakte,
vertrapt elke kano en elke tent waar hij bij
kan komen op zoek naar een of andere be
deesde schoone. Steeds staat de reus, zoo
groot als een paard, recht tegen over ons en
kijkt recht in onze richting. ïk zit tegen een
boomstam, ellebogen op de knieën gesteund.
Elke beweging zal hem doen verdwijnen. Mijn
kameraad heeft alleen zijn hoofd buiten de
tent maar geniet mee van het prachtige
schouwspel als het groote dier bijna onzicht
baar. zonder zich noemenswaard te bewegen
achterwaarts de bosschen inschuift en in de
schaduwen verdwijnt. Even later hooren we
door de morgenstilte den zwaren draf en het
tikken van het gewei tegen de stammetjes
Hij vertrouwde de zaak toch blijkbaar niet
heelemaal. Maar ik zal nooit vergeten hoe hij
daar stond. Vol kracht, vol argwaan, de for-
sche kop laag, het kolossale gewei met de
groote waaiervormige takken iets achterover.
Klaar om te vluchten bij een onverwachte
beweging van dat vreemde ding daar aan den
overkant en toch kalm terugtrekkende, alsof
hij geen herrie wilde.
Gauw een boterhammetje met koude thee
en kamp opbreken. Om 6 uur glijdt ons
bootje stroomop in een heerlijk warm zon
netje. Vol verwachting klopt ons hart. En
het klopt nog. Heeft geen oogenblik meer
stilgestaan voor een extra nummer. Toch heb
ben we genoten van het prachtige landschap,
van mooie vogels en vlinders en bloemen.
(O Thijsse, wat ben ik je dankbaar, dat je
mijn oogen geopend hebt voor al dat moois!)
van het heerlijke besef in de volle wilder
nis te mogen rondzwerven. Maar het groote
wild rust in de morgenuren na den langen
nacht. Maar wie de schoonheid van Banff-
Park ten volle wil genieten, moet een bootje
huren in Bow-River-Boat-House en tweemaal
zoover gaan, als de vrijende paartjes in Ca-
nadeesche Cano's, dus minstens 500 Meter
stroomop. Wij hebben gepeddeld en gezworven
gezond en gepoedeld (het water is te koud
om te zwemmen) en tegen den avond ons
bootje vastgelegd midden in den stroom,
midden in beverland. Daar komt een heele
vloot stroomaf, moeder zaagbekeend met 11
jongen, bijna volwassen maar nog niet vlieg-
vlug. Als ze vlak bij zijn, maak ik ze met een
handbeweging aan het schrikken en weg
stuiven ze over het water. Een IJsvogel vliegt
langs en de eerste bever zwemt dwars over
ziet ons, slaat met zijn staart op het water
en duikt. Dat is het alarmsein. Zes, acht
klappen om ons heen. Het wordt tijd om los
te gooien en af te drijven. Komt een bever
in zicht, dan gauw een paar geruischlooze
slagen met mijn boschnegerpagaai. En tot
twee keer toe raken wij zijn staart met
onzen boeg en spatte het water over ons
dek als hij staartklapte. En den derden keer
moet hij vlak naast -achter mij bovengeko
men zijn en meteen weer gedoken met zoo'n
plonsstaart-klap. dat ik haast geen drogen
draad meer aan 't lijf had en haastig mijn
camera's moest afdrogen. Wie volgt? Een vrij
klein laagzwemmend dier. Wij volgen lang
zaam op afstand. Een duik zonder plons
vlak bij een hoop takken enwe hooren
moeder bever bovenkomen in het nest en
het welkom der jongen, een half mauwend,
half huilend geluid. Worden meteen opge
schrikt door een harden staartklap 5 Meter
naast ons. Vader bever probeert onze aan
dacht te trekken, zwemt voortdurend om
ons heen, telkens staartklappend en dade
lijk weer bovenkomend. Op den steiger wacht
ons een heer, die zich voorstelt als Mr. Hol
lander uit Montana. Compliment retour ik
ben Hollander uit Holland! Wat wenscht u?
De Amerikaan bewonderde onze boot, ging
meevaren en in 10 minuten toonde ik hem
en daarna zijn dochter de staartklappende
bevers op een paar honderd meter boven
Banff-Bridge.
Wat een land!
Dr. W. G. N. VAN DER SLEEN.
NOOIT.
„Zeg niet „nooit", mammie," zegt mijn kind
tegen me-
„Waarom niet, Leni? Nooit is een woord,
zooals alle andere en heeft een gewichtige
beteekenis!"
„Nee, mammie, zeg het niet. Dat woord
maakt zoo treurig!"
Kinderwoorden vervolgen volwassenen.
Waarom maakt dat woord mijn Leni treurig?
Ze is zeven jaar oud. kan alleen een sprook
jesboek lezen en merkt alle bijzonderheden
aan de menschen op. Leni is allesbehalve een
droomerig kind.
Toen ik 's middags mijn rustuurtje hield,
stond me mijn eigen kindertijd voor den geest,
die ik zoo lang vergeten was en waaraan mijn
eigen kind me nu herinnerd had.
Maar nu staat die tijd ploseling heel dui
delijk voor me. Ik was nog heel klein en
iedereen sprak over de pogingen om te vlie
gen. Mijn moeder zei: „De menschen pro-
beeren te vliegen. Alle pogingen zijn mislukt.
En de menschen zullen nooit kunnen vliegen.
Nooit!!' Het woord „nooit" legde zich als een
wurgende strik om mijn hals. Een jaar later
vloog de Zeppelin over het Bodenmeer en de
menschen konden toch vliegen. De strik om
zijn hals werd losser. Ik werd weer kind! Zoo
vertrouwend als een kind. dat denkt, dat alles,
wat zij fantaseert mogelijk is!
Moeder was in mijn oogen echter niet meer
onfeilbaar. Moeder had dus niet altijd gelijk,
Ze zei „nooit". Nooit is heel lang en nu, na
een jaar is het wonder toch gebeurd: de men-
sche vliegen.
Toen stierf mijn grootmoeder. „Wat is dat,
sterven?" vroeg ik mijn moeder. Ze antwoord
de: „Dan komt iemand nooit meer terug!"
„Maar wanneer komt iemand dan terug?"
vroeg ik hardnekkig. „Nooit, zeg ik je, kind.
Nooit!"
Ik wachtte op mijn grootmoeder. Vaak zei
ik: „Nu is „nooit" toch al voorbij, hè mammie;
nu komt grootmoeder gauw terug?"
„Mammie, je blijft vandaag zoo lang weg!"
Leni staat, klein en vragend, in de deurope
ning. „Zeg, mammie, wanneer zal ik zoo zingen
asl de dame voor de radio. Zoo hoog en mooi?"
Leni is zeer onmuzikaal.
„Maar Leniik wil zeggen: „Nooit!"
Maar ik onderdruk het. Er zijn toch nog
andere dingen dan zingen. Jij slaat misschien
een of ander sportrecord, of je kunt goed
redevoeringen houden, of je kunt mooie klee-
ren maken, zooals je nu al voor je pop pro
beert. Je kunt boeken schrijven of schilderijen
vervaardigen. Het behoeft juist geen zang te
zijn, waar jij je op toe gaat leggen!"
Lenie is tevreden. Ze speelt vergenoegd, dat
ze schildert, schrijft en kleeren naait. Ze heeft
vandaag veel te doen. Ik heb haar het bittere
woord „nooit" bespaard!
WETENSWAARDIGHEDEN.
Een vrouwenclub in de V S. heeft met zeer
veel moeite en zeer veel tijd een keuken or
kest samengesteld. Pannen, glazen, lepels,
ketels en puddingvormen zijn de instrumen
ten. De leden van het orkest hebben deze in
strumenten precies op elkaar afgestemd. De
Amerikaansche kranten verzekeren, dat deze
concerten hoegenaamd niets lijken op „kat
tenmuziek",, zooals men misschien zou
denken.
Snelle aanwas. In 1840 telde men op
Nieuw-Zeeland slechts 4000 blanken, thans
zijn erl 1/2 millioen blanken.
De langste autobus-lijn. Dat is de lijn
van New-York naar Los Angeles.
Over namen. Men schat het aantal En-
gelsche achternamen op 35 duizend.
Concurrenten van de telegraaf. Hon-
gaarsche boeren gebruiken postduiven om
hen dadelijk de marktprijzen te melden "an
hun artikelen om op die manier de hooge
telegramkosten te vermijden.
In 20 uur 5800 K.M.
Deze non-stopvlucht naar het uitgangspunt
op het Afrikaansche vasteland van de Deut
sche Luft Hansa, voor haar dienst op Zuid-
Amerika, moet niet worden gezien, als een
recordvlucht, doch uitsluitend als duurproef
van nieuw materieel. "Junkers wilde n.l, in de
eerste plaats de nieuwe combinatie Ju. 86 met
2 Diesels Jumo 205 aan een grondige beproe
ving onderwerpen. De firma Junkers heeft
kortelings nadere bijzonderheden over deze
geslaagde vlucht gepubliceerd.
De route van de Junkers Ju 86 voor de
non-stopvlucht Dessau-Batliurst.
Het snelverkeersvliegtuig van het Ju. 86-type,
dat onder den naam van „Bückeberg" voor
deze vlucht werd bestemd en dan ook van
extra-brandstoffen-tanks werd voorzien, was
overigens geen bijzonder geprepareerd vlieg
tuig. In het zomerluchtverkeer werd de Ju 86
met Jumo 205 reeds regelmatig gebruikt en
met gunstige resultaten voor wat aangaat
betrouwbaarheid, kosten van bedrijf en onder
houd. Om de constructie in herinnering te
brengen het volgende.
De uitwendige vorm is van het beproefde
Junckerstype n.l. een vrijdragende laagdek-
ker. evenwel ter wille van de snelheid verfijnd.
De metalen huid van romp en vleugels is niet
langer gegolfd doch glad. De verbinding
vleugel-romp is gestroomlijnd; het onder
stel is intrekbaar; ook aan den inbouw der
motoren is groote zorg besteed De vleugel-
bouw is overeenkomstig de constructie, welke
bij moderne eendekkers veelvuldig wordt toe
gepast nJ. een middengedeelte dat één is met
den romp en twee vleugeluiteinden. Het
middengedeelte geeft een vloeiende verbin
ding met het beloop van den ronden romp.
Als passagiersvliegtuig biedt het toestel plaats
voor 10 personen. Zooals gezegd werd er voor
de vlucht een extra hoeveelheid brandstof
meegenomen, zoodat er slechts een beman
ning van 3 personen meeging, bestaande uit
Dipl. ing. Achterberg, gezagvoerder Untucht
en marconist Brauner.
De Junkers-Diesel werd reeds eenige jaren
m verschillende Junkers vliegtuigen inge
bouwd. De Ju 86 is echter het eerste type
waarbij voor den bouw geheel op den Diesel
motor werd gerekend. Door de constructie
daarbij aan te passen kreeg men ook een zoo
gunstige combinatie. De tweetakt-Diesel met
tegengestelde zuigers mist carburator, ontste
kingsinstallatie en gecommandeerde kleppen,
dus een aantal complicaties welke reden tot
storingen kunnen geven. De ontwikkelings
arbeid van den Junkers-Diesel is nu 20 jaar
oud en de praktijk heeft de degelijkheid van
den motor bewezen. Voor de vlucht werden
bestuurbare schroeven gebruikt type Jun
kers-Hamilton. waarbij dan twee instellingen
niet een verschil van 10 graden mogelijk zijn
In verband met het hooge vlieggewicht bij
het vertrek werd de spoed op 16 graden inge
steld, zoodat voor de vlucht op kruisvermogen
een spoed van 26 graden mogelijk was.
De vlucht begon met een totaaj gewicht van
9800 K.G., waaronder 4450 L. brandstof en de
daarbij -behoorende hoeveelheid smeerolie. De
aanloop duurde 23 sec. en bedroeg 450 M De
reis over Stuttgart, Bazel, Genève, Zuid
Frankrijk, Barcelona, Valencia, de Middel-
landsche Zee en verder langs de Afrikaansche
kust verliep vlot en na 20 uren werd te
Bathurst geland.
Na de landing bevatten de tanks nog 1250 L.
brandstof, het verbruik was dus 3200 L. of
160 1/h. De vlucht had dus nog gedurende 7.8
uur kunnen worden voortgezet. Deze cijfers
geven een duidelijk beeld van het voordeel van
den Diesel. In kilogrammen uitgedrukt is het
verbruik per uur 138 kg. per motor dus 69 kg/h.
Een benzinemotor van hetzelfde vermogen
verbruikt per uur 112 kg., zoodat het zwaardere
gewicht per p.k. van den Diesel weder wordt
genivelleerd. Wanneer we in aanmerking ne
men dat het verschil in dood gewicht met 200
kg. ten nadeele van den Diesel uitvalt, dan zal
door het gunstige verbruik per uur (rond 40
kg) bij dc toepassing van Diesel-motoren bij
een gelijken vluchtduur de nuttige last hoo-
ger kunnen zijn of m-a.w. bij gelijken nuttigen
last een langere vluchtduur kunnen worden
bereikt. Bij deze non-stopvlucht, die voor den
terugweg werd herhaald, was de gemiddelde
reissnelheid 290 km h.
Het goede resultaat van deze vlucht dienen
wij ook te beschouwen als een voorbode, voor
de bespoediging van de verbinding der Luft
Hansa met- Zuid-Amerika.
VAN DEN ABEELEN
i
De ring.
F*1- -
De tweemotorige
Junkers Ju 86
„Bückeberg".
Een lunchroom in de binnenstad 's middags
om één uur. Geen tafeltje onbezet. Gerinkel
van messen en vorken. Gepraat en gelach.
Geuren van koffie en gekruide spijzen, van
sigaretten en vage bloemenparfums. Ria heeft
afgerekend en baant zich met moeite een weg
tusschen de tafeltjes door naar de damestoi
letten. Ze moet zich even wat bijwerken voor
ze haar dagelijkschen sollicitatie-zwerftocht
hervat. Wat poeder, wat rouge, hier en daar
een lokje goedgeschoven. Ze keurt zich in den
grooten spiegel. Ze ziet er betrokken en moe
uit. Ze zucht en haalt opnieuw haar rouge-
doosje te voorschijn, 't Zal niet veel helpen,
denkt ze. Ze heeft haar dag niet.
Op dat oogenblik ziet ze den ring, die ver
laten op den marmeren rand van de waschta-
fel ligt. Ze neemt hem op. Een donkerglan-
zende parel, gevat in een krans van briljan
ten. Ria is alleen. Aarzelend draait ze den
ring tusschen haar vingers. En dan schuift ze
hem tegelijk met het rougedoosje in haar
tasch.
Ria sluit de gordijnen. Weer een vergeef-
sche dag voorbij. Ze legt zich op haar divan-
bed. De kleine rose schemerlamp haalt ze wat
meer naar zich toe. Haar hoofd en haar
schouders zijn in den lichtkring van de lamp.
Dan neemt ze den ring uit haar tasch.
Aan den ring had ze den geheelen middag
gedacht. Ze was bijna gaan hopen, dat het
zou blijken maar een goedkoop imitatie
sieraad te zijn. Dap was 't niet zoo erg wat ze
gedaan had. Ze voelt zich nerveus en schrikt
op bij ieder geluid in huis. Ze houdt den ring
in het schijnsel der lamp. Imitatie is hij niet!
De briljanten spatten kleurige vonken. Ze
steekt den ring aan haar vinger en bekijkt
haar hand op een afstand. Mooi, die dofl'e
glans van de parel in combinatie met dat
sprankelende geschitter van de briljanten.
Ria houdt van mooie dingen. Eén oogenblik
vergeet ze bijna, hoe ze aan den ring geko
men is.
Dan komt de zorgelijke trek weer op haar
gezicht. Wat zal ze doen? Den ring verkoopen?
Maar dan wordt ze zeker gesnapt, want na
tuurlijk zijn alle juweliers gewaarschuwd.
Hem morgen stilletjes terugbrengen, waar ze
hem gevonden heeft? Maar ze rilt bij de ge
dachte aan den vollen lunchroom. Ze zou zich
door haar nervositeit verraden. En mis
schien verdenken ze haar daar wel en wach
ten haar op, om haar te laten arresteeren door
de politie!
Ze laat haar hoofd in de kussens zinken en
sluit haar oogen. Moe is ze. Niet verder wil ze
nadenken. Rust, slaap.
Ontzet vliegt ze overeind, als er plotseling
op de deur geklopt wordt. De ring schittert
aan haar hand. Haastig doet ze hem van haar
vinger en laat hem in een leeg bloemvaasje
glijden. Even houdt ze haar beide handen te
gen haar fel bonzend hart, Dan gaat ze naar
de deur en draait den sleutel om.
„Zeg Ria, m'n grijze stopgaren is op. Heb
jij nog een paar draadjes voor me?" Het is
Hanni, de bewoonster van de voorkamer bo
ven. Langs Ria heen gaat ze de kamer binnen
en laat zich neervallen op den divan, terwijl
ze zorgeloos het nieuwste bioscoopliedje neu
riet.
Ria rommelt in haar naaidoos. Haar han
den trillen nog. Ze werpt Hanni het kluwen
tje garen toe en blijft met opzet buiten het
schijnsel van de lamp.
Als ze weer alleen is, neemt ze haar besluit.
Ze zal den ring terugbrengen, morgen direct.
Want hij brengt ongeluk
Een dag als de vorige. In den lunchroom is
het druk als altijd op dit uur. De etensgeur
beneemt Ria bijna den moed verder te gaan.
Maar ze wil nu niet meer terug. In den zak
van haar mantel heeft ze den ring. zoomaar
los voor 't grijpen. Dien zal ze neerleggen np
den marmeren waschtafelrand en daarna zal
ze heengaan, naar huis, en hier nooit meer
terugkomen.
Maar het gaat anders dan ze gedacht had.
Voor den spiegel is een dame bezig haar kap
sel in orde te brengen. Ria moet wachten tot
ze alleen is. Om zich een houding te geven
doet ze. of ze wat in haar tasch zoekt. De
dame heeft blijkbaar geen haast. Ria wordt
ongeduldig. Straks komt er misschien weer
een ander. Ze neemt plotseling een besluit,
draait een der nikkelen kranen open en gaat
met veel zorg haar handen wasschen. Als ze
klaar is, legt ze den ring ongemerkt op de
plaats waar hij gisteren lag, en gaat haastig
heen.
Ze baant zich een weg tusschen de tafel
tjes door. Nu gauw naar huis. Wordt ze daar
niet geroepen? Naar den uitgang! Vlug!
Maar voor ze de draaideur bereikt heeft,
komt haar een meisje achterop:
„Dame, u heeft uw ring laten liggen".
Hijgend staat het meisje daar. In het kuil
tje van haar hand fonkelt de ring.
Ria heeft het op haar lippen om te zeggen:
die ring is niet van mij. Maar het meisje lacht
haar argeloos toe.
„Dank je. Ach. wat dom van me", zegt ze
dan en ze steekt den ring aan haar vinger.
Op straat loopt ze als versuft. Waarom heeft
ze den ring weer aangenomen? Waarom
draagt ze hem nu uitdagend aan haar onge-
handschoende linkerhand? Ze kijkt niet waar
ze loopt, ze botst tegen de menschen aan. Ze
denkt aan den ring, dien ze niet meer kwijt
zal raken en die haar ongeluk zal brengen.
Het verkeer raast langs haar heen Het. is
haar of de huizen wankelen en of de straat
onder haar wegzinkt. Ze gaat van het trot
toir af. Ze hoort als door een dichten nevel
een waarschuwenden kreet, die boven het
verkeersrumoer uitklinkt. Maar de werkelijk
heid is haar reeds te ver. Geluideloos wordt zij
neergeworpen door het groote wiel van een
vrachtauto.
Als de dokter in het ziekenhuis zich over het
levenlooze lichaam buigt, komt er een trek
van verbazing op zijn gezicht. En zich wen
dend tot een collega zegt hij: „vreemd is dat.
Ze ziet er niet uit of ze het breed gehad heeft
in haar leven. En dien ring aan haar hand
taxeer ik toch op minstens twee mille".
BETTY GRANT J