H.D.* BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD De eerste nacht in Canada's oerwoud. De Junkers-nonstop-vlucht Dessau—Bathurst. VERTELLING ZKTERDAG 3 OCTOBER 1936 H A A R E E M'S D A" G B E 'A 13 in E= ai =r Vreemd bezoek. Waar de bever werkt. Jasper National Park. Stel u voor. een breede, snelstroomende rivier met ongeveer 2 meter hooge oevers, die dicht begroeid zijn met populier en berk en verspreid staande groepen sparren. Tot op 100 meter afstand van de rivier zijn altijd een groot aantal stammetjes tot 15 cM. mid dellijn door de bevers doorgeknaagd, ge deeltelijk weggesleept, maar ook voor een groot deel blijven liggen. Overal loopen wildpaden, daaraan kenbaar, dat ze goed uit getreden zijn, maar te laag opengehouden om een mensch, laat staan een ruiter te paard door te laten. Vroeger zijn hier en daar boomen geveld, een meter boven den grond afgezaagd. Op twee zulke stompen rust onze boot. Aan weerskanten daarvan staan twee kleine tentjes, een paar schuin dooreen gevlochten takken vormen een ruw soort om- heinig. De tentjes zijn goed gesloten, maar hebben een klein muskietengaas raampje in de deur. De rivier ruischt zacht, de wind doet de bladeren der peppels klateren. Af en toe klinkt in de verte de plons van een te water gaande of onderduikende bever. Op 3 meter voor ons kamp komt een wildpad naar de rivier en is een beverglijhelling naar het water. Vijf meter er achter is er ook een. Je kunt er niet verder afkomen in deze wild rijke streek. De lange dag, het peddelen stroomop, de enerveerende jacht met de camera, maken slaperig. Men went spoedig aan de geluiden der natuur en dus moet ik vrij gauw zijn ingeslapen. Wat mij wakker maakte weet ik niet, maar ik hoor een korten knap, alsof een van mijn omheiningstam metjes een duw krijgt, een korte draf en een geweldige plons vlakbij. Dan niets meer dan de rustige ademhaling van mijn kameraad: die heeft niets gehoord. Gelukkige jeugd! Het moet een bever geweest zijn, die eens kwam neuzen. Kussentjes rechtleggen en inslapen. Weer word ik plotseling wakker. Waarom? Je weet het niet. Ik kijk uit het raam. Twee meter voor mijn tent steekt een groote kop met twee groote ooren af tegen de heldere, sterrenlucht. Voor ik besef wat ik doe, fluit ik zoo hard ik kan. Weg suist de kop en in gestrekte galop klettert een hert weg dwars door de boschjes heen. Nieuwsgierigheid an ders niet. Uit het andere tentje klinkt nu de vraag: „Wat is er?". Ook nieuwsgierigheid, anders niets. Maar het schijnt druk te wezen inhet bosch. Ik blijf liggen luisteren, een half uur, een uur mischien, hoor in de verte plonzen en draven. En doezel weer in. Totik zit in eens overeind. Het knagen verstomt. Ook naast mij ritselt wat overeind. Doodsche stilte, dan weer knagen. „Een bever bij de boot", klinkt het uit de andere tent, gevolgd door een geraas als een wervel stormpje en drie harde plonzen. Den volgen den morgen vond ik een versch aangeknaagd stammetje juist binnen onze omrastering. Het was een goede maatregel geweest boot en peddels en schoenen en alles een flink stuk van den grond te brengen. Maar toen die drie bevers te water sprongen, was het pas 12 uur. Dat beloofde nog wat en toch werd ik pas wakker toen het licht begon te wor den, zoowat half vijf denk ik. Geschuifel gesnuif, ik richt mij voorzichtig op, dan een trap op een tentlijn, dat de heele zaak scheef hangt; ik roep Halloo"! en zie nog juist een tiental achterpooten dan een geplas van be lang Drie edelherten (Elk zeggen ze hier) zwemmen weg dwars over de rivier, twee an dere hoor ik in verschillende richting weg rennen. Ze zij zoo groot als een kleine ezel, met een prachtig vertakt gewei. Bij de over zwemmende was één bok, verder kon ik het aan de achterpooten niet zien. We zien het drietal tegen den wal opklauteren, springen eigenlijk haast enzich aansluiten bij twee moeders met jongen, die kalm grazen op een open plek aan den oever. Een prach tig gezicht die groote roodbruine dieren in de morgenschemering, afstekende tegen het heldere groen der populieren. De kijker glijdt langs den anderen oever. Een kraai rekt zich uit boven in een spar en zendt zijn eersten schorren roep de wereld in. Er scharrelt nog wat langs den oever. Het zullen wel bevers zijn, maar daar is het nog te donker voor om te onderscheiden, alleen hoor je af en toe de bekende plons. De kleuren worden hel derder met het toenemende licht, de berken en peppels steken al mooier en mooier tegen de dennen en sparren af. Voor de derde maal glijdt mijn kijker langs den overwal. Die donkere boomstronk daar, die horizontaal het bosch uitsteekt. Die lag zooeven meer rechts. Een minuut lang houd ik hem in de gaten. Geen beweging. Toch weet ik het nu zeker. Die zijtak is een rechtervoorpoot, het dunne kromme stuk, de hals, de kop en links en rechts de machtige geweitakken van een mannetjes eland, de gevreesde Bull Moose Als de herfst komt en zoo 'n oude baas ver liefd wordt, loopt hij alles tegen de vlakte, vertrapt elke kano en elke tent waar hij bij kan komen op zoek naar een of andere be deesde schoone. Steeds staat de reus, zoo groot als een paard, recht tegen over ons en kijkt recht in onze richting. ïk zit tegen een boomstam, ellebogen op de knieën gesteund. Elke beweging zal hem doen verdwijnen. Mijn kameraad heeft alleen zijn hoofd buiten de tent maar geniet mee van het prachtige schouwspel als het groote dier bijna onzicht baar. zonder zich noemenswaard te bewegen achterwaarts de bosschen inschuift en in de schaduwen verdwijnt. Even later hooren we door de morgenstilte den zwaren draf en het tikken van het gewei tegen de stammetjes Hij vertrouwde de zaak toch blijkbaar niet heelemaal. Maar ik zal nooit vergeten hoe hij daar stond. Vol kracht, vol argwaan, de for- sche kop laag, het kolossale gewei met de groote waaiervormige takken iets achterover. Klaar om te vluchten bij een onverwachte beweging van dat vreemde ding daar aan den overkant en toch kalm terugtrekkende, alsof hij geen herrie wilde. Gauw een boterhammetje met koude thee en kamp opbreken. Om 6 uur glijdt ons bootje stroomop in een heerlijk warm zon netje. Vol verwachting klopt ons hart. En het klopt nog. Heeft geen oogenblik meer stilgestaan voor een extra nummer. Toch heb ben we genoten van het prachtige landschap, van mooie vogels en vlinders en bloemen. (O Thijsse, wat ben ik je dankbaar, dat je mijn oogen geopend hebt voor al dat moois!) van het heerlijke besef in de volle wilder nis te mogen rondzwerven. Maar het groote wild rust in de morgenuren na den langen nacht. Maar wie de schoonheid van Banff- Park ten volle wil genieten, moet een bootje huren in Bow-River-Boat-House en tweemaal zoover gaan, als de vrijende paartjes in Ca- nadeesche Cano's, dus minstens 500 Meter stroomop. Wij hebben gepeddeld en gezworven gezond en gepoedeld (het water is te koud om te zwemmen) en tegen den avond ons bootje vastgelegd midden in den stroom, midden in beverland. Daar komt een heele vloot stroomaf, moeder zaagbekeend met 11 jongen, bijna volwassen maar nog niet vlieg- vlug. Als ze vlak bij zijn, maak ik ze met een handbeweging aan het schrikken en weg stuiven ze over het water. Een IJsvogel vliegt langs en de eerste bever zwemt dwars over ziet ons, slaat met zijn staart op het water en duikt. Dat is het alarmsein. Zes, acht klappen om ons heen. Het wordt tijd om los te gooien en af te drijven. Komt een bever in zicht, dan gauw een paar geruischlooze slagen met mijn boschnegerpagaai. En tot twee keer toe raken wij zijn staart met onzen boeg en spatte het water over ons dek als hij staartklapte. En den derden keer moet hij vlak naast -achter mij bovengeko men zijn en meteen weer gedoken met zoo'n plonsstaart-klap. dat ik haast geen drogen draad meer aan 't lijf had en haastig mijn camera's moest afdrogen. Wie volgt? Een vrij klein laagzwemmend dier. Wij volgen lang zaam op afstand. Een duik zonder plons vlak bij een hoop takken enwe hooren moeder bever bovenkomen in het nest en het welkom der jongen, een half mauwend, half huilend geluid. Worden meteen opge schrikt door een harden staartklap 5 Meter naast ons. Vader bever probeert onze aan dacht te trekken, zwemt voortdurend om ons heen, telkens staartklappend en dade lijk weer bovenkomend. Op den steiger wacht ons een heer, die zich voorstelt als Mr. Hol lander uit Montana. Compliment retour ik ben Hollander uit Holland! Wat wenscht u? De Amerikaan bewonderde onze boot, ging meevaren en in 10 minuten toonde ik hem en daarna zijn dochter de staartklappende bevers op een paar honderd meter boven Banff-Bridge. Wat een land! Dr. W. G. N. VAN DER SLEEN. NOOIT. „Zeg niet „nooit", mammie," zegt mijn kind tegen me- „Waarom niet, Leni? Nooit is een woord, zooals alle andere en heeft een gewichtige beteekenis!" „Nee, mammie, zeg het niet. Dat woord maakt zoo treurig!" Kinderwoorden vervolgen volwassenen. Waarom maakt dat woord mijn Leni treurig? Ze is zeven jaar oud. kan alleen een sprook jesboek lezen en merkt alle bijzonderheden aan de menschen op. Leni is allesbehalve een droomerig kind. Toen ik 's middags mijn rustuurtje hield, stond me mijn eigen kindertijd voor den geest, die ik zoo lang vergeten was en waaraan mijn eigen kind me nu herinnerd had. Maar nu staat die tijd ploseling heel dui delijk voor me. Ik was nog heel klein en iedereen sprak over de pogingen om te vlie gen. Mijn moeder zei: „De menschen pro- beeren te vliegen. Alle pogingen zijn mislukt. En de menschen zullen nooit kunnen vliegen. Nooit!!' Het woord „nooit" legde zich als een wurgende strik om mijn hals. Een jaar later vloog de Zeppelin over het Bodenmeer en de menschen konden toch vliegen. De strik om zijn hals werd losser. Ik werd weer kind! Zoo vertrouwend als een kind. dat denkt, dat alles, wat zij fantaseert mogelijk is! Moeder was in mijn oogen echter niet meer onfeilbaar. Moeder had dus niet altijd gelijk, Ze zei „nooit". Nooit is heel lang en nu, na een jaar is het wonder toch gebeurd: de men- sche vliegen. Toen stierf mijn grootmoeder. „Wat is dat, sterven?" vroeg ik mijn moeder. Ze antwoord de: „Dan komt iemand nooit meer terug!" „Maar wanneer komt iemand dan terug?" vroeg ik hardnekkig. „Nooit, zeg ik je, kind. Nooit!" Ik wachtte op mijn grootmoeder. Vaak zei ik: „Nu is „nooit" toch al voorbij, hè mammie; nu komt grootmoeder gauw terug?" „Mammie, je blijft vandaag zoo lang weg!" Leni staat, klein en vragend, in de deurope ning. „Zeg, mammie, wanneer zal ik zoo zingen asl de dame voor de radio. Zoo hoog en mooi?" Leni is zeer onmuzikaal. „Maar Leniik wil zeggen: „Nooit!" Maar ik onderdruk het. Er zijn toch nog andere dingen dan zingen. Jij slaat misschien een of ander sportrecord, of je kunt goed redevoeringen houden, of je kunt mooie klee- ren maken, zooals je nu al voor je pop pro beert. Je kunt boeken schrijven of schilderijen vervaardigen. Het behoeft juist geen zang te zijn, waar jij je op toe gaat leggen!" Lenie is tevreden. Ze speelt vergenoegd, dat ze schildert, schrijft en kleeren naait. Ze heeft vandaag veel te doen. Ik heb haar het bittere woord „nooit" bespaard! WETENSWAARDIGHEDEN. Een vrouwenclub in de V S. heeft met zeer veel moeite en zeer veel tijd een keuken or kest samengesteld. Pannen, glazen, lepels, ketels en puddingvormen zijn de instrumen ten. De leden van het orkest hebben deze in strumenten precies op elkaar afgestemd. De Amerikaansche kranten verzekeren, dat deze concerten hoegenaamd niets lijken op „kat tenmuziek",, zooals men misschien zou denken. Snelle aanwas. In 1840 telde men op Nieuw-Zeeland slechts 4000 blanken, thans zijn erl 1/2 millioen blanken. De langste autobus-lijn. Dat is de lijn van New-York naar Los Angeles. Over namen. Men schat het aantal En- gelsche achternamen op 35 duizend. Concurrenten van de telegraaf. Hon- gaarsche boeren gebruiken postduiven om hen dadelijk de marktprijzen te melden "an hun artikelen om op die manier de hooge telegramkosten te vermijden. In 20 uur 5800 K.M. Deze non-stopvlucht naar het uitgangspunt op het Afrikaansche vasteland van de Deut sche Luft Hansa, voor haar dienst op Zuid- Amerika, moet niet worden gezien, als een recordvlucht, doch uitsluitend als duurproef van nieuw materieel. "Junkers wilde n.l, in de eerste plaats de nieuwe combinatie Ju. 86 met 2 Diesels Jumo 205 aan een grondige beproe ving onderwerpen. De firma Junkers heeft kortelings nadere bijzonderheden over deze geslaagde vlucht gepubliceerd. De route van de Junkers Ju 86 voor de non-stopvlucht Dessau-Batliurst. Het snelverkeersvliegtuig van het Ju. 86-type, dat onder den naam van „Bückeberg" voor deze vlucht werd bestemd en dan ook van extra-brandstoffen-tanks werd voorzien, was overigens geen bijzonder geprepareerd vlieg tuig. In het zomerluchtverkeer werd de Ju 86 met Jumo 205 reeds regelmatig gebruikt en met gunstige resultaten voor wat aangaat betrouwbaarheid, kosten van bedrijf en onder houd. Om de constructie in herinnering te brengen het volgende. De uitwendige vorm is van het beproefde Junckerstype n.l. een vrijdragende laagdek- ker. evenwel ter wille van de snelheid verfijnd. De metalen huid van romp en vleugels is niet langer gegolfd doch glad. De verbinding vleugel-romp is gestroomlijnd; het onder stel is intrekbaar; ook aan den inbouw der motoren is groote zorg besteed De vleugel- bouw is overeenkomstig de constructie, welke bij moderne eendekkers veelvuldig wordt toe gepast nJ. een middengedeelte dat één is met den romp en twee vleugeluiteinden. Het middengedeelte geeft een vloeiende verbin ding met het beloop van den ronden romp. Als passagiersvliegtuig biedt het toestel plaats voor 10 personen. Zooals gezegd werd er voor de vlucht een extra hoeveelheid brandstof meegenomen, zoodat er slechts een beman ning van 3 personen meeging, bestaande uit Dipl. ing. Achterberg, gezagvoerder Untucht en marconist Brauner. De Junkers-Diesel werd reeds eenige jaren m verschillende Junkers vliegtuigen inge bouwd. De Ju 86 is echter het eerste type waarbij voor den bouw geheel op den Diesel motor werd gerekend. Door de constructie daarbij aan te passen kreeg men ook een zoo gunstige combinatie. De tweetakt-Diesel met tegengestelde zuigers mist carburator, ontste kingsinstallatie en gecommandeerde kleppen, dus een aantal complicaties welke reden tot storingen kunnen geven. De ontwikkelings arbeid van den Junkers-Diesel is nu 20 jaar oud en de praktijk heeft de degelijkheid van den motor bewezen. Voor de vlucht werden bestuurbare schroeven gebruikt type Jun kers-Hamilton. waarbij dan twee instellingen niet een verschil van 10 graden mogelijk zijn In verband met het hooge vlieggewicht bij het vertrek werd de spoed op 16 graden inge steld, zoodat voor de vlucht op kruisvermogen een spoed van 26 graden mogelijk was. De vlucht begon met een totaaj gewicht van 9800 K.G., waaronder 4450 L. brandstof en de daarbij -behoorende hoeveelheid smeerolie. De aanloop duurde 23 sec. en bedroeg 450 M De reis over Stuttgart, Bazel, Genève, Zuid Frankrijk, Barcelona, Valencia, de Middel- landsche Zee en verder langs de Afrikaansche kust verliep vlot en na 20 uren werd te Bathurst geland. Na de landing bevatten de tanks nog 1250 L. brandstof, het verbruik was dus 3200 L. of 160 1/h. De vlucht had dus nog gedurende 7.8 uur kunnen worden voortgezet. Deze cijfers geven een duidelijk beeld van het voordeel van den Diesel. In kilogrammen uitgedrukt is het verbruik per uur 138 kg. per motor dus 69 kg/h. Een benzinemotor van hetzelfde vermogen verbruikt per uur 112 kg., zoodat het zwaardere gewicht per p.k. van den Diesel weder wordt genivelleerd. Wanneer we in aanmerking ne men dat het verschil in dood gewicht met 200 kg. ten nadeele van den Diesel uitvalt, dan zal door het gunstige verbruik per uur (rond 40 kg) bij dc toepassing van Diesel-motoren bij een gelijken vluchtduur de nuttige last hoo- ger kunnen zijn of m-a.w. bij gelijken nuttigen last een langere vluchtduur kunnen worden bereikt. Bij deze non-stopvlucht, die voor den terugweg werd herhaald, was de gemiddelde reissnelheid 290 km h. Het goede resultaat van deze vlucht dienen wij ook te beschouwen als een voorbode, voor de bespoediging van de verbinding der Luft Hansa met- Zuid-Amerika. VAN DEN ABEELEN i De ring. F*1- - De tweemotorige Junkers Ju 86 „Bückeberg". Een lunchroom in de binnenstad 's middags om één uur. Geen tafeltje onbezet. Gerinkel van messen en vorken. Gepraat en gelach. Geuren van koffie en gekruide spijzen, van sigaretten en vage bloemenparfums. Ria heeft afgerekend en baant zich met moeite een weg tusschen de tafeltjes door naar de damestoi letten. Ze moet zich even wat bijwerken voor ze haar dagelijkschen sollicitatie-zwerftocht hervat. Wat poeder, wat rouge, hier en daar een lokje goedgeschoven. Ze keurt zich in den grooten spiegel. Ze ziet er betrokken en moe uit. Ze zucht en haalt opnieuw haar rouge- doosje te voorschijn, 't Zal niet veel helpen, denkt ze. Ze heeft haar dag niet. Op dat oogenblik ziet ze den ring, die ver laten op den marmeren rand van de waschta- fel ligt. Ze neemt hem op. Een donkerglan- zende parel, gevat in een krans van briljan ten. Ria is alleen. Aarzelend draait ze den ring tusschen haar vingers. En dan schuift ze hem tegelijk met het rougedoosje in haar tasch. Ria sluit de gordijnen. Weer een vergeef- sche dag voorbij. Ze legt zich op haar divan- bed. De kleine rose schemerlamp haalt ze wat meer naar zich toe. Haar hoofd en haar schouders zijn in den lichtkring van de lamp. Dan neemt ze den ring uit haar tasch. Aan den ring had ze den geheelen middag gedacht. Ze was bijna gaan hopen, dat het zou blijken maar een goedkoop imitatie sieraad te zijn. Dap was 't niet zoo erg wat ze gedaan had. Ze voelt zich nerveus en schrikt op bij ieder geluid in huis. Ze houdt den ring in het schijnsel der lamp. Imitatie is hij niet! De briljanten spatten kleurige vonken. Ze steekt den ring aan haar vinger en bekijkt haar hand op een afstand. Mooi, die dofl'e glans van de parel in combinatie met dat sprankelende geschitter van de briljanten. Ria houdt van mooie dingen. Eén oogenblik vergeet ze bijna, hoe ze aan den ring geko men is. Dan komt de zorgelijke trek weer op haar gezicht. Wat zal ze doen? Den ring verkoopen? Maar dan wordt ze zeker gesnapt, want na tuurlijk zijn alle juweliers gewaarschuwd. Hem morgen stilletjes terugbrengen, waar ze hem gevonden heeft? Maar ze rilt bij de ge dachte aan den vollen lunchroom. Ze zou zich door haar nervositeit verraden. En mis schien verdenken ze haar daar wel en wach ten haar op, om haar te laten arresteeren door de politie! Ze laat haar hoofd in de kussens zinken en sluit haar oogen. Moe is ze. Niet verder wil ze nadenken. Rust, slaap. Ontzet vliegt ze overeind, als er plotseling op de deur geklopt wordt. De ring schittert aan haar hand. Haastig doet ze hem van haar vinger en laat hem in een leeg bloemvaasje glijden. Even houdt ze haar beide handen te gen haar fel bonzend hart, Dan gaat ze naar de deur en draait den sleutel om. „Zeg Ria, m'n grijze stopgaren is op. Heb jij nog een paar draadjes voor me?" Het is Hanni, de bewoonster van de voorkamer bo ven. Langs Ria heen gaat ze de kamer binnen en laat zich neervallen op den divan, terwijl ze zorgeloos het nieuwste bioscoopliedje neu riet. Ria rommelt in haar naaidoos. Haar han den trillen nog. Ze werpt Hanni het kluwen tje garen toe en blijft met opzet buiten het schijnsel van de lamp. Als ze weer alleen is, neemt ze haar besluit. Ze zal den ring terugbrengen, morgen direct. Want hij brengt ongeluk Een dag als de vorige. In den lunchroom is het druk als altijd op dit uur. De etensgeur beneemt Ria bijna den moed verder te gaan. Maar ze wil nu niet meer terug. In den zak van haar mantel heeft ze den ring. zoomaar los voor 't grijpen. Dien zal ze neerleggen np den marmeren waschtafelrand en daarna zal ze heengaan, naar huis, en hier nooit meer terugkomen. Maar het gaat anders dan ze gedacht had. Voor den spiegel is een dame bezig haar kap sel in orde te brengen. Ria moet wachten tot ze alleen is. Om zich een houding te geven doet ze. of ze wat in haar tasch zoekt. De dame heeft blijkbaar geen haast. Ria wordt ongeduldig. Straks komt er misschien weer een ander. Ze neemt plotseling een besluit, draait een der nikkelen kranen open en gaat met veel zorg haar handen wasschen. Als ze klaar is, legt ze den ring ongemerkt op de plaats waar hij gisteren lag, en gaat haastig heen. Ze baant zich een weg tusschen de tafel tjes door. Nu gauw naar huis. Wordt ze daar niet geroepen? Naar den uitgang! Vlug! Maar voor ze de draaideur bereikt heeft, komt haar een meisje achterop: „Dame, u heeft uw ring laten liggen". Hijgend staat het meisje daar. In het kuil tje van haar hand fonkelt de ring. Ria heeft het op haar lippen om te zeggen: die ring is niet van mij. Maar het meisje lacht haar argeloos toe. „Dank je. Ach. wat dom van me", zegt ze dan en ze steekt den ring aan haar vinger. Op straat loopt ze als versuft. Waarom heeft ze den ring weer aangenomen? Waarom draagt ze hem nu uitdagend aan haar onge- handschoende linkerhand? Ze kijkt niet waar ze loopt, ze botst tegen de menschen aan. Ze denkt aan den ring, dien ze niet meer kwijt zal raken en die haar ongeluk zal brengen. Het verkeer raast langs haar heen Het. is haar of de huizen wankelen en of de straat onder haar wegzinkt. Ze gaat van het trot toir af. Ze hoort als door een dichten nevel een waarschuwenden kreet, die boven het verkeersrumoer uitklinkt. Maar de werkelijk heid is haar reeds te ver. Geluideloos wordt zij neergeworpen door het groote wiel van een vrachtauto. Als de dokter in het ziekenhuis zich over het levenlooze lichaam buigt, komt er een trek van verbazing op zijn gezicht. En zich wen dend tot een collega zegt hij: „vreemd is dat. Ze ziet er niet uit of ze het breed gehad heeft in haar leven. En dien ring aan haar hand taxeer ik toch op minstens twee mille". BETTY GRANT J

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 15