De Rügendamm geopend.
De geheimzinnige Gastheer
Dr. H. Colijn, minister-presidents minister Slingenberg en minister Decker* gedurende de ministerieele conferentie «n De -Rügendamm" is deze Week officieel geopend. - De feestelijk
Dinsdag op het Departement van Koloniën inzake den monetairen toestand i i
versierde trein passeert de brug
FEUILLETON
door
ELSA KAISER.
20)
HOOFDSTUK VUL
Kolonel Grand zat rustig voor zijn huis
en rookte zijn pijp. Hij was een stil gemoede
lijk man die zich in zijn tegenwoordige leven
van gepensionneerd officier heel goed kon
schikken. Hij had veel kennissen en vrienden
in den omtrek, ging nu eens bij dezen golfen,
dan weer bij een ander bridgen, of zat ge-
noegelijk bij den dokter in diens studeer
kamer te praten over zijn tropische dienst
jaren in Brltsch-Indië.
Hij leefde met zijn knecht, huishoudster en
keukenmeid In zijn rustig huis en verhuurde
nu en dan het jachthuisje dat aan het einde
van zijn eigendom lag, grenzend aan de lan
derijen van Kings.
Hij verhuurde dit huisje niet omdat hij het 1
geld noodig had, maar hij deed het uit andere
overwegingen. Hij gebruikte dit huisje nooit
maar daarom wilde hij het toch niet laten
afbreken, dus verhuurde bij het nu en dan aan
menschen die hij meende te kunnen ver
trouwen, het huisje werd op die manier be
woond en geraakte niet in verval. Want hoewel
hij er zelf het oog od hield en zijn knecht
het liet schoonmaken als het leeg stond, of
het liet bijschilderen, vergat hij het ook vaak.
Toen dus eenige weken geleden een Ameri
kaan bij hem was gekomen met de vraag of
hij het huisje kon huren, was hij dadelijk op
het voorstel Ingegaan. Nadat hij eenigen tijd
piet den man had gepraat, vond hij hem een
„geschikte baas" en een stille vent", die hem
wel aanstond. Bovendien was de prijs, die de
man voor het huisje bood, zeer hoog. De kolo
nel had tegengesproken en gezegd dat hij
niets meer verlangde dan het waard was, maar
de man had volgehouden en gezegd dat het
dit bedrag voor hem wel waard was, dat ko
lonel Grand eindelijk toegaf, met de conditie
dat zijn knecht voor den vreemde zou zorgen.
Zijn maaltijden zou hij uit den keuken van
den kolonel kunnen krijgen. De vreemdeling
had echter dit aanbod beslist van de hand
gewezen. Hij wilde vrij zijn en rust hebben om
al zijn aandacht en tijd te wijden aan een
wetenschappelijk onderzoek dat hij systema
tisch verrichtte, hij kon daarbij niemand om
zich heen velen, want dat zou zijn aandacht
van het vraagstuk afleiden.
De kolonel had, hoewel aarzelend, toege
geven en hij moest zichzelf bekennen dat het
meegevallen was. Hij hoorde noch zag den
vreemde, zelfs niemand in den omtrek wist dat
hij het jachthuisje had verhuurd.
„Wat die kerel daar toch uitvoert?" dacht
de kolonel toen hij zoo stil in zijn rozentuin
zat. Er zijn toch rare snuiters in de wereld, ik
bijvoorbeeld, ik ben ook nooit getrouwd, dat
is die snuiter ook niet, maar ik zou toch mijn
heele leven niet alleen kunnen zitten. Zoo nu
en dan moet er eens iemand je komen op
zoeken, of je moet ergens kunnen aanloopen
om een praatje te maken. Neen neen, hoor.
zoo'n leven als dien man, dat is niets voor
mij"De kolonel legde zijn vinger tegen den
neus en dacht na. Hij schrok blijkbaar van
hetgeen hem opeens inviel, want hij sprong
op en begon heen en weer te loopen. Een ge
woonte van hem als hij onrustig werd. Zou
de kerel eigenlijk wel iets goeds voor hebben?
Moet ik mij daar niet eens mee bemoeien en
kijken wat hij uitvoert? De kolonel bleef heen
en weer loopen en kwam langzamerhand tot
de overtuiging, dat hij eens een kijkje bij zijn
huurder zou gaan nemen. „Ik zal plotseling
komen en hem zoo'n beetje overvalllen",
dacht hü. ,Lk moet toch weten welk weten
schappelijk werk de man onder handen heeft.
Ja, ik doe het vanmiddag na de lunch. Mocht
ik iets zien dat mij niet bevalt dan ga ik naar
den burgemeester.
Tevreden gesteld door dit besluit ging hij
weer zitten en nam een boek ter hand. In dit
oogenblik trad een heer het hek binnen en
liep regelrecht op den kolonel toe. „Heb ik
het genoegen kolonel Grand te begroeten?"
vroeg de vreemde en een aangename glimlach
gleed over zijn gezicht.
De kolonel stond op in stramme militaire
houding. „Om u te dienen, maar met wien
heb ik het genoegen?"
„Mijn naam doet er op het oogenblik toe",
zeide de vreemde nog altijd met zijn aange
name glimlach. Indien u mij zonder de for
maliteiten van voorstellen een paar vragen
zoudt willen beantwoorden, zoudt u mij daar
mede een grooten dienst bewijzen".
De kolonel keek zijn bezoeker eens aan. „Hij
heeft een prettig open gezicht" dacht hij,
„maar toch zou ik wel willen weten wie hij
is".
„Het ligt er aan welke vragen u mij stelt,
sir", antwoordde hij bedachtzaam.
De ander wuifde met de hand. „Ach niets
bizonders voor u en daar ik geen inquisiteurs
eigenschappen bezit zullen uw antwoorden ook
geen bezwaar voor u opleveren" antwoordde hij
geruststellend. „Ik wilde enkel maar weten of
u dat aardige jachthuisje van u al verhuurd
hebt".
„Ja, dat heb ik juist drie weken geleden ver
huurd aan een Amerikaan, een stil weten
schappelijk man, die onderzoekingen doet",
antwoordde de kolonel. „Had u er zin in?"
Zijn bezoeker keek teleurgesteld. „Ja, om
u de waarheid te zeggen, ik had de zomer
maanden eens rustig buiten door willen
brengenhij zweeg plotseling.
De kolonel had een vermoeden dat zijn be
zoeker eigenlijk niet anders had willen zeggen,
maar deze bleef zwijgen.
„Bent u bekend in deze streek dat u zoo van
mijn huisje afweten£"
De vreemde lachte weer. „Ik begin nu be
kend te worden", zeide hij sphinxachtig.
„Hoe bedoelt u dat?"
„Wel ik wandel hier veel ennu ja, om
de waarheid te zeggen, ik ben op zoek naar
iets".
„O", was het verbaasde antwoord van den
kolonel, „dat schijnt iedere vreemde te doen
die hier komt, de huurder van mijn jacht
huisje zoekt ook al naar iets, tenminste dat
vertelde hij mij.
De bezoeker werd plotseling vol belangstel
ling. Hij keerde zich geïnteresseerd naar den
kolonel om. „Zoo, zoo, zoekt hij naar iets en
heeft hij u niet verteld waarnaar hij zocht?"
De kolonel werd plotseling wantrouwend.
„Het is mijn gewoonte niet, sir, om vreemde
menschen uit te vragen", zei hij spits.
De ander glimlachte toegevend. „Pardon",
zei hij, „die slag is aan u, ik dank u voor de
terechtwijzing".
Kolonel Grand was een gemoedelijk man,
hij beleedigde niet gaarne iemand, dus noo-
digde hij zijn bezoeker uit naast hem plaats
te nemen. „Kijk u eens", begon hij vertrouwe
lijk, „ik vond dien Amerikaan in het eerst
ook een beetje verdacht, maar ik ben geen
onbescheiden mensch, hij bood mij veel, teveel
voor het huisje, mits ik hem geheel en al vrij
liet! Nu ik dacht zoo, wat heb ik met zijn
zaken te maken, zoolang de man geen ge
vaarlijke dingen doet, heb ik er niets mee
te maken. En ik heb ook werkelijk tot nu toe
niets gemerkt".
De vreemde bleef in gedachten verdiept
zitten. Eindelijk hief hij het hoofd op.
„Het is dus een Amerikaan", zeide hij, „hebt
u ook eenig idee wat de kerel uitvoert?"
Kolonel Grand schudde het hoofd ..Neen"
zeide hij, „ik moet u eerlijk zeggen dat ik daar
geen oogenblik over heb nagedacht, dat is te
zeggen tot vanmorgen, toen ineens dacht ik
dat het heelemaal niet vreemd zou zijn als
ik hem een bezoek bracht en in het huisje
rondkeek. Ik wilde hem na den lunch zoeken".
De ander keek den kolonel aandachtig aan.
„Zoo," zeide hij langzaam, „en hoe kwam u
zoo plotseling op dat idee?"
„Ach", antwoordde de kolonel, „ik dacht bij
mezelf een mensch kan toch niet zoo heele
maal eenzaam leven, tenslotte komen er
oogenblikken in je leven dat je eens met
iemand praten wil, zelfs praten móét, omdat
je het noodig hebt".
„Juist, juist", knikte de ander, „u is een
verstandig filosoof, maar wat zoudt u ervan
zeggen als ik met u meeging?"
„Ik voor mij vind het best, maar wat zal
mijn huurder ervan zeggen?" aarzelde de
kolonel.
„Daar vragen we eenvoudig niet naar", ant
woordde de ander kort. „Ik ben een vriend
van u, wij zijn aan het wandelen en komen
met onzen onbekenden onderzoeker kennis
maken".
„Ja, dat is goed, als ik u er een dienst mede
bewijs", zeide de kolonel nog altijd een weinig
onzeker.
„U bewijst er mij een onschatbaren dienst
mede", gaf den ander ernstig toe.
De kolonel stond op. „Mag ik u dan aan
mijn eenvoudigen maaltijd noodigen?" vroeg
hij hoffelijk.
De ander stond eveneens op. „Ik neem van
harte gaarne uw vriendelijke uitnoodiging
aan".
De beide mannen gingen het huis binnen
en vonden de tafel reeds gedekt. Na den lunch
gingen zij op weg naar het jachthuisje. Daar
aangekomen klopten zij op de deur en wacht
ten.
Niets verroerde zich en geen geluid werd
vernomen. „Hij schijnt er niet te zijn", zei de
kolonel bedremmeld.
(Wordt vervolgd)
Luitenant-kolonel^ H. F. H. C. C. A von Qp ^et Departement van Koloniën wordt iederen dag door verschillende ministers geconfereerd in verband met den monetairen Te Scheveningen heerscht groote drukte in verband
reytag ra e is enoem o com- toestand. V.l-*ur-s dr. H. Reijsecer, secretaris van dr. Colijn; minister-president dr. H. Colijn; minister Slingenberg en minister Deckers. met de verzending van enorme hoeveelheden harina
artMeriet, S Rechts de ministers Gelissen en Oud near het buitenland. Een kijkje een de heven
De burgeroorlog m Spanje. Lucht
afweergeschut der regeeringstroepen
to stelling aan bet front van Aragon
Ter gelegenheid van het 240-jarig bestaan van het Weensche
.Hausregiment" had in tegenwoordigheid van aartshertogin
Adelheid en aartshertog Eugen de plechtige uitreiking van
een nieuw vaandelbandelier plaats
Nieuwe bankbiljetten van 1000 Mark
worden door de Duitscbe Rijksbank in
omloop gebracht