VRIJ D A G 9 O C T 0 B E R 1936 H A A R L E M'S DAGBtAD 7 stonden, scheen de olifant toch iets gehoord te hebben, want hij ontwaakte en keek in het rond. De negers gunden hem echter geen tijd om goed wakker te worden, want van alle kanten zag Henk de speren door de lucht sui zen en het beest treffen. De olifant zonk da delijk in elkaar en bleek dood te zijn. Henk dacht: „Wel als het altijd zoo gemak kelijk gaat, kan ik den volgenden keer ook wel mee doen," De negers hadden hem na melijk beduid, dat hij zich maar een beetje achteraf moest houden. De negers deden erg uitgelaten en daar Henk nu tamelijk goed hun gebaren taaltje kon begrijpen, merkte hij. dat ze zeer ver heugd waren, dat het gevecht met den olifant zoo gemakkelijk was verloopen; het gebeurde wel eens, dat het beest een neger zwaar had verwond. De negers, die wel met hun mee waren ge- loopen, maar niet meededen aan ie jacht, zouden de olifant naar het dorp slepen, v.-at natuurlijk ook niet zoo n gemakkelijk werkje is. Henk ging echter met de jagers mee. die verder trokken. De spoorzoekers ontdekten spoedig het spoor van een leeuw. Het beest bleek eenigszins gewond te zijn, want het had zwaar getrokken met den linker-achter- poot. Henk wist, dat een gewond beest meest al tweemaal zoo gevaarlijk is als een gezond, omdat de gewonde beesten vechten met den moed der wanhoop. Voorzichtig slopen ze nu verder. Het spoor werd steeds scherper. De spoorzoekers stonden op een gegeven moment stil en fluisterden, dat ze dich in de nabijheid van den leeuw moesten zijn. Henk omklemde stevig zijn speer. De jagers wilden zich net verspreiden om den leeuw te kunnen omringen, zooals ook met den olifant was gedaan. De leeuw scheen hun echter te hebben geroken, want plotseling hoorden ze een vreeselijk gebrul en zagen den leeuw met een sprong door de struiken ko men. Ze schrokken allen hevig. Een paar negers wierpen hun speren naar het koninklijke beest toe. De leeuw werd wel geraakt, maar niet erg gewond en de lichte pijn. welke hij voelde, maakte hem nog woe dender. Plotseling sprong hij in de richting waar Henk met een troepje negers stond. De i negers waren als verlamd van den schrikToen Henk het groote beest echter zoo vlak voor zich zag. dacht hij: „Nu of nooit" en wierp met al zijn kracht de speer naar den kop van het beest, dat nog eenmaal brulde, maar geen stap meer kon doen en dood ter aarde viel. De speer van Henk bleek hem precies tus- schen zijn oogen te hebben geraakt; zooals men weet is dit een van de weinige plaatsen, waar men een dier doodelijk kan treffen. De negers hieven Henk «ie lucht in, zoo blij waren ze, dat hij hen had gered. Hoewel Henk ook nog een beetje bleek zag van den schrik, voelde hij zich toch ook erg trotsch. Dit had- den zijn vader en moeder eens moeten zien! De jagers vonden, dat ze nu genoeg had den gevangen en gingen in triomf naar huis. De leeuw werd door een paar negers meege sleept. De mannen liepen vroolijk zingend naar huis, zonder op hun omgeving te letten. Z*ij zeiden nog tegen Henk, dat hij wei een mooi geschenk zou krijgen van den koning. Door dat ze heelemaal niet om zich heen keken, bemerkten zij niet, dat krijgers van een an dere stam hen naderden. Die krijgers waren uitgezonden door een stam, die den oorlog had verklaard aan de negerstam, waar Henk bij terecht was ge komen. Zij waren hen nu dicht genaderd. Henk wilde eens kijken, wat voor boomen er in Afrika groeiden en keek dus om zich heen. Hij zag toen opeens de andere negers en wilde juist vragen wat die eigenlijk van hen wilden hebben, toen ze een woest ge- krijsch en gebrul uitstieten en hen aanvie len. Daar geen van de jagers op een gevecht bedacht was, konden ze zich haast niet ver dedigen. Een van de krijgers kwam op Henk af. Henk liep wat hij loopen kon. Hij kwam aan den rand van een afgrond. Daar hij dit te laat zag, rende hij door en voelde zich plotse ling in de diepte vallen. Hij viel steeds dieper en dieper; toen kwam hij met een schok ergens terecht. Hij keek oir zich heen bemerkte, dat hij in bed lag. Zij moeder stond bij hem. Hij had dus gedroomd „Ik kwam even naar je kijken en zag toen. dat je wild om je heen sloeg. Was je aan het droomen?" vroeg zijn moeder. Henk was echter nog niet goed wakker en mompelde iets van: „Jammer, dat ik nu het geschenk van den koning niet krijg." „Ik zal hem maar niets meer vragen en kalm door laten slapen. Morgen zal hij me wel alles vertellen," dacht zijn moeder. Dit is het einde van de avonturen van Henk. ST. NICOLAAS-RUBRIEK. GERDA VAN OIJEN, Gotfried v. Bouillon straat 19rd„ heeft het album „Bloemen in onzen tuin" van Verkade. 't Is echter niet gevuld. Wie het hebben wil, mag het bij haar komen halen. 'k Heb voor deze Rubriek ontvangen: di verse plaatjes voor kwartet-spellen, wol, lint en lapjes. MOEDERS LIEDJE. M'n kindje, je moet slapen gaan. Doe bei je oogjes dicht. Ik zal het lampje laten staan, dan heb je nog wat licht. Douw-douw-douwderiedoe, kindje doe je oogjes toe. En kindje, ben j' een beetje bang. Als 't zwart is om je heen: Al duurt de avond nog zoo lang, Ik laat je niet alleen! Douw-douw-douwderiedoen, Kindje moet nu slaapjes doen. 'k Blijf bij je bedje, tot je slaapt; kom, geef me maar je hand. Als je nog een paar maal gaapt ben je in Droomenland. Douw-douw-douwderiedein kindje gaat nu droomen, fijn! Rita van B. AAN ALLEN! Als je dit leest schrijven al een tijdje October. Oorspronkelijk de 8ste maand in ze later bij het verschuiven der maanden de 10de geworden, wat ze nu nog is. Niet al tijd heeft deze maand in den volksmond zoo geheeten. Er is een tijd geweest dat men sprak van Aarzelmaand ook wel Rozelmaand. Wat onze voorouders met dien naam bedoeld hebben, weet men niet. Hier en daar sprak men van de maand van Bamisse en bedoelde hier Sint-Bavomis mee. Meer algemeen is in gebruik geweest en thans nog wel in ge bruik de naam van Wijnmaand. Men zegt dat Karei de Groote dezen naam heeft inge voerd, zooals hij meer namen van maanden heeft veranderd. Eigenaardig is het, dat ko ning Lodewijk Napoleon getracht heeft de Latijnsche namen der maanden, zooals Ja nuari enz. te vervangen door die Hollandsche namen. Hij vaardigde indertijd een besluit uit, waarbij hij voorschreef, dat in 't vervolg de oude Hollandsche namen der maanden moesten gebruikt worden. Als hij dus langer geregeerd had, zouden we nu waarschijnlijk ook niet praten van October, maar van Wijn maand. Waarom Karei de Groote dezen naam koos is duidelijk. In zijn groote Rijk. dat zich uitstrekte over een groot deel van West-en Midden-Europa, lagen verschil lende gebieden, waar de bevolking zich on ledig hield met het verbouwen van den wijn stok. En het was en is nog in deze maand im mers, dat de druiven in .die verschillende ge bieden geplukt worden om er het sap uit te persen. De zomer, die volgens den almanak maar 3 maanden duurt, heeft ons verlaten en we zijn aangeland in den herfst. Als de kalender het ons niet vertelde, dan zouden we 't wel merken bij een wandeling naar buiten. Waar we tot voor kort nog het prach tigste groen zagen, zien we nu allerlei kleu ren. De wingerdbladen beginnen prachtig rood te kleuren Tal van struiken dragen tak ken met oranjekleurige en roode bessen. Som mige boomen. o.a. de kastanje laten hun bla deren reeds vallen, anderen beginnen tal van kleuren te vertoonen. Merkwaardig dat de elzen aan die kleurschakeering niet mee doen; hun bladeren worden steeds donkerder groen, terwijl daarentegen de smalle wilgen bladeren voortdurend lichter van kleur wor den, zoodat ze in 't schijnsel van een lan taarn bijna wit schijnen. Bekijk nu eens de iepen langs onze grachten en wegen en ziet hoe prachtig rood en geel hun bladeren wor den. Boomen en planten bereiden zich voor op hun winterrust. De grond is minder warm geworden en daardoor kunnen de wortels minder goed hun werk doen en daar ook de bladeren minder licht en warmte krijgen, kunnen ook zij het werk niet meer verrich ten. Maar vóór de boomen de rust ingaan maken ze de wereld nog een tijdje mooi voor ons met hun prachtige kleuren. Tegen dat de maand ten einde loopt, hebben ze hun bladerdos wel verloren en bedekken dan den grond met een meer of minder dikke laag van goud-bruine bladeren en ook dat kan mooi wezen. Maar niet alleen in de plantenwereld mer ken we nu groote veranderingen op, ook in de dierenwereld. Tal van vogels komen nu langzamerhand uit het Noorden naar deze streken afzakken o.a. de bonte kraaien, die heel vaak vergezeld zijn van de kleinere to- renkauwen. De meezen en de spechten be ginnen in dezen tijd hun zwerversleven en hoewel ze eigenlijk thuis hooren in het bosch kunnen we de eersten toch ook vaak in onze stadstuintjes aantreffen. Terwijl we dus eenerzijds allerlei gedierte zien verschijnen, merken we aan den anderen kant ook dat er gedierte verdwijnt. De vleermuizen, die we in den laten zomeravond zoo vaak in onze straten zagen rondfladderen op zoek naar in secten, hebben hun winterkwartieren reeds opgezocht en brengen den wintertijd, han gende aan te pooten door. Ook het gekwaak van den kikker verstoort onze nachtrust niet meer, hij ook is in de modderige sloot gekro pen om daar in te slapen. Hagedissen, sala manders en slangen ringslangen en ad ders hebben eveneens de winterkwartie ren reeds betrokken. Nog enkele vlinders flad deren af en toe rond. maar de meeste zijn verdwenen. Ook de bijeen gonzen niet meer om ons heen; ze hebben hun winterverblijf opgezocht. Vliegen en muggen willen ons he laas nog niet verlaten, maar toch zullen we den langsten tijd last van ze gehad hebben. W. B.—Z. BAH! EEN VEL. door W B— Z. Bah! een vel. Roept zusje Nel. Neen, ik lust mijn melk nu niet. Zeg, wil jij mijn melk soms Piet? Of geef me die lepel maar. Daarmee ben je nu toch klaar. Bah! een vel. Zeg hoor eens Nel. 'k Schep mijn vel er netjes uit, 'k Wrijf het weg op mijn beschuit. Wacht nu eventjes nog maar, 'k Ben zoo met de lepel klaar Weg het vel, Roept zusje Nel, 'k Drink mijn beker nu vlug uit. 'k Neem geen vel op mijn beschut, 'k Wou. dat het maar mocht van Moes, Dan gaf ik het vel aan poes. Weet je, wat er is gebeurd? Even heeft zus Nel getreurd. Toen Moes zag dat kleine vel, Zei ze: „Nel, je eet het wel. Vlug naar binnen, een. twee. drie, En zorg dat ik niet meer zie". Hap! Heeft Nelletje gezeid. Nel was toch een flinke meid. UIT HET FOTOALBUM VAN ONZE RUBRIEKERTJES. Wil ik je eens wat vertellen? Hier zit „De Kleine Rekenbaas" zijn beukenootjes fijn te pellen. Hier zie je „Zwemgraag" zitten in de klas, 'k Zou maar gauw naar huis toe gaan, als ik haar was. DE OLIFANT. door W. B.Z. In 't warme land. Waar de zon zoo brandt Liep een olifant. Twee menschen zaten er op zijn rug. Maar dat olifantje liep toch heel vlug De keizer zat onder het baldekijn, Die voorste, dat zal er zijn knecht wel zijn Soms tikte zijn stok aan dat lange oor, Dan rende de olifant vlug ervan door. Dan gingen zijn pooten stap, stap door 't zand. Zoo kwamen zij spoedig in 't andere land. De olifant krijgt daar gras en graan, Omdat hij zijn werk zoo goed heeft gedaan. TOEN POES JARIG WAS door W. B.—Z. HENK'S AVONTUREN. Des avonds na het eten mocht Henk altijd nog een uurtje met vader in een van de mooie boeken, uit de kast in vaders studeer kamer, plaatjes kijken. „Wat zullen we nu eens doorkijken Henk?" vroeg zijn vader. „Jij mag nu zelf kiezen." „Dan kies ik dat groote blauwe boek, daar heelemaal op de bovenste plank. Wat zitten daar voor plaatjes in?" „Dat is een boek over Afrika. Je hebt zeker op school al geleerd, dat Afrika een groot, warm land is, waar negers wonen en waar nog veel wilde beesten vrij rondloopen. Nu. ik zal het boek halen, dan zal ik je eens laten zien, hoe het land en de menschen en dieren, die er leven, er uit zien." Vader pakte het boek uit de kast en spoe dig waren ze er met zn tweeën in verdiept. Henk kreeg ook zooveel vreemds en moois te zien, dat hij er heelemaal stil van was. Leeu wen, olifanten, giraffen en neushoorns, die hij wel eens in Artis had gezien, liepen daar in Afrika vrij rond! Ook zag hij een plaatje van een cactus, die daar groeide in de woestijn en die wel vijftig maal zoo groot was als de cactus, die moeder in een potje op de ven sterbank had staan. De menschen, die het land bewoonden en negers werden genoemd, waren zwart en hadden haast altijd een groote speer in hun hand. Vader vertelde, dat de negers, wanneer ze op jacht gingen, geen gebruik maakten van een geweer, maar een speer naar het gejaagde beest wierpen en het op die manier troffen. Ook wanneer er oorlog was tusschen verschillende stammen vochten zij met speren en beschermden zich met groote schilden. Het kijk-uurtje was gauw voorbij, veel te vlug naar den zin van Henk. Hij moest naar bed toe, hoewel hij zei. dat hij nog in het ge heel geen slaap had. Toen hij in bed lag, dacht hij nog na over hetgeen zijn vader hem allemaal had verteld. Jammer, dat Afrika zoo ver weg lag en je eerst een lange reis op een schip moest maken, voordat je er was. Net, dat hij zoo over een schip lag te pein zen, stapte er een kleine matroos zijn kamer binnen door het venster. „Ik geloof, dat jij heel graag naar Afrika zou willen gaan, Henk", zei de matroos. „Ik wil je er wel even heen brengen, als je dat prettig zou vinden." „Natuurlijk wil ik dat graag," riep Henk uit, „maar dan zal ik me eerst even vlug aan- kleeden." „Trek je matrozenpakje maar aan, dan kan ik je gemakkelijker op het schip krijgen, ant woordde de matroos. In een wip was Henk klaar en stilletjes slopen ze het huis uit. Bij de haven gekomen zag Henk een mooi groot schip liggen. „Dit is nu mijn schip," sprak de matroos, die Jaap bleek te heeten. „Het is pas gebouwd en vaart veel vlugger dan een gewoon schip." Zij stapten aan boord. Henk hoorde, dat de machines begonnen te werken en weldra voelde hij, dat het schip begon te varen. Jaap had niet overdreven, toen hij vertelde, dat het schip erg vlug was, want spoedig had het zoo'n vaart, dat hooren en zien je verging. Toen de vaart van de boot na enkele minuten begon te verminderen, zag Henk een groot strand voor zich, waarop enkele negers ston den. Zij hadden de kust van Afrika al be reikt! Jaap zei tegen Henk, dat hij hem hier maar aan land zou brenge^ Jaap zelf moest nog ergens anders naar toen en kon dus niet met zijn vriend mee gaan. Henk bedankte hem en stapte het strand op. De negers bleken hem vriendelijk gezind te zijn. Zij beduidden hem tenminste door gebarentaal, dat hij maar met hun mee moest gaan, dan zouden zij hem eten en drinken geven. Henk volgde hen en kwam in een negerdorp. De heerlijkste vruchten wer- denh em voorgelegd en ook gaf men hem vreemde gerechten. De vruchten at hij met graagte op, maar de gerechten vond hij een beetje te vreemd. Je kon nooit weten, wat er in zat. De negers schenen er echter niet vies van te zijn en aten er smakelijk van. Nadat het eten was opgeruimd grepen de negers naar hun speren. „Zouden ze mij nu dood willen maken?" dacht Henk verschrikt. Het bleek echter, dat zij van plan waren op jacht te gaan. De punten van de speren werden goed nagezien. Zij moesten namelijk heel scherp zijn, anders konden de beesten niet doodelijk getroffen worden. Natuurlijk moesten de speren ook nog goed gemikt en met kracht gegooid worden. De negers gaven aan Henk ook een speer, die echter kleiner was dan die, welke zij zelf gebruikten. Spoedig gingen ze nu met z'n allen op 'acht Toen ze even buiten het dorp kwamen, zagen de spoorzoekers de sporen van een olifant. Ze volgden dit, totdat de voorste mannen halt hielden. Ze stonden nu aan den rand van een groote laagvlakte en zagen een oli fant slapen op een tamelijk grooten afstand van hun af. Hij scheen van de kudde afge dwaald en in diepe rust te zijn. Dit was een groot geluk, want nu konden de negers hem omsingelen, zonder dat hij het hoorde. Ze de den het dan ook zoo geruischloos mogelijk. Toen zij in een groote boog om het beest Poes is gisteren iarig geweest. En toen gaf moeder een heel leuk feest. Poes kreeg een strikje om haar staart en Eerst werd ze er boos om. Ja heusch. ze werd valsch. Maar toen Moes haar liet zien een stuk spek, wel zóó dik, Toen was er ons poesje opeens in haar schik De strikken, die werden vergeten. Wij hadden een bal. waar een gaatje in zat. En broer zei: „Die geven wij nu aan de kat" Ze was er zoo blij mee. ze had zoo n plezier. Hoe vlug ze kon ballen, dat zie je nu hier 's Middags werd Minet van de buren verzocht, Myn zus had voor hen wel twee worstjes gekocht Ze smulden, ze sponnen, ze likten hun Je kon het best merken ze hadden het goed.' Ze rolden, ze tolden saam over den grond" Tot onze poes heusch nog een velletje vond! Minetje keek haar toen heel vriendelijk aan* Zou jarige buurvrouw aan 't deelen nu „Hap! Hap!" O, het velletje was zoo a"' En buurtje Minet liep toen heel ^oos^nufar Ons poesje, die trok zich daar heusch"6"' tpv. 4- u niets van aan En is in haar esntie aan hoiio»

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 13