i
Blijft Fit!
Een Oostenrijksche Shirley Temple.
ZATERDAG 31 OCTOBER 1936
H A A R E E U'S D A G B E A D
13
Traudl Stark, het zesjarige filmwonder.
WEENEN, 24 October.
(Van onzen correspondent)
„Meine Toch ter ist der Peter", een eenigs-
zins zonderlinge naam, zult u zeggen, voor
een film, want „meine Tochter" en „der Peter'
hoe kan dat?
Ja. dat kan best, want Peter is geen jongen,
maar een meisje, dat eigenlijk wel Elisabeth
heet, maar altijd Peter genoemd wordt, omdat
zij steeds net als een jongen aan het ravotten
ls en ook net als een jongen een leeren
broekje aan heeft, zooals de knapen in Oos
tenrijk dat dragen. De film is een „Mondial"-
product en is pas „uit" en heeft reeds nu
hier te Weenen een reusachtig succes behaald
en zal zeer zeker nog meer opgang in de ge-
heele wereld en dus ongetwijfeld in Neder
land maken, waar zij binnenkort zal worden
opgevoerd.
Traudl Stark als „Peter".
De film is reeds daarom zoo merkwaardig,
omdat er een nieuw wonderkind in speelt, een
zesjarig Weensch meisje, Traudl Stark ge-
heeten. dat reeds in vele opzichten als een
evenknie van Shirley Temple kan worden be
schouwd. Het kleine Weensche meisje lijkt
zelfs wel een beetje op het nu al zoo wereld
beroemde Amerikaansche filmactricetjeEn
evenals Shirley Temple speelt zij de hoofd
rol in de thans uitgekomen nieuwe rolprent.
Traudl Stark werd op den 17en -Maart van
het jaar 1930 geboren, zij is de dochter van
een luitenant—vlieger. -Toen zij vier jaren
telde, was er te Weenen een prijs uitgeloofd
voor de mooiste kinderfoto. Men stuurde een
opname van Traudl's leuke en oolijke snoetje
aan de jury en het gevolg daarvan was, dat
men haar in een reclamefilm liet spelen,
„Das Konzert" geheeten, welke nu nog af en
toe in de Weensche bioscopen vertoond wordt.
Dat was Traudl's film-débuut! In 1935 trad zij
reeds in de groote speelfilm „Fahrt in die
Jugend" en „Asew, der Spion" op en nu heeft
zij in dit jaar. nog vóór zij voor het eerst
naar school ging, in „Manja Walewska" en
„Seine Tochter ist der Peter" gespeeld. Het
merkwaardige is. dat de kleine Traudl wel in
deze films heeft mogen optreden, maar dat zij
hen, net zoo min als de twee vorige, van A.
tot Z. heeft mogen zien, omdat de Weensche
keuringscommissie vond, dat de film niet ge
schikt was om door kinderen aanschouwd te
worden. En voor Traudl geldt in dit opzicht
dezelfde bepaling als voor alle andere kinde
ren!
Traudl heeft ook al op de planken van een
„heuschen" schouwburg gestaan. Herhaal
delijk heeft zij kinderrollen in het Akademie-
theater, een filiaal van het vermaarde Ween
sche Burgtheater, mogen vervullen. Zij noemt
mij een lange, reeks van stukken op, waar
in zij gespeeld heeft. „En wat doe je nu eigen
lijk liever, in een theater spelen of voor de
film?", vraag ik haar. „In een film!" luidt
het antwoord, dat ze direct klaar heeft, „dat is
.véél prettiger en je bent er véél vrijer!"
Traudl wordt door al haar mede-acteurs en
-actrices verwend. Zij speelt met Carl Ludwig
Diehl, die in de film een ingenieur te Kitz-
bühel in Tirol en haar vader is, en met Paul
Hörbiger, die een advocaat en een vriend van
haar vader is. Traudl, of liever gezegd ..Pe
ter", zooals ze in de film genoemd wordt,
staat op zeer amicalen voet met haar vader en
haar „oom" den advocaat, die zij principieel
nooit anders dan ..Max" en ..Felix" noemt.
„Peter's" ouders zijn gescheiden. „Peter's"
moeder, een zangeres, wier rol door Olga
Tschechowa vertolkt wordt, is ver weg en reist
door de groote wereld. Het huishouden in de
bergen van Kitzbiihel wordt door de oude
huishoudster Kat hi Frieda Richard be
stierd, wier liefde voor „Peter" aandoenlijk
is,
„Peter's" moeder arriveert in een bekend
hotel in Salzburg en krijgt nu opeens verlan
gen naar haar kind, dat zij sedert jaren niet
meer gezien heeft. Tevergeefs poogt men
haar van het ten uitvoer brengen van haar
plan af te raden. Nog gedurende den eersten
nacht rijdt zij met haar auto naar Kitzbühel
en den volgenden morgen verschijnt zij in 't
huis van haar ex-echtgenoot, Max. waar ze
tot haar schrik ervaart, hoe haar dochtertje
Elisabeth als wildebras-Peter is opgegroeid.
Er is sinds korten tijd ook een jong meisje,
een studente in de scheikunde, in 't leven van
Max en Peter getreden (Maria Anaergast)De
ex-echtgenoote richt nu veel onheil aan en
neemt het dochtertje, waarop zij na de schei
ding geen recht meer heeft, in haar auto naar
Salzburg mee. waar zij tracht van „Peter" een
lieftallige jonge-dame Elisabeth te maken,
hetgeen haar echter niet gelukt. ..Peter"
gaat er vandoor en dan komen ontzettende
uren, zoowel voor den vader als voor de moe-
1 der en voor de te Kitzbühel achtergeblevenen,
daar niemand ook maar een spoor van het
vermist geraakte kind kan ontdekken. Ge
lukkig komt „Peter" echter terecht en eind-
goed, al-goed, de film eindigt met een „happy
end"! Er komen alleraardigste scènes in het
filmwerk voor, zooals een volksfeest te Kitz
bühel met Schuhplattler en andere volksdan
sen en met een fakkeloptocht en dan zijn
er alleraardigste opnamen van Salzburg en
prachtige nat-uurtafereelen, die wellicht méér
propaganda voor de schoone Tiroolsche Alpen
zullen maken dan menige vreemdelingenver-
keers-propagandafilm. Ook komen er vrien
delijke melodieën in voor, die ge niet licht
vergeet. Kortom, een alleraardigste film, waar
mede zelfs mijn Nederlandsche te Weenen
wonende vriend „Nurks" geheel tevreden
was. Hetgeen véél zeggen wil, want dit was
voor den éersten keer. dat ik hem dit -hier van
een film heb hooren zeggen.
Op den avond van de première van de film
in het Apollo-Theater te Weenen zijn de
meeste hoofdpersonen na afloop van de voor
stelling in levenden lijve voor het voetlicht
verschenen. Men heeft hen uitbundig toege
juicht en zij werden dik in de bloemen gezet.
De meeste ovaties kreeg de kleine Traudl, die
haar leeren „Peter"-broekje aan had, waarin
het zoo gemakkelijk rond kan stappen.
Traudl gaat nu, sedert korten tijd eerst, ook
op school. Men wilde trachten te verhinderen,
dat de andere kinderen in de klas te weten
kwamen wat voor beroemdheid het kleine
meisje al was, maar men is daar niet in ge
slaagd, want overal in de stad hingen plak
katen met haar afbeelding en in de uitstalkas
ten der bioscopen kwamen foto's te hangen,
waarop zij maar al te duidelijk herkenbaar
was. Zoodat zij nu ook op school al een be
roemdheid was. Nauwelijks had zij nog maar
geleerd een paar letters te lezen en te schrij
ven, of zij moest ook al autogrammen geven!
Aardig is het gesprek, dat Traudl tijdens de
opname-periode van de film met den kapper
had, die haar moest schminken. Terwijl deze
schoonheidskunstenaar bezig was haar gezicht
te behandelen, vroeg Traudl opeens: „Zei
eens, waaróm wordt ik eigenlijk geschminkt?"
Dat was een moeilijke vraag, óókk voor
kapper Schülke. Hij dacht even na en zei
toen. met overtuiging in zijn stem: „Omdat
het zoo zijn móét!"
Traudl was niet heelemaal tevreden met
dat antwoord. „Word ik er mooier van?" vroeg
ze weer.
„Mooier? neen, dat niet, maar het hoort
nu eenmaal bij de filmerij, mijn kind, zie
je, zóó is dat!"
„Aha" zegt Traudl en dan is zij stil.
Het schminken duurt niet lang meer en
als het afgeloopen is, wil de kapper zijn
handen wasschen. „Ziezoo", zegt hij, „we zijn
klaar!"
Traudl kijkt hem verbaasd aan. „Nu komt
Jeremias aan de beurt", zegt ze. Jeremias is
een groote neger-pop, die ze bij zich heeft.
„Waarom?" vraagt de kapper verbaasd.
„Omdat Jeremias ook mééspeelt!"
„Maar dat is toch geen mensch!" werpt de
kapper tegen.
„Maar het hoort bij de filmerij", houdt
Traudl vol.
,0 ja, natuurlijk", zegt de kaper, die nóg
meer lastige vragen vreest en die ook bang is,
dat er misschien een scène kan ontstaan en
hij wrijft wat olie over Jeremias' aangezicht.
,Zoo, nu is hij ook gereed om op te treden!"
De arme kapper, hij weet nog niet wat hij
gedaan heeft. Want wanneer er later een
zwarte kip in de film voor moet komen en een
kikvorsch en zelfs een glibberige visch, telkens
commandeert Traudl „Schminken!" en de
ax-me man moet net doen, of hij de diei-en
een bewerkiixg laat ondergaan exi tot over
maat van ramp houdt hij in het geheel niet
van dat soort van dieren.
Op een zekeren dag komt Traudl met een
regeixworm bij hem. „Schminken" roept ze
weer. „Neen", zegt de kapper cordaat, „dien
schmink ik niet!"
„Waarom niet?" vraagt Traudl, die dit hee
lemaal niet aardig vindt.
„Omdat" en de kapper is zelf verbaasd
over zijn spitsvondigheid en is wat blij óók er
zoo van af te komen „omdat, nou kijk
toch zelf maar eens, omdat een regenworm
geen gezicht heeft!"
„Gos-ja" zegt Traudl en terwijl de kapper
met haar wenkbrauwen bezig is, zegt zij tegen
den regenworm: „Geen gezichtje weet
niet, hoe goed je het hebt!"
Traudl heeft thans, ter gelegenheid van de
première van „Seine Tochter ist der Peter"
van den i-egisseur Heinz Helbig, door haar
„Onkel Helbig" genoemd, een terrier gekregen,
waarmede zij zeer blij is. Zij denkt er nu
voortdurend over na wat voor een naam zij
het dier zal geven. Ook heeft zij na afloop van
de eerste groote voorstelling een groot aantal
hartvormige koeken gekregen, die bijna zoo
gi-oot zijn als zij zelf.
Wat in Traudl Stark's spel opvalt, is dat zij
zoo buitengewoon natuurlijk en echt is en
dat het in de film net is, alsof zij net als een
gewoon kind aan het spelletjes doen is. Ner
gens heeft men ook maar ééix enkel oogen-
blik het gevoel, dat er iets gekunstelds is.
W. M. BEKAAR.
Jan Boon. Winter in Amerongen.
Door de inpoldering verdwijnt het eiland.
De isolatie verbroken.
Hou op, jij, met je domme vliegenvanger ij.
(Everybody's Weekly.)
Op en rondom Urk is thans alles druk
in de weer; de nieuwste machine
rieën zijn in werking en het eertijds
bijna vergeten eilandje staat nu in de
belangstelling van allen, die eenig be
grip hebben van den enormen ai'beid,
welke vereischt wordt, om aan ons
land een nieuw poldergebied toe te
voegen. Binnen afzienbaren tijd zal
het eiland Urk niet meer op de
landkaart te vinden zijn, en meer en
meer zal de bevolking zich vermengen
met die van het vasteland, zich daar
bij méér dan tot nu toe het geval
was, leex'en aanpassen exx van de oude
gebruiken der geïsoleerde Urkers zal
in de toekomst weinig overblijven.
Trouwens, als wij de historie van Urk op
slaan, en eens nagaan, hoe het in vroegere
eeuwen op dat kleine plekje grond gesteld
was, komen wij al spoedig tot de conclusie,
dat tusschen dat grijs verleden en den huidi-
gen toestand ook enorm verschil bestaat.
Verplaatsen wij ons dan naar de 17e eeuw,
toen de eilandjes Urk en Schokland (dat des
tijds Emmeloord genaam werd, naar het
dorpje, dat in den Noord-Oosthoek van het
eiland gelegen was) reeds veel van hun op
pervlakte hadden moeten missen, „zoo door
affspoelinge als door 't wegslaan der steenen,
waarin deszelfs sterkte bestondt". Wanneer
de stormen rondom de kleine eilanden gier
den, hadden de bewoners, die uitsluitend de
visscherij beoefenden, het hard te verant
woorden. Zij beschikten slechts over „schuy-
ten van zeer kleen maaksel en dat zonder
roer of zwaart; en moesten zooals Comme-
lin ons vertelt met hun schuyten van Enk-
huysen, daar se voornamelijk des wixxters hun
haring verkochten en te markt bragten, met
een Noord-Oostenwind, om weder op Urk te
komen, tot aan de Friesche Kust tegen wind
oproejen, en dan met zeer weynig zeyl, ge-
bruykende in plaats van een roer een riem".
Teneinde bij stoi-mweer de „verlegen sche
pen" hulp te bieden, was volgens een zeer oud
gebruik „en van aller heugenis her" door den
Magisti'aat een viertal mannen aangewezen.
Deze maatregel was getroffen, „om het twis
ten, dat anders onder het volk zoude mogen
komen t'ontstaan", weg te nemen. Deze vier
mannen moesten het loon, dat zij verdiendeix,
wanneer zij in nood verkeerende schippers ge
holpen hadden, in handen van den Magistraat
overgeveix „en zij genoten voor hun moeyte
alleen maar een zober dagloon". De overige
penningen kwamen ten gunste van het gehee-
le eiland, o.a. voor het herstellen van den
dijk, welke alle jaren ten deele wegspoelde.
Amsterdam interesseert zich voor Urk
Het onderhoud van Urk baarde altijd groo
te zorg. Het behooi'de n.l. aan „besondere
Heeren'V die er echter weinig inkomsten uit
trokken en zich daarom niet veel aaix het be
houd er van gelegen lieten liggen. Echter had
de stad Amsterdam er groot belang bij, om
dat de vele schippers, die de Zuiderzee bevoe-
ren, in tijden van stormweer op Urk een veili
ge schuilplaats vonden.
De Amsterdamsche Vroedschap be
sloot dan ook in September 1659, zich
door aankoop te verzekeren van de
Heerlijkheid van Urk. In het jaar 1660
geschiedde hetzelfde ten opzichte van
Emmeloord (Schokland), dat toen
maals eigendom was van den heer
Joan van der Werve.
Urk werd, van de 13e eeuw af, geacht tot
Holland te behooren. Wat Schokland betreft,
lag Emmeloord in 't Hollandsch- en Ens in
Overijsselsch gedeelte van het eiland.
In 1737 werd Urk door een besmettelijke
ziekte geteisterd, waardoor van de 300 bewo
ners er 149 stierven. Dit behoeft geen ver
wondering te wekken, als men weet, dat op
het eiland geen geneesheer woonde. „Dese
Eylanders behielpen zig, indien se van eenige
ziektens werden overvallen, of zig kwaamen
te beseren, van zelfs en met hun eyge genees
middelen".
Wat de bodemgesteldheid van Urk in vroe
gere eeuwen betreft, vinden wij vermeld, dat
het eiland „zantachtig bevonden was"; in het
Noorden, het Westen en het Zuiden werden
enorm groote steenen aangetroffen, welke op
sommige plaatsen tot behoud van het eiland
dienden tegen het geweld van het zeewater.
Ook was het eiland op eenige plaatsen
„oeierig". Dit, in onze ooren wel zeer vreemd
klinkende woord, duidde in de 17e eeuw aan,
dat de'grond uit een vaste stof bestond.
Opmerkelijk is het, dat, wanneer het eiland
door storm geteisterd werd, er groote steenen
uit den gx-ond omhoog werden geworpen, wel
ke vaak in de zee terechtkwamen. Maar
tegelijkertijd kwam uit den bodem versch wa
ter te voorschijn, dat zeer goed voor drink
water kon dienst doen. Op sommige plaat
sen, waar het land zeer laag lag in tegen
stelling met de „kaep", waar een berg zich
verhief stroomde het vorenbedoelde water
zelfs in eenige huizen, waardoor de „luyden
genootzaakt waren, een geute in de huisen te
maken, om door middel van dien, sich van
het overtollige water t'ontlasten". Ook bevon
den zich op het eiland twee waterputten,
waarin het water vaak zoo hoog kwam, dat
het gelijk met het weiland stond. Dit water
was echter niet bruikbaar voor de bewoner:
(tenminste niet om te dx-inken), maar er wa
ren niet minder dan 19 putten met versch
water, rondom welke putten zich groote stee
nen van enorm gewicht bevonden, waarvan
sommige verwijderd moesten worden, wilde
men het water kunnen ophalen. Aan deze om
standigheid ontleent Commelin de veronder
stelling, dat „op Urk eertijds sterke luyden en
van groote lengte gewoont moeten hebben,
want zommige van dese steenen waren soo
groot en zwaar, dat se tegenwoordig d.i. einde
17e eeuw en begin 18e eeuw voor menschen
ontilbaar zouden zijn".
De onderhoudskosten van Urk en Emmel
oord werden voor Amsterdam geleidelijk zóó
bezwarend, dat de hoofdstad zich tot twee
maal toe, n.l. in 1710 en 1752 genoodzaakt zag,
voor dat doeleen loterij te houden. Maar
ook daarmede konden de onderhoudskosten
nog niet voldoende gedekt worden en in 1711
zoowel als in 1752 werd Amsterdam „geregtigt
verklaart, om, wegens 't ankeren aan Emmel
oord, zo veel ankergeld te heffen als Friesland
en Overijssel vorderen, wegens 't ankeren aan
Ens, te weeten 30 stuivers van ieder schip,
welk in geene der drie Provinciën thuis hoort"
welke bijzonderheid wij bij Wagenaar vermeld
vinden. In 1710 was een schikking getroffen,
volgens welke Ens (op 't Zuidelijk gedeelte
van Schokland gelegen) onderhouden moest
worden door Holland, Fi-iesland en Overijssel.
Holland trachtte in 1737 zijn aandeel in het
onderhoud verminderd te krijgen, doch dit
gelukte niet.
Hoe de bewoners er ült zagen
De kleederdracht en haartooi van de bewo
ners der Zuiderzee-eilanden hebben van de
vroegste eeuwen af iets uitzonderlijks gehad
en verschilden merkbaar van die van de be
woners van het vasteland. Wagenaar schrijft
daxx ook, dat „de dragt der vrouwen ongemeen
is. Zij hebben rokken aan, die haar maar even
aan of op de kuiten komen en de melksters
draagen ze nog korter. De meeste vrouwen
zijn gewoon, haar hoofdhair dikwerf met
loog en zeep te wasschen, om er dus een gele
verw op te brengen. (Waarschijnlijk werd dan
de z.g. groene- of keukenzeep gebruikt). „Ook
de heete zomerzoix werkte veel mede; de
meeste dogters en vrouwen hebben geel hair,
hetwelk aartiglijk met gekleurde lokjes, van
't voorhoofd en in den nek hangt".
Door de voortdurende bedreiging van de zee
zagen de bewoners zich genoodzaakt het
weiland spoelde geleidelijk steeds meer weg
hun bouwland af te snijden en tot weiland
voor het vee te gebruiken. Commelin vertelt
dat omstreeks 1680, „dit Eyland nu zooverre
verkleent is, dat een huysgesin, waarvan man
en vrouw beyde inboorlingen zijn, alleen maar
twee beesten in de weyde mag hebben staan
Eenig vreemdeling, getrout aan een inboorling
voor 15 of 16 jaren, had het zelfde recht daar
toe. Ook wanneer hij voor 12 jaren, zijn bur
gerschap met geit gekocht had, mogt hij even
eens handelen".
Op de hoogte van 't Klif ten Noorden enl
Zuiden van de vuurbaak, werd in vroegere
eeuwen op Urk een enorme hoeveelheid konij
nen aangetroffen. Zij maakten in de vlakte
van het Klif hun holen, maar zijn allengs door
het inwerken van de zee uitgeroeid.
Folklore op Urk
Een aardig gebruik, dat een lange reeks van
jai-en in eere werd gehouden, was het „schie
ten der Papegaay", dat op den 2en Pinkster
dag plaats had. Na de godsdienstoefening werd
de „Gaay" opgericht. De Inwoners kwamen in
grooten getale opdagen en de Schout, of ook
wel de Heer van het Land moest daarbij te
genwoordig zijn. Henx viel de eer te beurt, den
eersten pijl op den Gaay te schieten, en Ko
ning werd hij, die den Gaay velde. Hij werd
door de geheele bevolking, onder het zingen
van vreugdeliederen, naar huis gebracht, waar
een feestmaaltijd werd aangericht. „Dan zag
men den Koning met zijn verkooren Koningin
die des Konings hoed met eenige zilvere Gaai-
tjes behangen had, beyde met groente be
kranst, groene takken boven hun hoofden en
groene zooden aan hun zijden".
Natuurlijk behoorde bij een dergelijk feest
het noodige bier en de Koning en de Koningin
stelden eenige vaten gerstenat voor het volk
beschikbaar, welke vaten de Urkers „geduu-
rende de tijd van drie of vier dagen, uytveeg-
den". Bij die gelegenheden waren een bijzon
dere Schout en Schutmeester (onze tegen
woordige veldwachters) aanwezig, „om de
moetwilligen te straffen en zoo yemand eenig
bier quam te storten, te beboeten". Voor de
laatste maal is het Gaayschieten gebeurd op
den 2en Pinksterdag van het jaar 1655.
Het Urk uit de oudste tijden heeft plaats
gemaakt voor een Urk, dat, ook al vex-schilt
het dan in menig op zicht nog van de overi
ge gedeelten van ons land, toch reeds in vele
opzichten de cultuur van de 20ste eeuw zich
heeft eigen gemaakt. Maar, zooals wij reeds
opmerkten, een nog veel grootere evolutie zal
zich voltrekken, wanneer de Noordoostpolder
in zijn geheel tot stand zal zijn gekomen.
JOH. CHR. WIJNAND
Dezen keer beginnen we met een krachtige
zwaaioefening met de armen. De bloedstroom
wordt daai-door wat aangezet, hart en longen
komen meer in actie, en het lichaam wordt
heerlijk warm.
Oefening 5Linker
arm hoog gestrekt,
rechter arm naar
beneden en zóó ver
naar achteren dat
we nog juist rechtop
kunnen staan. Nu
snel zwaaiend de ar
men voortdurend wis
selen, maar vooral de
schouders los hou
den! Deze beweging
kan gecombineerd
worden met veeren
van de voeten, zoo
dat men afwisselend
op de teenen of op den vollen voet staat.
(Oef 5 a). Nog beter wordt deze oefening
wanneer ook de knieën mee doen, dus bij el-
ken armzwaai een stoot met de knieën naar
voren (Oef. 5b.)
Oefening 6. Het is
nu hoog tijd om ook
de spieren van den
rug en van de achter
zijde der beenen eens
een goede beurt te geven. Hiexwoor dient
deze oefening, die tevens de lenigheid van
de lendenen verbetert. Gaat u eens volkomen
ontspannen languit op de borst liggen; de ar
men naar voren langs het hoofd. Nu zoo hol
mogelijk maken, dus borst, handen exx voeten
zoo hoog mogelijk van den grond. Onmiddel
lijk hierna weer even languit uitrusten. Deze
oefening tienmaal doen. Met een stapel boe
ken of met behulp van strepen op den muur
kuxxt u uw vorderingen controleeren. Als één
van de huisgenooten uw voeten bij de enkels
stevig naar beneden drukt, zult u merken,
dat u met romp en armen nog veel verder van
den grond kunt komexx (Oef. 6a).
De volgende oefe
ning (Oef. 7) is aan
merkelijk moeilijker,
en eigenlijk bestemd
voor die dames of
he eren onder onze
lezers, die wat meer
getraind zijn. Toch
zal het na een paar
mislukte pogingen
misschien nog aan vele anderen kunnen luk
ken. Men begint gewoon zittend op den grond
en de beenen recht naar voren. Dan ach
terover rollen op den rug; de beenen komen
van den grond en gaan hoog gestrekt naar
boven. Onmiddellijk voor steun de armen bui
gen en de handen tegen den rug plaatsen. Het
kan ook zónder steun van de armen (Of. 7a).
Probeert u het maar eens, maar zet eerst even
alles wat breken kan op een veiligen afstand!
Oefetiing 8. Nu gaan
C we nog even het
uithoudingsvermogen
oefenen. Op de tee-
>^1 nen staan met het
Jmr linkerbeen ver naar
achteren en het an-
M dere been naar voren,
Hoog opspringen, in
de lucht een schaar-
beweging maken, zoo
dat men weer op den
grond komt met het rechterbeen naar ach
teren. Hierbij veerkrachtig (dus bijna on
hoorbaar!) op de teenen neerkomen, veerend
in de knieën, de schouders soepel en de ar
men losjes zwaaien. De eerste dagen onge
veer twintig van deze sprongen, maar daarna
kan dit aantal wel wat opgevoerd worden.
We raden u dringend aan: Knipt deze se
ries uit, en oefent eiken morgen tien minu
ten! In het begin valt het niet mee, maar
spoedig wordt het een dageiijksche gewoon
te. Het houdt u fit!
JULES KAMMEIJER.
Lich. Opv. M.O,