i Blijft Fit! Een Oostenrijksche Shirley Temple. ZATERDAG 31 OCTOBER 1936 H A A R E E U'S D A G B E A D 13 Traudl Stark, het zesjarige filmwonder. WEENEN, 24 October. (Van onzen correspondent) „Meine Toch ter ist der Peter", een eenigs- zins zonderlinge naam, zult u zeggen, voor een film, want „meine Tochter" en „der Peter' hoe kan dat? Ja. dat kan best, want Peter is geen jongen, maar een meisje, dat eigenlijk wel Elisabeth heet, maar altijd Peter genoemd wordt, omdat zij steeds net als een jongen aan het ravotten ls en ook net als een jongen een leeren broekje aan heeft, zooals de knapen in Oos tenrijk dat dragen. De film is een „Mondial"- product en is pas „uit" en heeft reeds nu hier te Weenen een reusachtig succes behaald en zal zeer zeker nog meer opgang in de ge- heele wereld en dus ongetwijfeld in Neder land maken, waar zij binnenkort zal worden opgevoerd. Traudl Stark als „Peter". De film is reeds daarom zoo merkwaardig, omdat er een nieuw wonderkind in speelt, een zesjarig Weensch meisje, Traudl Stark ge- heeten. dat reeds in vele opzichten als een evenknie van Shirley Temple kan worden be schouwd. Het kleine Weensche meisje lijkt zelfs wel een beetje op het nu al zoo wereld beroemde Amerikaansche filmactricetjeEn evenals Shirley Temple speelt zij de hoofd rol in de thans uitgekomen nieuwe rolprent. Traudl Stark werd op den 17en -Maart van het jaar 1930 geboren, zij is de dochter van een luitenant—vlieger. -Toen zij vier jaren telde, was er te Weenen een prijs uitgeloofd voor de mooiste kinderfoto. Men stuurde een opname van Traudl's leuke en oolijke snoetje aan de jury en het gevolg daarvan was, dat men haar in een reclamefilm liet spelen, „Das Konzert" geheeten, welke nu nog af en toe in de Weensche bioscopen vertoond wordt. Dat was Traudl's film-débuut! In 1935 trad zij reeds in de groote speelfilm „Fahrt in die Jugend" en „Asew, der Spion" op en nu heeft zij in dit jaar. nog vóór zij voor het eerst naar school ging, in „Manja Walewska" en „Seine Tochter ist der Peter" gespeeld. Het merkwaardige is. dat de kleine Traudl wel in deze films heeft mogen optreden, maar dat zij hen, net zoo min als de twee vorige, van A. tot Z. heeft mogen zien, omdat de Weensche keuringscommissie vond, dat de film niet ge schikt was om door kinderen aanschouwd te worden. En voor Traudl geldt in dit opzicht dezelfde bepaling als voor alle andere kinde ren! Traudl heeft ook al op de planken van een „heuschen" schouwburg gestaan. Herhaal delijk heeft zij kinderrollen in het Akademie- theater, een filiaal van het vermaarde Ween sche Burgtheater, mogen vervullen. Zij noemt mij een lange, reeks van stukken op, waar in zij gespeeld heeft. „En wat doe je nu eigen lijk liever, in een theater spelen of voor de film?", vraag ik haar. „In een film!" luidt het antwoord, dat ze direct klaar heeft, „dat is .véél prettiger en je bent er véél vrijer!" Traudl wordt door al haar mede-acteurs en -actrices verwend. Zij speelt met Carl Ludwig Diehl, die in de film een ingenieur te Kitz- bühel in Tirol en haar vader is, en met Paul Hörbiger, die een advocaat en een vriend van haar vader is. Traudl, of liever gezegd ..Pe ter", zooals ze in de film genoemd wordt, staat op zeer amicalen voet met haar vader en haar „oom" den advocaat, die zij principieel nooit anders dan ..Max" en ..Felix" noemt. „Peter's" ouders zijn gescheiden. „Peter's" moeder, een zangeres, wier rol door Olga Tschechowa vertolkt wordt, is ver weg en reist door de groote wereld. Het huishouden in de bergen van Kitzbiihel wordt door de oude huishoudster Kat hi Frieda Richard be stierd, wier liefde voor „Peter" aandoenlijk is, „Peter's" moeder arriveert in een bekend hotel in Salzburg en krijgt nu opeens verlan gen naar haar kind, dat zij sedert jaren niet meer gezien heeft. Tevergeefs poogt men haar van het ten uitvoer brengen van haar plan af te raden. Nog gedurende den eersten nacht rijdt zij met haar auto naar Kitzbühel en den volgenden morgen verschijnt zij in 't huis van haar ex-echtgenoot, Max. waar ze tot haar schrik ervaart, hoe haar dochtertje Elisabeth als wildebras-Peter is opgegroeid. Er is sinds korten tijd ook een jong meisje, een studente in de scheikunde, in 't leven van Max en Peter getreden (Maria Anaergast)De ex-echtgenoote richt nu veel onheil aan en neemt het dochtertje, waarop zij na de schei ding geen recht meer heeft, in haar auto naar Salzburg mee. waar zij tracht van „Peter" een lieftallige jonge-dame Elisabeth te maken, hetgeen haar echter niet gelukt. ..Peter" gaat er vandoor en dan komen ontzettende uren, zoowel voor den vader als voor de moe- 1 der en voor de te Kitzbühel achtergeblevenen, daar niemand ook maar een spoor van het vermist geraakte kind kan ontdekken. Ge lukkig komt „Peter" echter terecht en eind- goed, al-goed, de film eindigt met een „happy end"! Er komen alleraardigste scènes in het filmwerk voor, zooals een volksfeest te Kitz bühel met Schuhplattler en andere volksdan sen en met een fakkeloptocht en dan zijn er alleraardigste opnamen van Salzburg en prachtige nat-uurtafereelen, die wellicht méér propaganda voor de schoone Tiroolsche Alpen zullen maken dan menige vreemdelingenver- keers-propagandafilm. Ook komen er vrien delijke melodieën in voor, die ge niet licht vergeet. Kortom, een alleraardigste film, waar mede zelfs mijn Nederlandsche te Weenen wonende vriend „Nurks" geheel tevreden was. Hetgeen véél zeggen wil, want dit was voor den éersten keer. dat ik hem dit -hier van een film heb hooren zeggen. Op den avond van de première van de film in het Apollo-Theater te Weenen zijn de meeste hoofdpersonen na afloop van de voor stelling in levenden lijve voor het voetlicht verschenen. Men heeft hen uitbundig toege juicht en zij werden dik in de bloemen gezet. De meeste ovaties kreeg de kleine Traudl, die haar leeren „Peter"-broekje aan had, waarin het zoo gemakkelijk rond kan stappen. Traudl gaat nu, sedert korten tijd eerst, ook op school. Men wilde trachten te verhinderen, dat de andere kinderen in de klas te weten kwamen wat voor beroemdheid het kleine meisje al was, maar men is daar niet in ge slaagd, want overal in de stad hingen plak katen met haar afbeelding en in de uitstalkas ten der bioscopen kwamen foto's te hangen, waarop zij maar al te duidelijk herkenbaar was. Zoodat zij nu ook op school al een be roemdheid was. Nauwelijks had zij nog maar geleerd een paar letters te lezen en te schrij ven, of zij moest ook al autogrammen geven! Aardig is het gesprek, dat Traudl tijdens de opname-periode van de film met den kapper had, die haar moest schminken. Terwijl deze schoonheidskunstenaar bezig was haar gezicht te behandelen, vroeg Traudl opeens: „Zei eens, waaróm wordt ik eigenlijk geschminkt?" Dat was een moeilijke vraag, óókk voor kapper Schülke. Hij dacht even na en zei toen. met overtuiging in zijn stem: „Omdat het zoo zijn móét!" Traudl was niet heelemaal tevreden met dat antwoord. „Word ik er mooier van?" vroeg ze weer. „Mooier? neen, dat niet, maar het hoort nu eenmaal bij de filmerij, mijn kind, zie je, zóó is dat!" „Aha" zegt Traudl en dan is zij stil. Het schminken duurt niet lang meer en als het afgeloopen is, wil de kapper zijn handen wasschen. „Ziezoo", zegt hij, „we zijn klaar!" Traudl kijkt hem verbaasd aan. „Nu komt Jeremias aan de beurt", zegt ze. Jeremias is een groote neger-pop, die ze bij zich heeft. „Waarom?" vraagt de kapper verbaasd. „Omdat Jeremias ook mééspeelt!" „Maar dat is toch geen mensch!" werpt de kapper tegen. „Maar het hoort bij de filmerij", houdt Traudl vol. ,0 ja, natuurlijk", zegt de kaper, die nóg meer lastige vragen vreest en die ook bang is, dat er misschien een scène kan ontstaan en hij wrijft wat olie over Jeremias' aangezicht. ,Zoo, nu is hij ook gereed om op te treden!" De arme kapper, hij weet nog niet wat hij gedaan heeft. Want wanneer er later een zwarte kip in de film voor moet komen en een kikvorsch en zelfs een glibberige visch, telkens commandeert Traudl „Schminken!" en de ax-me man moet net doen, of hij de diei-en een bewerkiixg laat ondergaan exi tot over maat van ramp houdt hij in het geheel niet van dat soort van dieren. Op een zekeren dag komt Traudl met een regeixworm bij hem. „Schminken" roept ze weer. „Neen", zegt de kapper cordaat, „dien schmink ik niet!" „Waarom niet?" vraagt Traudl, die dit hee lemaal niet aardig vindt. „Omdat" en de kapper is zelf verbaasd over zijn spitsvondigheid en is wat blij óók er zoo van af te komen „omdat, nou kijk toch zelf maar eens, omdat een regenworm geen gezicht heeft!" „Gos-ja" zegt Traudl en terwijl de kapper met haar wenkbrauwen bezig is, zegt zij tegen den regenworm: „Geen gezichtje weet niet, hoe goed je het hebt!" Traudl heeft thans, ter gelegenheid van de première van „Seine Tochter ist der Peter" van den i-egisseur Heinz Helbig, door haar „Onkel Helbig" genoemd, een terrier gekregen, waarmede zij zeer blij is. Zij denkt er nu voortdurend over na wat voor een naam zij het dier zal geven. Ook heeft zij na afloop van de eerste groote voorstelling een groot aantal hartvormige koeken gekregen, die bijna zoo gi-oot zijn als zij zelf. Wat in Traudl Stark's spel opvalt, is dat zij zoo buitengewoon natuurlijk en echt is en dat het in de film net is, alsof zij net als een gewoon kind aan het spelletjes doen is. Ner gens heeft men ook maar ééix enkel oogen- blik het gevoel, dat er iets gekunstelds is. W. M. BEKAAR. Jan Boon. Winter in Amerongen. Door de inpoldering verdwijnt het eiland. De isolatie verbroken. Hou op, jij, met je domme vliegenvanger ij. (Everybody's Weekly.) Op en rondom Urk is thans alles druk in de weer; de nieuwste machine rieën zijn in werking en het eertijds bijna vergeten eilandje staat nu in de belangstelling van allen, die eenig be grip hebben van den enormen ai'beid, welke vereischt wordt, om aan ons land een nieuw poldergebied toe te voegen. Binnen afzienbaren tijd zal het eiland Urk niet meer op de landkaart te vinden zijn, en meer en meer zal de bevolking zich vermengen met die van het vasteland, zich daar bij méér dan tot nu toe het geval was, leex'en aanpassen exx van de oude gebruiken der geïsoleerde Urkers zal in de toekomst weinig overblijven. Trouwens, als wij de historie van Urk op slaan, en eens nagaan, hoe het in vroegere eeuwen op dat kleine plekje grond gesteld was, komen wij al spoedig tot de conclusie, dat tusschen dat grijs verleden en den huidi- gen toestand ook enorm verschil bestaat. Verplaatsen wij ons dan naar de 17e eeuw, toen de eilandjes Urk en Schokland (dat des tijds Emmeloord genaam werd, naar het dorpje, dat in den Noord-Oosthoek van het eiland gelegen was) reeds veel van hun op pervlakte hadden moeten missen, „zoo door affspoelinge als door 't wegslaan der steenen, waarin deszelfs sterkte bestondt". Wanneer de stormen rondom de kleine eilanden gier den, hadden de bewoners, die uitsluitend de visscherij beoefenden, het hard te verant woorden. Zij beschikten slechts over „schuy- ten van zeer kleen maaksel en dat zonder roer of zwaart; en moesten zooals Comme- lin ons vertelt met hun schuyten van Enk- huysen, daar se voornamelijk des wixxters hun haring verkochten en te markt bragten, met een Noord-Oostenwind, om weder op Urk te komen, tot aan de Friesche Kust tegen wind oproejen, en dan met zeer weynig zeyl, ge- bruykende in plaats van een roer een riem". Teneinde bij stoi-mweer de „verlegen sche pen" hulp te bieden, was volgens een zeer oud gebruik „en van aller heugenis her" door den Magisti'aat een viertal mannen aangewezen. Deze maatregel was getroffen, „om het twis ten, dat anders onder het volk zoude mogen komen t'ontstaan", weg te nemen. Deze vier mannen moesten het loon, dat zij verdiendeix, wanneer zij in nood verkeerende schippers ge holpen hadden, in handen van den Magistraat overgeveix „en zij genoten voor hun moeyte alleen maar een zober dagloon". De overige penningen kwamen ten gunste van het gehee- le eiland, o.a. voor het herstellen van den dijk, welke alle jaren ten deele wegspoelde. Amsterdam interesseert zich voor Urk Het onderhoud van Urk baarde altijd groo te zorg. Het behooi'de n.l. aan „besondere Heeren'V die er echter weinig inkomsten uit trokken en zich daarom niet veel aaix het be houd er van gelegen lieten liggen. Echter had de stad Amsterdam er groot belang bij, om dat de vele schippers, die de Zuiderzee bevoe- ren, in tijden van stormweer op Urk een veili ge schuilplaats vonden. De Amsterdamsche Vroedschap be sloot dan ook in September 1659, zich door aankoop te verzekeren van de Heerlijkheid van Urk. In het jaar 1660 geschiedde hetzelfde ten opzichte van Emmeloord (Schokland), dat toen maals eigendom was van den heer Joan van der Werve. Urk werd, van de 13e eeuw af, geacht tot Holland te behooren. Wat Schokland betreft, lag Emmeloord in 't Hollandsch- en Ens in Overijsselsch gedeelte van het eiland. In 1737 werd Urk door een besmettelijke ziekte geteisterd, waardoor van de 300 bewo ners er 149 stierven. Dit behoeft geen ver wondering te wekken, als men weet, dat op het eiland geen geneesheer woonde. „Dese Eylanders behielpen zig, indien se van eenige ziektens werden overvallen, of zig kwaamen te beseren, van zelfs en met hun eyge genees middelen". Wat de bodemgesteldheid van Urk in vroe gere eeuwen betreft, vinden wij vermeld, dat het eiland „zantachtig bevonden was"; in het Noorden, het Westen en het Zuiden werden enorm groote steenen aangetroffen, welke op sommige plaatsen tot behoud van het eiland dienden tegen het geweld van het zeewater. Ook was het eiland op eenige plaatsen „oeierig". Dit, in onze ooren wel zeer vreemd klinkende woord, duidde in de 17e eeuw aan, dat de'grond uit een vaste stof bestond. Opmerkelijk is het, dat, wanneer het eiland door storm geteisterd werd, er groote steenen uit den gx-ond omhoog werden geworpen, wel ke vaak in de zee terechtkwamen. Maar tegelijkertijd kwam uit den bodem versch wa ter te voorschijn, dat zeer goed voor drink water kon dienst doen. Op sommige plaat sen, waar het land zeer laag lag in tegen stelling met de „kaep", waar een berg zich verhief stroomde het vorenbedoelde water zelfs in eenige huizen, waardoor de „luyden genootzaakt waren, een geute in de huisen te maken, om door middel van dien, sich van het overtollige water t'ontlasten". Ook bevon den zich op het eiland twee waterputten, waarin het water vaak zoo hoog kwam, dat het gelijk met het weiland stond. Dit water was echter niet bruikbaar voor de bewoner: (tenminste niet om te dx-inken), maar er wa ren niet minder dan 19 putten met versch water, rondom welke putten zich groote stee nen van enorm gewicht bevonden, waarvan sommige verwijderd moesten worden, wilde men het water kunnen ophalen. Aan deze om standigheid ontleent Commelin de veronder stelling, dat „op Urk eertijds sterke luyden en van groote lengte gewoont moeten hebben, want zommige van dese steenen waren soo groot en zwaar, dat se tegenwoordig d.i. einde 17e eeuw en begin 18e eeuw voor menschen ontilbaar zouden zijn". De onderhoudskosten van Urk en Emmel oord werden voor Amsterdam geleidelijk zóó bezwarend, dat de hoofdstad zich tot twee maal toe, n.l. in 1710 en 1752 genoodzaakt zag, voor dat doeleen loterij te houden. Maar ook daarmede konden de onderhoudskosten nog niet voldoende gedekt worden en in 1711 zoowel als in 1752 werd Amsterdam „geregtigt verklaart, om, wegens 't ankeren aan Emmel oord, zo veel ankergeld te heffen als Friesland en Overijssel vorderen, wegens 't ankeren aan Ens, te weeten 30 stuivers van ieder schip, welk in geene der drie Provinciën thuis hoort" welke bijzonderheid wij bij Wagenaar vermeld vinden. In 1710 was een schikking getroffen, volgens welke Ens (op 't Zuidelijk gedeelte van Schokland gelegen) onderhouden moest worden door Holland, Fi-iesland en Overijssel. Holland trachtte in 1737 zijn aandeel in het onderhoud verminderd te krijgen, doch dit gelukte niet. Hoe de bewoners er ült zagen De kleederdracht en haartooi van de bewo ners der Zuiderzee-eilanden hebben van de vroegste eeuwen af iets uitzonderlijks gehad en verschilden merkbaar van die van de be woners van het vasteland. Wagenaar schrijft daxx ook, dat „de dragt der vrouwen ongemeen is. Zij hebben rokken aan, die haar maar even aan of op de kuiten komen en de melksters draagen ze nog korter. De meeste vrouwen zijn gewoon, haar hoofdhair dikwerf met loog en zeep te wasschen, om er dus een gele verw op te brengen. (Waarschijnlijk werd dan de z.g. groene- of keukenzeep gebruikt). „Ook de heete zomerzoix werkte veel mede; de meeste dogters en vrouwen hebben geel hair, hetwelk aartiglijk met gekleurde lokjes, van 't voorhoofd en in den nek hangt". Door de voortdurende bedreiging van de zee zagen de bewoners zich genoodzaakt het weiland spoelde geleidelijk steeds meer weg hun bouwland af te snijden en tot weiland voor het vee te gebruiken. Commelin vertelt dat omstreeks 1680, „dit Eyland nu zooverre verkleent is, dat een huysgesin, waarvan man en vrouw beyde inboorlingen zijn, alleen maar twee beesten in de weyde mag hebben staan Eenig vreemdeling, getrout aan een inboorling voor 15 of 16 jaren, had het zelfde recht daar toe. Ook wanneer hij voor 12 jaren, zijn bur gerschap met geit gekocht had, mogt hij even eens handelen". Op de hoogte van 't Klif ten Noorden enl Zuiden van de vuurbaak, werd in vroegere eeuwen op Urk een enorme hoeveelheid konij nen aangetroffen. Zij maakten in de vlakte van het Klif hun holen, maar zijn allengs door het inwerken van de zee uitgeroeid. Folklore op Urk Een aardig gebruik, dat een lange reeks van jai-en in eere werd gehouden, was het „schie ten der Papegaay", dat op den 2en Pinkster dag plaats had. Na de godsdienstoefening werd de „Gaay" opgericht. De Inwoners kwamen in grooten getale opdagen en de Schout, of ook wel de Heer van het Land moest daarbij te genwoordig zijn. Henx viel de eer te beurt, den eersten pijl op den Gaay te schieten, en Ko ning werd hij, die den Gaay velde. Hij werd door de geheele bevolking, onder het zingen van vreugdeliederen, naar huis gebracht, waar een feestmaaltijd werd aangericht. „Dan zag men den Koning met zijn verkooren Koningin die des Konings hoed met eenige zilvere Gaai- tjes behangen had, beyde met groente be kranst, groene takken boven hun hoofden en groene zooden aan hun zijden". Natuurlijk behoorde bij een dergelijk feest het noodige bier en de Koning en de Koningin stelden eenige vaten gerstenat voor het volk beschikbaar, welke vaten de Urkers „geduu- rende de tijd van drie of vier dagen, uytveeg- den". Bij die gelegenheden waren een bijzon dere Schout en Schutmeester (onze tegen woordige veldwachters) aanwezig, „om de moetwilligen te straffen en zoo yemand eenig bier quam te storten, te beboeten". Voor de laatste maal is het Gaayschieten gebeurd op den 2en Pinksterdag van het jaar 1655. Het Urk uit de oudste tijden heeft plaats gemaakt voor een Urk, dat, ook al vex-schilt het dan in menig op zicht nog van de overi ge gedeelten van ons land, toch reeds in vele opzichten de cultuur van de 20ste eeuw zich heeft eigen gemaakt. Maar, zooals wij reeds opmerkten, een nog veel grootere evolutie zal zich voltrekken, wanneer de Noordoostpolder in zijn geheel tot stand zal zijn gekomen. JOH. CHR. WIJNAND Dezen keer beginnen we met een krachtige zwaaioefening met de armen. De bloedstroom wordt daai-door wat aangezet, hart en longen komen meer in actie, en het lichaam wordt heerlijk warm. Oefening 5Linker arm hoog gestrekt, rechter arm naar beneden en zóó ver naar achteren dat we nog juist rechtop kunnen staan. Nu snel zwaaiend de ar men voortdurend wis selen, maar vooral de schouders los hou den! Deze beweging kan gecombineerd worden met veeren van de voeten, zoo dat men afwisselend op de teenen of op den vollen voet staat. (Oef 5 a). Nog beter wordt deze oefening wanneer ook de knieën mee doen, dus bij el- ken armzwaai een stoot met de knieën naar voren (Oef. 5b.) Oefening 6. Het is nu hoog tijd om ook de spieren van den rug en van de achter zijde der beenen eens een goede beurt te geven. Hiexwoor dient deze oefening, die tevens de lenigheid van de lendenen verbetert. Gaat u eens volkomen ontspannen languit op de borst liggen; de ar men naar voren langs het hoofd. Nu zoo hol mogelijk maken, dus borst, handen exx voeten zoo hoog mogelijk van den grond. Onmiddel lijk hierna weer even languit uitrusten. Deze oefening tienmaal doen. Met een stapel boe ken of met behulp van strepen op den muur kuxxt u uw vorderingen controleeren. Als één van de huisgenooten uw voeten bij de enkels stevig naar beneden drukt, zult u merken, dat u met romp en armen nog veel verder van den grond kunt komexx (Oef. 6a). De volgende oefe ning (Oef. 7) is aan merkelijk moeilijker, en eigenlijk bestemd voor die dames of he eren onder onze lezers, die wat meer getraind zijn. Toch zal het na een paar mislukte pogingen misschien nog aan vele anderen kunnen luk ken. Men begint gewoon zittend op den grond en de beenen recht naar voren. Dan ach terover rollen op den rug; de beenen komen van den grond en gaan hoog gestrekt naar boven. Onmiddellijk voor steun de armen bui gen en de handen tegen den rug plaatsen. Het kan ook zónder steun van de armen (Of. 7a). Probeert u het maar eens, maar zet eerst even alles wat breken kan op een veiligen afstand! Oefetiing 8. Nu gaan C we nog even het uithoudingsvermogen oefenen. Op de tee- >^1 nen staan met het Jmr linkerbeen ver naar achteren en het an- M dere been naar voren, Hoog opspringen, in de lucht een schaar- beweging maken, zoo dat men weer op den grond komt met het rechterbeen naar ach teren. Hierbij veerkrachtig (dus bijna on hoorbaar!) op de teenen neerkomen, veerend in de knieën, de schouders soepel en de ar men losjes zwaaien. De eerste dagen onge veer twintig van deze sprongen, maar daarna kan dit aantal wel wat opgevoerd worden. We raden u dringend aan: Knipt deze se ries uit, en oefent eiken morgen tien minu ten! In het begin valt het niet mee, maar spoedig wordt het een dageiijksche gewoon te. Het houdt u fit! JULES KAMMEIJER. Lich. Opv. M.O,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 15