Het Koloniale Vraagstuk
Een Hondenleven
Veel tegenstand tegen rijtijden-ontwerp.
DONDERDAG 5 NOVEMBER 1936
HAARLE M'S DAGBLAD
uit
het Dagboek
van
een Teckel,
den
Baas toegeblaft.
Hoe hoog alles is.
Wij teckels zijn een bizonder kortpootig
ras. Daar bestaan natuurlijk redenen voor.
Hoe zouden wij de dassengrrr!in hun
holen kunnen achtervolgen als onze lichaams
bouw er niet op berekend was? En als wij het
niet deden, wie zou dat nuttige werk dan op
zich nemen? Ik zie die arme Pekineezen het
zaakje al opknappenhaha! Of de Dandie
Dinmont van de oude freule-twee-straten-
verder. Of de Malteser leeuwtjes! Neen. er
zouden geen gegadigden voor holen meer zijn,
als alle teckelpooten plotseling een halven
meter aangroeiden. De dassen en de konijnen
(waarmee de aanverwante familie der „Ka-
ninchenteckel" zich inlaat) zouden een al te
„onbezorgd" bestaan krijgen..
Maar de laagpootigheid heeft ook haar na-
deelen. Zij wordt door onze aanmerkelijke
lichaamslengte niet voldoende vergoed. Eiken
dag, elk uur heb ik er last van dat alles zoo
hoog is. Jullie menschen kunt je dat natuur
lijk moeilijk indenken, maar probeer het eens!
Probeer jè een laag tuinhekje eens voor te
stellen als een hooge schutting, met de knop
ergens bovenaan, waar je tienmaal naar
springt zonder 'm los te la-ij gen! Zie een stoel
zitting maar eens op driemaal je eigen hoogte!
Alleen dat jongetje Nils Holgersson, dat voor
straf een kabouter werd, schijnt „als mensch"
zooiets ondervonden te hebben en in het boek
staat, dat hij het verschrikkelijk vond. Dan
de vensterbank. Daar kijk ik naar omhoog
als een mensch naar de dakgoot van zijn huis,
en als ze er niet een stoel bij zetten zoodat
ik eerst op de zitting, dan op de rugleuning en
vandaar in de vensterbank kan springen is er
geen kans op wat uitzicht. Of ze moeten mij
in mijn nekvel pakken om mij in het raam te
zetten.... tusschen twee haakjes gezegd: de
eenige goede manier van optillen, maar som
mige dames vinden die „zoo griezelig" en
pakken ons zoo verkeerd aan dat het soms ge
meen pijn doet.
De Schnauzer Polly en de Bouvier vinden
den mensch niet zoo geweldig groot. Ik wel.
Ik vind hem een reus. En de Bouvier is voor
mij net zoo groot als de olifant voor den
mensch. Ik heb nooit een olifant gezien, maar
de kleine jongen heeft er mij van verteld en
toen het uit was blafte ik; „Natuurlijk! De
Bouvier!" Ik kan mij namelijk wèl in zulke
dingen verplaatsen. Misschien komt het door
dat wij honden zooveel vrijen tijd hebben en
doordat vooral het Ras der Teckels zoo gaarne
peinst over de wonderen des levens.
Onlangs was Bob, de kleine jongen, zelf op
het idéé gekomen dat die laagpootigheid wel
eens hinderlijk voor mij moest zijn. Hij had een
vriendje op bezoek en dat zei: „Kijk die Tom
nou 'es! Je kunt haast niet zien of hij ligt of
staat".
Ongelukkigerwijze wil Bob. als hem iets in
valt, er altijd dadelijk gevolg aan geven. Hij
is verschrikkelijk actief: nog actiever dan ik
zelf. Dus zei hij eerst: „Het moet toch lastig
voor Tom zijn, dat hij zoo laag is," en daarna:
„We zullen hem hooger maken".
Ik probeerde de pooten te nemen, maar de
vestibuledeur fen de keukendeur waren allebei
dicht, zoodat ze mij in de gang grepen. Daarna
haalden ze vier latjes, zaagden stukken af
tot ze gelijk waren en probeerden die aan mijn
pooten vast te binden. Het lukte na lang
tobben, want ik verzette mij als een leeuw,
maar je kunt kleine jongens niet bijten en
daarom moésten ze het wel winnen. Tenslotte
stond ik op vier stelten en ze probeerden met
een koekje, mij tot loopen te verlokken. Maar
ik ben geen steltlooper en bleef letterlijk stok
stijf staan. Toen kwam de Vrouw en gaf Bob
straf, hetgeen mij voor hém speet, maar er
moet toch ook een grens aan onze spelletjes
wezen, en daar was-ie overheen. Tot troost
zette het vriendje mij later op een muurtje
van het tuinhek, waar je werkelijk een prach
tig uitzicht hebt.
Ontvluchting uit marechaussee
kazerne.
Pleger van roofoverval te Kloosterzande
ontsnapt, maar weer gegrepen.
In den nacht van Dinsdag op Woensdag
heeft de dader van den roofoverval in Kloos
terzande. B. P.. kans gezien uit de cel van
de marechaussee-kazerne te Groenendijk
(gemente Hontenisse) te ontvluchten. Zijn
vrijheid is echter van kortstondigen duur ge
weest, want hij is Woensdag reeds in Gent
(België) gearresteerd.
Andere verdachte vrijgelaten.
De verdachte J. H. Langenkamp,, wiens
opsporing en aanhouding was verzocht en die
zich Dinsdag te Oosterhout bij de politie
had gemeld, en naar Kloosterzande was
overgebracht, is Woensdagmiddag, na in de
kazerne te Groenendijk te zijn verhoord, op
vrije voeten gesteld.
Alleen bleek het ook al weer te hoog om
eraf te springen, en toen het mij begon te ver
velen, omdat zoowel de postbode als de kran
tenbezorger langs waren gekomen zonder dat
ik had kunnen doen alsof ik in hun broeks
pijpen zou bijten, was er niemand om mfj eraf
te halen. Ik zat er dus tot de Baas thuiskwam
en was er toen heelemaal slaperig van ge
worden. „Kerel, je lijkt wel je eigen monu
ment", zei hij. „Misschien zal hier nog wel
eens je standbeeld nee: zitbeeld op
komen, als je dood bent. Want op den duur
moeten we allemaal dood, Tom! Niks aan te
doen. Jij ook!"
Ik kreunde. Het is natuurlijk waar, en mij
welbekend, maar ze moeten er mij niet over
praten.
„Dan zullen ze je natuurlijk uitbeelden met
je kop naar het huis gewend", zei de Baas.
„Als symbool, zie je! Symbool van de teckelsche
waakzaamheid".
Nu, ik had pas een uur op dat hooge stuk
steen gezeten en het idéé er voorgoed op te
troonen, en dan nog zelf van steen te wezen
ook, lokte mij heelemaal niet aan.
„De lagen zullen de hoogen zijn", grinnikte
de Baas nog.
Ik heb hem weemoedig aangekeken. Laat mij
maar liever laag
WIELRIJDSTER DOOR AUTO GEGREPEN
EN GEDOOD.
Op den Lekdijk nabij Lekker kerk heeft
Woensdagmiddag een ernstig ongeluk plaats
gehad, waarbij de dertigjarige mevrouw de
Lange van haar fiets werd geslingerd, van
den dijk viel en op slag werd gedood. Mevr.
de Lange fietste met haar echtgenoot naar
Bergambacht en werd op den Lekdijk aan
gereden door een vrachtauto uit Schoonho
ven. Zij werd van de fiets geslingerd en rolde
van den dijk af. De vrouw was op slag dood.
(Adv. Ingez. Med.)
Vrijwillige Burgerwacht.
Mr. Heerkens Thijssen tijdelijk voorzitter.
HAARLEM Donderdag.
Zooals bekend, is mr. J. A. Vaillant ver
leden jaar in de algemeene vergadering van
de Burgerwacht gekozen tot voorzitter.
Thans heeft mr. Vaillant zich gedwon
gen gezien wegens gezondheidsredenen
voor deze functie te bedanken.
Naar wij vernemen heeft mr. J. N. J. E.
Heerkens Thijssen het tijdelijk voorzitter
schap op zich genomen.
EERSTE KAMER.
Te uitgebreide delegatie aan de
uitvoerende macht?
Mechanisatie Sigarenindustrie
goedgekeurd.
PERSONALIA
De heer F. B M G. Jantzen, te Haarlem,
is aan de Leidsche Universiteit geslaagd voor
het candidaatsexamen rechtsgeleerdheid.
DEN HAAG Woensdag.
Eerst een vrij gemoedelijke gedachtenwisse-
ling over het vraagstuk der rationalisatie in
verband met werkloosheid, en tevens over het
wetsontwerp dat tot 1 Januari 1939 als regel
verbiedt in sigarenfabrieken nieuwe machines
te plaatsen en te hebben na wat er reeds was
op 26 Mei van dit jaar.
De R.K. senator Andriessen zette het
debat in met een rede, waarvoor hem Minister
Gelissen een pluim op den hoed stak. doch die
toch beter op haar plaats geweest ware in een
wetenschappelijk genootschap.
De heer Andriessen onthaalde zijn gehoor
o.a. op allerlei theoretische uiteenzettingen
toen hij zich geroepen achtte kenbaar te ma
ken, waaraan hij vond, dat het aanhangige
voorstel praktisch slechts geringe, in beginsel
daarentegen wel bijzondere beteekenis had.
Zijn hart klopte evenals dat van den s.d. De
la Bella warm voor een verder doorgevoer
de bedrijfsorganisatie, terwijl deze beide hee-
ren elkaar trouwens ook vonden in hun kri
tiek, dat het wetsontwerp niet ver genoeg
ging en in hun opvatting omtrent het nut van
verkorting van den werktijd als goed middel
om de werkloosheidsgevolgen van rationalisa
tie op te heffen.
Mr. Knottenbelt (lib.) zette nog eens
uiteen, dat de voorstelling van zaken als zou
den de liberalen nooit iets van imgirijpen der
overheid in het bedrijfswezen willen weten,
niet juist is. Wel ec'hiter meenen deze senator
en zijn politieke vrienden, dat er voor derge
lijk ingrijpen overwegende redenen, van maat
schappelijk belang aanwezig moeten zijn. In
het onderhavige geval beriep de Regeering
zich op hei. feit, dat het maatschappelijk be
lang thans in de sigarenindustrie maatregelen
eischt tegen de snel toenemende werkloosheid.
Of de beperking der mechanisatie inder
daad in deze tak van nijverheid het gehoopte
resultaat zal opleveren scheen, aldus de libe
rale woordvoerder, nog niet zoo zeker. Maar
nu de wet slechts tot 1 Januari 1939 zal wer
ken en zij ook verder allerlei bepalingen bevat,
die het vertrouwen kunnen schenken, dat er
geen al te erge ongelukken door deze regeling
zullen worden veroorzaakt was Mr. Knotten
belt (met zijn fractie i bereid voor te stem
men. Al betreurde hij het, dat de Minister in
de Tweede Kamer voor de verleiding bezwe
ken is, toen hij zich niet verzette tegen het
amendement-v. d. Waerden (s.d.) waardoor
de bedrijfsraad waarin nota bene tal van
sigarenfabrikanten, vooral uit het Noorden,
niet gezeten zijn ingeschakeld is om te ad-
viseeren over het verleenen van een vergun
ning om eventueel nog wèl een nieuwe machine
te mogen neerzetten.
De nat. soc. Graaf d'Ansembourg be
toogde, dat voor een bewindsman, die de or
deningsgedachte zoozeer aanhangt als Minis
ter Gelissen, het nu wel een ideaal-oogenblik
vas geweest om ordenend op te treden. Maar
neen, het thans in behandeling zijnde voor
stel vond spreker onbevredigend „lapwerk",
wat hem overigens niet. verbaasde aangezien,
volgens hem, dit kabinet meermalen handelt
zonder te steunen op een vastomlijnd plan.
Deze afgevaardigde kreeg van den Minister
o.m. te hooren, dat de minister voor ons land
niets wilde weten van het kunstmatig Duit-
sche gedoe van 'n „gesloten huishouding" en
dat de heer d'Ansembourg er bepaald naast
was als hij meende dat het in de bedrijven nog
steeds slecht gaat. De gepubliceerde cijfers
wijzen de laatste maanden juist op het tegen
deel, althans in verschillende ondernemingen.
Aldus Prof. Gelissen, die ook van een optimis-
tischen kijk op onzen inderdaad vooruitgang
vertoonende betalingsbalans blijk gaf.
Tegenover de heeren Andriessen en d- 'a
Bella voerde de Minister aan, dat het -
ontwerp wel degelijk ver genoeg gaat, aa..ge
zien het juist den Minister volkomen de ge
legenheid biedt om naar omstandigheden te
handelen. Zeker, er zijn nog andere middelen
denkbaar om het bedrijf gezond te maken,
maar die doen hier bij dit ontwerp niet
ter zake.
Door mechanisatie wordt in het productie
proces zoo betoogde de Minister de ka
pitaalsfactor op dn duur groot-er dan de
loonfactor en aangezien het, bedrijf op die
manier minder soepel wordt ligt. bij de weten
schap omtrent risico's die hieruit kunnen
voortvloeien, daarin meteen een natuurlijke
rem voor 't bedrijf om niet al te ver door te
mechaniseeren.
Wat de maatschappelijke gevolgen van
toenemende rationalisatie en mechanisatie
aangaat, bleek Excellentie Gelissen niet te
gelooven in de leer, dat degenen die in het
eene bedrijf worden weg-gerationaliseerd toch
weer elders werk zullen vinden, doordat als
vrucht van de rationalisatie .tenslotte stij
ging van koopkracht ontstaat en daarmee
de mogelijkheid tot opvoering van de pro
ductie van andere bedrijven.
Rationalisatie moge tot verlaging van den
kostprijs leiden, baat vindt de mensch hierbij
niet als hij datgene wat hij voor 't product
minder moet betalen, weer moet uitgeven
voor steun aan weg-gerationaliseerden.
Erkennend, dat verkorting van werktijd
niet kan opleveren naar de mate. waarin de
machine in het bedrijf doordringt, wees de
Minister er op dat ten onzent aan een der-
gelijken maatregel riiet te denken valt, zoo
lang anderen niet hetzelfde doen.
Uit 'sministers rede zij voorts nog opge-
teekend. dat hij zich wel voorstander van or
dening noemde, doch tevens betoogde, dat hij
geen „maniak" op dit gebied is.
Ook de minister van Sociale Zaken. Mr.
SI i n g e n b e r g, voerde nog het woord. Van
hem vernam men. dat het denkbeeld om een
wachtgeldfonds in te stellen voor slachtof
fers van mechanisatie moeilijk te verwezen
lijken valt. In elk geval beteekent het weer
het opleggen van nieuwe lasten aan de be
drijven en dat dient vermeden te worden.
Over de mogelijkheid eener goede regeling in
verband met de vervanging van oudere ar
beiders door jongens en meisjes wil de mi
nister zijn gedachten nog wel eens laten
gaan na hieromtrent ook den Hoogen Raad
van Arbeid gehoord te hebben. Zonder hoof
delijke stemming ging het wetsontwerp on
der 's Presidenten hamer door; eerst toen
bedacht de heer d'Ansembourg blijkbaar, dat
hij had willen tegenstemmen, maar het
oogenblik om dat kenbaar te maken had hij
laten voorbijgaan.
Na de koffie hadden minister Slingenberg
en zijn ambtgenoot van Waterstaat v. Lidth
de Jeude een reeks van aanvallen te door
staan op het wetsontwerp i.z. het tegengaan
van oververmoeidheid van chauffeurs.
Om strijd verklaarden de heeren Ter
Haar (c.-h.), Mr. Jansen de Limp ens
(r.-k.). Mr. Kropman (r.-k.). Mr. v. Asch
van Wijk (a.-r.) en de heer v. Citters
(a.-r.ï. dat zij er natuurlijk alles voor voel
den den werktijd van chauffeurs te beper
ken. Maar dat kon veel beter door middel
van de Arbeidswet, terwijl hier thans een
wetsvoorstel aan de orde was. dat alleen den
regel van een maximaal IC-urigen werkdag
en een 55-urige werkweek, alsmede een be
denkelijke afwijking aldus b.v. de heer
Jansen de Limpens van ons strafrecht
bevatte aangezien deze wet de plicht tot
bekentenis en getuigen tegen zichzelf
schept!terwijl eigenlijk al het overige aan
de uitvoerende macht wordt overgelaten
De heer Mol tm aker (s.-d.). die vond
dat het ontwerp niet ver genoeg ging. was
al evenmin als de andere sprekers geest
driftig over 't feit. dat de Regeering ook de
heerrijders onder de regeling wil laten val
len.
Mr. Droogleever Fortuyn (lib.) zou
gaarne van de heeren ministers vernemen
of zij bij de uitvoeringsregeling voor de
noodige differentiatie en verder voor ver
schil in tempo t.o.v. invoering van de ver
schillende onderdeeien der wet zorg zullen
dragen.
Zeer scherp trok de heer v. Citters (a.-r.)
ook van leer tegen heel het eveneens oa.
door Mr. Kropman ten zeerste gelaakte
systeem van ..machtigings-wetgeving" waar
van dit ontwerp een z.i. verwerpelijk voor
beeld was. Op deze manier krijgen we ge
woon een ..besluiten-regeering" en stellen de
Staten-Generaal zich onder de voogdij van
eèn of meer ministers.
Spr. herinnerde aan de wijze woorden.
Dinsdagavond door minister v Schaik ge
sproken voor de Kamer z.h.st. het voorstel
betreffende wettelijke regeling van de positie
van handelsreizigers aannam. De minister
van Justitie had 't toen over ..de Kamer die.
de stroomingen des volks vertegenwoordi
gend ook de ervaringen des levens heeft".
Daarom moesten de KameVs met haar rijke
ervaring zelf de regelingen treffen, die men
nu eenvoudig aan de uitvoerende macht wil
overlaten. Ministers zijn als bloemen. Zij
hebben een kortstondig leven. Waar eens
een roos gestaan heeft, kan straks een distel
groeien.
Welnu de heer v. Citters wenscht aan mi-
nisterieele distels niet blindelings toe te
vertrouwen, wat dit ontwerp daaraan zou
overlaten. En met hem schenen heel wat
andere heeren ook ernstige bezwaren van
soortgelijken aard te koesteren Zoodat de
heeren Slingenberg-v. Lidth de Jeude mor
gen een vrij lastige duo-rit zullen hebben af
te leggen!
E. v. R.
door Prof. Dr. B. Schrieke.
Economisch-historische achtergrond.
In de allerlaatste jaren is het Koloniale
Vraagstuk plotseling weer actueel geworden.
Italië, Duitschland en Japan stellen met na
druk eischen van expansie. De stabilisatie,
die het Vredesverdrag van Versailles beoogd
had te brengen, is verbroken. Europa is in rep
en roer. Met bezorgdheid vraagt men zich
af of een nieuwe wereldoorlog op til is. Bij
velen echter is de wenscht tot een vreedzame
oplossing van de tallooze problemen, die
Europa verscheuren, sterk. Men zint op de
mogelijkheid ook van de afwikkeling van de
Koloniale kwestie op vredelievende wijze.
Om den toestand niet nog gecompliceerder
te maken dan hij al is, wil men het Koloniale
Vraagstuk isoleeren en tot de eigenlijk ge
zegde „koloniën" terugbrengen. Is dat mo
gelijk, is dat juist?
Het Koloniale Vraagstuk heeft zijn ups en
downs gekend in den loop der eeuwen. Het
gouden tijdperk was. toen Engelschen, Hol
landers, Franschen, Denen en zelfs Pruisen
het voorbeeld van Spanjaarden en Portu-
geezen volgden, nieuwe werelden ontdekten,
onbekende veroverden en koloniën stichtten.
Koloniën beteekenden in die dagen rijkdom.
De handel in koloniale producten bloeide. In
de tweede helft van de 18e eeuw werd dat
echter anders. De handel werd minder winst
gevend; de concurrentie leidde tot overpro
ductie; monopolies werden verbroken; kolo
niaal beheer leed onder corruptie; koloniale
oorlogen en koloniale defensie kostten schat
ten en de Engelsche koloniën in Noord-
Am erika bevochten hun vrijheid. Dit laatste
voorbeeld volgden in de eerste helft van
de 19e eeuw de meeste Spaansche en Portu-
geesche koloniën in Zuid- en Midden-Ameri-
ka. Er kwam een kentering in de stemming
ten aanzien van de koloniën. Leidende gees
ten als Adam Smith. James Mill en Jeromy
Bentham spraken zich openlijk tegen het be
zit van koloniën uit. Het Engelsche parle
ment verklaarde zich tegen verdere uitbrei
ding van het koloniaal bezit. Zelfs de la
tere Britsche imperialist Disraeli voorzag,
berustend, de onafhankelijkheid van Ca
nada, dat hij aan zijn lot wilde overlaten,
en ook overigens bepleitte hij beperking van
verplichtingen. Engeland weigerde niet ééns,
maar herhaalde malen aangeboden protec
toraten in verschillende werelddeelen. Het
zelfde deed Duitschland onder Bismarck, die
tot pl.m. 1878 wars was van alle koloniale
expansie. In Frankrijk kostte de eerste expe
ditie naar Tunis aan Jules Ferry zijn mi
nisterzetel. Het oude mercantilisme behoorde
tot het verleden, het was de era van den
Vrijhandel. De Engelsche industrie was vóór
alle andere tot ontwikkeling gekomen. Over
al kon zij haar producten afzetten; waarom
was 't dan noodig om uitgaven te doen voor
koloniën, wanneer men ook zonder deze van
den bloei zijner handelsbetrekkingen was
verzekerd? Vandaar dat alle groote voorvech
ters van free trade: John Bright, Richard
Cobden, Gladstone enz. in koloniën meer
een last dan een voordeel zagen.
Het getij keerde, toen het economisch na
tionalisme zijn intree deed.
In de Vereenigde Staten in Duitschland. in
Rusland en in Frankrijk waren jonge in
dustrieën ontstaan die om bescherming te
gen haar oudere (Britsche) zuster vroegen.
De Ver. Staten gaven het voorbeeld door nog
gedurende den Burgeroorlog (18611865)
protectioneele tarieven in te stellen; de an
dere genoemde landen volgden. Behalve om
protectie voor hun ontluikende nijverheid
was het hun te doen om afzetgebieden, waar
in zij, door ze onder hun gezag of invloed te
brengen, zich een bevooi-rechte positie kon
den verzekeren. Dat waren o.m. de koloniën,
maar wij doen goed ons thans reeds te reali-
seeren. dat dergelijke gebieden zich niet tot
de eigenlijk gezegde koloniën beperken.
Waar toch begint het begrip „kolonie" en
waar eindigt het? De Britsche koloniën op
de Oostkust van Noord-Amerika constitueer
den zich na den Vrijheidsoorlog als de Ver
Staten en waren sedert dien een onafhan
kelijke staat in politieken zin. doch, econo
misch beschouwd, bleven zij tot diep in de
19e eeuw een „kolonie" van West-Europa.
Zij waren een immigratiegebied voor kolo
nisten, die er zich ieder jaar bij honderddui
zenden kwamen vestigen; ze leverden de
grondstoffen voor ae Europeesche industrieele
naties; ze waren geliefd beleggingsveld voor
Europeesch kapitaal; ze waren het afzetge
bied voor de Europeesche nijverheidsproduc
ten. Het zelfde kan tot op den huidigen da<
gezegd worden van verschillende Zuid-Ameri-
kaansche en Midden-Amerikaansche republie
ken, die al een eeuw lang politiek „onafhan
kelijke" staten zijn.
Nadat sedert pl.m. 1876 de nieuwe belang
stelling voor koloniaal bezit in West-Europa
was ontwaakt ontwikkelde zich een ware wed
ijver onder de mogendheden om brokken van
Afrika te bemachtigen, maar in een anderen
vorm openbaarden zich diezelfde drang en wed
ijver ten aanzien van Zuid-Amerika. Dat dit
werelddeel niet evenals Afrika onder de mo
gendheden werd verdeeld, moet in de eerste
plaats worden toegeschreven aan de Monroe
leer, waardoor de Ver. Staten aan de Europee
sche naties een halt toeriepen. Het lot van
Afrika scheen ook China te bedreigen, maar
hier was het de overgroote naijver, tusschen
de Europeesche machten, die China in de ge
legenheid stelde den een tegen den ander uit
te spelen, zoodat men met concessies en in
vloedsferen genoegen moest nemen. Op het
Turksche rijk van vóór den wereldoorlog wer
den beide methoden toegepast: brokstukken
werden ervan afgesneden: Tunis werd een
Fransch protectoraat: Tripolis en Cyrenaika
een Italiaansche Kolonie onder den naam van
Libia; Egypte kwam practisch onder Britsch-
oppergezag: Klein-Azië werd het object van
onderhandelingen over „invloedssferen". Per-
zië. Afghanistan, Tibet en Siam ondergingen
ieder weer op andere wijze den invloed van
den 19en eeuwschen drang tot expansie.
Spanje verloor Cuba, Portorico en de Philip-;
pijnen aan de Ver. Staten; Cuba werd een
„onafhankelijke" staat, maar de Amerikaan-
sche marine had er een vlootbasis en Ameri-
kaansche mariniers stellen er herhaaldelijk
„orde op zaken". Hetzelfde geschiedde in Haiti
en Nigaragua. De onafhankelijke staat Uru
guay kwam onder Britschen invloed tot stand,
de republiek Panama dankte haar ontstaan
aan de Ver. Staten: buitenlandsch kapitaal en
de opeenvolgende Amerikaansche regeeringen
hadden de hand in de revoluties van Mexico.
En zoo kunnen wij doorgaan, doch voldoende
schijnt thans wel aangetoond dat, historisch
en economisch gesproken, het begrip „kolo
nie" niet bij de eigenlijk gezegde kolonies op
houdt. Waar begint het en waar eindigt het?
Australië, Tasmanië en Nieuw Zeeland waren
oorspronkelijk „koloniën": het zijn vesti-
gingsgebieden geworden van Europeanen; de
oorspronkelijke bevolking is grootendeels uit
geroeid. Als dominions zijn zij nu zelfstandige
onderdeeien van het Britsche wereldrijk. De
Ver. Staten gaan er prat op vrijwel geen
eigenlijk gezegde „koloniale oorlogen" te heb
ben gevoerd, maar bij de „expansie naar het
Westen" en de „verovering van het continent"
hebben de Amerikaansche kolonisten zich niet
om leven en eigendom der Indianen bekom
merd: ze hebben precies hetzelfde gedaan als
de Engelschen in Australië en Nw. Zeeland.
De wijze, waarop Texas en later Arizona, Nw.
Mexico en Californië aan Mexico zijn afhan
dig gemaakt, onderscheidt zich in geen enkel
opzicht van de klassieke koloniale praktijk.
Lousiana is van Frankrijk, Florida van Spanje
gekocht zooals later de Virgineilanden van De
nemarken. Nu zijn Texas, Arizona, New-
Mexico. Californië, Lousiana en Florida alle
staten van de Unie; zij vormen geen deel van
het „koloniale Vraagstuk" meer evenmin als
de „onafhankelijke" staten, wier onafhanke
lijkheid zoover gaat als hun economische
structuur toelaat. Duitschland koloniseerde
Polen en het Szaristische Rusland vond in Si
berië het terrein voor zijn koloniale expansie.
Dezelfde imperialistische politiek past nu de
U. S. S. R. onder eetr anderen naam toe. Van
de randstaten maakt zij „Sovjet republieken".
Prof. Dr. B. Schrieke.
Het keizerrijk Annam en het koninkrijk Cam
bodja zijn protectoraten van Frankrijk en ma
ken o.a. met de kolonie Cochinchina deel uit
van het door een Gouverneur Generaal be
stuurde Fransche Indochina. Het tot Annam
behoorende Tonkin is tot een afzonderlijk
„protectorsaat" verklaard, waarvan de Fran
sche resident superieur optreedt als „onder
koning van Annam". Waar dus, economisch
gesproken, de lijnen tusschen koloniën en vele
„onafhankelijke" staten vervagen en tevens
verschillende zelfstandige staten uit koloniën
zijn voortgekomen, is het daar wel juist om
den momenteelen status als uitgangspunt te
nemen en de eigenlijk gezegde „koloniën" als
een afzonderlijke grootheid te beschouwen?
Immers, ook in de huidige, „koloniën" is nog
steeds een groei in politieken zin waarneem
baar! Reeds het economisch nationalisme van
de laatste decaden der 19e eeuw, dat zich aan
een wilde jacht naar koloniaal bezit overgaf,
en zijn materieele drijfveeren niet verbloem
de, werd niet geïnspireerd door louter econo
mische motieven. Een even reëel element daar
in, dat aan velen, die aan die koloniale ex
pansie medewerkten beziellngskracht gaf, was
een idealisme hetwelk eenerzijds voortkwam
uit een nationaal superioriteitsbewustzijn
waaraan de dragers het besef van de recht
matigheid van hun handelen ontleenden en
anderzijds gevoed werd door een cultureele
roeping om misstanden uit te roeien en de
zegeningen van eigen beschaving te brengen.
Vandaar het groote aandeel dat èn liberalen
èn Roomsch-Katholieke èn Protestantsche
zending in de koloniale expansie hebben ge
had.
Het besef van een cultureele en moreele
taak te vervullen is gegroeid; opvoeding van
de koloniale volkeren werd de rechtvaardiging
van het koloniaal bezit. Dit besef zag men na
den wereldoorlog belichaamd in het mandaten-
stelsel dat deze taak als een verplichting op
de mandaatmogendheid legde, terwijl de
„Permanente Mandatencommissie toezag, dat
die verplichting werd nagekomen. Hoe onvol
maakt de bevoegdheden van die Commissie
ook zijn, de door haar aangegeven richtlijnen
hebben niet nagelaten invloed te oefenen op
het beheer van koloniaal gebied buiten de
eigenlijke mandatensfeer. Maar ook afgezien
daarvan, kan men in de meeste „koloniën" in
den loop der laatste decenniën een groeiende
mate van medezeggingsschap in het beheer der
zaken des lands bij de inheemsche koloniale
bevolkingen (naar gelang van hun ontwikke-
lingstrap) onderkennen. Het Britsche mandaat
Irak (Mesopotamiëi werd tot een „onafhan-
kelijken" staat; het Fransche mandaat Syrië
is op den weg daarheen; sinds den oorlog ver
wierf Egypte geleidelijk zelfbeschikkingsrecht.
In verschillende Fransche koloniën kreeg
locale autonomie meer en meer inhoud en
beteekenis. In de staatsrechtelijke structuur
van Britsch-Indië hebben zich principieele
wijzigingen voltrokken. De Phillppijnen be
reiden zich voor op onafhankelijkheid. De re
geling van de inwendige aangelegenheden in
Nederlandsch Indië berust thans bij Gouver
neur Generaal en Volksraad.
Daarom, houdt men rekening met de wer
kelijkheid dan geeft de term „kolonie" geen
houvast meer: men ziet „onafhankelijke" sta
ten. die in wezen ..koloniën" zijn: staten zelfs,
waar vreemde douane- en politiefuncties uit
oefenen. regeeringen afzetten of instellen. Aan
den anderen kant ziet men koloniën alle mo
gelijke vormen aannemen en zich tot zelf
standige staten ontwikkelen. Noch van een
historisch, noch van een economisch stand
punt kan men de „koloniën" als een afzon
derlijke grootheid isoieeren en als een speciale
quaestie trachten te behandelen en af te
doen.