Het Koloniale Vraagstuk Een Hondenleven Veel tegenstand tegen rijtijden-ontwerp. DONDERDAG 5 NOVEMBER 1936 HAARLE M'S DAGBLAD uit het Dagboek van een Teckel, den Baas toegeblaft. Hoe hoog alles is. Wij teckels zijn een bizonder kortpootig ras. Daar bestaan natuurlijk redenen voor. Hoe zouden wij de dassengrrr!in hun holen kunnen achtervolgen als onze lichaams bouw er niet op berekend was? En als wij het niet deden, wie zou dat nuttige werk dan op zich nemen? Ik zie die arme Pekineezen het zaakje al opknappenhaha! Of de Dandie Dinmont van de oude freule-twee-straten- verder. Of de Malteser leeuwtjes! Neen. er zouden geen gegadigden voor holen meer zijn, als alle teckelpooten plotseling een halven meter aangroeiden. De dassen en de konijnen (waarmee de aanverwante familie der „Ka- ninchenteckel" zich inlaat) zouden een al te „onbezorgd" bestaan krijgen.. Maar de laagpootigheid heeft ook haar na- deelen. Zij wordt door onze aanmerkelijke lichaamslengte niet voldoende vergoed. Eiken dag, elk uur heb ik er last van dat alles zoo hoog is. Jullie menschen kunt je dat natuur lijk moeilijk indenken, maar probeer het eens! Probeer jè een laag tuinhekje eens voor te stellen als een hooge schutting, met de knop ergens bovenaan, waar je tienmaal naar springt zonder 'm los te la-ij gen! Zie een stoel zitting maar eens op driemaal je eigen hoogte! Alleen dat jongetje Nils Holgersson, dat voor straf een kabouter werd, schijnt „als mensch" zooiets ondervonden te hebben en in het boek staat, dat hij het verschrikkelijk vond. Dan de vensterbank. Daar kijk ik naar omhoog als een mensch naar de dakgoot van zijn huis, en als ze er niet een stoel bij zetten zoodat ik eerst op de zitting, dan op de rugleuning en vandaar in de vensterbank kan springen is er geen kans op wat uitzicht. Of ze moeten mij in mijn nekvel pakken om mij in het raam te zetten.... tusschen twee haakjes gezegd: de eenige goede manier van optillen, maar som mige dames vinden die „zoo griezelig" en pakken ons zoo verkeerd aan dat het soms ge meen pijn doet. De Schnauzer Polly en de Bouvier vinden den mensch niet zoo geweldig groot. Ik wel. Ik vind hem een reus. En de Bouvier is voor mij net zoo groot als de olifant voor den mensch. Ik heb nooit een olifant gezien, maar de kleine jongen heeft er mij van verteld en toen het uit was blafte ik; „Natuurlijk! De Bouvier!" Ik kan mij namelijk wèl in zulke dingen verplaatsen. Misschien komt het door dat wij honden zooveel vrijen tijd hebben en doordat vooral het Ras der Teckels zoo gaarne peinst over de wonderen des levens. Onlangs was Bob, de kleine jongen, zelf op het idéé gekomen dat die laagpootigheid wel eens hinderlijk voor mij moest zijn. Hij had een vriendje op bezoek en dat zei: „Kijk die Tom nou 'es! Je kunt haast niet zien of hij ligt of staat". Ongelukkigerwijze wil Bob. als hem iets in valt, er altijd dadelijk gevolg aan geven. Hij is verschrikkelijk actief: nog actiever dan ik zelf. Dus zei hij eerst: „Het moet toch lastig voor Tom zijn, dat hij zoo laag is," en daarna: „We zullen hem hooger maken". Ik probeerde de pooten te nemen, maar de vestibuledeur fen de keukendeur waren allebei dicht, zoodat ze mij in de gang grepen. Daarna haalden ze vier latjes, zaagden stukken af tot ze gelijk waren en probeerden die aan mijn pooten vast te binden. Het lukte na lang tobben, want ik verzette mij als een leeuw, maar je kunt kleine jongens niet bijten en daarom moésten ze het wel winnen. Tenslotte stond ik op vier stelten en ze probeerden met een koekje, mij tot loopen te verlokken. Maar ik ben geen steltlooper en bleef letterlijk stok stijf staan. Toen kwam de Vrouw en gaf Bob straf, hetgeen mij voor hém speet, maar er moet toch ook een grens aan onze spelletjes wezen, en daar was-ie overheen. Tot troost zette het vriendje mij later op een muurtje van het tuinhek, waar je werkelijk een prach tig uitzicht hebt. Ontvluchting uit marechaussee kazerne. Pleger van roofoverval te Kloosterzande ontsnapt, maar weer gegrepen. In den nacht van Dinsdag op Woensdag heeft de dader van den roofoverval in Kloos terzande. B. P.. kans gezien uit de cel van de marechaussee-kazerne te Groenendijk (gemente Hontenisse) te ontvluchten. Zijn vrijheid is echter van kortstondigen duur ge weest, want hij is Woensdag reeds in Gent (België) gearresteerd. Andere verdachte vrijgelaten. De verdachte J. H. Langenkamp,, wiens opsporing en aanhouding was verzocht en die zich Dinsdag te Oosterhout bij de politie had gemeld, en naar Kloosterzande was overgebracht, is Woensdagmiddag, na in de kazerne te Groenendijk te zijn verhoord, op vrije voeten gesteld. Alleen bleek het ook al weer te hoog om eraf te springen, en toen het mij begon te ver velen, omdat zoowel de postbode als de kran tenbezorger langs waren gekomen zonder dat ik had kunnen doen alsof ik in hun broeks pijpen zou bijten, was er niemand om mfj eraf te halen. Ik zat er dus tot de Baas thuiskwam en was er toen heelemaal slaperig van ge worden. „Kerel, je lijkt wel je eigen monu ment", zei hij. „Misschien zal hier nog wel eens je standbeeld nee: zitbeeld op komen, als je dood bent. Want op den duur moeten we allemaal dood, Tom! Niks aan te doen. Jij ook!" Ik kreunde. Het is natuurlijk waar, en mij welbekend, maar ze moeten er mij niet over praten. „Dan zullen ze je natuurlijk uitbeelden met je kop naar het huis gewend", zei de Baas. „Als symbool, zie je! Symbool van de teckelsche waakzaamheid". Nu, ik had pas een uur op dat hooge stuk steen gezeten en het idéé er voorgoed op te troonen, en dan nog zelf van steen te wezen ook, lokte mij heelemaal niet aan. „De lagen zullen de hoogen zijn", grinnikte de Baas nog. Ik heb hem weemoedig aangekeken. Laat mij maar liever laag WIELRIJDSTER DOOR AUTO GEGREPEN EN GEDOOD. Op den Lekdijk nabij Lekker kerk heeft Woensdagmiddag een ernstig ongeluk plaats gehad, waarbij de dertigjarige mevrouw de Lange van haar fiets werd geslingerd, van den dijk viel en op slag werd gedood. Mevr. de Lange fietste met haar echtgenoot naar Bergambacht en werd op den Lekdijk aan gereden door een vrachtauto uit Schoonho ven. Zij werd van de fiets geslingerd en rolde van den dijk af. De vrouw was op slag dood. (Adv. Ingez. Med.) Vrijwillige Burgerwacht. Mr. Heerkens Thijssen tijdelijk voorzitter. HAARLEM Donderdag. Zooals bekend, is mr. J. A. Vaillant ver leden jaar in de algemeene vergadering van de Burgerwacht gekozen tot voorzitter. Thans heeft mr. Vaillant zich gedwon gen gezien wegens gezondheidsredenen voor deze functie te bedanken. Naar wij vernemen heeft mr. J. N. J. E. Heerkens Thijssen het tijdelijk voorzitter schap op zich genomen. EERSTE KAMER. Te uitgebreide delegatie aan de uitvoerende macht? Mechanisatie Sigarenindustrie goedgekeurd. PERSONALIA De heer F. B M G. Jantzen, te Haarlem, is aan de Leidsche Universiteit geslaagd voor het candidaatsexamen rechtsgeleerdheid. DEN HAAG Woensdag. Eerst een vrij gemoedelijke gedachtenwisse- ling over het vraagstuk der rationalisatie in verband met werkloosheid, en tevens over het wetsontwerp dat tot 1 Januari 1939 als regel verbiedt in sigarenfabrieken nieuwe machines te plaatsen en te hebben na wat er reeds was op 26 Mei van dit jaar. De R.K. senator Andriessen zette het debat in met een rede, waarvoor hem Minister Gelissen een pluim op den hoed stak. doch die toch beter op haar plaats geweest ware in een wetenschappelijk genootschap. De heer Andriessen onthaalde zijn gehoor o.a. op allerlei theoretische uiteenzettingen toen hij zich geroepen achtte kenbaar te ma ken, waaraan hij vond, dat het aanhangige voorstel praktisch slechts geringe, in beginsel daarentegen wel bijzondere beteekenis had. Zijn hart klopte evenals dat van den s.d. De la Bella warm voor een verder doorgevoer de bedrijfsorganisatie, terwijl deze beide hee- ren elkaar trouwens ook vonden in hun kri tiek, dat het wetsontwerp niet ver genoeg ging en in hun opvatting omtrent het nut van verkorting van den werktijd als goed middel om de werkloosheidsgevolgen van rationalisa tie op te heffen. Mr. Knottenbelt (lib.) zette nog eens uiteen, dat de voorstelling van zaken als zou den de liberalen nooit iets van imgirijpen der overheid in het bedrijfswezen willen weten, niet juist is. Wel ec'hiter meenen deze senator en zijn politieke vrienden, dat er voor derge lijk ingrijpen overwegende redenen, van maat schappelijk belang aanwezig moeten zijn. In het onderhavige geval beriep de Regeering zich op hei. feit, dat het maatschappelijk be lang thans in de sigarenindustrie maatregelen eischt tegen de snel toenemende werkloosheid. Of de beperking der mechanisatie inder daad in deze tak van nijverheid het gehoopte resultaat zal opleveren scheen, aldus de libe rale woordvoerder, nog niet zoo zeker. Maar nu de wet slechts tot 1 Januari 1939 zal wer ken en zij ook verder allerlei bepalingen bevat, die het vertrouwen kunnen schenken, dat er geen al te erge ongelukken door deze regeling zullen worden veroorzaakt was Mr. Knotten belt (met zijn fractie i bereid voor te stem men. Al betreurde hij het, dat de Minister in de Tweede Kamer voor de verleiding bezwe ken is, toen hij zich niet verzette tegen het amendement-v. d. Waerden (s.d.) waardoor de bedrijfsraad waarin nota bene tal van sigarenfabrikanten, vooral uit het Noorden, niet gezeten zijn ingeschakeld is om te ad- viseeren over het verleenen van een vergun ning om eventueel nog wèl een nieuwe machine te mogen neerzetten. De nat. soc. Graaf d'Ansembourg be toogde, dat voor een bewindsman, die de or deningsgedachte zoozeer aanhangt als Minis ter Gelissen, het nu wel een ideaal-oogenblik vas geweest om ordenend op te treden. Maar neen, het thans in behandeling zijnde voor stel vond spreker onbevredigend „lapwerk", wat hem overigens niet. verbaasde aangezien, volgens hem, dit kabinet meermalen handelt zonder te steunen op een vastomlijnd plan. Deze afgevaardigde kreeg van den Minister o.m. te hooren, dat de minister voor ons land niets wilde weten van het kunstmatig Duit- sche gedoe van 'n „gesloten huishouding" en dat de heer d'Ansembourg er bepaald naast was als hij meende dat het in de bedrijven nog steeds slecht gaat. De gepubliceerde cijfers wijzen de laatste maanden juist op het tegen deel, althans in verschillende ondernemingen. Aldus Prof. Gelissen, die ook van een optimis- tischen kijk op onzen inderdaad vooruitgang vertoonende betalingsbalans blijk gaf. Tegenover de heeren Andriessen en d- 'a Bella voerde de Minister aan, dat het - ontwerp wel degelijk ver genoeg gaat, aa..ge zien het juist den Minister volkomen de ge legenheid biedt om naar omstandigheden te handelen. Zeker, er zijn nog andere middelen denkbaar om het bedrijf gezond te maken, maar die doen hier bij dit ontwerp niet ter zake. Door mechanisatie wordt in het productie proces zoo betoogde de Minister de ka pitaalsfactor op dn duur groot-er dan de loonfactor en aangezien het, bedrijf op die manier minder soepel wordt ligt. bij de weten schap omtrent risico's die hieruit kunnen voortvloeien, daarin meteen een natuurlijke rem voor 't bedrijf om niet al te ver door te mechaniseeren. Wat de maatschappelijke gevolgen van toenemende rationalisatie en mechanisatie aangaat, bleek Excellentie Gelissen niet te gelooven in de leer, dat degenen die in het eene bedrijf worden weg-gerationaliseerd toch weer elders werk zullen vinden, doordat als vrucht van de rationalisatie .tenslotte stij ging van koopkracht ontstaat en daarmee de mogelijkheid tot opvoering van de pro ductie van andere bedrijven. Rationalisatie moge tot verlaging van den kostprijs leiden, baat vindt de mensch hierbij niet als hij datgene wat hij voor 't product minder moet betalen, weer moet uitgeven voor steun aan weg-gerationaliseerden. Erkennend, dat verkorting van werktijd niet kan opleveren naar de mate. waarin de machine in het bedrijf doordringt, wees de Minister er op dat ten onzent aan een der- gelijken maatregel riiet te denken valt, zoo lang anderen niet hetzelfde doen. Uit 'sministers rede zij voorts nog opge- teekend. dat hij zich wel voorstander van or dening noemde, doch tevens betoogde, dat hij geen „maniak" op dit gebied is. Ook de minister van Sociale Zaken. Mr. SI i n g e n b e r g, voerde nog het woord. Van hem vernam men. dat het denkbeeld om een wachtgeldfonds in te stellen voor slachtof fers van mechanisatie moeilijk te verwezen lijken valt. In elk geval beteekent het weer het opleggen van nieuwe lasten aan de be drijven en dat dient vermeden te worden. Over de mogelijkheid eener goede regeling in verband met de vervanging van oudere ar beiders door jongens en meisjes wil de mi nister zijn gedachten nog wel eens laten gaan na hieromtrent ook den Hoogen Raad van Arbeid gehoord te hebben. Zonder hoof delijke stemming ging het wetsontwerp on der 's Presidenten hamer door; eerst toen bedacht de heer d'Ansembourg blijkbaar, dat hij had willen tegenstemmen, maar het oogenblik om dat kenbaar te maken had hij laten voorbijgaan. Na de koffie hadden minister Slingenberg en zijn ambtgenoot van Waterstaat v. Lidth de Jeude een reeks van aanvallen te door staan op het wetsontwerp i.z. het tegengaan van oververmoeidheid van chauffeurs. Om strijd verklaarden de heeren Ter Haar (c.-h.), Mr. Jansen de Limp ens (r.-k.). Mr. Kropman (r.-k.). Mr. v. Asch van Wijk (a.-r.) en de heer v. Citters (a.-r.ï. dat zij er natuurlijk alles voor voel den den werktijd van chauffeurs te beper ken. Maar dat kon veel beter door middel van de Arbeidswet, terwijl hier thans een wetsvoorstel aan de orde was. dat alleen den regel van een maximaal IC-urigen werkdag en een 55-urige werkweek, alsmede een be denkelijke afwijking aldus b.v. de heer Jansen de Limpens van ons strafrecht bevatte aangezien deze wet de plicht tot bekentenis en getuigen tegen zichzelf schept!terwijl eigenlijk al het overige aan de uitvoerende macht wordt overgelaten De heer Mol tm aker (s.-d.). die vond dat het ontwerp niet ver genoeg ging. was al evenmin als de andere sprekers geest driftig over 't feit. dat de Regeering ook de heerrijders onder de regeling wil laten val len. Mr. Droogleever Fortuyn (lib.) zou gaarne van de heeren ministers vernemen of zij bij de uitvoeringsregeling voor de noodige differentiatie en verder voor ver schil in tempo t.o.v. invoering van de ver schillende onderdeeien der wet zorg zullen dragen. Zeer scherp trok de heer v. Citters (a.-r.) ook van leer tegen heel het eveneens oa. door Mr. Kropman ten zeerste gelaakte systeem van ..machtigings-wetgeving" waar van dit ontwerp een z.i. verwerpelijk voor beeld was. Op deze manier krijgen we ge woon een ..besluiten-regeering" en stellen de Staten-Generaal zich onder de voogdij van eèn of meer ministers. Spr. herinnerde aan de wijze woorden. Dinsdagavond door minister v Schaik ge sproken voor de Kamer z.h.st. het voorstel betreffende wettelijke regeling van de positie van handelsreizigers aannam. De minister van Justitie had 't toen over ..de Kamer die. de stroomingen des volks vertegenwoordi gend ook de ervaringen des levens heeft". Daarom moesten de KameVs met haar rijke ervaring zelf de regelingen treffen, die men nu eenvoudig aan de uitvoerende macht wil overlaten. Ministers zijn als bloemen. Zij hebben een kortstondig leven. Waar eens een roos gestaan heeft, kan straks een distel groeien. Welnu de heer v. Citters wenscht aan mi- nisterieele distels niet blindelings toe te vertrouwen, wat dit ontwerp daaraan zou overlaten. En met hem schenen heel wat andere heeren ook ernstige bezwaren van soortgelijken aard te koesteren Zoodat de heeren Slingenberg-v. Lidth de Jeude mor gen een vrij lastige duo-rit zullen hebben af te leggen! E. v. R. door Prof. Dr. B. Schrieke. Economisch-historische achtergrond. In de allerlaatste jaren is het Koloniale Vraagstuk plotseling weer actueel geworden. Italië, Duitschland en Japan stellen met na druk eischen van expansie. De stabilisatie, die het Vredesverdrag van Versailles beoogd had te brengen, is verbroken. Europa is in rep en roer. Met bezorgdheid vraagt men zich af of een nieuwe wereldoorlog op til is. Bij velen echter is de wenscht tot een vreedzame oplossing van de tallooze problemen, die Europa verscheuren, sterk. Men zint op de mogelijkheid ook van de afwikkeling van de Koloniale kwestie op vredelievende wijze. Om den toestand niet nog gecompliceerder te maken dan hij al is, wil men het Koloniale Vraagstuk isoleeren en tot de eigenlijk ge zegde „koloniën" terugbrengen. Is dat mo gelijk, is dat juist? Het Koloniale Vraagstuk heeft zijn ups en downs gekend in den loop der eeuwen. Het gouden tijdperk was. toen Engelschen, Hol landers, Franschen, Denen en zelfs Pruisen het voorbeeld van Spanjaarden en Portu- geezen volgden, nieuwe werelden ontdekten, onbekende veroverden en koloniën stichtten. Koloniën beteekenden in die dagen rijkdom. De handel in koloniale producten bloeide. In de tweede helft van de 18e eeuw werd dat echter anders. De handel werd minder winst gevend; de concurrentie leidde tot overpro ductie; monopolies werden verbroken; kolo niaal beheer leed onder corruptie; koloniale oorlogen en koloniale defensie kostten schat ten en de Engelsche koloniën in Noord- Am erika bevochten hun vrijheid. Dit laatste voorbeeld volgden in de eerste helft van de 19e eeuw de meeste Spaansche en Portu- geesche koloniën in Zuid- en Midden-Ameri- ka. Er kwam een kentering in de stemming ten aanzien van de koloniën. Leidende gees ten als Adam Smith. James Mill en Jeromy Bentham spraken zich openlijk tegen het be zit van koloniën uit. Het Engelsche parle ment verklaarde zich tegen verdere uitbrei ding van het koloniaal bezit. Zelfs de la tere Britsche imperialist Disraeli voorzag, berustend, de onafhankelijkheid van Ca nada, dat hij aan zijn lot wilde overlaten, en ook overigens bepleitte hij beperking van verplichtingen. Engeland weigerde niet ééns, maar herhaalde malen aangeboden protec toraten in verschillende werelddeelen. Het zelfde deed Duitschland onder Bismarck, die tot pl.m. 1878 wars was van alle koloniale expansie. In Frankrijk kostte de eerste expe ditie naar Tunis aan Jules Ferry zijn mi nisterzetel. Het oude mercantilisme behoorde tot het verleden, het was de era van den Vrijhandel. De Engelsche industrie was vóór alle andere tot ontwikkeling gekomen. Over al kon zij haar producten afzetten; waarom was 't dan noodig om uitgaven te doen voor koloniën, wanneer men ook zonder deze van den bloei zijner handelsbetrekkingen was verzekerd? Vandaar dat alle groote voorvech ters van free trade: John Bright, Richard Cobden, Gladstone enz. in koloniën meer een last dan een voordeel zagen. Het getij keerde, toen het economisch na tionalisme zijn intree deed. In de Vereenigde Staten in Duitschland. in Rusland en in Frankrijk waren jonge in dustrieën ontstaan die om bescherming te gen haar oudere (Britsche) zuster vroegen. De Ver. Staten gaven het voorbeeld door nog gedurende den Burgeroorlog (18611865) protectioneele tarieven in te stellen; de an dere genoemde landen volgden. Behalve om protectie voor hun ontluikende nijverheid was het hun te doen om afzetgebieden, waar in zij, door ze onder hun gezag of invloed te brengen, zich een bevooi-rechte positie kon den verzekeren. Dat waren o.m. de koloniën, maar wij doen goed ons thans reeds te reali- seeren. dat dergelijke gebieden zich niet tot de eigenlijk gezegde koloniën beperken. Waar toch begint het begrip „kolonie" en waar eindigt het? De Britsche koloniën op de Oostkust van Noord-Amerika constitueer den zich na den Vrijheidsoorlog als de Ver Staten en waren sedert dien een onafhan kelijke staat in politieken zin. doch, econo misch beschouwd, bleven zij tot diep in de 19e eeuw een „kolonie" van West-Europa. Zij waren een immigratiegebied voor kolo nisten, die er zich ieder jaar bij honderddui zenden kwamen vestigen; ze leverden de grondstoffen voor ae Europeesche industrieele naties; ze waren geliefd beleggingsveld voor Europeesch kapitaal; ze waren het afzetge bied voor de Europeesche nijverheidsproduc ten. Het zelfde kan tot op den huidigen da< gezegd worden van verschillende Zuid-Ameri- kaansche en Midden-Amerikaansche republie ken, die al een eeuw lang politiek „onafhan kelijke" staten zijn. Nadat sedert pl.m. 1876 de nieuwe belang stelling voor koloniaal bezit in West-Europa was ontwaakt ontwikkelde zich een ware wed ijver onder de mogendheden om brokken van Afrika te bemachtigen, maar in een anderen vorm openbaarden zich diezelfde drang en wed ijver ten aanzien van Zuid-Amerika. Dat dit werelddeel niet evenals Afrika onder de mo gendheden werd verdeeld, moet in de eerste plaats worden toegeschreven aan de Monroe leer, waardoor de Ver. Staten aan de Europee sche naties een halt toeriepen. Het lot van Afrika scheen ook China te bedreigen, maar hier was het de overgroote naijver, tusschen de Europeesche machten, die China in de ge legenheid stelde den een tegen den ander uit te spelen, zoodat men met concessies en in vloedsferen genoegen moest nemen. Op het Turksche rijk van vóór den wereldoorlog wer den beide methoden toegepast: brokstukken werden ervan afgesneden: Tunis werd een Fransch protectoraat: Tripolis en Cyrenaika een Italiaansche Kolonie onder den naam van Libia; Egypte kwam practisch onder Britsch- oppergezag: Klein-Azië werd het object van onderhandelingen over „invloedssferen". Per- zië. Afghanistan, Tibet en Siam ondergingen ieder weer op andere wijze den invloed van den 19en eeuwschen drang tot expansie. Spanje verloor Cuba, Portorico en de Philip-; pijnen aan de Ver. Staten; Cuba werd een „onafhankelijke" staat, maar de Amerikaan- sche marine had er een vlootbasis en Ameri- kaansche mariniers stellen er herhaaldelijk „orde op zaken". Hetzelfde geschiedde in Haiti en Nigaragua. De onafhankelijke staat Uru guay kwam onder Britschen invloed tot stand, de republiek Panama dankte haar ontstaan aan de Ver. Staten: buitenlandsch kapitaal en de opeenvolgende Amerikaansche regeeringen hadden de hand in de revoluties van Mexico. En zoo kunnen wij doorgaan, doch voldoende schijnt thans wel aangetoond dat, historisch en economisch gesproken, het begrip „kolo nie" niet bij de eigenlijk gezegde kolonies op houdt. Waar begint het en waar eindigt het? Australië, Tasmanië en Nieuw Zeeland waren oorspronkelijk „koloniën": het zijn vesti- gingsgebieden geworden van Europeanen; de oorspronkelijke bevolking is grootendeels uit geroeid. Als dominions zijn zij nu zelfstandige onderdeeien van het Britsche wereldrijk. De Ver. Staten gaan er prat op vrijwel geen eigenlijk gezegde „koloniale oorlogen" te heb ben gevoerd, maar bij de „expansie naar het Westen" en de „verovering van het continent" hebben de Amerikaansche kolonisten zich niet om leven en eigendom der Indianen bekom merd: ze hebben precies hetzelfde gedaan als de Engelschen in Australië en Nw. Zeeland. De wijze, waarop Texas en later Arizona, Nw. Mexico en Californië aan Mexico zijn afhan dig gemaakt, onderscheidt zich in geen enkel opzicht van de klassieke koloniale praktijk. Lousiana is van Frankrijk, Florida van Spanje gekocht zooals later de Virgineilanden van De nemarken. Nu zijn Texas, Arizona, New- Mexico. Californië, Lousiana en Florida alle staten van de Unie; zij vormen geen deel van het „koloniale Vraagstuk" meer evenmin als de „onafhankelijke" staten, wier onafhanke lijkheid zoover gaat als hun economische structuur toelaat. Duitschland koloniseerde Polen en het Szaristische Rusland vond in Si berië het terrein voor zijn koloniale expansie. Dezelfde imperialistische politiek past nu de U. S. S. R. onder eetr anderen naam toe. Van de randstaten maakt zij „Sovjet republieken". Prof. Dr. B. Schrieke. Het keizerrijk Annam en het koninkrijk Cam bodja zijn protectoraten van Frankrijk en ma ken o.a. met de kolonie Cochinchina deel uit van het door een Gouverneur Generaal be stuurde Fransche Indochina. Het tot Annam behoorende Tonkin is tot een afzonderlijk „protectorsaat" verklaard, waarvan de Fran sche resident superieur optreedt als „onder koning van Annam". Waar dus, economisch gesproken, de lijnen tusschen koloniën en vele „onafhankelijke" staten vervagen en tevens verschillende zelfstandige staten uit koloniën zijn voortgekomen, is het daar wel juist om den momenteelen status als uitgangspunt te nemen en de eigenlijk gezegde „koloniën" als een afzonderlijke grootheid te beschouwen? Immers, ook in de huidige, „koloniën" is nog steeds een groei in politieken zin waarneem baar! Reeds het economisch nationalisme van de laatste decaden der 19e eeuw, dat zich aan een wilde jacht naar koloniaal bezit overgaf, en zijn materieele drijfveeren niet verbloem de, werd niet geïnspireerd door louter econo mische motieven. Een even reëel element daar in, dat aan velen, die aan die koloniale ex pansie medewerkten beziellngskracht gaf, was een idealisme hetwelk eenerzijds voortkwam uit een nationaal superioriteitsbewustzijn waaraan de dragers het besef van de recht matigheid van hun handelen ontleenden en anderzijds gevoed werd door een cultureele roeping om misstanden uit te roeien en de zegeningen van eigen beschaving te brengen. Vandaar het groote aandeel dat èn liberalen èn Roomsch-Katholieke èn Protestantsche zending in de koloniale expansie hebben ge had. Het besef van een cultureele en moreele taak te vervullen is gegroeid; opvoeding van de koloniale volkeren werd de rechtvaardiging van het koloniaal bezit. Dit besef zag men na den wereldoorlog belichaamd in het mandaten- stelsel dat deze taak als een verplichting op de mandaatmogendheid legde, terwijl de „Permanente Mandatencommissie toezag, dat die verplichting werd nagekomen. Hoe onvol maakt de bevoegdheden van die Commissie ook zijn, de door haar aangegeven richtlijnen hebben niet nagelaten invloed te oefenen op het beheer van koloniaal gebied buiten de eigenlijke mandatensfeer. Maar ook afgezien daarvan, kan men in de meeste „koloniën" in den loop der laatste decenniën een groeiende mate van medezeggingsschap in het beheer der zaken des lands bij de inheemsche koloniale bevolkingen (naar gelang van hun ontwikke- lingstrap) onderkennen. Het Britsche mandaat Irak (Mesopotamiëi werd tot een „onafhan- kelijken" staat; het Fransche mandaat Syrië is op den weg daarheen; sinds den oorlog ver wierf Egypte geleidelijk zelfbeschikkingsrecht. In verschillende Fransche koloniën kreeg locale autonomie meer en meer inhoud en beteekenis. In de staatsrechtelijke structuur van Britsch-Indië hebben zich principieele wijzigingen voltrokken. De Phillppijnen be reiden zich voor op onafhankelijkheid. De re geling van de inwendige aangelegenheden in Nederlandsch Indië berust thans bij Gouver neur Generaal en Volksraad. Daarom, houdt men rekening met de wer kelijkheid dan geeft de term „kolonie" geen houvast meer: men ziet „onafhankelijke" sta ten. die in wezen ..koloniën" zijn: staten zelfs, waar vreemde douane- en politiefuncties uit oefenen. regeeringen afzetten of instellen. Aan den anderen kant ziet men koloniën alle mo gelijke vormen aannemen en zich tot zelf standige staten ontwikkelen. Noch van een historisch, noch van een economisch stand punt kan men de „koloniën" als een afzon derlijke grootheid isoieeren en als een speciale quaestie trachten te behandelen en af te doen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 5