VRITDAG 13 NOVEMBER 1936 H A A R L E M'S DAGBLAD AAN ALLEN! Op een van de regenachtige dagen van de vorige week ben ik op een middag naar Am sterdam geweest en heb daar een tentoonstel ling bezocht en wel een tentoonstelling van telefoontoestellen. Waarom die tentoonstel ling daar gehouden werd? Omdat de Amster- damsche gemeentelijke telefoon daar 40 jaar bestaat. De telefoon kennen we al langer dan 40 jaar doch ook weer niet zoo heel veel lan ger, want pas in 1875 en wel den 12den Juni van dat jaar werd ze uitgevonden. Het was Alexander Graham Bell, die toen in Boston in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika voor 't eerst door een toestel sprak en zijn stem aan 't andere eind van de draad ge hoord werd door zijn helper Thomas Watson, een bediende van de instrumentmakerij van de universiteit te Boston. Bell had al maan den zitten werken aan zijn toestel, dat hij wilde noemen „een harmonische telegraaf" maar 't wilde niet lukken. Telkens als hij meende, dat hij 't gevonden had, bleek dat zijn toestel niet aan de verwachting beant woordde. Tot hij zeer onverwachts en eigen lijk door een ongelukje met een draad van- zijn toestel, zijn pogingen met gunstigen uitslag zag bekroond. Zijn stem, de mensche- lijke stem, werd nog wel zwak maar toch dui delijk overgebracht van de kelderverdieping naar de hoogste verdieping in het huis dat hij te Boston bewoonde. Met zorg werd er nu gewerkt om de uitvinding te verbeteren en in 1876 vertoonde Bell zijn toestel, dat den naam gekregen had van telefoon of verspre ker, op de wereldtentoonstelling te Chicago. Talloos waren de menschen, die het toestel zagen gebruiken, die meenden dat er tooverij bij in 't spel was, maar wanneer ze zelf door 't toestel mochten spreken, begrepen ze wel dat dit niet het geval was. Maar wonderlijk was het. Verbeeld je het toestel bestond uit twee houten kokers, van ongeveer 2 d.m. lengte, verbonden door 2 lange koperdraden. Voor de opening van eiken koker zat aan de binnenzij een dun ijzeren plaatje. Bij ge bruik van de telefoon namen nu 2 personen elk een koker, de een plaatste hem voor den mond de ander aan 't oor en ze gingen zoo ver van elkaar afstaan als de lengte der dra den toeliet, en wat de eerste door den koker zei, kon de tweede verstaan. De groote Edison die deze tentoonstelling bezocht zag natuur lijk het toestel ook en moest het natuur lijk ook eens probeer en en schafte zich een toestel aan. In 't gebruik bleek hem al gauw, dat het toestel voor'verbetering vatbaar was en het gelukte hem dan ook die aari te bren gen. Na hem zijn er nog talloos velen geweest die verbeteringen in het toestel hebben aan gebracht en het zijn juist al die veranderde en verbeterde toestellen, die je daar op die tentoonstelling te Amsterdam kunt zien. Bijna al die verbeteringen heeft Bell zelf nog beleefd, want eerst in 1934 is hij ge storven. In 1920 zeide hij te gelooven, dat er een tijd zou komen dat men over heel de wereld zou kunnen telefoneeren. Die hoop van Bell is nu zoo goed als werkelijkheid ge worden. Enkele uren voor zijn dood vernam hij nog dat het mogelijk was te telefoneeren tusschen Amerika en Japan. Hoe zou hij zich verheugd hebben in het feit, dat nu in 1936 er 35 millioen telefoontoestellen in gebruik zijn en dat men tegenwoordig telefoneeren kan met de menschen onverschillig waar ze zich bevinden te land, op zee of in de lucht. Geen uitvinding heeft in zoo'n betrekkelijk korten tijd een zoo hooge vlucht genomen als de telefoon. Stel je voor dat men door mid del van de telefoon op 't hoofdkantoor van de tram precies kan nagaan of het bepaalde aantal wagens dat op een lijn meet rijden, is uitgereden en niet alleen dit, maar ook waar op een of ander deel van de lijn stag natie is. Op 't oogenblik geldt dit, als ik 't goed begrepen heb, nog maar voor lijn 16, maar het is de bedoeling het voor het gan- sche tramnet aldus in te richten. En dan de brandweer. Op verschillende punten van de stad Amsterdam namelijk, staan z.g. brand melders. in 't geheel 398; bovendien staan er in verschillende gebouwen nog 110. Ingeval van brand heeft men slechts zoo'n melder in te drukken en onmiddellijk wordt de brand weer, tot welks omgeving het brandende perceel behoort, gewaarschuwd en rukt uit. Jammer, dat vaak zoo'n melder uit balda digheid wordt ingedrukt, zoodat de brand weer voor niets uitrukt en niet alleen dit. maar als er straks in den kring waartoe de brandweer behoort, werkelijk brand uitbreekt is de brandweer niet alleen niet bij de hand maar deze baldadigheid is dan vaak oorzaak dat het geheele perceel verbrandt, wat bij tijdige aanwezigheid niet had behoeven te gebeuren en ook dat de brand dikwijls men- schenlevens kost. Wat misschien wel de grootste uitvinding is, is het toestel voor het zoogenaamde telexverkeer. Door middel van de telefoongeleiding kunnen zakenmenschen hiermee schriftelijk van gedachten wisse len; is dus van verkeerd verstaan of verkeerd begrijpen geen sprake, men ziet het zwart op wit voor zich. Zoo worden op 't oogenblik van uit één bureau belangrijke krantenberichten naar 78i»dagbladen in ons land geseind. Haar lem's Dagblad is natuurlijk één van die 78. Ook waren daar te zien de draden en kabels die gebruikt worden. Ik heb ze daar gezien, die samengesteld waren uit 2 koperdraden, maar ook die uit 481 draden bestonden. Wat er ook heel duidelijk gedemonstreerd werd, was het tellen van de gesprekken, die iemand in den loop der maand gehouden heeft. Het is mij en ook anderen wel eens overkomen, dat ik dacht, als ik mijn telefoonrekening kreeg, hé, ik dacht niet, dat ik de vorige maand zooveel gesprekken gevoerd had. zou men bij de telefoon zich vergist hebben. Sinds mijn bezoek aan de tentoonstelling weet ik, dat vergissen uitgesloten is. Een vernuftig uitgevonden toestelletje geeft voor iedere abonnée precies het aantal gevoerde gesprek ken aan. Bij geen gehoor wordt niet geteld Hierboven zei ik, dat geen uitvinding in zoo'n korten tijd zich zoo snel ontwikkeld heeft Denk maar eens aan de eerste stoomboot en onze groote mailbooten. Deze ontwikkeling heeft 160 jaar geduurd en aan den eersten spoortrein en onze gemakkelijke diesels; tus schen deze beide ligt 100 jaar. W, B.—Z, hem was overkomen. Inasja's vader was vree- selijk verontwaardigd en Hamid kreeg de hand van zijn dochter. Toen zij getrouwd waren en Hamid het huis van haar vader kreeg, vaardigde hij het bevel uit, dat er tot op vier kilometer afstand van den tuin niet mocht worden gevischt en wanneer er veel visschen aan het waterop pervlak zouden verschijnen, moest hij ge waarschuwd worden, want dat zou een tee- ken zijn, dat de dzjinn weer naar een van zijn zoons was en de visschen dus niet kon voeden. Hij, Hamid zou dan iederen dag rijst in het water gooien. Zoo leefden Hamid en Inasja nog vele ja ren in geluk met elkaar en in vriendschap met den dzjinn van de zee. WIE BEN IK? Ja. wie ben ik nu met mijn grijnzende snuitje en witte voetzooltjes? Als je het weet maak je maar een 4-regelig gedichtje op me. Daarboven schrijf je als titel mijn naam. 6 Rubriekertjes. die het aardigste gedichtje op me maken, krijgen een verrassing. 1 De cember moet het werk worden ingestuurd. Denk om naam en leeftijd. MALLE DRIES. door W. B. Z. (16e vevolg.) HOOFDSTUK 8. Dl 't Ziekenhuis. Mevrouw Wützen en Mia, haar dochtertje lagen samen in het witte vertrek aan 't eind van de lange gang van 't groote Stads-Zie- kenhuis. De inwonende geneesheer had aan de zus ter opgedragen voor den nacht niemand meer bij deze twee patiënten toe te laten, Rust was het eenige geneesmiddel. Gelukkig waren er geen inwendige kneuzingen. Beiden had den wel is waar veel water binnen gekregen, maar ook dat kon volgens de doctoren weer in orde komen. Erger gevolgen hadden de schrik en de doorgestane angst. Mevrouw vooral had hooge koorts en in haar ijlen riep ze nog telkens om hulp. Mia was veel rustiger, hoewel armen en beenen vol vleeschwonden zaten, waarschijnlijk door de glasscherven. Dokter van den Oever had zoo juist nog getelefoneerd met de familie uit 't Boschhotel, dat Mia het naar omstan digheden vrij goed maakte. En dat hij het beste hoopte voor mevrouw Wützen. Hij zou nu nog even bij den heer de la Brêve kijken. De burgemeester mocht zijn zuster hier brengen. De toestand was echter nog kritiek. Terwijl dokter van den Oever aan 't telefo neeren is komt een zuster zeggen, dat juf frouw de la Brêve is gekomen. Dokter van den Oever haast zich naar de wachtkamer. Daar zit de burgemeestersfa milie met juffrouw Bref, die nu heel blij is, haar pijnlijk been op een stoel te kunnen steunen. „Ook dat nog," zegt de dokter medelijdend, als hij 't verhaal van de val heeft aangehoord Weet je wat hij zal doen? Er zijn hier rol stoelen. Daarop kan de juffrouw naar haar broer worden gereden. Hoe de toestand nu is? vraagt juffrouw Bref op angstigen toon. „De wonden zijn wel pijnlijk Maar dat is niet het ergste. Hij is zoo verward. Soms buiten bewustzijn. Dan heeft hij een leelijke snee in den hals vanwege een ijzeren ket tinkje, waaraan het meisje zich waarschijn lijk heeft vastgegrepen." „Zat het sleuteltje er nog aan?" vraagt Juffrouw Bref. En ze vervolgt „Het is 't sleu teltje van zijn geheime kastje." „.Om zijn verbonden hals draagt hij nu nog 't kettinkje. Niemand mocht 't van hem af nemen. Dan schreeuwde hij 't uit. Om hem rustig te houden, hebben wij de zaak maar zoo gelaten. Nu voelt hij telkens naar zijn sleuteltje. „Juffrouw de la Brève," zegt de dokter plotseling, „uw broer heeft zich als een held gedragen." „Dat heeft hij," herhaalt de burgemeester. De rolstoel wordt neergezet en een han dige verpleegster tilt juffrouw Bref in het voertuig. De reis is niet ver. Voor kamer 10 wordt al gauw stil gehouden. „Even vragen, of 't schikt." zegt de zuster en heel voorzichtig verdwijnt ze achter het scherm bij de half geopende deur. „Lotte! Lotte!! Lotte!!!" hoort juffrouw Bref roepen en ze doet pogingen om zich zelf uit de rolstoel te werken. Dat wa= de stem van Andries. Jaren geleden, toen hii uit de inrichting kwam. heeft hij ook zoo om haar geroepen Met diezelfde stem vol angst. Haar been was nu wel zoo pijnlijk, dat ze het haast niet op kon beuren. Daar kwam gelukkig de zuster terug. (Wordt vervolgd) VOOR EEN RECENDACJE door W. B.—Z. Hij kreeg echter niet veel tijd om hier lang over na te denken. Amkar, zoo heette de man. die door Inasja's vader was uitgekozen, kwam namelijk den volgenden dag logeeren. Daar hoorde hij. dat Inasja en den tuinman veel van elkander hielden. Hij beval toen aan zijn knechten, zonder dat Inasja's vader het wist, dat zij Hamid des nachts moesten overvallen vastbinden en in zee werpen. Hamid had geen slot op de deur van zijn hutje, zoodat de knechten van Amkar in den nacht gemakkelijk binnen konden dringen; zij bonden zijn handen en voeten vast en wierpen hem in zee nadat ze ook nog een groote, zware steen aan zijn voeten hadden gebonden. Hamid wist eerst niet goed, wat er gebeurde, maar toen hij begreep, wat ze met hem voor hadden, draaide hij snel den gouden ring driemaal om zijn vinger; hij kon dat nog net doen met zijn vastgebonden handen. Juist voordat hij met het water in aanraking kwam, had hij uitgeroepen: „Kom bij mij, o dzjinn van de zee!'' Hij zonk snel naar de diepte. Toen hij de bodem der zee bereikte, zag Hamid den dzjinn voor zich staan, die hem snel bevrijdde van de touwen en hem 'n kleine vrucht te eten gaf waardoor hij onder water gewoon kon praten en ademhalen. „Ik hoorde je stem mijn vriend", sprak de dzjinn. „Welke booze menschen hebben jou in zee gegooid?" Hamid vertelde hem het heele verhaal. De dzjinn dacht even na en zeide. „Had mij maar meteen verteld, dat je zooveel van Inasja hield en veel geld moest hebben om met haar te mogen trouwen. Ik ben zoo vreeselijk rijk, wel millioen maal zoo rijk als Inasja's vader en heb toch niet veel aan mijn rijkdom. Ik zal jou tien maal zoo rijk als haar vader maken. Kom maar met me mee, dan zal ik je wat verder op de kust weer aan land brengen. Daarna zal ik wat van mijn schatten laten halen." Vier kilometers verder van de plaats, waar de tuin van Inasja's vader aan de zee grens de, bracht de dzjinn Hamid weer op het strand, daarna verdween hij weer onder water en even later zag Hamid een lange rij vis schen, die allemaal goud en paarlen en dia manten in hun mond droegen. Even later kwam de dzjinn ook. Hij stapte op het strand stampte vijf maal met zijn rechtervoet op den grond en zie daar verschenen duizend dienaren in de schitterendste kleeren. Daarna stampte hij drie keer op den grond met zijn linkervoet en daar zag Hamid voor zijn verbaasde oogen achthonderd, mooi op getuigde paarden en vijfhonderd ezels, als uit den grond omhoogrijzen. De ezels waren beladen met vele balen mooie stoffen en groote pakken graansoorten. De dzjinn zocht een mooi gouden kleed uit en liet dat Hamid aantrekken. Daarna gaf hij hem een groot, glanzend wit paard en zeide tot hem: „Zie vriend, dit is alles voor jou; deze duizend die naren zullen je trouw dienen. Ga met hen en met al de dieren en sieraden en stoffen naar Inasja's vader en vertel hem, dat Amkar jou in zee heeft laten gooien. Bovendien zul je veel rijker zijn dan Amkar, dus zul je met Inasja mogen trouwen. Denk niet, mijn vriend,, dat je mij eeuwig dankbaar moet zijn, omdat ik je zooveel rijkdom geef. Ik heb immers zooveel,.dat ik het in het geheel niet zal missen. Een ander geval was het, toen jij mijn vischjes zooveel rijst gaf, want dat kon je eigenlijk niet missen. Ik wensch je het beste en hoop, dat je zoo goed en vriendelijk zult blijven, ook wanneer je rijk bent. Ga in •vrede, mijn vriend." Zij groetten elkaar vriendelijk en Hamid ging naar het groote huis van Inasja's vader. Toen hij daar aankwam, wisten de men schen niet wat ze zagen. Iedereen dacht: „Wie zou die rijke man wel zijn? Kijk toch eens, wat een goud en parels en stoffen hij bij zich heeft De eenige, die hem direct herkende was Inasja, die dadelijk tegen haar vader zeide: „Dat is Hamid," en ja, toen haar vader goed keek, herkende hij hem ook. Hij verwelkom de hem met al de ceremonies, welke men ver schuldigd is aan een rijken gast. Amkar was dien dag juist op jacht gegaan en was dus niet aanwezig, Hamid vertelde toen alles wat Over een maand is het Sinterklaas en daar om zullen we hier een cadeautje bespreken, dat iedereen graag zal ontvangen en dat niet moeilijk te maken is. Hierbij zien jullie dan hoe ,1e een aardige portemonnaie kunt vervaardigen. Waar schijnlijk heb je in je lappendoos nog wel een aardig lapje goed en een stukje mooie zijde, dat is overgebleven van een jurk. Deze lapjes moeten 30 centimeter lang en 10 een- timer breed zijn. De portemonnaie bestaat uit twee deelen: het stuk ABCDEF en het kleine stukje ABGF. Dit kleine stukje wordt het zakje. Verder heb je nog een bandje noo- dig, dat 3 centimeter breed is en 11 centime ter lang, om de klep mee af te sluiten. Borduur op het gekozen goed kleine nopjes van bruine, licht roode en grijze wol. Dan zet je de voering er tegen en strijkt alles goed plat. De afwerking geschiedt op de manier, die op de teekening ls aangegeven. Het best kun je voor dit festonneeren een van de drie kleuren wol nemen, die je voor de nopjes hebt gekozen. Wanneer je nu klaar bent. haal je de klep door het bandje Je zult eens zien. wat een aardig portemon- naietje je aldus verkregen hebt, L. B, Knip deze cirkelvormige figuur eens netjes uit en plak ze op carton, dat een beetje ste vig moet zijn. Begin nu te kleuren. Eerst Juf frouw Zuurpruim met een witte ijsmuts op, een groen manteltje aan met vergulde knoo- pen en klompen aan de voeten. Dan Janus Langhals. Hij moet een clown pakje aan b.v blauw met rood gespikkeld en een rooden broek Vervolgens Dickie Bolhoofd. Steek hem maar in een blauw matrozenpakje. Zijn kraagje en das moeten blauw met wit geruit zijn en zijn kousen evenzoo. Ten slotte kleur je Michiel de hardlooper in vuurroode tricot met dito broek en zwarte ceintuur en figuurtjes. Ook zijn puntschoenen moeten vuurrood zijn. Als je met dit alles ge reed bent. kun je er een tol van maken, door in het midden een stokje te steken, dat aan den onderkant wat puntig is. Je zult eens zien, hoe aardig de 4 poppetjes aan 't draaien gaan, als je tolt. EEN MOLENTJE VOOR DE SPEELGOED DOOS 't Kan helaas niet draaien, maar 't is toch wel een aardig Zaansch molentje. Knip het netjes uit en plak het dan op carton. Voeg er vooral het onderstuk bij. Nu gaan we kleu ren; de romp van de molen groen, de wieken grijs. Het onderstuk van de molen geel met groen onderdeurtje en ook alle vensters groen Het hek een kleur donkerder groen. De gras vlakte een kleur lichter groen. Je bemerkt, dat er weer een voetstuk aan is, dat omge bogen moet worden en dan in een gleuf van een karton deksel of doos geschoven moet worden. Je kunt er ook een stukje hout tegen plakken HAMID EN INASJA. Heel vroeger, toen er nog dzjinns en andere goede en kwade geesten waren, woonde er een arme jongen in Indië. Zijn naam was Ha mid. Hij hield heel veel van Inasja, de doch ter van een rijk koopman. Inasja hield ook van Hamid, maar haar vader wilde niet heb ben, dat zij met hem trouwde omdat hij zoo arm was. Nu was Hamid tuinman in de mooie groote tuin van Inasja's vader. De mooiste bloemen en planten stonden in dien tuin. die aan één kant aan de zee grensde. Inasja wandelde na tuurlijk dikwijls door den tuin, omdat zij dan Hamid kon zien en spreken. Haar vader wist dat wel, maar zei er niets van. Hij was eigen lijk wel een goede man; zijn eenige kwaal was, dat hij wilde, dat zijn dochter met een man zou trouwen, die nog rijker was dan hij zelf. Nu was dit een heel moeilijke eisch, want hij was de rijkste man in het heele land. Hamid woonde in een klein hutje in den tuin. Het hutje stond dicht bij de zee. Dik wijls zag hij mooie blauwe kleine vischjes met gele strepen. Wanneer hij ze zag, gaf hij ze altijd wat rijst, hoe weinig hij zelf ook had. Hij had er zoo'n genoegen in naar hen te kijken dat hij gaarne wat rijst er voor op offerde. Vooral, toen hij merkte, dat de visch jes altijd hongerig waren, ging hij iederen avond, wanneer de zon aan den horizon stond naar zee en voerde de vischjes, die al spoedig op vaste tijden naar hem toekwamen. Op een avond zat hij weer naar de visch jes te kijken. Plotseling kwam het zeewater hevig in beroering en verscheen er een dzjinn. Deze keek Hamid vriendelijk aan en zeide tot hem: „Ik ben enkele weken naai de zeer van mijn oudsten zoon geweest, want hij was zwaar ziek. Mijn vischjes moest ik hulpeloos achterlaten. Gisteren was mijn zoon weer beter en keerde ik terug. Mijn vischjes vertelden mij toen, dat jij zoo goed voor ze had gezorgd, hoewel je zelf erg arm bent. Neem als mijn dank deze gouden ring van mij aan. Wanneer je in moeilijkheden komt, draai je den ring driemaal om je vinger rond en zegt: „Kom bij mij, o dzjinn van de zee." Enkele dagen later kwam Inasja met be huilde oogen naar hem toe en vertelde, dat haar vader een rijke man voor haar had uit gekozen. Ze vond dezen man echter in het geheel niet aardig en moest toch over twee maanden al met hem trouwen. Hamid troost te haar door te zeggen, dat hij wel iets zou verzinnen voor hen beiden. EEN AARDIG PORTEMONNAIETJE OM ZELF TE MAKEN. WIE ZOEKT ER MEE? Het lijkt wel, of dit vliegtuig zonder piloot vliegt; maar als jullie goed kijkt, zie je dat die er toch is!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 15