Blijft Fit! BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD Londen in den rook. Bij de dieren buiten. yïtl rl J HLIX VERTELLING Nederlandsche Vogels ZATERDAG 21 NOVEMBER 1936 HASStEM'S DAGEEÏD Stooksysfeem met funeste gevolgen. Londen, November. (Van onzen correspondent.) Onze herfst is lang vermomd gebleven in zonneschijn. Maar nu is dat voorbij. Ook het Spartaansche deel der Londensche bevol king heeft thans de huisvuren ontstoken. Opeens is de rook in de lucht dikker gewor den. De nevels van het jaargetij groeien tot volwassenheid, die bijzondere Londiensche volwassenheid, die zoo slecht is voor zwakke longen en overgevoelige luchtpijpen. Het is een dikke blanke mist van onze Lage Landen vermengd met den rook der huisvuren. Het is de bruingele .-.London Particuler", de „fog" van de erwtensoep-varieteit. Dit zijn inheem- sche termen. Het beste model „fog" hebben wij nog niet gehad. Maar dat komt wel. Het heeft zich thans aangekondigd op al die onmiskenbare manieren. Wij snuiven de eer ste zweempjes zwavellucht op. Het halsboord is zwarter en vetter langs zijn bovenrand dan gisteren. Een onheilig aureool hangt om de kamerlampen. Waschgoed, dat men in euvelen moed nog aan de buitenlucht heeft blootgesteld, is als bezaaid met zwarte vlok jes. De bedrijvers van al dit kwaad zijn de schoorsteenen. Als wij naar het hoogste raam klimmen van ons huis op deze Noord- Londensche hoogte kunnen wij een machtig stuk van Londen in een kom zien liggen. Daar is een dicht woud van schoorsteenen. Zijn het er vijftigduizend of zijn het er honderd vijftigduizend? Wij kunnen ze niet tellen. Maar zeker is, dat uit eiken schoorsteenpot rookslierten wentelend en wuivend opstijgen naar het uitspansel. Als de dag vordert wordt dat machtig stuk Londen daar in zijn kom schimmiger in zijn lijnen en vormen, totdat tenslotte een deken van rook het aan het gezicht onttrekt. Wij zijn nu in afwachting van de samenzwering van rook en mist, die Londen zijn eerste eigen „fog" van het seizoen zal bezorgen. Ouden van dagen verklaren, dat de men- schen van dezen tijd niet de Londensche misten zien, die Koningin Victoria en haar tijdgenooten zagen. Uw ouden van dagen maken u klein en onervaren met hun herin neringen aan strenge winters. Hier hebben zij hun tegenhanger in verhalen over de misten van het verleden; „you don't see that nowadays", besluiten zij in een toon, die geen verder argument kan verdragen. Zij kunnen wel gelijk hebben. De nijverheid gebruikt meer rooklooze brandstof dan voorheen. De „erwtensoep" is. misschien niet meer zoo breiig. Maar het is toch nog erwtensoep. Daar zorgt de huishoudelijke schoorsteen voor, die eenige honderdduizenden malen vermenigvuldigd toch altijd nog heel wat meer rook en roet in de atmosfeer brengen dan de fabrieksschoorsteen. Zij, die voor het eerst van het vasteland naar deze eilanden komen, zijn altijd verbaasd over het feit, dat in de huiskamers, in de clubs en in de ho tels van het land dat zoo rijk is aan anthra- ciet, deze voortreffelijke rooklooze brandstof nauwelijks of niet wordt gestookt. Zij leeren met den tijd, dat de gemiddelde Engelsch- man en zijn vrouw niet minder hoezeer het reinheid en gemak verjaagt zijn open haardvuur met de rauwe rookende kolen zoo zeer bemint dat hij er, om met de ver gelijking in de buurt te blijven, voor door het vuur zou willen gaan. De bekoring van den open haard schijnt te liggen in het po ken. Het grootste deel van den tijd ligt het vuur te rooken.. Maar in dien toestand is het pookrijp. En in Engelsohie gezinnen in de avonden van het barre jaargetij wedijvert men in het grijpen naar de pook op het geschikte oogen- blik, oan haar in de smeulende kolen te plan ten en de vlammen wild en met fantastisch effect te voorschijn te roepen. Het is een kort oogenblilk van voldoening, dat weer wordt ge volgd door een lange tusschenpoos van som bere rookslierten, die hun deel gaan bijdragen aan de vervuiling van de lucht. Van de bijna 50.000.000 ton rauwe steenkool, die jaarlijks in de huizen van de Britsche Eilanden worden opgebrand, gaat een aan zienlijk deel van het gewicht aan roet en rook den schoorsteen en verder de lucht in. Die bij producten zijn bijna geheel bruikbaar. Ze zijn meer dan verlies. Want in de lucht worden ze een bezoeking. De rook houdt de heilzame zonnestralen tegen. Het roet daalt neer op wat men schoon wil houden. De zwavel wordt met de vochtige lucht vermengd zwavelzuur, dat in steen bijt en dat o.a. verantwoordelijk is voor de volledige verwoesting van de beelden- omamentiek, die eens deel was van het par lementsgebouw. Sinds jaar en dag zijn de mensehen met den goed ontwikkelden hervormingsknobbel bezig geweest hun landigenooten te overtuigen van het verkwistend en verwoestend karakter van hun stoo'kpractijken. Deskundigen hebban wel eens becijferd, dat de schade, door den rook in de lucht toegebracht, elk jaar zoowat 30.000.000 bedraagt. Maar het is moeilijk de schade te schatten. Wat kost bijv. de Engel - sche ziekte aan kinderen, hun ouders en de maatschappij? En deze ziekte heet niet voor niets „Engelseh" (al heet ze zoo niet in En geland), want ze verschijnt vooral daar, waai de rook in de atmosfeer de ziekte heelende en ziekte voorkomende zonnestralen tegenhoudt. De gemeentelijke geneeskundige dienst in Maanchester (ook een rookerige stad) heeft eens uitgemaakt, dat de bevolking daar in een jaar slechts 55 percent van het zonlicht krijgt dat de bewoners van een dorp, 15 K.M. van deze stad verwijderd, ontvangen. De overheid in Londen heeft zich meer in het bijzonder beziggehouden met het gewicht van het rook-' vuil, roet, teer enz. De ironie wel, dat een straat met een gouden naam, de Golden Lane in de City, voor het onderzoek het geschiktst werd geacht. Proeven, daar genomen, hebben bewe zen, dat er in de binnenbuurten van Londen gemiddeld 400 ton vuil per jaar- op eiken vier kanten Kilometer neerdaalt. De laatste jaren worden de open vuren d'er woonvertrekken in toenemende mate vervan gen door gas- en electrise he haarden, Maar dat gebeurt toch nog maar op zeer kleine schaal, Rookvrije kolen, brandstof van weten schappelijke productie, komen ook meer en meer aan de markt. Maar de groote favoriet blijft toch nog de onbereide steenkool, versch van de mijnen, die in de open haarden ver kwistend verbrand, verantwoordelijk is voor den erwtensoep-mist, de onreine lucht, de gore gebouwen. November, Bessenmaand Misschien zult u op dezen titel tegen heb ben, dat niet uitsluitend in November bessen aan de struiken zitten. Als u echter deze op merking maakt, bezit u zelf beslist geen bes dragers in den tuin- of geen vogels. Novem ber, en dikwijls nog maar alleen de eerste helft, is bessentijd en daarna is het afgeloo- pen Wane wat cioe je, ais een mereipaar je prachtige volle trossen vuurdoorn-bessen ont dekt? Iedere kweeker zal u adviseeren: span zwarte draden, hoe meer hoe beter, kris-kras over de takken. De vogels zien de draden niet, raken er in verward en schrikken ervan.Het is echter een feit dat stadsvogels zich aan passen. De merels zijn daar al zoo ver in, dat ze, voor de zwarte draden hun poot niet om draaien. Dus moest een krachtiger middel toe gepast worden. Een net; geen succes. Kippen gaas evenmin. Net èn gaas hielpen ook al niet. Het slot is geweest, dat binnen de week geen bes meer is overgebleven en misschien zou het eenige geweest' zijn de poes erbij te zetten. Maar dat doe je als vogelliefhebber óók weer niet. November is dus werkelijk bessentij d en het is wel een aardig, te zien hoe geweldige veel verscheidenheid er in besdragen-de gewassen bestaat. Vroeger hoorde men alleen maar van hulst en sneeuwbes. Tegenwoordig is de keus heel v/at grooter. We kunnen allereerst een verdeeling maken in groenblijvende en blad verliezende heesters. Onder de groenblijvende besdragers zijn er alllerlei.. Berberissen met mooie vruchten. B. verruculosa b.v. heeft in het voorjaar gele bloemen, 's winters purpere vruchtjes; B. Gaignepainii heeft blauwpaarse bessen. Maar de meeste besdragers vinden we on der de Cotoneasters. Daar is C. aldenhamensis met roode bessen, echter voor de meeste tui nen een te sterkte groeier; C. microphylla met karmijnroode vruchten en C. pyrenaica, die tegenwoordig microphyilla glacialis wordt ge noemd en een kruipend heestertje is, met blauwgroen blad en de mooiste roode bessen die men zich wenschen kan. Intusschen is de allermooiste Cotoneaster onder deze groen- blijvers wel C. salicifolia flocoosa, een struik die ruimte noodig heeft, maar dan ook schit terend groeit met lange sierlijke, diep neer- handende takken, waaraan donkergroen glimmend blad, dat op wilgenblad. lijkt (de naam salicifolia zegt dat, salix is wilg) en groote roode vruchten. Een prachtige decora- Door Hans Svass en Sikker Hansen. H. D. Tjeenk Willink en Zoon Haarlem. Dit hoek, dat door Rinke Tolman op over het algemeen bevredigende wijze in het Ne- derlandsch vertaald werd, was voor mij een groote verrassing. Voor zoover mij bekend is, was er tot dusver geen enkel boek, dat de die renwereld van het nauw aan ons eigen ver wante Deensche landschap beschreef. En juist door die verwantschap is het boek reeds zoo belangrijk, omdat we er door in staat zijn, vergelijkingen te maken. Hierdoor komt dan misschien tevens de eenige bedenking tegen dit boek naar voren, n.l., dat het te weinig eigenlijk nog. over dat landschap en zijn bewoners vertelt. We had den er graag nog wat meer over gehoord. Op sobere en ongekunstelde wijze- vertelt Hans Svass over de dierenwereld van Dene marken, die door alle jaargetijden, als een bonte revue aan ons voorbijtrekt. Vogels en zoogdieren, reptielen en insecten, alles heeft zijn aandacht, en een van zijn grootste ver diensten is, dat hij hun handelingen en ge dragingen niet vermenschelijkt. Het is vaak de grootste fout van schrijvers over de levende natuur, dat zij de dieren handeling;en en ge dachten m de schoenen schuiven, die in zoo'n eenvoudig dierenkopje nimmer zullen op komen. Ik behoor geenszins tot diegenen, die het dier zien als eenvoudige reacties op gebeur tenissen m de omgeving. Ik geloof in tegendeel, dat elk dier een eigen en zeer aparte persoon lijkheid is, die ook weer individueel sterk kan verschillen, maar welks uitingen zeer beperkt zijn. Maar we mogen het dier vooral geen ver standelijke overwegingen gaan toeschrijven, die zich bij het aanschouwen van zijn gedra gingen wel aan ons opdringen, maar in laatste instantie toch steeds ontstaan, doordat we hen vergelijken met uiterlijk gelijke handelingen bil" den meiisch. Een andere verdienste van den tekst is, dat deze steeds biologisch juist is, en bovendien „up to date". Het boek mist gelukkig de dwaas heden. waaraan we ons bij sommige vertaalde boeken zoo vaak ergeren. Een van de voor naamste oorzaken daarvan zal wel zijn, dat schr. steeds eigen ervaringen en belevenissen weergeeft. Als voorbeeld van de eenvoudige, doch leven dige tekst, wil ik een enkel fragment voor u overschrijven; „De zon heeft haar middaghoogte bereikt; haar stralen branden op het meer. Flonke rend golft het licht over de velden en de zon nestralen werpen verblindende glinsters op het wateroppervlak. Een libel zwerft door de wereld. Voort gaat het op metalliek glanzende wieken, nu eens laag bij den waterspiegel, dan weer hoog boven de biezen, in volle vaart, rap tie voor den tuin, en in een vaas zijn enkele van die takken de mooiste vulling die zich den ken laat. Bovendien schijnt het (aanpassin gen voorbehouden) dat de vogels deze struik met rust laten. Ik zeg schijnt, want tegen woordig is alles mogelijk. Hulst (Ilex) bestaat met verschillende soor ten blad en roode of gele bessen en zelfs is er een bladverliezende hulst, maar daar komen we straks aan. Er is ook een Liguster die bes sen draagt, en wel zwarte; het is Ligustrum vulgarci sempervirens of italicum. Prachtig is Pernettya, die men om dezen tijd in de bloem- winkels als potplant ziet.. De struik blijft laag en draagt dikke trossen roset witte of paars rood® bessen, doch is geen plant voor den vensterbank, maar voor den tuin. Er is zelfs nog een kruipende soort, dat is Pernettya ta&mariica met .roode bessen. En dan Pyra- cantha coccmea Lalandii, de vuurdoorn met oranje bessen en het lage struikje Skimmia japonica met helroode bessen. Een reus is de drie meter hooge Stranvaesia Davi- diana undulata vol roode vruchten. Viburnum Davidïi blijft laag, heeft glanzend frisch- groen blad en blauwe vruchten, en V. Henryi draagt bessen, die van rood tot zwart verkleu ren. Bij de bladverliezende struiken is een heele rij Berberissen, die roseroode, donker-, oran je-, karmijn-, of koraalrood® vruchten heb ben en blad of zelfs takken die in den herft verkleuren. Iets heel moois zijn de kleine hel der paarse bessen van Callicarpa Giraldiana, die met purperrose bloemen bloeit. Bij de Cotoneasters zijn er ook ettelijke met mooie bessen; de foto toont een paar takken van C. Francheti, die langwerpige oranjeroode bessen krijgt, waar vooral de meezen wel pens graag aan snoepen. O, die vogels! De catalogi van de kweekers staan vol met allerlei moois (want er zijn nog tientallen besdragers, hoog en laag' en in allerlei kleuren) Maar het is eigenlijk nooit uit te maken of ze „bird-proof" zijn. De bladverliezende hulst Hex verticillata is het in ieder geval niet. Een bijzonder mooie heester verder, met tros sen van vuurroode bessen. In de praktijk moet ieder tuin bezitter maar leeren wat zijn vogels met rust believen te laten. We hebben hout duiven gezien, die 's ochtends vroeg in een stadstuin hulst kwamen snoepen en meezen, die een cotoneaster plunderden terwijl een lijster eronder zat en de gevallen bessen op pikte. En dan nog dankbaar te moeten zijn omdat de vogels onze tuinen van ongedierte zuiverenDie dankbaarheid hebben we steeds getoond door 'n welvoorzien vogelhuisje v/aar ook druk gebruik van gemaakt wordt, echter zonder dat de bessen vergeten worden. L. S. JONG HERTJE. Teekening van Sikker Hansen uit „Bij de Dieren Buiten". wendend en keerend. Een oogenblik staat het insect stil in de lucht, dan schiet het ineens zijwaarts uit en slaat een anderen koers in. Maar wat mij wel het meest getroffen heeft in dit boek, zijn de kwistig tusschen den te lest geplaatste illustraties, van Sikker Hansen. Deze zijn van een zoo ongemeene bekoring en zuivere uitbeelding, dat zij alleen reeds de uit gave van dit boek wettigen. Deze teekenaar weet met enkele lijntjes en krabbeltjes, een paar kiemen en vormen zulke levensware re sultaten te bereiken, dat we bij het zien er van tevergeefs naar de juiste superlatieven zochten. Een wonderlijke, en bizonder oor spronkelijke wijze van teekenen, waarbij de teekenaar volstaat met het aanduiden van enkele lijnen en vormen, doch juist daardoor de meest verrassende resultaten weet te be reiken. „Meermalen ademen zij een geest, welke doet denken aan dien van Jo Spier's besten illustratieven arbeid en ook vaker dan eens wekken zij herinneringen aan de prenten in sommige moderne Russische kinderboeken", zegt Rinke Tolman in zijn inleiding tot dit boek. Een enkele maal slechts leidt deze wijze van werken tot onduidelijkheid, waarbij men slechts na lang turen de voorstelling kan be grijpen. Doch meestal is zij van een verrassen de raakheid en scherpte van visie, welke steeds weer verrast en boeit tegelijk. Het ge heel werd door de uitgevers op keurige wijze verzorgd, waarbij zoowel tekst als illustraties ten volle tot hun recht komen. Een waterrat steekt een kop uit een gat in de aarde, kijkt voorzichtig om zich heen met glanzende, zwarte oogen en verkent het ter rein. Daar blijkbaar nergens een gevaar op doemt, komt zij heelemaal voor den dag. Een oogenblik zit zij daar zoo en poetst zich; dan begint zij wat wat rond te snuffelen, knaagt aan een paar jonge scheuten en rolt dan op haar korte pootjes naar den oever, waarna zij wegzwemt. De waterrat ligt diep in het water; slechts het bovenste gedeelte van den kop en de snorharen steken er boven uit. Ach ter haar teekent zich een fijne streep kielzog af. Als zij buiten het biezenveld is, slaat zij de richting in, waar de snoek voortdurend op de loer ligt. Nu is zij nog maar enkele meters van hem vandaan; zij moet stellig onraad hebben bespeurd, want zij draait plotseling rond en wil wegduiken. In dezelfde seconde echter schiet de snoek bliksemsnel naar voren en slaat de kaken in den buit. Het water schuimt en er vormt zich een draaikolk, waar de snoek verdween. Enkele bellen stijgen omhoog, tot het op pervlak en bersten; dan ligt daar weer het meer, zomerstil." De Goochelaar door H. RIEDEL. De groote tooverkunstenaar en goochelaar Bassaro stond in rok op het helverlichte tooneel, imponeerend, aristocratisch, een charmant gentleman. Lr de zaal zat het publiek op elkaar ge pakt en er stonden zelfs nog velen in de gangen. De gochelaar strekte zijn arm uit en liet op zijn vlakke hand een glinsterend gouden horloge zien. „Ik zal dit uurwerk laten ver dwijnen en het dan uit de zakken van een der heeren in de zaal te voorschijn halen. Ik ver zoek uw aller aandacht, dames en heeren!" Allen keken in spanning naar het gouden klokje op de hand van den goochelaar, waar het eenige tellen bleef liggen. Op eens een heel lichte siddering van de hand; of was het slechts een flikkering der oogen? En het uur werk was weg, als opgelost in het niet. Het was „eng". Bassaro glimlachte en ging langs de kleine trap de zaal in, zoekend in de rijen kijkend. Nu bestaat de grap van het weder te voor schijn brengen van het horloge niet daarin, dat de artist een of anderen helper gehuurd heeft, die met eenzelfde horloge onder het publiek heeft plaats genomen en bij wien de goochelaar het uurwerk te voorschijn brengt. Aan zulke trucs van boerenbedriegers maken de meesters in het vak zich niet schuldig. Eer der wordt het horloge bij het tasten in een zak van een willekeurig uitgekozen persoon daarin „geplant". Dit moet natuurlijk aan geleerd worden; en heel goed zelfs. Bassaro zocht niet al te lang. Het was hem heelemaal onverschillig bij wien hij het horloge uit den zak te voorschijn goochelde. Het was toch maar een van zijn mindere toeren. Er zouden nog heel andere dingen vertoond worden. Hij nam daarom spoedig een in een zijgang staan den heer in het vizier, een heer van mid delbaren leeftijd, met een smal gezicht en zwart haar. Waarom hij juist dezen persoon uitzocht, wist hij niet. Was het misschien een dergelijk onbewust gevoel van vijand schap zooals dat tusschen den fcammen hond en den wolf? „Staat u mij toe, dat ik in uw rechterzak tast? U hebt het horloge", zei Bassaro op aan- genamen toon. „Ik heb het horloge niet!", riep de man en stak afwerend de handen uit. ,,'t Heeft geen zin, zoek maar ergens anders uw horloge!" „Ik kan het toch niet ergens anders zoeken, als u het heeft!", zei Bassaro, die zich tegen over het publiek op den heer ingesteld had. Het was hem ook in zijn heele loopbaan nog niet overkomen, dat iemand weigerde hem voor de opsporing van het horloge in den zak te laten tasten. „Raak mij niet aan!", riep de man weer, „u heb niets in mijn zak te zoeken". „•Mijnheer", zei Bassaro beleefd, maar be- - Club van Nederl. Vogelkundigen. Wageningsche Boek- en Handelsdrukkerij Wageningen. De Club van Nederlandsche Vogelkundigen geeft een vogelboek uit, dat. oorspronkelijk bedoeld als bewerking en aanvulling van de „Avifauna Neerlandica", uitgegroeid is tot een uitvoerig en gedegen standaardwerk op het gebied van vogtellitteratuur. Een boek, dat on getwijfeld in een behoefte voorziet. Niet dat er in ons land niet genoeg boeken over vogels zouden zijn. Maar er was behoefte aan iets degelijks, dat tegelijkertijd -bruikbaar is voor den amateur.., Ik geloof wel, dat de Nederlandsche vogels, waarvan de eerste aflevering is verschenen, aan die eischen voldoet. Na een duidelijke en ook practisch zeer bruikbare „Sleutel tot be paling van de soort", waarbij vooral de duide lijke teekeningen van dr. C. Eyikman de bruik baarheid nog verhoogen, krijgen we een „Sys tematisch overzicht met beschrijving van de soorten". Hierin worden de tot nu toe in Ne derland waargenomen vogelsoorten uitvoerig en duidelijk beschreven, terwijl er behalve de uiterlijke kenmerken nog belangrijke gege vens over neststand, nestmateriaal, aantal eieren, eivorm, schaalkleur, afmetingen, schaalgewicht, broedtijd, broedduur en aantal broedsels, alsmede over het verblijf, en de verbreiding buiten Nederland in vermeld zijn. Belangrijk zijn vooral ook de gegevens o vel den trek, omdat daarbij voor het eerst gebruik wordt gemaakt van de resultaten, welke de ringproeven hebben opgeleverd. Het geheel maakt een indruk van groote degelijkheid en van deskundigheid der sa menstellers. Een boek, dat in de boekenkast van geen enkelen vogelliefhebber mag ont breken, omdat we het telkens noodig hebben, en in een klein bestek een schat van gegevens bevat, die we anders slechts na lang zoeken uit allerlei werken bijeen konden schrapen. Een boek, dat de vergelijking kan doorstaan met het beste op dit gebied, als b.v. Wither- by's „A practical handbook of British Birds". Eén ding had ik er nog graag bij gezien, n.l. een tabel tot bepaling van de soort volgens de veld'kenmerken. Want hoewel bij enkele proe ven bleek, dat de tabel heel goed bruikbaar is voor vogels, die men in de hand heeft, is zij voor den levenden vogel, in het vrije veld ab soluut onbruikbaar. Dit wordt weliswaar ver goed door de uitstekende veldkenmerken, welke bij de beschrijvingen zijn opgenomen, doch daar hebben we voor snelle determinatie uiteraard niets aan. Afgezien daarvan echter, is „De Nederlandsche Vogels" een boek dat, ik herhaal het, ieder die wat meer dan opper vlakkige belangstelling voor de gevederde be woners van ons land koestert moet bezitten. Haarlem, 16 Nov. '36. KO ZWEERES. slist, „mijn horloge is een zwaar, echt gouden exemplaar, dat mij 150 gulden gekost heeft. De dames en heeren zullen denken, dat u het mee naar huis zou willen nemen. Want u hebt het. Hier in den rechterjaszak!" Hij wees er meteen op. „Men kan immers den vorm ervan zien. Mag ik dus nogmaals verzoeken?" „Ik heb uw horloge niet! Raak me niet aan!" Het publiek toonde zich door dit dispuut ten deele onaangenaam aangedaan, ten deele prettig gestemd. Bassaro begreep dat hij handelen moest als hij zich niet belachelijk wilde maken. Bliksem snel greep hij in den jaszak van den heer en haalde daaruit een horloge te voorschijn. Maar toen greep hij er nog eens in. Zijn zeer fijngevoelige en ervaren vingers waren op iets gestuit. Met dien greep haalde hij drie gouden horloges tegelijk te voorschijn, met afgesneden kettingen en hield ze onder den neus van den verbasterenden man. Toen greep hij bliksemsnel in den linker jaszak en haalde ook daar een paar horloges uit. De verraste man maakte zonder een woord te zeggen een sprong en probeerde den hem omringenden menschenkring te verbreken. Maar dat gelukte hem niet. Men hield hem vast. Men had vlug begrepen en er klonken al stemmen van heeren, die hun horloge kwijt waren. Rechercheur Bochardt baande zich een weg door de menschen. Maar dat is toch immers Krawinsldriep hij uit, toen hij voor in het midden van den kring was aangeland, „goeden avond. Kra- winski, waar kom jij vandaan? Je bent toch uitgewezen!" „Van Kowno, commissaris". De zakkenroller lachte grijnzend. ,Ah! En hoe kom je aan die horloges, oude roover?" „Dat begrijp ik zelf niet. Waren zoo op eens in mijn zakken. Misschien heeft meneer Bassaro ze er in gegoocheld?" „Nog altijd de oude, Krawinski? Maar ga nu mar mee, meneer Handjegauw, je „arbeid" is hier voorloopig afgeloopen". „Goed. Maar vertelt u me eens, commis saris. Eerst ben ik uitgewezen, omdat ik zonder middel van bestaan was en nu ik werk, word ik gearresteerd. Hoe zit dat eigenlijk?" (Nadruk verboden). Oefening 17. De voeten worden ongeveer een halven meter uit elkaar neer gezet; de knieën een klein beetje gebogen, en de romp helt iets over naar rechts, zoo dat de slap naar be neden hangende rech terarm volkomen vrij heen en weer kan slin geren. Met behulp van een lichten stoot van knieën en heupen slin gert de arm naar vo ren, waarna hij door eigen zwaarte weer naar beneden valt. Dit steeds herhalen. Hoe ster ker deze kniestoot, hoe hooger de arm naar boven zal vliegen. Dezelfde oefening met den anderen arm. Een eerste vereischte is, dat alle spieren zoo veel mogelijk ontspannen zijn. Men moet eigenlijk, het gevoel hebben, dat de arm met een paar touwtjes opgehangen is aan de schouders. We zouden u wille aanraden op deze, oogensohijnlijk. zoo gemakkelijke oefe ning ernstig te oefenen, want dit is een ge schikt uitgangspunt voor moeilijker zwaai- oefeningen. We hopen hier spoedig op terug te komen. Oefening 18. We beginnen geknield, romp en hoofd diep y naar beneden en de ar men losjes achter ge heven. Met een ener gieken ruk wordt het lichaam nu geheel ge strekt, waarbij de ar men soepel en volko men ontspannen, eerst naar beneden en dan naar boven slingeren. Deze oefening twintig maal achter elkaar. De volgende oefening, Oefening 19, wordt begonnen in zittende houding, beenen recht naar voren, het lichaam diep gebogen en de handen bij de voeten. Misschien kunt u zelfs de handen iets voorbij de voeten krijgen, zoo als de teekening met vrijblijvend optimisme aangeeft. Maar uw knieën recht! Nu snel naar achteren rollen, beenen over het hoofd, tot zij den grond raken. Daarna weer terug rollen. Deze week iederen ochtend tien maal deze oefening herhalen. Laten we deze oefe ning zoo keurig mogelijk met gestrekte bee nen en de handen steeds dicht bij de voeten, uitvoeren! Oefening 20. We eindigen met tien. hooge sprongen. Een pracht voor-training voor forensen, voor zij naar den trein rennen. Met de armen achter en het lichaam losjes voorover gebogen staan wij klaar. Dan snel de armen op- zwaaienen racbirg met de been er -»r> dit zelfde moment afzet ten. Terwijl we, los van alle zorgen, in de lucht zweven, den rug zoo hol mogelijk trek ken. JULES KAMMEIJER, Lich. Opv, M. Ojt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 13