Blijft Fit!
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
Londen in den rook.
Bij de dieren buiten.
yïtl rl J
HLIX
VERTELLING
Nederlandsche Vogels
ZATERDAG 21 NOVEMBER 1936
HASStEM'S DAGEEÏD
Stooksysfeem met funeste gevolgen.
Londen, November.
(Van onzen correspondent.)
Onze herfst is lang vermomd gebleven in
zonneschijn. Maar nu is dat voorbij. Ook het
Spartaansche deel der Londensche bevol
king heeft thans de huisvuren ontstoken.
Opeens is de rook in de lucht dikker gewor
den. De nevels van het jaargetij groeien tot
volwassenheid, die bijzondere Londiensche
volwassenheid, die zoo slecht is voor zwakke
longen en overgevoelige luchtpijpen. Het is
een dikke blanke mist van onze Lage Landen
vermengd met den rook der huisvuren. Het is
de bruingele .-.London Particuler", de „fog"
van de erwtensoep-varieteit. Dit zijn inheem-
sche termen. Het beste model „fog" hebben
wij nog niet gehad. Maar dat komt wel. Het
heeft zich thans aangekondigd op al die
onmiskenbare manieren. Wij snuiven de eer
ste zweempjes zwavellucht op. Het halsboord
is zwarter en vetter langs zijn bovenrand
dan gisteren. Een onheilig aureool hangt om
de kamerlampen. Waschgoed, dat men in
euvelen moed nog aan de buitenlucht heeft
blootgesteld, is als bezaaid met zwarte vlok
jes. De bedrijvers van al dit kwaad zijn de
schoorsteenen. Als wij naar het hoogste
raam klimmen van ons huis op deze Noord-
Londensche hoogte kunnen wij een machtig
stuk van Londen in een kom zien liggen. Daar
is een dicht woud van schoorsteenen. Zijn
het er vijftigduizend of zijn het er honderd
vijftigduizend? Wij kunnen ze niet tellen.
Maar zeker is, dat uit eiken schoorsteenpot
rookslierten wentelend en wuivend opstijgen
naar het uitspansel. Als de dag vordert wordt
dat machtig stuk Londen daar in zijn kom
schimmiger in zijn lijnen en vormen, totdat
tenslotte een deken van rook het aan het
gezicht onttrekt. Wij zijn nu in afwachting
van de samenzwering van rook en mist, die
Londen zijn eerste eigen „fog" van het seizoen
zal bezorgen.
Ouden van dagen verklaren, dat de men-
schen van dezen tijd niet de Londensche
misten zien, die Koningin Victoria en haar
tijdgenooten zagen. Uw ouden van dagen
maken u klein en onervaren met hun herin
neringen aan strenge winters. Hier hebben
zij hun tegenhanger in verhalen over de
misten van het verleden; „you don't see that
nowadays", besluiten zij in een toon, die geen
verder argument kan verdragen. Zij kunnen
wel gelijk hebben. De nijverheid gebruikt
meer rooklooze brandstof dan voorheen. De
„erwtensoep" is. misschien niet meer zoo
breiig. Maar het is toch nog erwtensoep.
Daar zorgt de huishoudelijke schoorsteen
voor, die eenige honderdduizenden malen
vermenigvuldigd toch altijd nog heel wat
meer rook en roet in de atmosfeer brengen
dan de fabrieksschoorsteen. Zij, die voor het
eerst van het vasteland naar deze eilanden
komen, zijn altijd verbaasd over het feit, dat
in de huiskamers, in de clubs en in de ho
tels van het land dat zoo rijk is aan anthra-
ciet, deze voortreffelijke rooklooze brandstof
nauwelijks of niet wordt gestookt. Zij leeren
met den tijd, dat de gemiddelde Engelsch-
man en zijn vrouw niet minder hoezeer
het reinheid en gemak verjaagt zijn open
haardvuur met de rauwe rookende kolen
zoo zeer bemint dat hij er, om met de ver
gelijking in de buurt te blijven, voor door
het vuur zou willen gaan. De bekoring van
den open haard schijnt te liggen in het po
ken. Het grootste deel van den tijd ligt het
vuur te rooken.. Maar in dien toestand is het
pookrijp.
En in Engelsohie gezinnen in de avonden
van het barre jaargetij wedijvert men in het
grijpen naar de pook op het geschikte oogen-
blik, oan haar in de smeulende kolen te plan
ten en de vlammen wild en met fantastisch
effect te voorschijn te roepen. Het is een kort
oogenblilk van voldoening, dat weer wordt ge
volgd door een lange tusschenpoos van som
bere rookslierten, die hun deel gaan bijdragen
aan de vervuiling van de lucht.
Van de bijna 50.000.000 ton rauwe steenkool,
die jaarlijks in de huizen van de Britsche
Eilanden worden opgebrand, gaat een aan
zienlijk deel van het gewicht aan roet en rook
den schoorsteen en verder de lucht in. Die bij
producten zijn bijna geheel bruikbaar. Ze zijn
meer dan verlies. Want in de lucht worden ze
een bezoeking. De rook houdt de heilzame
zonnestralen tegen. Het roet daalt neer op wat
men schoon wil houden. De zwavel wordt met
de vochtige lucht vermengd zwavelzuur, dat
in steen bijt en dat o.a. verantwoordelijk is
voor de volledige verwoesting van de beelden-
omamentiek, die eens deel was van het par
lementsgebouw.
Sinds jaar en dag zijn de mensehen met den
goed ontwikkelden hervormingsknobbel bezig
geweest hun landigenooten te overtuigen van
het verkwistend en verwoestend karakter van
hun stoo'kpractijken. Deskundigen hebban wel
eens becijferd, dat de schade, door den rook in
de lucht toegebracht, elk jaar zoowat
30.000.000 bedraagt. Maar het is moeilijk de
schade te schatten. Wat kost bijv. de Engel -
sche ziekte aan kinderen, hun ouders en de
maatschappij? En deze ziekte heet niet voor
niets „Engelseh" (al heet ze zoo niet in En
geland), want ze verschijnt vooral daar, waai
de rook in de atmosfeer de ziekte heelende en
ziekte voorkomende zonnestralen tegenhoudt.
De gemeentelijke geneeskundige dienst in
Maanchester (ook een rookerige stad) heeft
eens uitgemaakt, dat de bevolking daar in een
jaar slechts 55 percent van het zonlicht krijgt
dat de bewoners van een dorp, 15 K.M. van
deze stad verwijderd, ontvangen. De overheid
in Londen heeft zich meer in het bijzonder
beziggehouden met het gewicht van het rook-'
vuil, roet, teer enz. De ironie wel, dat een straat
met een gouden naam, de Golden Lane in de
City, voor het onderzoek het geschiktst werd
geacht. Proeven, daar genomen, hebben bewe
zen, dat er in de binnenbuurten van Londen
gemiddeld 400 ton vuil per jaar- op eiken vier
kanten Kilometer neerdaalt.
De laatste jaren worden de open vuren d'er
woonvertrekken in toenemende mate vervan
gen door gas- en electrise he haarden, Maar
dat gebeurt toch nog maar op zeer kleine
schaal, Rookvrije kolen, brandstof van weten
schappelijke productie, komen ook meer en
meer aan de markt. Maar de groote favoriet
blijft toch nog de onbereide steenkool, versch
van de mijnen, die in de open haarden ver
kwistend verbrand, verantwoordelijk is voor
den erwtensoep-mist, de onreine lucht, de gore
gebouwen.
November, Bessenmaand
Misschien zult u op dezen titel tegen heb
ben, dat niet uitsluitend in November bessen
aan de struiken zitten. Als u echter deze op
merking maakt, bezit u zelf beslist geen bes
dragers in den tuin- of geen vogels. Novem
ber, en dikwijls nog maar alleen de eerste
helft, is bessentijd en daarna is het afgeloo-
pen
Wane wat cioe je, ais een mereipaar je
prachtige volle trossen vuurdoorn-bessen ont
dekt? Iedere kweeker zal u adviseeren: span
zwarte draden, hoe meer hoe beter, kris-kras
over de takken. De vogels zien de draden niet,
raken er in verward en schrikken ervan.Het
is echter een feit dat stadsvogels zich aan
passen. De merels zijn daar al zoo ver in, dat
ze, voor de zwarte draden hun poot niet om
draaien. Dus moest een krachtiger middel toe
gepast worden. Een net; geen succes. Kippen
gaas evenmin. Net èn gaas hielpen ook al
niet. Het slot is geweest, dat binnen de week
geen bes meer is overgebleven en misschien
zou het eenige geweest' zijn de poes erbij te
zetten. Maar dat doe je als vogelliefhebber óók
weer niet.
November is dus werkelijk bessentij d en het
is wel een aardig, te zien hoe geweldige veel
verscheidenheid er in besdragen-de gewassen
bestaat. Vroeger hoorde men alleen maar van
hulst en sneeuwbes. Tegenwoordig is de keus
heel v/at grooter. We kunnen allereerst een
verdeeling maken in groenblijvende en blad
verliezende heesters. Onder de groenblijvende
besdragers zijn er alllerlei.. Berberissen met
mooie vruchten. B. verruculosa b.v. heeft in
het voorjaar gele bloemen, 's winters purpere
vruchtjes; B. Gaignepainii heeft blauwpaarse
bessen.
Maar de meeste besdragers vinden we on
der de Cotoneasters. Daar is C. aldenhamensis
met roode bessen, echter voor de meeste tui
nen een te sterkte groeier; C. microphylla met
karmijnroode vruchten en C. pyrenaica, die
tegenwoordig microphyilla glacialis wordt ge
noemd en een kruipend heestertje is, met
blauwgroen blad en de mooiste roode bessen
die men zich wenschen kan. Intusschen is de
allermooiste Cotoneaster onder deze groen-
blijvers wel C. salicifolia flocoosa, een struik
die ruimte noodig heeft, maar dan ook schit
terend groeit met lange sierlijke, diep neer-
handende takken, waaraan donkergroen
glimmend blad, dat op wilgenblad. lijkt (de
naam salicifolia zegt dat, salix is wilg) en
groote roode vruchten. Een prachtige decora-
Door Hans Svass en Sikker Hansen.
H. D. Tjeenk Willink en Zoon Haarlem.
Dit hoek, dat door Rinke Tolman op over
het algemeen bevredigende wijze in het Ne-
derlandsch vertaald werd, was voor mij een
groote verrassing. Voor zoover mij bekend is,
was er tot dusver geen enkel boek, dat de die
renwereld van het nauw aan ons eigen ver
wante Deensche landschap beschreef. En juist
door die verwantschap is het boek reeds zoo
belangrijk, omdat we er door in staat zijn,
vergelijkingen te maken.
Hierdoor komt dan misschien tevens de
eenige bedenking tegen dit boek naar voren,
n.l., dat het te weinig eigenlijk nog. over dat
landschap en zijn bewoners vertelt. We had
den er graag nog wat meer over gehoord.
Op sobere en ongekunstelde wijze- vertelt
Hans Svass over de dierenwereld van Dene
marken, die door alle jaargetijden, als een
bonte revue aan ons voorbijtrekt. Vogels en
zoogdieren, reptielen en insecten, alles heeft
zijn aandacht, en een van zijn grootste ver
diensten is, dat hij hun handelingen en ge
dragingen niet vermenschelijkt. Het is vaak
de grootste fout van schrijvers over de levende
natuur, dat zij de dieren handeling;en en ge
dachten m de schoenen schuiven, die in zoo'n
eenvoudig dierenkopje nimmer zullen op
komen.
Ik behoor geenszins tot diegenen, die het
dier zien als eenvoudige reacties op gebeur
tenissen m de omgeving. Ik geloof in tegendeel,
dat elk dier een eigen en zeer aparte persoon
lijkheid is, die ook weer individueel sterk kan
verschillen, maar welks uitingen zeer beperkt
zijn. Maar we mogen het dier vooral geen ver
standelijke overwegingen gaan toeschrijven,
die zich bij het aanschouwen van zijn gedra
gingen wel aan ons opdringen, maar in laatste
instantie toch steeds ontstaan, doordat we hen
vergelijken met uiterlijk gelijke handelingen
bil" den meiisch.
Een andere verdienste van den tekst is, dat
deze steeds biologisch juist is, en bovendien
„up to date". Het boek mist gelukkig de dwaas
heden. waaraan we ons bij sommige vertaalde
boeken zoo vaak ergeren. Een van de voor
naamste oorzaken daarvan zal wel zijn, dat
schr. steeds eigen ervaringen en belevenissen
weergeeft.
Als voorbeeld van de eenvoudige, doch leven
dige tekst, wil ik een enkel fragment voor u
overschrijven;
„De zon heeft haar middaghoogte bereikt;
haar stralen branden op het meer. Flonke
rend golft het licht over de velden en de zon
nestralen werpen verblindende glinsters op
het wateroppervlak. Een libel zwerft door de
wereld. Voort gaat het op metalliek glanzende
wieken, nu eens laag bij den waterspiegel, dan
weer hoog boven de biezen, in volle vaart, rap
tie voor den tuin, en in een vaas zijn enkele
van die takken de mooiste vulling die zich den
ken laat. Bovendien schijnt het (aanpassin
gen voorbehouden) dat de vogels deze struik
met rust laten. Ik zeg schijnt, want tegen
woordig is alles mogelijk.
Hulst (Ilex) bestaat met verschillende soor
ten blad en roode of gele bessen en zelfs is er
een bladverliezende hulst, maar daar komen
we straks aan. Er is ook een Liguster die bes
sen draagt, en wel zwarte; het is Ligustrum
vulgarci sempervirens of italicum. Prachtig is
Pernettya, die men om dezen tijd in de bloem-
winkels als potplant ziet.. De struik blijft laag
en draagt dikke trossen roset witte of paars
rood® bessen, doch is geen plant voor den
vensterbank, maar voor den tuin. Er is zelfs
nog een kruipende soort, dat is Pernettya
ta&mariica met .roode bessen. En dan Pyra-
cantha coccmea Lalandii, de vuurdoorn
met oranje bessen en het lage struikje
Skimmia japonica met helroode bessen. Een
reus is de drie meter hooge Stranvaesia Davi-
diana undulata vol roode vruchten. Viburnum
Davidïi blijft laag, heeft glanzend frisch-
groen blad en blauwe vruchten, en V. Henryi
draagt bessen, die van rood tot zwart verkleu
ren.
Bij de bladverliezende struiken is een heele
rij Berberissen, die roseroode, donker-, oran
je-, karmijn-, of koraalrood® vruchten heb
ben en blad of zelfs takken die in den herft
verkleuren. Iets heel moois zijn de kleine hel
der paarse bessen van Callicarpa Giraldiana,
die met purperrose bloemen bloeit. Bij de
Cotoneasters zijn er ook ettelijke met mooie
bessen; de foto toont een paar takken van
C. Francheti, die langwerpige oranjeroode
bessen krijgt, waar vooral de meezen wel
pens graag aan snoepen. O, die vogels!
De catalogi van de kweekers staan vol met
allerlei moois (want er zijn nog tientallen
besdragers, hoog en laag' en in allerlei kleuren)
Maar het is eigenlijk nooit uit te maken of ze
„bird-proof" zijn. De bladverliezende hulst
Hex verticillata is het in ieder geval niet.
Een bijzonder mooie heester verder, met tros
sen van vuurroode bessen. In de praktijk moet
ieder tuin bezitter maar leeren wat zijn vogels
met rust believen te laten. We hebben hout
duiven gezien, die 's ochtends vroeg in een
stadstuin hulst kwamen snoepen en meezen,
die een cotoneaster plunderden terwijl een
lijster eronder zat en de gevallen bessen op
pikte. En dan nog dankbaar te moeten zijn
omdat de vogels onze tuinen van ongedierte
zuiverenDie dankbaarheid hebben we
steeds getoond door 'n welvoorzien vogelhuisje
v/aar ook druk gebruik van gemaakt wordt,
echter zonder dat de bessen vergeten worden.
L. S.
JONG HERTJE.
Teekening van Sikker Hansen uit „Bij de
Dieren Buiten".
wendend en keerend. Een oogenblik staat het
insect stil in de lucht, dan schiet het ineens
zijwaarts uit en slaat een anderen koers in.
Maar wat mij wel het meest getroffen heeft
in dit boek, zijn de kwistig tusschen den te lest
geplaatste illustraties, van Sikker Hansen.
Deze zijn van een zoo ongemeene bekoring en
zuivere uitbeelding, dat zij alleen reeds de uit
gave van dit boek wettigen. Deze teekenaar
weet met enkele lijntjes en krabbeltjes, een
paar kiemen en vormen zulke levensware re
sultaten te bereiken, dat we bij het zien er
van tevergeefs naar de juiste superlatieven
zochten. Een wonderlijke, en bizonder oor
spronkelijke wijze van teekenen, waarbij de
teekenaar volstaat met het aanduiden van
enkele lijnen en vormen, doch juist daardoor
de meest verrassende resultaten weet te be
reiken.
„Meermalen ademen zij een geest, welke
doet denken aan dien van Jo Spier's besten
illustratieven arbeid en ook vaker dan eens
wekken zij herinneringen aan de prenten in
sommige moderne Russische kinderboeken",
zegt Rinke Tolman in zijn inleiding tot dit
boek. Een enkele maal slechts leidt deze wijze
van werken tot onduidelijkheid, waarbij men
slechts na lang turen de voorstelling kan be
grijpen. Doch meestal is zij van een verrassen
de raakheid en scherpte van visie, welke
steeds weer verrast en boeit tegelijk. Het ge
heel werd door de uitgevers op keurige wijze
verzorgd, waarbij zoowel tekst als illustraties
ten volle tot hun recht komen.
Een waterrat steekt een kop uit een gat in
de aarde, kijkt voorzichtig om zich heen met
glanzende, zwarte oogen en verkent het ter
rein. Daar blijkbaar nergens een gevaar op
doemt, komt zij heelemaal voor den dag. Een
oogenblik zit zij daar zoo en poetst zich; dan
begint zij wat wat rond te snuffelen, knaagt
aan een paar jonge scheuten en rolt dan op
haar korte pootjes naar den oever, waarna
zij wegzwemt. De waterrat ligt diep in het
water; slechts het bovenste gedeelte van den
kop en de snorharen steken er boven uit. Ach
ter haar teekent zich een fijne streep kielzog
af. Als zij buiten het biezenveld is, slaat zij de
richting in, waar de snoek voortdurend op de
loer ligt. Nu is zij nog maar enkele meters van
hem vandaan; zij moet stellig onraad hebben
bespeurd, want zij draait plotseling rond en
wil wegduiken. In dezelfde seconde echter
schiet de snoek bliksemsnel naar voren en
slaat de kaken in den buit. Het water schuimt
en er vormt zich een draaikolk, waar de snoek
verdween.
Enkele bellen stijgen omhoog, tot het op
pervlak en bersten; dan ligt daar weer het
meer, zomerstil."
De Goochelaar
door H. RIEDEL.
De groote tooverkunstenaar en goochelaar
Bassaro stond in rok op het helverlichte
tooneel, imponeerend, aristocratisch, een
charmant gentleman.
Lr de zaal zat het publiek op elkaar ge
pakt en er stonden zelfs nog velen in de
gangen.
De gochelaar strekte zijn arm uit en liet op
zijn vlakke hand een glinsterend gouden
horloge zien. „Ik zal dit uurwerk laten ver
dwijnen en het dan uit de zakken van een der
heeren in de zaal te voorschijn halen. Ik ver
zoek uw aller aandacht, dames en heeren!"
Allen keken in spanning naar het gouden
klokje op de hand van den goochelaar, waar
het eenige tellen bleef liggen. Op eens een
heel lichte siddering van de hand; of was het
slechts een flikkering der oogen? En het uur
werk was weg, als opgelost in het niet. Het
was „eng".
Bassaro glimlachte en ging langs de kleine
trap de zaal in, zoekend in de rijen kijkend.
Nu bestaat de grap van het weder te voor
schijn brengen van het horloge niet daarin,
dat de artist een of anderen helper gehuurd
heeft, die met eenzelfde horloge onder het
publiek heeft plaats genomen en bij wien de
goochelaar het uurwerk te voorschijn brengt.
Aan zulke trucs van boerenbedriegers maken
de meesters in het vak zich niet schuldig. Eer
der wordt het horloge bij het tasten in een
zak van een willekeurig uitgekozen persoon
daarin „geplant". Dit moet natuurlijk aan
geleerd worden; en heel goed zelfs.
Bassaro zocht niet al te lang. Het was
hem heelemaal onverschillig bij wien hij het
horloge uit den zak te voorschijn goochelde.
Het was toch maar een van zijn mindere
toeren. Er zouden nog heel andere dingen
vertoond worden.
Hij nam daarom spoedig een in een zijgang
staan den heer in het vizier, een heer van mid
delbaren leeftijd, met een smal gezicht en
zwart haar. Waarom hij juist dezen persoon
uitzocht, wist hij niet. Was het misschien
een dergelijk onbewust gevoel van vijand
schap zooals dat tusschen den fcammen hond
en den wolf?
„Staat u mij toe, dat ik in uw rechterzak
tast? U hebt het horloge", zei Bassaro op aan-
genamen toon.
„Ik heb het horloge niet!", riep de man en
stak afwerend de handen uit. ,,'t Heeft geen
zin, zoek maar ergens anders uw horloge!"
„Ik kan het toch niet ergens anders zoeken,
als u het heeft!", zei Bassaro, die zich tegen
over het publiek op den heer ingesteld had.
Het was hem ook in zijn heele loopbaan nog
niet overkomen, dat iemand weigerde hem
voor de opsporing van het horloge in den zak
te laten tasten.
„Raak mij niet aan!", riep de man weer, „u
heb niets in mijn zak te zoeken".
„•Mijnheer", zei Bassaro beleefd, maar be-
-
Club van Nederl. Vogelkundigen.
Wageningsche Boek- en Handelsdrukkerij
Wageningen.
De Club van Nederlandsche Vogelkundigen
geeft een vogelboek uit, dat. oorspronkelijk
bedoeld als bewerking en aanvulling van de
„Avifauna Neerlandica", uitgegroeid is tot een
uitvoerig en gedegen standaardwerk op het
gebied van vogtellitteratuur. Een boek, dat on
getwijfeld in een behoefte voorziet. Niet dat
er in ons land niet genoeg boeken over vogels
zouden zijn. Maar er was behoefte aan iets
degelijks, dat tegelijkertijd -bruikbaar is voor
den amateur..,
Ik geloof wel, dat de Nederlandsche vogels,
waarvan de eerste aflevering is verschenen,
aan die eischen voldoet. Na een duidelijke en
ook practisch zeer bruikbare „Sleutel tot be
paling van de soort", waarbij vooral de duide
lijke teekeningen van dr. C. Eyikman de bruik
baarheid nog verhoogen, krijgen we een „Sys
tematisch overzicht met beschrijving van de
soorten". Hierin worden de tot nu toe in Ne
derland waargenomen vogelsoorten uitvoerig
en duidelijk beschreven, terwijl er behalve de
uiterlijke kenmerken nog belangrijke gege
vens over neststand, nestmateriaal, aantal
eieren, eivorm, schaalkleur, afmetingen,
schaalgewicht, broedtijd, broedduur en aantal
broedsels, alsmede over het verblijf, en de
verbreiding buiten Nederland in vermeld zijn.
Belangrijk zijn vooral ook de gegevens o vel
den trek, omdat daarbij voor het eerst gebruik
wordt gemaakt van de resultaten, welke de
ringproeven hebben opgeleverd.
Het geheel maakt een indruk van groote
degelijkheid en van deskundigheid der sa
menstellers. Een boek, dat in de boekenkast
van geen enkelen vogelliefhebber mag ont
breken, omdat we het telkens noodig hebben,
en in een klein bestek een schat van gegevens
bevat, die we anders slechts na lang zoeken
uit allerlei werken bijeen konden schrapen.
Een boek, dat de vergelijking kan doorstaan
met het beste op dit gebied, als b.v. Wither-
by's „A practical handbook of British Birds".
Eén ding had ik er nog graag bij gezien, n.l.
een tabel tot bepaling van de soort volgens de
veld'kenmerken. Want hoewel bij enkele proe
ven bleek, dat de tabel heel goed bruikbaar is
voor vogels, die men in de hand heeft, is zij
voor den levenden vogel, in het vrije veld ab
soluut onbruikbaar. Dit wordt weliswaar ver
goed door de uitstekende veldkenmerken,
welke bij de beschrijvingen zijn opgenomen,
doch daar hebben we voor snelle determinatie
uiteraard niets aan. Afgezien daarvan echter,
is „De Nederlandsche Vogels" een boek dat,
ik herhaal het, ieder die wat meer dan opper
vlakkige belangstelling voor de gevederde be
woners van ons land koestert moet bezitten.
Haarlem, 16 Nov. '36.
KO ZWEERES.
slist, „mijn horloge is een zwaar, echt gouden
exemplaar, dat mij 150 gulden gekost heeft.
De dames en heeren zullen denken, dat u het
mee naar huis zou willen nemen. Want u hebt
het. Hier in den rechterjaszak!" Hij wees er
meteen op. „Men kan immers den vorm ervan
zien. Mag ik dus nogmaals verzoeken?"
„Ik heb uw horloge niet! Raak me niet aan!"
Het publiek toonde zich door dit dispuut
ten deele onaangenaam aangedaan, ten deele
prettig gestemd.
Bassaro begreep dat hij handelen moest als
hij zich niet belachelijk wilde maken. Bliksem
snel greep hij in den jaszak van den heer
en haalde daaruit een horloge te voorschijn.
Maar toen greep hij er nog eens in. Zijn zeer
fijngevoelige en ervaren vingers waren op
iets gestuit. Met dien greep haalde hij drie
gouden horloges tegelijk te voorschijn, met
afgesneden kettingen en hield ze onder den
neus van den verbasterenden man. Toen greep
hij bliksemsnel in den linker jaszak en haalde
ook daar een paar horloges uit.
De verraste man maakte zonder een woord
te zeggen een sprong en probeerde den hem
omringenden menschenkring te verbreken.
Maar dat gelukte hem niet. Men hield hem
vast. Men had vlug begrepen en er klonken
al stemmen van heeren, die hun horloge kwijt
waren.
Rechercheur Bochardt baande zich een weg
door de menschen.
Maar dat is toch immers Krawinsldriep
hij uit, toen hij voor in het midden van den
kring was aangeland, „goeden avond. Kra-
winski, waar kom jij vandaan? Je bent toch
uitgewezen!"
„Van Kowno, commissaris".
De zakkenroller lachte grijnzend.
,Ah! En hoe kom je aan die horloges, oude
roover?"
„Dat begrijp ik zelf niet. Waren zoo op eens
in mijn zakken. Misschien heeft meneer
Bassaro ze er in gegoocheld?"
„Nog altijd de oude, Krawinski? Maar ga
nu mar mee, meneer Handjegauw, je „arbeid"
is hier voorloopig afgeloopen".
„Goed. Maar vertelt u me eens, commis
saris. Eerst ben ik uitgewezen, omdat ik zonder
middel van bestaan was en nu ik werk, word
ik gearresteerd. Hoe zit dat eigenlijk?"
(Nadruk verboden).
Oefening 17.
De voeten worden
ongeveer een halven
meter uit elkaar neer
gezet; de knieën een
klein beetje gebogen,
en de romp helt iets
over naar rechts, zoo
dat de slap naar be
neden hangende rech
terarm volkomen vrij
heen en weer kan slin
geren.
Met behulp van een
lichten stoot van
knieën en heupen slin
gert de arm naar vo
ren, waarna hij door eigen zwaarte weer naar
beneden valt. Dit steeds herhalen. Hoe ster
ker deze kniestoot, hoe hooger de arm naar
boven zal vliegen. Dezelfde oefening met den
anderen arm.
Een eerste vereischte is, dat alle spieren zoo
veel mogelijk ontspannen zijn. Men moet
eigenlijk, het gevoel hebben, dat de arm met
een paar touwtjes opgehangen is aan de
schouders. We zouden u wille aanraden op
deze, oogensohijnlijk. zoo gemakkelijke oefe
ning ernstig te oefenen, want dit is een ge
schikt uitgangspunt voor moeilijker zwaai-
oefeningen. We hopen hier spoedig op terug
te komen.
Oefening 18.
We beginnen geknield,
romp en hoofd diep y
naar beneden en de ar
men losjes achter ge
heven. Met een ener
gieken ruk wordt het
lichaam nu geheel ge
strekt, waarbij de ar
men soepel en volko
men ontspannen, eerst
naar beneden en dan naar boven slingeren.
Deze oefening twintig maal achter elkaar.
De volgende oefening, Oefening 19, wordt
begonnen in zittende houding, beenen recht
naar voren, het lichaam diep gebogen en de
handen bij de voeten. Misschien kunt u zelfs
de handen iets voorbij de voeten krijgen, zoo
als de teekening met vrijblijvend optimisme
aangeeft. Maar uw knieën recht! Nu snel
naar achteren rollen, beenen over het hoofd,
tot zij den grond raken. Daarna weer terug
rollen. Deze week iederen ochtend tien maal
deze oefening herhalen. Laten we deze oefe
ning zoo keurig mogelijk met gestrekte bee
nen en de handen steeds dicht bij de voeten,
uitvoeren!
Oefening 20.
We eindigen met tien.
hooge sprongen. Een
pracht voor-training
voor forensen, voor zij
naar den trein rennen.
Met de armen achter
en het lichaam losjes
voorover gebogen
staan wij klaar. Dan
snel de armen op-
zwaaienen racbirg
met de been er -»r> dit
zelfde moment afzet
ten. Terwijl we, los
van alle zorgen, in de
lucht zweven, den rug zoo hol mogelijk trek
ken.
JULES KAMMEIJER,
Lich. Opv, M. Ojt