V R IJ D A G IS DECEMBER 1936 TT A A R T. E M'S DAGECAD 7 AAN ALLEN! Toen ik van den zomer uit België in het grensplaats je Sluis kwam, werd mijn oog 't eerst getroffen door een groot bord, waarop stond: „Welkom vreemdeling!" Dit welkom betreft blijkbaar niet eiken vreemdeling. Pe gasus heeft er in zijn dagelijksch rijm al op gezinspeeld. Meer dan 200 vreemdelingen doen moeite om aan de Belgische grens ons land binnen te komen en wij, d.w.z. onze po litie aan de grenzen, doen evenveel moeite om hen er buiten te houden. Wie zijn die vreemdelingen en waarom zijn we op hun komst in ons land niet gesteld? Wie het zijn heb je misschien al vermoed, het zijn de Zi geuners. Oorspronkelijk hooren ze in Europa niet thuis, maar komen ze uit het verre Oos ten en hun taal toont verwantschap met het Sanskriet, de taal der Oud-Indiërs. Zelf be weren ze afkomstig te zijn uit Egypte, maar ze zijn van Indischen oorsprong. In de 15e eeuw misschien nog vroeger, want in 1420 treffen we hen al aan in Deventer, zijn ze van uit Azië in Europa getrokken en nu vin den we ze niet alleen in bijna alle landen van Europa, maar ook in Amerika. De grootste intocht in Europa is zeker wel geweest in 1417, toen ze in grooten getale uit het Bal- kangebied in Hongarije binnendrongen. On der allerlei namen zijn ze in de verschillende landen bekend. In Duitschland worden ze evenals bij ons Zigeuners of ook wel Tziga- nen genoemd, in Frankrijk heeten ze Bohé miens, in Engeland en Amerika Gypsies, in Hongarije en Zevenbergen Tzingari, in Italië Zingaro en Zingari, al naar men een manne lijk "of vrouwelijk persoon bedoelt. In Spanje Gitano of Gitana. In Zweden noemt men ze Taters of Tattar. welke naam zeker afkom stig is van 't woord Tartaren. In Denemarken schijnt men ze niet meer aan te treffen. Niet meer. want ook hier zijn ze wel geweest. Het is toch bekend, dat de Schotsche Koning Ja cob IV (14881513) ze heeft probeeren uit te drijven naar Denemarken: hij gaf name lijk aan hun hoofdman graaf Antonio Gagio van Klein-Egypte aanbevelingsbrieven voor den Deenschen koning. De Denen hadden echter al gauw genoeg van het arme, zwer versvolk, zooals ze door den Schotschen ko ning genoemd waren en verdreven ze al heel gauw uit him land en bedreigden ze met zware straffen als ze terugkeerden. Nog in 1897 werd bepaald dat ze zich niet in Dene marken mochten ophouden. In Hongarije is men in den laatsten tijd bezig hen aan vaste woonplaatsen te binden; hen te verplichten een handwerk te beoefenen en de jeugd naai school te sturen. Over heel de wereld schat men hun aantal op 1 a 1,5 millioen, waar van het grootste aantal in Hongarije. Zelf geven ze de volgende verklaring voor hun zwerversleven. Ze zouden lang, zeer lang ge leden in Egypte gewoond hebben en toen Jo seph en Maria met het 'kind Jezus uit Pales tina vluchtten naar Egypte zouden ze ook bij Zigeuners om onderdak gevraagd hebben, wat hun geweigerd is geworden. Als straf voor deze onheusche behandeling zouden ze van af dat oogemblik veroordeeld zijn om een zwerversleven te leiden. Hoe ze bij hun zwer versbestaan aan den kost komen? Door het vervaardigen en verknopen van allerlei snuis terijen, door handel in paarden en ezels, door scharenslijpen en de vrouwen door waarzeg gen. Waarom we nu niet op hun komst ge steld zijn? Omdat ze, hoewel over 't algemeen opgeruimd van natuur, zorgeloos, lui, arbeids- schuw, geslepen en diefachtig zijn. Het on derscheid tusschen het mijn en dijn kennen ze al heel slecht. Door hun altijd buiten zijn. zijn ze kerngezond, ook de kinderen. Bleek neusjes zullen we tevergeefs onder de Zigeu nerkinderen zoeken. Een Zigeunerkind moet op zijn vierde, hoogstens vijfde jaar in zijn levensonderhoud kunnen voorzien en kan dat in den regel ook. Natuurlijk niet door eerlijken arbeid, maar door bedelen, stelen of zooals zij het noemen vinden. Waar ze ook zijn, hoe onbekend de streek ook voor hen is, waar ze uitzwerven. toch vinden ze steeds den weg naar hun kamp terug en wel door een geheime teekentaai. pattaran ge- Twee takjes of bladeren worden ml. op den weg van het kamp zóó in den grond gesto ken en op zoo'n afstand van elkaar, dat de ingewijden daarin een goeden wegwijzer zien en wat voor de niet-ingewijden niets zeggend is. Muzikaal zijn ze van klein tot groot. Lezen en schrijven kunnen ze niet; hun liederen, sprookjes, legenden, gelegen heidsverzen bij geboorte, huwelijk, dood en begrafenis worden, zooals eertijds bij onze voorouders, oververteld van 't eene geslacht aan het andere. Geen beter dansers dan de Zigeuners; geen wonder, want in het tweede levensjaar leert het kind al dansen. Wie niet tot hun stam behoort, krijgt niet gemakke lijk toegang tot hun verblijf- of woonplaats. Toch is dat eens aan een Engelsdhe dame uit de hoogste kringen gelukt. Deze dame. Lady Smith, had eest na veel (moeite ite Sevilla, waar heel wat Zigeuners in een bepaalde buurt bij elkaar wonen, van één van hen hun taal geleerd. Want al kennen ze de taal van het land waar ze verkeeren, onder elkaar praten ze hun eigen taal „romani" genaamd. Toen ze eenmaal de taal kende, vroeg ze een oude Zigeunerin haai- de Zigeunerdansen te leeren, wat ook gebeurde en door tusschen- komst van deze werd zij ,ten slotte ook in den Zigeunerkring toegelaten. Toen ze éénmaal binnengeleid was, werd door de leidster van het gezelschap met na druk gezegd: „Wij allen die hier vereenigd zijn, beschouwen ons zelf als echte Zigeu ners" en met deze uitspraak was Lady Smith in hun kring opgenomen en meer dan een jaar heeft ze onder hen geleefd. Misschien vertel ik later nog wel eens hoe het met de Zigeuners in ons land sedert 1420 gegaan is. W. B.-Z. Diaconessenhuis, 9/12, '36. Zeer Geachte Mevrouw Blomberg. Wat zijn wij weer zeer verrast geworden, door het mooie speelgoed dat wij van U heb ben ontvangen. Vooral met de keuken en de poppen kamers waren de kinderen erg blij. Ook het babygoed was hartelijk welkom Heel veel dank aan alle Rubriekertjes. Hoogachtend, M. VAN WUPPEN, Kinderafdeeling Vriendelijk verzoek met het oog op de Kerstdagen de briefjes zoo vroeg mogelijk (in elk geval minstens één dag vroeger) in te zenden. haalt moeder ze weg, de ramen worden wijd opengezet en Mientje slaapt weer in. Maar ze heeft zoo n angst van haar nacht merrie overgehouden, dat ze in het vervolg nooit meer bloemen vernielt. Ook op haar speelgoed past ze in het vervolg beter. Haar poppen mochten zich ook eens willen wre ken IETS OVER DEN ALPENSTEENBOK. Hoog boven in de bijna ontoegankelijke gedeelten van de bergen, daar huist de alpen steenbok. Alleen in den winter, door den honger gedreven, komen ze tot in de bos- schen. In vroegere tijden kwam de steenbok voor in de geheele alpenketen; maar de glet- schers van den ijstijd drongen ze terug. De steenbok is ten allen tijde sterk vervolgd engeslaagd en wel hoofdzakelijk om het reus achtige geiyei, dat zij op den kop dragen. En hoewel de zwaarste straffen op het jagen van steenbokken gesteld werden, tot zelfs de galg, niets kon verhinderen dat in 1820 de laatste Salzburgsche steenbok geschoten wer den. Een kolonie van deze dieren in Gran Pa- radiso in Italië, Zuidelijk van Val Aosta, werd echter door de staat dusdanig be schermd, dat het aantal dieren tegenwoordig weer tot ongeveer 3800 stuks aangegroeid is. Ook op andere plaatsen bijv. in St. Anna en in Stiermarken, in Zwitserland en in de Salzburger Alpen werd de steenbok met groote moeite en kosten weer ingevoerd, zoo dat het aantal steenbokken op het oogenblik 4200 stuks bedraagt. Wat de schoen is voor den bergbeklimmer is de hoef voor den steenbok. De hoef heeft een harde rand, zoodat hij een ideaal klim- werktuig vormt. Daarom kan een groote zware steenbok klimmen tegen rotswanden die voor men- schen absoluut ontoegankelijk zijn. Zijn ruwe beharing maakt het mogelijk, dat hij den strengen .bergwinter zonder na deel kan doorstaan. Zijn kleur is zwartbruin terwijl zijn gewicht niet zelden 240 pond be- MALLE DRIES. door W. B. Z. 20e vervolg.) ,,'t Was of ik mij zelve redde van iets heel donkers." „Kerel, Dries, wat een zegen zou dat zijn. Laten we samen alles uitpraten, alles, wat daar nog zit aan angstige gedachten." „Ja, alles samen uitpraten, over dat vree- selijke, dat ze ooi-log noemen. Maar nu niet. Nu ga ik slapen. Ik ga heerlijk slapen. Jij gaat nog lang niet weg, hè?" „Neen. ik ga nog lang niet weg. Wel te rus ten!" Andries de la Brève sloot zijn oogen. Iets als een glimlach gleed over zijn bleeke gezicht en hij mompelde: „uitpraten, alles uitpraten." „Zoo is 't goed." fluisterde de dokter tegen den heer Wiitzen. Deze slaap is heilzame me dicijn. Komt U vanmiddag nog eens weer." In een wonderlijke stemming keerde Hans Wützen terug naar vrouw en kind. Als hij van één ding spijt had, dan was 't zeker wel. dat hij zoovele jaren had laten voorbijgaan zon der zich om Dries de la Brève te bekommeren. Of had de dorpsdokter gelijk, dat Dries nu pas door dit ongeluk scheen wakker te wor den? „Hans", zei mevrouw Wützen. „nu je dezen man hebt teruggevonden mag je hem nooit meer los laten." „Ik zou hem ook nooit meer los kunnen la ten," besloot de heer Wützen. HOOFDSTUK 10. Een feestelijke intocht. Het geheele auto-ongeluk liep wonder bo ven wonder veel beter af, dan iemand had durven denken. Alleen van de auto was niet veel meer bruikbaar. Daar scheen men zich echter niets van aan te trekken. De men- schenlevens waren immers van oneindig grootere waarde. Toen mevrouw Wützen dat eens tegen haar man beweerde, zei hij op ernstigen toon: „Behalve in oorlogstijd vrouw dan heeft een menschenleven alleen maar waarde, als 't een wapen kan gebruiken." „Nu niet bitter zijn Hans, alles is zoo won derlijk goed afgeloopen." „Dat is 't vrouw. En daar kan ik nooit dankbaar genoeg voor zijn. Vandaag vooral is 't een gloriedag voor me, nu ook Dries het ziekenhuis mag verlaten." „Dat is juist een week na ons," vervolgde mevrouw en ze keek blij naar buiten, waar Mia aan 't ballen was met een paar dorps kinderen. „Als oom en tante er niet op tegen hebben wou ik mijn vacantie nog wel een paar we ken verlengen. We beginnen nu pas te genie ten van de omgeving, van de menschen, van alles en alles." „Daar heb je Lotte de la Bröve! Wat loopt ze weer kwiek!" Juffrouw Bi-ef dacht er niet over voorbij te loopen. Er was zoo'n vriendschappelijke verhouding ontstaan tusschen de gasten van 't hotel (zooals ze in het dorp steeds werden genoemd) dat juffrouw de la Brève al haar nieuwtjes voor hen bewaarde. Mia Wützen was een dagelij ksche gast van 't kleine huisje aan den dijk. Vandaag moes ten ze allemaal komen: de Wützens en de van Wengens. Vandaag kwam Andries thuis! 't Was Woensdag. De zomer was al ver heen. De weken waren voor Dries maanden geworden. Ten slotte was zuster Lotte weer naar haar eigen huisje gegaan. Dries kon het nu wel zonder haar stellen. Hij had het. daar goed en was tevreden Bloemen en vruchten ontbraken nooit in het ziekenvertrek bezoek evenmin. Nu was 't net zoo'n stralende dag als dien lsten Juli. .(Wordt vervolgd), j DE LEGENDE VAN DEN INKTVISCH. Nieuw-Zeelandsch sprookje. Er waren eens twee parelvisschers, onaf scheidelijke vrienden: Amaho en Tanare. Zoo dra zij 's morgens hun hutten verlieten, waren zij bij elkaar. Samen zwommen ze in de kreek en samen doken ze in het heldere water, zon der zich te bekommeren om de vele haaien, die in die streken voorkomen. Als eenige voor zorg namen ze slechts een groot scherp mes mee, dat hen in geval van nood te pas kon komen. De blanke mannen waren gekomen en had den de inboorlingen de groote waarde doen beseffen van de glanzende bolletjes, die voor komen in sommige oesters en waaraan ze voor dien weinig waarde hadden gehecht. En nu gebeurde het, dat Tanare meer ge luk had dan Amaho. De hoeveelheid parels, die hij bovenbracht, was wel twee maal zoo groot als die van Amaho. Deze beweerde, dat het slechts toeval was en verdubbelde zijn pogin gen. Zorgvuldig zocht hij de oesterbanken af. Maar het was tevergeefs. Het scheen, dat al leen Tanare pareloesters kon vinden.De oes ters, die Amaho boven bracht, waren alle leeg. „Het is de schuld van Tripapahu, den boo- zen geest, die mij plagen wil", zei Amaho in zichzelf. En vanaf dat oogenblik werd hij stil en zwijgzaam en bemoeide zich niet meer met zijn kameraad. Tanare bood hem, eenigs- zins verlegen, aan zijn buit te deelen, maar Amaho weigerde woedend dit bewijs van vriendschap. En alsof het lot er mee speelde, had Tanare van dit oogenblik af nog meer ge luk, terwijl de ander minder en minder ving. Een duistere haat maakte zich van Amaho meester en hij besloot wraak te nemen op hem, dien hij tot nog toe altijd aLs een broe- HOE DE JONGENS OUDE ANNE HIELPEN Jan, Ed en Kees spraken af, wat ze dezen Woensdagmiddag zouden doen. Veel zin om naar het bosch te gaan hadden ze niet, om dat de lucht niet veel goeds voorspeldie en het over een uur of wat wel zou gaan rege nen. En om nu den geheelen dag thuis te zitten, leek hun ook niet erg prettig. „Wel, laten we dan wat op de markt gaan rond snuffelen." opperde Ed. „Ja, dat is een idee: ik mag een zakmes koopen en kan dan meteen ééntje uitzoeken," was het antwoord van Kees. Even later togen ze dus op weg naar de markt. Het was er een heele drukte. Spoedig kwamen ze aan een kraampje, waar ook zak messen werden verkocht. De keus was na tuurlijk niet gemakkelijk. Er waren ook zoo veel mooie messen en lang zoo duur niet, als de jongens hadden gedacht. Tenslotte kocht Kees een zakmes met twee messen en nog een kurketrekker. Ze gingen de heele markt over en alle kraampjes langs. Op den hoek van en der rijen stalletjes stond oude Anne, die een mooi bloemenstalletje had Haar bloe men waren altijd mooi en versch en dikwijls kochten de jongens wat bij haar, zoodat ze hen al goed kende. Dit keer bleven ze alleen even een praatje met haar maken, want ze hadden thuis bloemen genoeg. Ze kregen ieder een toffee van Anne, bedankten haar vriendelijk en liepen weer verder. Ze waren een heel eind verder, toen ze een hevig lawaai hoorden en schreeuwende men schen. Haastig .snelden ze naar het geluid toe en wat zagen ze daar? Anne's stalletje lag heelemaal ondersteboven, alle bloemen lagen op den grond, alle pulletjes waren stuk, het kraampje zelf lag ook heelemaal uit elkaar. Gelukkig was Anne zelf ongedeerd Ze hoor den toen, dat een paard van een groen tekar op hol was geslagen en Anne's kraampje omver had gegooid. De tranen stonden Anne in de oogen. „O, wat moet ik nu beginnen, zei ze zacht. „Alles is stuk, zelfs het zeil is gescheurd en al het hout van mijn stalletje is kapot. Nu kan ik hier toch niet meer staan De drie jongens liepen treurig naar huis toe. „Zouden wij haar niet met iets kunnen helpen?" vroeg Jan. „Ja maar op welke ma nier dan?" was de wedervraag van Kees. „Ze is altijd zoo vriendelijk voor ons; we moeten toch iets verzinnen." Langen tijd spraken de jongens erover. Eindelijk kwam Kees op het idee om met z'n drieën een tafel voor haar in elkaar te tim meren, welke ze dan zou kunnen gbruiken, tot dat ze weer een echt kraampje had. Jan vertelde, dat hij nog wel veel hout thuis had. wat toch niet gebruikt werd. Een hamer en spijkers zouden er ook wel te vinden zijn. Zoo gezegd, zoo gedaan. Thuis gingen de jongens dadelijk aan het werk. De voorraad hout, die op zolder bij Jan lag, was grooter dan ze gedacht hadden en de tafel, die ze timmerden was er een van flinke afmetingen. Er was zelfs nog genoeg hout voor een paar krukjes. „Ja." zei Jan, toen ze klaar waren, „dat is nu allemaal goed en wel, maar nu zit Anne in de open lucht. En als het regent heeft ze niets, waar ze onder schuilen kan." Dat was waar! De jongens dachten ernstig na. Toen was Ed het, die een pracht idee kreeg. „Ik weet wat, ik weet wat," juichte hij. „Wij hebben thuis nog een groote ouderwet- sche paraplu. Als ik die aan moeder vraag, mogen we die vast wel hebben." In optocht ging het naar Eds huis, En toen ze daar verteld hadden, wat ze van plan wa ren, kregen ze onmiddellijk de paraplu en van Eds moeder nog een warme shawl voor het oude vrouwtje. Toen weer naar de markt. Anne was er nog/Maar ©ah, wat keek ze ibedroefd. Dat duur de niet lang, want toen de jongens haar ver teld hadden, wat ze voor haar gedaan had den, klaarde haar gezicht heelemaal op. „Jul lie zijn echte lieverds," zei ze dankbaar. „Nu is het de moeite niet meer waard, om het stalletje nog op te zetten. Maar morgen ben ik hier weer, hoor!" Den volgenden dag zat Anne inderdaad achter baar nieuwe stalletje. En als je naar het plaatje kijkt, kun je zien, hoe blij ze is, met het geschenk van Jan en Kees en Ed. OP DEN BODEM DER ZEE. door W. B.—Z. HOE ZE ZICH ER UIT REDDEN. De gierigheid'der Schotten is iets, dat over de heele wereld bekend is en waarmee in de geheele wereld de spot wordt gestoken. Er waren eens drie Schotten, Mac, Patrick en Edgar geheeten, die te zamen een clubje gevormd hadden, dat tot doel had zooveeel mogelijk van het leven te genieten, maar er niets voor te betalen. Overal, waar het niets kostte, kon men het drietal vinden: op lezingen, tentoonstellingen, bij optochten, enz. enz. Op zekeren dag woonden zij weer een gra tis lezing bij. Het onderwerp, waarover ge sproken zou worden, luidde: „Vrijgevigheid" Aan het eind van zijn redevoering, kondig de de spreker aan, dat hij een kleine inza meling zou houden. Daarvan schrok Patrick zoo, dat hij flauw viel. Mac en Edgar begre pen dadelijk, wat hun te doen stond. De een greep Patrick bij het hoofd, de ander bij de beenen en zoo brachten ze hem naar buiten Ze waren gered; hadden niets behoeven te geven! Waar het zeepaardje zwemt En de vissschen zijn Waar de zeesterren groeien, Daar is het zoo fijn, Daar bloeien ook bloemen Van allerlei kleur Die bloemen zoo mooi Maar helaas zonder geur. Daar is het heel stil als bij ons in den nacht En toch een geflonker van kleurenpracht. Krab. kwallen en oesters genieten ermee Van die sprookjeswereld daar diep in de zee. VERRASSING. DE WRAAK DER BLOEMEN. Mientje is een slordig meisje, niet alleen laat ze altijd en overal haar speelgoed zwer ven; maar ze schijnt het ook heerlijk te vin den alles te vernielen en stuk te maken. Haar boeken zijn, zonder kaft. hebben gescheurde bladen en zitten vol vlekken. En geen van haar poppen heeft nog al haar armen en beenen. Op haar verjaardag brengt haar vriendin netje Edith haar een prachtige bouquet bloe men uit haar eigen tuintje. In 't begin is Mientje er erg blij mee en ze zet ze op de tafel in haar kamertje. Telkens gaat ze er even naar kijken. Maar dat verveelt haar al gauw en het duurt niet lang of ze begint de mooie bloemen stuk te maken. ..Die bladeren zouden gekarteld veel mooier zijn!" en ze zet de schaar er in. Dan trekt ze de rozen van hun stelen en knipt de blaadjes van de margrieten af. Als er ein delijk niets meer in de vaas staat dan een paar kale stengels bekijkt ze haar vernielings werk toch een beetje ongerust. Wat zal moe der er van zeggen? Dat zal wel een flink standje geven! Als ze moeder hoort komen, stopt ze vlug de treurige overblijfselen van de straks zoo mooie bouquet onder haar bed. Om te zien. wat bovenstaand wirwar van lijntjes voorstelt, moet je de vakjes, waarin je een punt ziet staan, met potlood of inkt zwart maken. Je krijgt dan een zoogenoemde sil- houetteekening, dat is een teekening, waarvan de figuren zwart zijn gemaakt. r. 's Avonds slaapt ze in, zonder er meer aan te denken. Maar plotseling hoort ze een zwak gerucht. En een vreemd licht schijnt in haar kamer. En ineens ziet ze zich omringd door een menigte kleurige en geurige wezentjes. Ze herkent ze: het zijn de bloemen van haar bouquet. Maar wat willen ze van haar? „Slecht, ondeugend meisje! Kijk eens, hoe je ons toegetakeld hebt! zegt 't wezentje, dat de roos geweest moet zijn. Alle jurkjes zijn gescheurd, gerafeld en gekreukt en zien er uit als vodden. „Jij hebt ons gekweld, gepijnigd! Nu is het onze beurt. Kom. zusters, wij gaan ons wre ken." En alle bloemen sprmgen op haar en steken haar met hun dorens. Mientje wil om hulp roepen: maar ze kan niet, een verschrikkelijke angst verlamt haar bewegingen. Eindelijk gelukt het haar een kreet te slaken enze ontwaakt, bevend en trillend, in de armen van haar moeder. „Die nare bloemen," snikte Mientje. „Oh, wat doet mijn hoofd pijn." Moeder weet niet. dat er gebeurd is en zij wil al een dokter laten halen. Maar dan ver telt Mientje haar droom en moeder begrijpt alles. De sterk geurende bloemen onder het bed hebben het meisje hoofdpijn bezorgd. Vlug genden dag juist dook op de plaats, waar on der water de val lag, trok hij aan den draad en danste van vreugde langs den oever. Plot seling bleef zijn voet haken in een slinger plant en hij viel voorover in het water, pre cies in zijn eigen val, terwijl Tanare zich met behulp van zijn mes had kunnen bevrijden. Gevangen in de slingerplanten, zijn hoofd in een zak, worstelde Amaho om vrij te komen, terwijl Tanare, die niet wist wat er gebeurd was, hem zocht en hem riep. Ondertusschen was Amaho op den bodem van de zee terecht gekomen, Eindelijk slaagde hij erin, den zak, die hem belette te zien, van zijn hoofd te trekken. Voor zich zag hij een afzichtelijk wezen, dat met open mond lachte. „Ja", zei het monster, „ik ben Tripapahu en je bent in mijn macht. Wees maar niet bang. want je zult niet verdrinken. Die zak, dien je zooeven van je gezicht trok, zal voortaan je hoofd zijn en je ledematen zullen veranderen in lianen. Je zult zelf een levende val worden. Je heele leven zul je vervolgd worden door de menschen en je geheele leven zul je door brengen in de duistere diepten van de zee. Amaho wilde roepen, smeeken, zijn armen uitstrekken naar den geest. Maar hij zag zijn armen veranderen in zwarte grijparmen. Verschrikt zagen de visschers een nieuw monster in de kreek. Tanare, die tenslotte be grepen had, hoe alles in zijn werk gegaan was, vertelde hun de geschiedenis; maar de blan ken haalden hun schouders op en zeiden- „Dat is een reusachtige inktvisch". De parelvisschers duiken echter niet in het water, zonder vooraf goed uitgekeken te heb ben, of hun doodsvijand Amaho niet in de buurt is. Verstopt onder de rotsen loert hij naar hen met zijn wreede oogen. der had beschouwd. Met behulp van slinger planten en oude zakken vervaardigde hij een net, dat hij onder water verborg, juist boven de banken, die Tanare den volgenden dag af zou zoeken. Een draad, die Amaho vanaf het land dient kon trekken, zou de val sluiten en het den ongelukkige onmogelijk maken weer boven water te komen. Amaho was ervan overtuigd, dat zijn geluk zou keeren, zoo dra Tanare weg was. En toen Tanare den vol-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 13