De Karteering van Nieuw-Guinea. CONCERT DER H.O.V. WETEN EN WERKEN. Het Wonderkind Roswitha Bitterlich. ZATERDAG 16 JANUARI 1937 HAARLEM'S DAGBLAD T4 Reserve-Lt.-Vlieger P. G. Tideman vertelt. (Van onzen GP.D.-redacteur.) ..Het was interessant en alles is vlot ver- loopen maarik ben toch weer blij in Holland terug te zijn!" Reserve-luitenant-vlieger P. G. Tideman. die op 11 September 1935 van Schiphol startte naar Nieuw-Guinea om daar mede te werken aan het karteeren van ongeveer 10 millioen HA. grond, zwijgt.. Zijn verhaal is uit. Woensdag j 1. is hij. gebruind door de tro penzon. in zijn woonplaats Heerlen terugge keerd. de eerste van de bemanning der ..Ha- villand Dragon Rapide"-toestellen, waarvan er onder leiding van Captein Cox drie ver trokken en waarvan maar twee toestellen weer teruggekomen zijn. Het derde? Luitenant Tideman. die zoo vriendelijk was mij te vertellen van zijn ervaringen, lacht. Bij een lading van de „Dragon 89" men heeft 't indertijd reeds kunnen lezen in de Aneta-be- richten is luitenant Tideman op het vlieg veld van Babo over den kop geslagen. Geluk kig liep het ongeval voor de 3 inzittenden best af. Maai' het vliegtuig was zoo grondig ver nield dat het, na de slooping, verbrand is. Even tevoren had ik het slachtoffer van dit interview gevraagd of er nog avonturen be leefd waren. Maar toen was het antwoord „neen". Een oogenblik later vertelt luitenant Tide man dat vele Inlanders midden in den nacht onder luide kreten het kamp der expeditie in Babo naderden omdat zij een offer wilden brengen ter bezwering van de booze geesten Maar laat ik bij het begin beginnen ~Na den start is alles vlot verloopen, be halve het oponthoud te Rangoon, omdat één der vliegtuigen uit den koers was geraakt en niet- aankwam. Wij hebben toen op de ver misten gewacht en toen alles O. K. was vlo gen wij door. Behalve het tijdverlies hierdoor geleden, hebben wij stipt volgens het vooraf opgemaakte reisschema gevlogen langs de K.L.M.-route. Alleen niet zoo snel In Bandoeng gingen de Engelsche vliegers terug naar huis. Wij zijn daaronder com mando van kapitein R. E. de Ruyter—-Steve- ninck een week gebleven omdat de vliegtuigen nagekeken moesten worden en vervolgens zijn wij aar Soerabaja gevlogen. Verder verliep de reis naar Nieuw-Guinea uiterst vlot. Be halve op het traject Koepang (Temoi)Boela (Cerami. Deze afstand zouden wij in één ruk vliegen met een tusschenlanding in Goenoeng Api (halverwege Boela). Daar moest beslist worden of wij door zouden vliegen. Er hing echter een zware bui. zoodat wij terugvlogen. Den volgenden dag bereikten wij Makassar, het voor.'oopige eindpunt. Hier zijn de vlieg tuigen gedemonteerd en verscheept naar Nieuw Guinea. En toen konden wij aan het werk gaan voor de Ned. Nw-Guineesche Pe- troleummaatschappij in welker opdracht wij 10 millioen H.A. van dit eiland moesten ..ver kennen". Nadat de vliegtuigen. Nadat de vliegtuigen in Babo waren gearriveerd kon er spoedig gevlogen worden, dank zij de goede zorgen van den technischer! dienst. Onze huisvesting was eveneens in orde en de bedjes voor de expeditieleden waren ge spreid. Met werk? Wel, wij vlogen 's morgens en 's middags; Jammer genoeg werkte het weer nog a! eens tegen en bovendien bezat het vlak naast het kamp gelegen vliegveld nu juist "geen voortreffelijker, bodem. Daarom zijn wij dan ook zoo gauw mogelijk aan den slag gegaan om het vliegveld te ver beteren. met cement en „roadoil". Succesieve- lijk hebben wij zoo twee verharde banen we ten aan te leggen en die zijn toen zij een maal gereed waren, steeds gebruikt. In het begin hebben wij daar weinig avon turen beleefd. De bevolking was ons goed gezind. Bang waren de Inlanders wel. Vooral als wij met onze vliegtuigen laag over hun kampementen vlogen, dan zagen wij ze vaak beenen maken en in het water wegduiken. Slechts één keer waren de Inlanders vooral de Papoeas minder vriendelijk. Ik lag heer lijk te slapen toen ik. midden in den nacht, gedekt werd door een luid geschreeuw. Het heele kamp kwam in het geweer. En jawel hoor. Over een front van stellig 300 Meter breed kwamen de Inlanders, de meesten zak lantaarns dragend, op ons kamp af. De oor zaak bleef mij aanvankelijk duister. De ge moederen waren echter spoedig gekalmeerd, en dra konden wij het hoofd weer spoedig neerleggen. Alleen bleef een patrouille toen de wacht houden: Later ben ik meer over het optreden der Inlanders te weten gekomen. En wel het volgende: Als een bouwwerk op Nieuw Guinea opgetrokken wordt, dan schijnt het de gewoonte te zijn deze op den schedel van een pas gedood mensch te bouwen. De schedel weert booze geesten af. Nu hadden wij in de Kali een steiger op laten trekken en daar onder zat geen menschenschedel, wel een koeienschedel. De Papoea's schijnen dit ge weten te hebben en. toen zij zagen dat de stei ger ging afbrokkelen kwamen zij midden in den nacht onder het schreeuwen van „Orang- tjpoelik" op ons af. Vermoedelijk zochten zij een slachtoffer om, na dat omgebracht te hebben, den koeienschedel onder den steiger te vervangen. Onze daginaeeling? Zeven uur v.m. vliegen. Werkte het weer een beetje mede. dan maakten wij tochten van een kleine 3 uur. Waren wij terug, dan werden de gemaakte foto's en die van den vorigen dag bekeken. Om 12 uur werd er gemeenschappelijk in de „Sociëteit" gegeten. Aan het eten ontbrak niets. Alleen werd het op den duur wel wat eentonig. Tegen 2 uur in den middag werd er in den regel opnieuw ge vlogen. 's Middags was er n.l. de minste kans om foto's te maken. Zoo tusschen 4 en 5 uur lukte het echter meestal wel om een goede opname te maken. De avonden waren natuur lijk het moeilijkst door te komen. Er werd ge bridged en biljart gespeeld. Ik zelf las veel en moest veel schrijven. Uitgaan konden wij niet. Babo is niets anders dan een opengehakte plaats in het bosch ter grootte van 3 a 4 vier kante K.M. Met de K.P.M. moesten wij een week varen om in de bewoonde wereld te komen. Neen. in deze oorspronkelijke Papoea-kampong waar behalve wij een zendeling en een pastoor de eenige blanken waren, was 's avonds niets te beleven Wij woonden in houten huizen, opgetrokken op circa 1 a 1 "2 meter hooge, van ruw hout vervaardigde palen (tegen het ongedierte en vocht i. De wanden van onze huizen waren op getrokken van gaba-gaba (nerf van palmen) en het dag was van at.ap (een soort palmblad). Voorts waren de wanden en plafonds met me taalgaas bespijkerd. Tegen de muskieten. Er waren één en tweepersoonswoningen. De eer ste bestonden uit één kamer met een groote voorgalarij en de andere hadden 2 kamers met een kleine galerij vóór en achter. Alle vliegers hadden voorts Javaansche bedienden. Of we wel eens last 'van wilde dieren hadden? De verteller schiet in den lach, dan zegt hij„Er waren wilde zwijnen, ja. maar als wij die wil den zien, dan moesten wil" er speciaal jacht op gaan maken. Slangen waren er ook niet veel en dan nog bij uitzondering gevaarlijk. Het klimaat was uitstekend. Meestal woei er een zeewind, omdat Babo niet zoo heel erg ver uit de kust ligt. De kampong ligt nl. aan een rivier, die zelf weer in een baai uitmondt. De vlieg tuigen „The Havilland Dragon Rapide" hebben zich best gehouden. Jammer dat er één verongelukteTja, daar zijn wij alle drie toen goed afgekomen. Ik was met den navigator en den fotograaf, de heeren Rotteveel en Surink 's middags met de Dragon 89" gestart. De tocht verliep schit terend. Maar bij de landing niet. Op 3000 meter hoogte had ik den gastoevoer stopgezet. In vol plané daalden wij en.... de wielen hadden den grond nog maar even geraakt of wij sloe gen over den kop. Het had den nacht tevoren nog al vrij hevig geregend, zoodat hier en daar zachte plekken in het vliegveld de verharde banen waren er toen nog niet gekomen waren. Het vliegtuig raakte den grond en met een zakten de wielen een halven meter weg. Aangezien de landingssnelheid nog 110 K.M. was, sloegen wij meteen over den kop. De na vigator werd er uitgeslingerd, doch de foto graaf en ik zelf bleven binnen. Eerst is toen de fotograaf door het fotoluik uit het toestel geklommen en daarna heb ik mij uit de coek- pitt weten los te werken om vervolgens even eens door het fotoluik naar buiten te klimmen. Een geluk, dat ik op 3000 meter reeds het gas had dichtgetrokken. Want nu waren de moto ren niet gloeiend heet meer en dus ontbrandde de wegstroomende benzine niet. Wij zijn er best afgekomen.... Een paar wondjes hiel en daar. maai' dat was toch wel alles. Het toe stel was geheel vernield. Wij hebben het dan ook gesloopt en toen verbrand. Gelukkig kwa men toen spoedig de twee Sikorsky amphibie vliegtuigen, zoodat wij toen weer over 4 toe stellen de beschikking hadden. En daarmede is het werk voortgezet. Post kregen wij in Babo twee maal per maand. Eén keer in de vier weken deed de K.P.M. Babo aan. Maar eens in de maand vlogen wij naar het vliegveld Jef- man om de post van de Noordkustlijn Babo ligt aan de Zuidkustlijn te halen. Toen wij op Nieuw-Guinea kwamen, waren er nog maar twee vliegvelden: dat te Babo en Jefman. Er is te Seroei op het eiland Japen nog een derde aangelegd. En dat leek het beste van heel Indië te worden. Maar spoedig werd dit een desillusie, zoodat toen een bandjir het vernielde, niemand daarover behoefde te treu ren. In November 1936 kon ik Babo vaarwel wuiven. Met de K.P.M. ben ik eerst naar Am- bon op het eiland Ambonia gegaan. Daar vandaan ging de reis naar Makassar, vervol gens naar Soerabaja, Bandceng en Batavia en daar ging ik met de ..Johan van Oldebamevelt" naar Genua. Naar schatting was er bij mijn vertrek 70 a 80"/, van het te karteeren gebied afgewerkt. De landvliegtuigen zijn, toen ik als eerste kon repatrieeren. naar Batavia ver scheept. De Sikorsky vliegtuigen maken het werk af. Het is, aldus het slot van het relaas van luitenant vlieger Tideman een interessan te tijd geweest. Er is daar, in de rimboe hard gewerkt, zoodat de werkzaamheden korter heb ben geduurd dan oorspronkelijk berekend is. Nietteminik ben blij weer in Holland te rug te zijn Maria Neusz bij de H. O. V. ^ÊÊÊ^mrè V Sgaas, m Maria Neusz. Dinsdag 19 Januari geeft de Haarlemsche Orkestvereeniging een concert met medewer king van Maria Neusz. Deze zeer begaafde kunstenares, een klein dochter van den beroemden componist Anton Dvorak, heeft haar violistische opleiding ge noten bij Carl Flesch; zij was een der begaafd ste leerlingen uit diens befaamde „Meister klasse". Zij zal het vioolconcert van Beethoven voor dragen; het Orkest zal een uitvoering geven van de Vijfde Symphonie van denzelfden com ponist. Het belooft dus een belangrijke avond te worden. Om ieder in de gelegenheid te stellen deze bijzondere muzikale gebeurtenis in onze stad bij te wonen, heeft het bestuur der H.O.V. den toegangsprijs voor dit concert aanzienlijk verlaagd. Wij twijfelen niet of velen zullen van deze gelegenheid gebruik maken om de beroemde violiste te gaan hooren. PERSONALIA. Voor het diploma voor Engelsche handels correspondentie van de Vereeniging van Leeraren in de Handelswetenschappen slaagde mejuffrouw W. M. M. Hoogensteyn te Haar lem. Voor het diploma Duitsche Handelscorres pondentie slaagde de heer P. H. Brussé te Haarlem. Onze stadgenoot de heer J. van Wienen is geëngageerd als solocellist bij het orkest op een der booten der Holland-Amerika Lijn. CENTRALE WERKPLAATS VOOR JEUGDIGE WERKLOOZEN (Spaarnwouderstraat 12) Aan de Centrale Werkplaats voor jeugdige werkloozen. welke is gevestigd aan de Spaarn- wouderstraat 12, kunnen nog geplaatst wor- j den bankwerkers, draaiers, smeden, electri- I ciens, timmerlieden, schilders en loswerklie- den. j De verbouwing van de werkplaats is thans I in vollen gang. Uitsluitend jeugdige werkloo- zenn werken aan deze verbouw; onder bekwa- I me en deskundige leiding wordt van een schoolgebouw en ruime werkplaats gemaakt, Aan de deelnemers wordt zakgeld uitge keerd. i Verschillende werkgevers wenden zich, wan neer zij werkkrachten noodig hebben, tot de Centrale Werkplaats. Het bezoeken van de centrale werkplaats is dus bevorderlijk aan het vinden van werk. lederen dag kan men zich voor deze Werk- I plaaj^ aanmelden 's morgens van 912 uur. (UN/T IN ItTïlREN. MUZIEK SOLIST: WIM NOSKE. Tschaikowsky's Vioolconcert heeft het lot gedeeld van vele andere kunstwerken: het is, voordat het een stabiele plaats kreeg, heen en weer geslingerd tusschen de uitersten van lof en blaam. De wisselvalligheden begonnen reeds kort na het ontstaan van het werk. Tschaikowsky schreef het in een paar we ken tijds gedurende zijn verblijf te Clarens, aan het Meer van Genève. in het voorjaar van 1878 en droeg het op aan den violist Ko- tek. Op diens advies verving hij het tweede hoofddeel door een ander en werkte hij het eerste hoofddeel om. Zijn verwachting dat Kotek het nu spelen zou werd niet vervuld. Toen probeerde Tschaikowsky tevergeefs den violist Emile Sauret er voor te winnen. Ver volgens droeg hij het op aan den beroemden Leopold Ouer, maar die vond het concert een monstrum. Ten laatste vond het werk genade in de oogen van Anton Brodsky; deze speelde het in 1879 onder leiding van Hans Richter te Weenen en verwierf de definitieve op dracht. De meest gezaghebbende eritiek was echter verre van vleiend. In latere jaren wer den heel andere meeningen er over vernomen Zelfs werd het werk door sommigen in de eerste 'rij der bestaande vioolconcerten ge steld, op één lijn met dat van Brahms. Ik voor mij kan die meening niet deelen On danks de importante orkestpartij geeft Tsch.'s Vioolconcert me toch niet den indruk van een symphonisch geheel als b.v. de viool concerten van Beethoven. Mendelssohn en Brahms. Veeleer schijnt het zich aan te slui ten bij de gcede concerten der groote viool virtuozen als Vieuxtemps en Wieniawsky. Want ook in Tsch.'s Vioolconcert is veel al leen op technische schittering aangelegd, zonder dat men de aesthetische wenschelijk- heid, het hoogere ideëele verband gevoelt. Daardoor, en ook door de den Russischen componisten eigene voorliefde voor tallooze herhalingen, verdraagt het werk het snoei mes zoo goed. Maar wie zou dat in Brahms' Vioolconcei-t durven zetten? Dat Wim Noske zich tot dit concert aan getrokken voelt, is te begrijpen. Deze 18-ja- rige beschikt over een eerbiedwaardige dosis virtuositeit, verder over een zeer mooien toon en over voldoende temperament en muzikaal inzicht om de belangstelling gaande te hou den. Als een violist pur sang, als een jong vir tuoos heeft hjj Tschaikowsky's Concert voor ons gespeeld en aan zijn jeugd zal wel toe te schrijven zijn, dat hij zich meermalen vrijheden ten opzichte van maat en tempo veroorloofde, die het den dirigent Marinus Adam alles behalve gemakkelijk maakten om bij te blijven. Maar Adam bleef bij en leg de daar niet weinig eer mee in. En de vele voortreffelijke eigenschappen van den jon gen solist: de volkomen vaardigheid van rech ter- en linkerhand en niet het minst de zui verheid vanNzijn spel. deden de metrische te kortkomingen vlot vergeten, zoodat we met den zeer warmen en langdurigen bijval van harte hebben ingestemd. De noviteit, waarmee Adam den avond opende, de „Waverléy-Ouverture" op. 1 van Berlioz bleek niet bijzonder belangrijk. Daar bij kwam nog, dat ae celli, die er een voor name rol in hebben, het onderling niet erg eens waren, wat de stemming betreft. Net als politieke partijen dus. Ook in de uitvoe ring van het bewegelijke Allegro scheen de eensgezindheid onvolkomen. We zullen dus een tweede auditie moeten afwachten, maar ik vermoed toch dat ook die ons nog niet voor het werk warm zal doen loopen. Van Roussel's „Petite Suite" beviel me het tweede deel, de „Pastorale", verreweg het beste. Daar zit sfeer in, wat ik van de beide andere deelen vooralsnog niet kan zeggen, al trof daarin menig coloristisch moment. Een hoogst verdienstelijke vertolking van Dukas' beroemd en gaarne gehoord Scherzo „L'Apprenti Sorcier" besloot dit zeer druk bezochte concert. Men heeft Adam en al zijn medewei-kenden er voor gehuldigd en dat was verdiend. En nu nog een vraag: Welke Maecenas schenkt aan onze kranige en hard werkende H. O. V. eens een contrafagot? K. DE JONG. op de plaat vastgelegd zijn. Van zijn Bachspel heb ik slechts één plaat in den catalogus ge vonden, een Engelsche Suite. Hoe jammer dat het grootste deel zijner vertolkingen nu voor goed verloren is! Samuel was ongetwijfeld niet alleen een bij zonder, maar ook een groot kunstenaar, groot reeds, omdat hij zijn persoonlijkheid geheel in dienst van de kunst stelde. Daarbij was hij een bescheiden mensch. Ik heb hem slechts éénmaal gesproken, na zijn eerste optreden alhier. Toen iemand mij aan hem voorstelde in voor mij vleiende bewoordingen zei hij:. „Ik stel het op zeer hoogen prijs dat een col lega mij komt complimenteeren. Dat is mij in al die jaren nog nooit gebeurd". Een groot kunstenaar, een sympathiek mensch is met Harold Samuel heengegaan. K. DE JONG. HAROLD SAMUEL, f „De felle doot, die nu geen wit mag zien" heeft weer eens'gemikt op een man van be- teekenis, die voor zoover we weten nog in de kracht van zijn leven was en in het volle bezit van zijn kunstenaarschap. En dit kunstenaar schap van Harold was van zeer bijzonderen aard. Samuel, die een tiental jaren geleden hier te lande voor het eerst verscheen als to taal onbekende en het desniettemin aandurfde om een heelen avond uitsluitend werken van J. S. Bach te spelen natuurlijk voor een slecht bezette zaal te Amsterdam won reeds na dezen eersten avond het pleit. Wat vele, ja de meeste concertbezoekers, afgeschrikt zou hebben, een heele Bachavond. werd een magneet. Dat kwam door de wijze waarop Sa muel zijn Bach vertolkte. Toen hij hier voor het eerst optrad konden we ons daarvan eveneens overtuigen. Samuel zette Bach niet een 17de-eeuwschè krullenpruik op, hij gaf hem niet „in den stijl van diens tijd", d. w. z. in den stijl die historische en stilistische prui ken als zoodanig decreteeren, maar hij gaf hem als levend mensch, die Bach's werken op zijn eigen wijze aanvoelt en weergeeft, maar vooral ze met leven bezielt. Vandaar dat zijn voordracht, zijn pedaalgebruik vooral, in 't be gin herhaaldelijk bevreemding wekten. Maai de toehoorder, wie hij ook was, kwam toch vrij spoedig onder den indruk van dit levendige en levende spel. Samuel bleek voor Bach een fi guur als Lamond voor Beethoven. Technisch verbazingwekkende dingen deed hij evenmin. Dat wil niet zeggen dat er geen aanmerke lijke techniek vereischt wordt om Bach's oeuvre te spelen. Maar het is een speciaal soort techniek. Veel meer verbaasde Samuel's enorm geheugen. Hij kende feitelijk den geheelen Bach meer dan 20 deelen in de Ed. Peters uit het hoofd. Wie het lastige menioriseeren van deze polyphone muziek uit ervaring kent weet wat dat zeggen wil. Het heeft Samuel dan ook vele jaren van ingespannen studie gekost om dat te bereiken; naar ik vernam was hij 42 jaren toen hij voor 't eerst in 't openbaar optrad. Toch was Samuel niet uitsluitend op Bach gespecialiseerd, evenmin als Lamond op Beet hoven. Den eersten keer, dat hij hier optrad, speelde hij behalve Bach ook Debussy en deed dit zeer respectabel, hoewel voor mij de bijzon, dere sfeer en lcleur daarc- ar. tb rak. En met Isolde Menges speelde hij Sonates voor piano i en viool, waarvan er een paar door H. M. V. Uit Haarlem's Dagblad van 1887 HET TOONEEL HENRI DEKKING. Henri Dekking neemt onder onze voor drachtkunstenaars wel een zeer aparte en vooraanstaande plaats in. Dekking beweegt zich als declamator bijna uitsluitend op „dra matisch terrein" en hij heeft zich in den loop der jaren een zoo uitgebreid en representa tief repertoire gevormd, als geen ander kunstenaar in ons land. Bijna elk jaar komt hij met een nieuw tooneelwerk, dat hij door gaans zelf vertaalt en het aantal avond-vul lende stukken, die hij voordraagt en zijn geheugen is phenomenaal alle nog volkomen beheerscht, is reeds gestegen tot bij de vijf en twintig. Artist van fijnen smaak en letterkundige eruditie weet hij telkens weer een voortreffe lijke en zeer gelukkige keuze te doen uit de ten tooneele gebrachte dramatische werken, en het is daaraan vooral te danken, dat Dek king. die altijd met zijn tijd is meegegaan, steeds frisch blijft en zijn kunst ook nu nog dezelfde belangstelling vindt bij het publiek als veertig jaar geleden, toen hij met voordra gen begon. Dekking is een voordrachtkunstenaar, die aan zijn publiek hooge eischen durft stellen en nooit zijn succes zal zoeken in uiterlijke ef fecten. Hij is een te litterair artist om zich ooit als voordrager op den voorgrond te drin gen. Het voor' te dragen werk blijft bij Dek king altijd hoofdzaak. Hij houdt.de groote lijn van het drama stevig vast en belicht door zijn ingehouden maar toch beeldende voordracht de schoonheid ervan. Zonder ooit bepaald te gaan „Spelen", souligneert hij met een enkel sober gebaar het woord, dat in zijn voordracht steeds de volle waarde krijgt. Hij is de apostel van den schrijver, wiens werk hij voordraagt en dat geeft aan zijn optreden een zoo voor naam artistiek cachet. Gisteravond droeg Dekking op Weten en Werken in het gebouw van Zang en Vriend schap „Helden in het Wit" voor, het bekende tooneelspel van Sidney Kïngsley, dat vele Haarlemmers zich zeker nog wel zullen herin neren van de voortreffelijke voorstellingen van Het Centraal Tooneel. Dekking's be- heerschte en toch sterk bewogen voordracht boeide zeer. Zij culmineerde in de met zoo'n innerlijke spanning en overtuiging weergege ven gesprekken tusschen Dr. Hochberg en Dr. Ferguson, waarin ook het werk zijn hoogte punt bereikt. Na de pauze kregen wij „In 't Cachot", de geestige humoreske,, die wij ook vroeger eens van hem mochten hooren. Dekking gaf haar met kostelijken humor en toonde in de ook mimisch zeer knappe uitbeelding van den rector en den pedel over welk een bewonde renswaardige techniek hij beschikt. De stampvolle zaal heeft met groote aan dacht Dekking's voordracht van „Helden in het Wit" gevolgd en zich uitbundig vermaakt met „In 't Cachot". Voor Weten en Werken een zeer mooie avond J. B. SCHUIL SCHILDERKUNST Naar Arti, op het Amsterdamsche Spui, trekken sinds eenige dagen drommen nieuws gierigen om de tentoonstelling der thans zes tienjarige Roswitha Bitterlich te zien. Klas sen scholieren met hun onderwijzers komen er kijken en kunnen er nauwelijks bekomen van hun verbazing over deze inderdaad zeer bijzondere prestaties van wat naar den leef tijd nog een kind is. Een zeer bijzonder kind. Dat zij onmiddel lijk toegegeven. Van een beangstigende vroegrijpheid in het zieleleven en van een verwonderlijke aangeboren begaafdheid, haar gedachten beeldenden vorm te geven. Laten wij eerst iets over haar zelf vertel len. Zij is in 1920 in Bregenz aan de Boden- see geboren, maar woont de laatst acht ja ren in Innsbrück. Haar vader is regeerings- ambtenaar. doch in zijn jeugd wilde deze beeldhouwer worden, wat hem door zijn fa milie belet werd. Van hem kan Roswitha die onweerstaanbare neiging tot uitbeelden van wat haar bezig houdt dus geërfd hebben. Als kind van drie, vier jaar maakte zij al teeke- ningetjes van menschen en beesten uit haar omgeving, als kind van tien maakt zij op klein formaat gansche composities naar de verhalen die haar moeder haar vertelt, uit den Bijbel, uit de sprookjeswereld, uit wat zij opvangt uit gesprekken en uit wat haar oogen waarnemen. Als zij vijftien is, deinst ze niet voor groote olieverfschilderijen terug die zij, daar zij nog rustig op school gaat en alleen op Zondag schilderen mag, met een verwonderlijke feeling voor wat schilderen Is In elkaar zet. Behalve dan haar jeugd volgens haar moe der is het een vroolijk gezond kind. dat al leen maar behoefte gevoelt al haar groote en kleine emoties al teekenend af te reagee- ren heeft Roswitha veel van den met ideeën en visioenen overvulden Zondagschil der. zooals wij dien in de moderne kunst vaker zijn tegengekomen, behalve dan dat het meiske op uitzonderlijke wijze begaafd is met een kleurgevoeligheid en en beeldings- vermogen, waaraan de meeste Zondagsche ideeënschilders nooit toekomen Zoolang de teekeningen nog klein van formaat en illu stratief zijn kan men verband zoeken tus schen geziene afbeeldingen in boeken, kerk ramen etc. Als zij groote schilderijen onder neemt. als de optocht der Blinden, wordt het al vreemder hoe zij. die nooit technische voorlichting zou gehad hebben, uit al die zui ver technische moeilijkheden zich weet te redden. Daar er hier geen sprake is van me diamieke schilderkunst of andere buitenna- 'uurlijke inspiratie hebben wij hier met een picturale vroegrijpheid te doen, die zeker op merkelijk is, doch door haar omvang voor de nekomrt van het kind précair is. Op zichzelf is die vroegrijpheid niet zóó imiek als ze schijnt. Als wij ons het zelfpor- Een halve eeuw geleden 18 Januari: De kleine prinses WilheLmina heeft aan Z. M. den Koning den wensch ken baar gemaakt om het schaatsenrijden te leeren. In dien wensch heeft Z. M. toegestemd. De eerste oefeningen zullen plaats hebben binnen een besloten terrein. tretje van Albrecht Dürer voor den geest halen, dat deze op zijn dertiende jaar tee- kende en dat reeds heel bijzonder van schrif tuur was. dan zien wij die zeer vroeg ontwik kelde capaciteit al in de vijftiende eeuw voorkomen. Hier bij Roswitha is het meer de omvang van het geestelijke, in de vermogens van het in zich opnemen en verwerken van indrukken, die ons verbaast. Het wonderkind Roswitha kan men zien als een vroegtijdige of zoo men wil: ontijdige ontplooiing van den Griibelgeist, die de kunst der laat ste tientallen jaren beheerscht heeft en te vens als'een soort apotheose van den Zon- dagschilder. voor wien de gedachte op den uitdrukkingsvorm vooruit loopt. De verschijning van dit kind in de kunst wereld blijft er niettemin zeer merkwaardig om. Zij schijnt gelukkig voor haar van haar vroegtijdige capaciteiten geen last te hebben en gaat nog kalm naar de hoogste klas der middelbare Meisjesschool in Inns brück waar curieus alweer wiskunde haar meest geliefde vak is. De roem, die van haar uitgaat schijnt geen vat op haar te hebben. Tentoonstellingen van haar werk in Weenen en Praag hebben blijkbaar haar hoofdje nog niet op hol gebracht. Wat er uit dit zestienjarig kind groeien gaat, zal de toe komst leeren. "Het bijzondere is thans haar jeugd; wat zal van dat bijzondere nog leef kracht hebben als die jeugd als alles voorbij zal gaan? Maar voor dat bijzondere is de belangstelling thans geweldig. En het komt mij voor dat ook hier dat bijzondere, zij het op aangename en wellevende wijze, een weinig geëxploiteerd wordt. J. H. DE BOJS. In memoriam Mevr. G. S. E. MeesSchuckink Kool. Dezer dagen maakten wij melding van het overlijden van mevr. G. S. E. MeesSchuc kink Kool te Santpoort. Wij ontvangen nu het volgend In memo riam, waaraan wij gaarne plaats verleenen: Een moederlijke, warm voelende vrouw, met een open hart voor alles, wat hulp noo dig had zoo kon men het beste mevr. Mees typeeren, die. tot ontsteltenis van zeer velen, zoo juist is heengegaan. Van zeer velen, want met haar veelzijdige sociale belangstelling, haar groote activiteit en spontane bereidheid tot daden, had zij zich een grooten kring van bekenden verworven. Het zou moeilijk zijn alles te beschrijven, wat zij in haar rijke le ven gedaan had. Als psychiater was zij in de psychiatrische inrichting te Bakkum werk zaam geweest; hier had zij haar man leeren kennen, dien zij jaren later, toen hij adjunct- direeteur van het Provinciaal Ziekenhuis te Santpoort was geworden, weer bij zou staan in het werk van de Spaame-Stichting, het consultatiebureau voor zenuw- en zielszie ken voor Haarlem en omstreken. Zij was zeer actief in de Vereeniging „Kinderhulp" en den Kinderbond; vertegenwoordigde de Spaame-Stichting in den Armenraad; werkte mede aan de actie tot het opnieuw aanstel len van een Inspectrice van de. Kinderpolitie. Twee jaar was zij presidente van de Sorop- timisten Club; aan den Vrouwen Vredesbond had zij een werkzaam aandeel; op vergade ringen van de Nederlandsche Vereeniging voor Geestelijke Volksgezondheid, van de Nederlandsche Vereeniging ter Bevordering van Consultatiebureaux voor Moeilijke Kin deren en verschillende andere dergelijke in stellingen ontbrak zij zelden. Overal deed zij zich kennen op de haar eigen, gemoedelijke, steeds hulpvaardige manier; met haar gezel lige moederlijke persoonlijkheid, haar nuch- teren eenvoud, wars van alle gewichtigdoe nerij, haar volkomen onzelfzuchtigheid, haar heerlijke humor en haar rechtdoorzeesche eerlijkheid was zij iemand, die overal dade lijk de harten won en vertrouwen vond. Het waren vooral de „moeilijke kinderen", d.w.z. de kinderen die moeilijkheden hebben, waarnaar haar liefde uitging Reeds in 1929 was zij, als onderdeel van de Spaarne-Stich- ting, een spreekuur voor moeilijke kinderen begonnen in het Gebouw van den Gemeen telijken Geneeskundigen Dienst, waarvan de werkzaamheden allengs zóó'n omvang kregen, dat het in het begin van dit jaar werd om gezet in een afzonderlijk Medisch-Opvoed- kundig Bureau, waaraan, behalve mevr. Mees een tweede psychiater, een kinderarts en een maatschappelijk werkster medewerkten. In de wandeling bleef het echter „het bureau van mevr. Mees" heeten, en geen wonder: zelf had zij dit werk opgebouwd en daaraan zooveel jaren een zeer groot deel van haar tijd gegeven, doch vooral de wijze, waarop zij het werk deed, had haar snel populair ge maakt onder de jeugdige bezoekers met hun aanhang van ouders, broertjes, zusjes en ka meraadjes. Zij bepaalde zich niet tot het ge ven van advies in de moeilijkheden, waar voor men haar raad vroeg, doch zij bezocht de gezinnen, leefde zich geheel in hun om standigheden in, hielp, waar zulks noodig was. met raad, met aanmoediging, mate- rïeelen steun of kleine, aardige attenties. Te gen St. Nicolaas was haar auto vol met uit- eenloopende pakjes, die bij tal van gezinnen werden rondgebracht; bij kmderopvoeringen en andere kinderfeestjes waren steevast een aantal introducés van mevr. Mees. Het was merkwaardig, hoe zeer de kinderen en de ouders op haar gesteld waren: het Medisch- Opvoedkundig Bureau zou hiervan verschil lende staaltjes kunnen vertellen. Hoe vaak kwamen er niet op de Woensdagmiddagen oude bekenden,, die speciaal mevr. Mees moesten spreken, vaak over heel andere dingen dan paedagogische moeilijkheden. En meer dan eens is het gebeurd, dat een kind, waarvan de behandeling ai lang was afge- loopen, of dat niet zelf bij mevr. Mees on der behandeling was, doch dit van andere kinderen wist, kwam bedelen, of hij niet óók door mevr Mees behandeld mocht worden! Het Medisch-Opvoedkundig Bureau ver liest in haar een loyale, hartelijke en actieve medewerkster, die ook persoonlijk een groote leegte achterlaat.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1937 | | pagina 8