RDAGAVOND Blijft Fit! («té H.D.< BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD Ervaringen Taxi-chauffeur. VERTELLING Een Kanaal door Nicaragua? ZATERDAG 23 JANUARI 1937 H A A R li E M'S DAGBL'AD van een Wachten Als er iets is, waar een taxichauffeur een hekel aan heeft, dan is het wel aan wachten. Tenminste aan lang wachten. Ik heb het wel gehad dat een klant mij „even" liet wachten, en dat dat „even" twee uur duurde! Later trachtte ik dat te onder vangen door te vragen hoe lang het ongeveer zou duren en dan wist ik meestal wel waar aan ik me te houden had. Ik kon dan ten minste rustig een eindje omloopen, of, als ik daar dicht bij was, een familielid bezoeken. Maar als je niet wist hoe lang het duurde., was je natuurlijk verplicht bij je wagen te blijven en dan was het stomvervelend als het lang duurde! Op zekeren middag werden we opgebeld met het verzoek om zeven uur een wagen aan het station te sturen om een heer te halen. Ik was er op tijd en trof er een heer aan met een koffer. Hij geeft me een adres op in een der bui tenwijken en komt naast me zitten. Ik krijg een sigaret. „Wat is er hier veel bijgebouwd, chauffeur. Ik heb hier vroeger ook in de buurt gewoond, maar je zou het haast niet meer herkennen. Ik heb een jaar of acht in het buitenland ge werkt, ziet u". „Ja meneer, er is hier de laatste jaren heel wat veranderd'-'. Ik wijs hem verschillende nieuwe straten en gebouwen. „Nu was ik tijdelijk voor zaken in Amster dam en daar ontmoette ik een ouden kennis en diet heeft mij voor vanavond uitgenoodigd. Je moet me straks maar naar Amsterdam te rug brengen". Nu, denk ik, dat is een aardig vrachtje. Intusschen zij we aan de villa, waar we zijn moeten, aangekomen. „Je moet maar wachten, chauffeur". „Zal het lang duren, meneer?" „Daar kan ik nog niets van zeggen, maar toch al gauw een paar uur". Nu aangenaam vind ik het niet maar och, het zal wel omkomen en dan straks nog fijn een buiten vrachtje. Zoolang het licht Is, zit ik in mijn wagen te lezen. Het weer is slecht en de heele buurt lijkt wel uitgestorven. Ik draai het raampje omhoog want het is koud, installeer me be- hagelijk in een hoekje en steek een sigaret op. Als het te donker wordt om te lezen, en hier en daar in het huis waar ik voor sta, licht wordt aangestoken, ga ik een eindje loopen. Maar ik durf niet ver te gaan, want ik wacht nu al een kleine twee uur. Als het gaat rege nen kruip ik maar weer in mijn wagen en probeer bij het schijnsel van mijn dashboard lampje mijn lectuur voort te zetten. Maar het lukt niet erg en ik zit me gruwelijk te verve len! Ik druk even „bij ongeluk" op de claxon, maar het heeft niet het minste effect. Drie uur sta ik nu al te wachten en nog steeds kan ik de menschen in de salon zien zitten, met een paar gezellige schemerlampen en een kop je thee. Ik kan het niet langer aanzien en ga maar weer een eindje wandelen. Maar nu ga ik wat verder. Het kan me niet schelen of mijn klant misschien op mij moet wachten. Ik heb nu al zoo lang op hem gewacht. Als ik bij mijn wagen terugkom, is het in de gezellige salon donker. Nu zal het er toch ein delijk van komen, denk ik, maar er gebeurt niets. Hier en daar op de bovenverdieping brandt licht,maar na een kwartier is alles donker. „Wel verdraaid, denk ik, „ik ga eens even aanbellen". Ik bel aan, maar ik krijg geen gehoor. Maar zoo laat ik me toch niet afschepen. Ik bel nog eens en nog eens. Eindelijk wordt het licht in de hal opge daan en er verschijnt een dienstmeisje met een mantel aan over een pyjama. „Wat soil dat beteekenen, hier mitten in die nauht tsoe bellen, bin jaj wel verruckt?" „Ik wacht op een meneer, dien ik hier straks gebracht heb, maar het duurt me nu een beetje te lang, en daarom heb ik maar even gebeld". „Die menïer ist ja allang tsoe bett ge- gangen, die blijbt hier dieze nacht!" „En laat hij mij daarvoor vier uur voor de deur staan?" Dan gaat boven een deur open en de heer des huizes komt op het tumult naar beneden. „Wat is hier aan de hand?" Ik leg hem het geval uit. „Had meneer je dan verzocht te wachten?" „Ja, meneer, ik zou hem zelfs vanavond nog terugbrengen naar Amsterdam". „Meneer is door ons overgehaald om te blij ven slapen, dan heeft hij je zeker vergeten". „Nu, dan krijg ik zooveel van de rit en vier uur wachten, samen zooveel". Mopperend betaalt hij. Mijn fooi is allerbe roerdst. Nee hoor, wachten is niets gedaan. Toeren. Er is een vervelende tijd in het taxibedrijf en dat is de tijd waarin „getoerd" wordt! Dat begint zoo ongeveer, wanneer de bollen bloeien en dat duurt zoo ongeveer den heelen zo mer! Vooral op Zondag is het veelal de ge woonte van klanten, die kennissen over heb ben, om die menschen de omgeving te laten zien en daarvoor een wagen te huren voor een bepaald bedrag per uur. Voor de chauffeurs is het een corvée, om dat ze in een paar weken ontelbare malen de zelfde afgezaagde route moeten rijden en dan toch nog heel opgewekt antwoord moe ten geven op steeds maar weer dezelfde uit roepen van „Oh, kijk eens hoe mooi!" De wegen, die voor die toertjes worden uit gezocht, zijn smal en stoffig, je hebt steeds je handen vol aan het passeeren van groote tou ringcars met enthousiaste passagiers en je ziet in tien keer niet de helft van al het moois dat er in den zomer in onze omgeving te zien is! En het ergste is wel, dat die vrachtjes ge reden moeten worden met een slakkengange- t-je, niet alleen om je passagiers alles op hun gemak te kunnen laten zien, maar ook om Riet te veel kilometers te makenI Uren achtereen zit je in de brandende zon, de wagen en de chauffeur zien grijs van het stof. Rijden, remmen, stoppen! Mopperende verkeersagenten en stomme fietsers. Je kunt je wel tien keer in een uur kwaad maken. Op een Zondagmorgen moet ik voorkomen en ik krijg een paar dames in mijn wagen. „Zeg chauffeur, er staat zoo'n aardig ritje in de krant van gisteren, tot Noordwijk en dan over Hillegom terug". Ik rijd in een file van auto's, motoren en fietsers naar Noordwijk en daar drinken we koffie in een gezellig restaurant. Om een uur of één zijn we weer thuis. Nauwelijks zit ik te eten of ik word alweer gehaald. Voorkomen, „Zeg chauffeur, in de krant van gisteren staat zoo'n aardig ritje!" „Ja meneer, tot Noordwijk en dan over Hil legom terug". Ik toer naar Noordwijk en daar drinken we in hetzelfde restaurant een kopje thee! Om half zes zijn we weer thuis! Ik kan weer gaan eten. „Maar denk er om dat je voor zeven uur terug bent, want dan is er een vrachtje en ik weet niet waar de an dere wagens zitten!" Klokslag zeven uur sta ik voor. Een gezelschap van vier personen stapt in. Een van de dames stopt mij een stukje papier in mijn hand. „Kijk, chauffeur, dat heb ik uit de krant van gisteren geknipt. Zoo moet je maar rijden!" „Nu, mevrouw, als ik u iets mag adviseeren, dan zou ik u aanraden maar eens den anderen kant op te gaan, daar is ook een heeleboel te zien!" „Neen, we vinden dat juist zoo'n aardig ritje en mijn kennissen zij it er nog nooit ge weest, rijd maar zooals het hier staat!" Ik stop het papiertje in mijn zak. Dat ken ik al uit mijn "hoofd. Ik rijd in een file van groote autobussen en in een wolk van uitlaatgassen naar Noord wijk. Ik moet stoppen voor het bekende res taurant. „Wil je ook iets gebruiken, chauffeur?" „Neen, dank u wel mevrouw, ik wacht wel even". Mijn stemming is beneden peil. We rijden terug over Hillegom en om half tien zijn we thuis „Hoe kom je er eigenlijk bij, chauffeur, om dat geen mooie route te vinden? We zijn allemaal opgetogen". „Dat komt omdat ik dit ritje vandaag drie keer heb moeten rijden. In de afgeloopen week heb ik zestien keer dat zelfde ritje in de om gekeerde volgorde gemaakt, omdat het zóó in een andere krant stond. En hoe vaak zal ik het nu van deze week weer moeten rijden?" Het heele gezelschap lacht mij hartelijk uit. „Maar chauffeur, het is toch een prachtige rit!" „Ja meneer, het is een prachtige rit Mijn fooi valt tenminste mee. En in de ga^ rage borstel ik verwoed wolken stof uit mijn pet en mijn jasje Oefening 49. We be ginnen in „uitval- stand", dat is een groote pas naar vo ren, waarbij het voor ste been zóó gebogen wordt, dat de knie ongeveer boven de punt van den voet komt. Met gestrekte armen groote cirkels maken. Deze oefening wordt veel beter, ook meer alzijdig, als wij bij eiken cirkel den romp en de voorste knie laten meeveeren. Probeert u daarbij eens, of de knie niet vér over den voet kan heensteken; maar de voet moet plat blijven staan. Oefeninfe 50. Op één been staand, het an dere gestrekt heffen en tamelijk langzaam een cirkel met den voet in de lucht be- i schrijven. Dit is niet alleen een goede oefe ning voor de boven been- en buikspieren; het is ook een losma kende oefening voor het heupgewricht Een waardig „jubileumnummer"! (nummer 50). Oefening 51. Zij, die deze oefe- ningen in hoofd- C^J zaak doen om slanker te wor- den, moeten niet S alleen deze week, v a maar ook vol gende weken groote aandacht besteden aan Oefening 51. We gaan op den rug liggen met hoog opgterokken knieën. Uw armen in de zij, zijwaarts, of achter het hoofd. Nu langzaam groote cirkels met de voeten maken. Bij het teruggaan mogen de hielen den grond nog juist niet raken. Tien van deze cirkels achter elkaar, zonder rusten. Elke cirkel duurt ongeveer twee a drie secon den. Let u er vooral weer op, dat u den adem niet inhoudt? U kent het nooit falende hulp middel, om dat niet te vergeten: fluit öf zing er uw lievelingslied bij! Oefening 52. Huppen niet hoogoptrekken van een knie. De armen losjes en natuur lijk mee laten zwaaien. Houdt u dit nu eens een flink tijdje vol. Het maakt U heerlijk warm en fit voor de komende dagtaak! JULES KAMMEIJER, Lich. Opv. M. O. De Molen. y ■111 „Wreede Liefde". door F. JANSSENS. Thuis, op den rommelzolder, had ik „Wreede Liefde" gevonden en het boek in één ruk uitgelezen. Daarna geurde ik er mee bij mijn schoolvrien den. Daar was het dan ook een boek voor. Het ging over woeste mannen, mooie vrouwen en vooral over liefde. Ik leende „Wreede Liefde" uit aan Piet Klop, die in de bank naast mij zat. Zijn nieuwsgierigheid niet langer kunnende bedwingen begon Piet Klop er ge durende de taaie boekhoudles in te lezen. Het boeide hem zóó, dat de leeraar hem snapte. Met een bedenkelijk gezicht bekeek deze het boek, las de titel, vervolgens een paar ge deelten en vroeg met een stem, die even drei gend als verwonderd was: Hoe kom jij aan dat boek? Geleend, meneer. Van wien? Van Smit, meneer. Toen bleef het stil. Ik wachtte, een beetje benauwd, af wat er gebeuren zou. Doch er gebeurde niets. De leeraar legde beslag op het boek en de les ging verder. Dat was 's morgens. 's Middags was onze eerste les van „Hitje", bijnaam voor een leeraar, die klein van postuur, meer hinnikte dan lachte. Toen „Hitje" ons doorzaagde over de beginselen der Staathuishoudkunde en derzelver nuttig- en noodzakelijkheden, schold ik Piet Klop zijn huid vol over zijn verraad. Het was dan ook niet vriendschappelijk, mij, door m'n naam te noemen als uitleener van „Wreede Liefde" er in te laten tippelen Vent van niks, voeterde ik. Verwtaerd bie- tenhoofd! (Piet Klop was pokdalig). Zeven maal overgehaalde sijsieslijmer! Ineen schreeuwde „Hitje", kwaad om de weinige attentie, die ik zijn les schonk: - Smitje, je zit weer te praten! Je let weer niet op! Wat zei ik het laatste? Nou? Is wist het niet. Heb je interessantere dingen, Smitje? Waar had je het al zoo over? Vertel maar'ns. Kom, wat zei je? Zwijgen had nu weinig zin. We wisten alle maal, dat „Hitje" een taaie was in het uit- hooren en je vaak de oprechtste dingen tegen je zin liet zeggen. Ineens moest ik glimlachen om een idée. Als ik zei, hardop, voor de ge- heele klas, wat ik van Piet Klop dacht, kreeg je natuurlijk reuze tumult. En dat was wel aanlokkelijk. Ik zei, begon ik dan ook. ik zei tegen Piet Klop: Zevenmaal overgehaalde sijsies lijmer! Een lachsalvo weerklonk. De leeraar ha merde het blad van zijn lessenaar krachtig op en neer om het rumoer te bezweren en gebood stilte. Hij keek niet malsch. Toen nam hij een stuk papier, schreef er wat op, gaf het mij en zei: Breng dit naar den Directeur en wacht op antwoord. Ik ging. Nu was naast de kamer van onzen Directeur een kleine wachtkamer, waar er was nog wel 'ns aanloop je moest wachten als het sein „in gesprek" stond. Het lichtje brandde rood en dus stapte ik de wachtkamer binnen. Hallo Smitje!, begroette me een stem. Hallo Smit! Ook op het matje? Smit, een naamgenoot, zal een klas hooger en werd Smit genoemd. Ik Smitje, ter onder scheiding en omdat ik iets kleiner van stuk was. Een aanbeveling mee? vroeg Smit, toen ik het papier bekeek. Hij keek mee en we lazen „Zevenmaal overgehaalde sijsieslijmer. Woor den van Smitje". Wat een flauwe klikspaan, dacht ik, nam mijn potlood en schreef er ach ter: „Muziek van Hitje". Veeg dat maar uit. lachte Smit, daar krijg je nog meer last mee bij den baas. Doch ik had niets bij me om het uit te vegen en alzoo bereidde ik me voor om een méér dan ernstige vermaning plus boetedoe ning in ontvangst te nemen. Intusschen was Smit binnen geroepen. Het duurde nog al lang en het ging er frisch toe. De Directeur schreeuwde als stond hij voor een regiment dragonders en ook Smit hoorde ik zich luidruchtig roeren. Eindelijk ging de deur open en de baas, rood van opwinding, vroeg me: Een briefje afgeven, meneer. Ja, leg het daar maar neer. Ik heb nu geen tijd. En weg was hij. Wat eens kans! Even zijn kamer inloopen voor het gezicht, toen naar het toilet, het briefje in snippers en terug naar m'n klas, De Directeur zou het wel 'ns bekijken, zei ik nogal gezellig tegen „Hitje", en ik mocht gaan zitten. Waarom raasde baas zoo tegen je? Omdat hij sterretjes zag, geloof ik. Ver beeld je, gaat ie me te keer over een boek „Wreede Liefde" of zoo Iets. dat ik zou hebben uitgeleend aan een jongen uit de lagere klas. Ik ken dat boek niet eens en ik zeg tegen de baas, dat er niets van aan is. Wat? buldert Ie toen, nog onwaarheid spreken ook! en trekt van leer als een idioot. Nóg eens zeg ik: Ik ken dat boek niet meneer. U moet in de war zijn, misschien moet u een ander hebben. Toen hield hij in eens zijn mond en keek me aan met het stomste gezicht, dat ik ooit iemand heb zien trekken. Waarempel, zei ie zoo bij zich zelf. dat kan. In elke klas zitten er geloof ik wel een of twee, die Smit heeten. En liet me gaan. Hoe vind je nu zóó iets? Krijg ik op m'n huid voor iets waar ik part nog deel aan heb. Maar als ik te weten kom wie dat boek wél heeft uitgeleend, dan is die knul nog niet jarig. Alle menschen! om er zoo, voor een ander, van langs te krijgen, ik zal hem leeren! We lachten. Ik het hardst. Plotseling keek Smit me vuil aan. Zeg, ben jij soms de eigenaar van „Wreede Liefde"? Ik maakte mijn tasch al slagvaardig. Smit was sterker dan ik, de eerste klap van mijn kant zou dus veel waard zijn. Smit bleef stil staan, keek me dreigend aan. Doch toen legde hij zijn arm om mijn schou ders en vroeg: Leen mij dat boek ook eensl Het Panamakanaal is onvoldoende voor de Amerikaansche vloot. Uit Washington. 17 Januari. Twee democraten hebben aange kondigd, dat zij binnenkort in het Huis van Afgevaardigden een wets ontwerp zullen indienen tot het onteigenen van gronden, waardoor het mogelijk zal worden een kanaal te graven door Nicaragua, dat de Antillenzee zal verbinden met den Stillen Oceaan. Het kanaal zal 277 K.M. lang zijn en de kosten worden geraamd op 722 millioen dollar. Haarl. Dagblad 18-l-'37 Onwillekeurig leest men het bericht voor de tweede maal over. Is het Panama Kanaal dan niet voldoende als verbinding tusschen den Atlantischen Oceaan en de Stille Zuidzee? Het antwoord hierop moet luiden: voor de handelsscheepvaart wel, doch dit tweede ka naal is in hoofdzaak bedoeld voor de Ameri kaansche oorlogsvloot. De Vereenigde Staten achten het een le vensbelang dat men de vloot snel kan ver plaatsen van den eenen Oceaan naar den an deren. Bij de manoeuvres is gebleken, dat de enor me „Lexington" en de „Saratoga", twee moe derschepen voor vliegtuigen bij het passeeren der sluizen nauwelijks een speelruimte lieten van een halven meter tusschen schip en sluis muur. Dit was in vollen vredestijd. Hoe zou het transport verloopen, wanneer het moet plaats hebben onder vijandelijke bedreiging? Er be hoeft slechts de geringste afwijking plaats te hebben of het schip werkt zich muurvast, met als gevolg een volledige verstopping van het kanaal. Amerika heeft een enorme kustlijn te be schermen en de behoefte om het zwaartepunt zoo snel mogelijk van de eene zijde naar de andere te kunnen verleggen, heeft de plannen voor het kanaal door Nicaragua doen ont staan. Deze plannen zelf zijn feitelijk niet nieuw en dateeren van circa dertig jaar geleden, doch men besloot indertijd tot het Panama kanaal, omdat de voorbereidende werkzaam heden voor een groot deel al door de Fran- schen waren verricht, maar zij hadden na veel tegenslag met bodem, klimaat en finan- cieele knoeierijen (Panama-schandaal!) moe ten opgeven. Men had slechts te voltooien wat zij reeds waren begonnen. Het Panajjici-kanaal kan niet meer worden vergroot. Gelijk reeds is opgemerkt, zijn de sluizen, die niet meer kunnen worden veranderd, nau welijks breed genoeg om de reusachtige Ame rikaansche oorlogsschepen te kunnen schutten. Bij het bouwen van nieuwe schepen zou hiermee dus steeds rekening moeten worden gehouden. Ook loopt het kanaal door een streek, waar steeds kans bestaat op aardverschuivingen, zoodat de diepte voortdurend moet worden gecontroleerd en desnoods weer op peil moet worden uitgebaggerd. Tijdens den wereldoorlog heeft men er ern stig over gedacht het tweede kanaal te bou wen. De kosten speelden natuurlijk een groote, doch niet de voornaamste rol. Het zou er mo gelijk nog van zijn gekomen, indien de repu bliek Nicaragua niet een prachtige nieuwe postzegel had uitgegeven, die een afbeelding te zien gaf van een landschap met een roo kenden vulkaan. De tegenstanders van het plan gebruikten dit als een afdoend argument om hun bezwa ren te ondersteunen, want het nieuwe kanaal zou komen te loopen door vulcanisch gebied en een uitbarsting of aardbeving zou het millioe- nen-werk kunnen vernietigen. Thans is men over deze bezwaren heenge stapt en over den loop van het kanaal bestaan twee ontwerpen In eik geval zal het Oostelijke beginpunt zijn bij Grèvtown. vervolgens loopt het langs de grens tusschen Costa Rica en Nicaragua door de San Juan rivier naar het groote Nicaragua-meer, dat tevens een ideale haven vormt. Dan staan twee wegen openhet korte maar moeilijke stuk naar San Juan de'. Sur of ^et gemakkelijkere, doch langere traject naar de Fonseca Bocht. Zal het Huis van Afgevaardigden zijn goed keuring aan het plan hechten, of zullen de plannen voorloopig nog plannen blijven? W.S.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1937 | | pagina 9