Blijft Fit!
Op wegnaar Wacha-Know-Nasin
den Grijzen Uil.
Ervaringen
Taxi-chauffeur.
H.D. VERTELLING
ZATERDAG 6 FEBRUARI 1937
HA'ARE EM'S DAGBEAD
7
..Vennen'' in Canada.
Ons kamp te Waskesin. Links van de onder het gewicht van den beer bezweken
kleine tent ligt de vouwboot.
Een Indiaan met een beetje Schotseh bloed.
Natuurliefhebber en beschermer, schrijver en
spreker. Zijn boeken worden bij tienduizen
den gedrukt, in Fransch, Duitseh, Engelsch
en Japansch. Honderdduizenden stroomden
toe om hem te hooren spreken. Weinig men-
schen kwamen in zoo korten tijd tot zoo
groote bekendheid.Ik las over hem en van
hem In Duitsche en Engelsche tijdschriften,
kwam er achter waar hij te vinden moest
zijn en kon hem inrijen in mijn programma.
Daar gaan we dus.
Het rotsgebergte met zijn er voor liggende
heuvels ligt achter ons. Uren heeft de trein
ons reeds door de prairie gevoerd; dan slaan
wij af het Noorden in, waar prairie in park
landschap verandert, in de groote pro
vincie Saskatchewan. Drie uur trein, drie uur
per auto en dan staan wij aan den oever van
een meer, door populieren, dennen en spar
ren omgeven. Waterleliebladeren-schommelen
op de watervlakte, biezen en riet staan langs
de kanten, eenden vliegen over. De vennen
van Oisterwijk natuurlijk in het tien maal
vergroot, zooals alles hier in Canada. Al
onze koffers staan rondom een groepje spar-
reboomen. Daaronder verrijst ons tentje; er
naast ligt de Bergerboothuid, zilverblinkend,
op het spannende geraamte te wachten. Vóór
zonsondergang he'bben we even proef gevaren
en is alle bagage gesorteerd. Levensmiddelen
voor een week zijn ingekocht, kijker, foto
materiaal, alles ligt klaar om vroeg te kun
nen vertrekken. Toch flink verpakt gelukkig!
Want als ik tegen den morgen in ons klein
ste kanotentje rustig ligt te slapen word ik
met schrik wakker door een zwaar gewicht,
da* op mijn beenen neerploft. Ik geef een
schreeuw van schrik en hoor een flinken
beer weg hollen.-Zijn voetprenten stonden
op het tentdak deh volgenden morgen. De
ach terlij nwas gebroken, dat was alle schade.
Gauw ontbijten, tent opbreken,v'alles in de
boot- stuwen en voort. Wij peddelen weg over
bladstille meer, een reis van een vijf-en-
twintig mijl voor den boeg. Maar wij zijn
nog geen kwartier onder weg of er komt
hulp. Een lekker windje steekt op; al gauw is
het zeil geheschen en kunnen we nog rustiger
uitzien naar de dingen, die komen zullen.
Voorloopig trekt in hoofdzaak het landschap
onze aandacht. Het meer is 20 K.M. lang en
5 of 6 breed, dan komt een nauwer gedeelte
en weer een mijl of zes open meer Op de
groote watervlakte is weinig te zien, maal
ais vooruitspringende heuvelruggetjes of land
tongen het bosch oichterbij brengen, zien wij
nogal wat vogels, gaaien, ijsvogels, oever-
loopers en een beetje verderin telkens een-'
den en vooral ook een groot soort pareldui
ker, hier Coon genoemd, die een merkwaar
dig langen, luiden treurig-én roep doet hoo
ren, vooral in heldere maannachten. Een
geluid, dat aan onze wulpen herinnert, maar
minder orgelend. In de narrows, het nauwe
gedeelte, springt wat visch, dan lichten om
een bocht vier groote vogels op, vier groote
pelikanen zwemmen rustig rond in een stil-
lenhoek. Een eenig gezicht en eigenlijk on
verwacht op^oo'n grooten afstand van het
tropenland, waarin ik ze vroeger zag. Maar
er zit sinds mensclienheugenis een groote ko
lonie een vijftigtal kilometers verder noor
delijk. Even verder wandelt een beer langs
den wallekant. dan vliegt een vischarend in
groote kringen boven ons hoofd, aalscholvers
zwemmen langs en zoo zijn zeer snel vier
•uren omgevlogen als onze boeg over het zand
schuurt bij een teeken van witte plankjes,
dat aanduidt, dat daar de overgang naar het
volgende meer het gemakkelijkst is. Wel zeer
gemakkelijk ook. Een riviertje verbindt nl. de
beide meren, maar een gedeelte daarvan is
zoo steenachtig, dat geen boot er langs kan
en dus dragen over land, een zoogenaamde
portage noodig is.
Wij halen het zeil neer en wenden den
boeg stroomop. Kingswere rivér is ongeveer
zes "meter breed en de diepte wisselt van
een centimeter tot een meter. En kronkelen!
Eerst gaat het nog al peddelende. Telkens
loopen we in de verbreede bochten aan den
grond, tot, we ontdekken, dat overal waar
een oeverloopertje voor ons staat (een vo
geltje als een tureluur, maar half zoo groot)
een zandbankje is. Dan gaat het beter, in de
buitenbochten, tot een ruischen ons vertelt,
dat er een stroomversnellinkje komt.
Dan de mocassins maar uit, die ik in de
boot altijd draag en te water. Van teen tot
knie diep. zandige of steenige bodem, niet
lekker aan ongewende bloote voeten, maar
we komen er, over grindbanken heen, waar
het water overheen roddelt tusschen de groo
te keien in het stroombed door. waar het
langs heen bruist. Tot een barricade van
steenblokken, waar watervalletjes overheen
gutsen voor ons ligt en daar wordt het nog
gemakkelijker In een breede kom loopen we
weer den wal in. Er is een laddertje van rol
lende balken, waartegen we de boot kunnen
ophalen, de windas, die er achter staat is
voor onze lichte boot overbodig. Binnen vijf
minuten ligt hij op de kleine trolley en du
wen wij ons vrachtje over rails voort door
het mooie lichte bosch. Frambozen en
boschbessen langs den kant. her-fstasters en
andere oude bekenden. Het is maar een mi
nuut of tien loopen, maar deze gelegenheid
is er vooral om als ér boschbrand is de
manschappen met hun booten en uitrusting
snel over te brengen. Wij profiteeren er van.
Anderen ook, want we hooren stemmen, bijl
slagen rechts, geroep links; daar wordt een
open ruimte zichtbaar, een paar groote ten
ten, zoo iets als een wegwerkerskamp. On
der een afdak staat een flinke kookkachel,
daarvoor een forsche jonge kerel, in de eene
hand een braadpan met een sissende bief
stuk er in, in de andere hand een bijl. Twee
meter vóór hem een groote zwarte beer. die
schoorvoetend nadert. Het ruikt zoo heer
lijkmaar weer roept de kok, ik schreeuw:
„Hallo, Mr. Bear", zooals hij hier genoemd
wordt. Hfj kijkt op, ziet ons en neemt de
beenen. Een brutale rakker. Hij is nog één
keer teruggekomen. Den volgenden dag. En
vindt een groot leeg Corned beef-blik, waar
echter al een ander liefhebber, een bunzing
soort aan bezig is. Mister Bear licht zijn
voorpoot op voor den slag, maar de skunk
is hem voor en geeft hem de volle lading uit
zijn stinkklier recht in den snuit
Dat moet een film geweest zijn! Die beer
met zijn kop tusschen de voorpooten. overal
tegenop rennend, met zijn neus vegende en
den grond openklauwende. Maar hij is niet
teruggeweest
De werklui, bezig een darn over de rivier
te bouwen, cm de vischkweekerij tot één
meer te beperken, kwamen uit het bosch te
rug. „Come in and have dinner". Weigeren
kan niet en waarom ook. Spiegeleieren met
spek en warme thee. Thank you boys, that
was fine!" Snel voort gaat 't weer achter ons
karretje aan. Aangeboden hulp werd gewei
gerd. Veel leuker om het alleen te doen! Het
bosch wordt al gauw lichter, riet verschijnt
tusschen de boomen en even later ligt de
rivier weer voor ons, zoo vlak. zoo breed, zoo
diep. dat we kalm de boot te water laten,
samen instappen en gaan peddelen. De
oeverloopers weer voor ons uit. een paar
eenden vliegen op. Daar, juist in de bocht,
een donkere opening in het struikgewas, een
nog donkerder vorm. Laat loopen de boot,
de kijker. Jawel, een vijftig meter vóór ons
staat een groote mannetjes eland rustig te
drinken. Als ik den kijker overgeef, heft hij
den kop op en blijft doodstil staan, als uit
brons gegoten. Wij genieten 10, 20. 30 secon
den ,ik weet het niet. Het is te donker voor
film, dus duw ik voorzichtig af. Een sprong,
een klap van het gewei tegen de elzentakken
en een geluid als van een galoppeerend
paard. Dan weer stilte. Als we het uitgetre
den wildpaadje passeeren is er natuurlijk
niets meer te zien.
Daar horlepiept het weer voor ons, dan
maar weer wandelen en trekken door het
mooie populierenbosch tot een woud van
biezen en lischdodden voor ons opdaagt en
even later Little Trout Lake voor ons ligt.
De wind is gekalmeerd. De peddels zwaaien
in rhytmischen gang. Eenden en duikers,
rondom, daar.pelikanen. Altijd een fijn
•gezicht. De overkant is zoo ver weg, dat wij
het boschwachterhuisje niet kunnen onder
scheiden, een kilometer of 10 naar schat
ting op de kaart en als we een dik uur ge
peddeld hebben zien wij rondom maar een
veeg streepje land. Dan komt een bolderend
windje opzetten uit het Oosten. Net wat we
hebben moeten. Gauw zeil op en schuin te
gen wind in aan den ho'oell. Wat zet dat
water toch gauw op. Binnen een kwartier
moet het spatdek goed dicht, want alle gol
ven hebben overkrullende witte schuimtop-
jes. Fijn gaat dat. Het boschwachtershuis
ligt juist twee streken aan bakboord, dat
kunnen we fijn bezeilen. En als wij er een
goed uur later aankomen staat de heele fa
milie op het steigertje in de beschutte kleine
baai. Daar snapten ze niets van! Met zulk
weer gaan de groote canoes met buitenboord
motor van de jachtopzieners rustig langs de
kust en wagen zich niet midden op het
groote watervlak. En wij komen daar in een
zilveren sigaar van vijf meter lang aanrij
den over de golven heen, zoodat je zou den
ken, dat het twee man met een zeiltje op een
dennestam waren. En die stomme verbazing
toen uit het achteronder twee tenten, uit het
vooronder luchtmatrassen en slaapzakken,
primus en mondvoorraad te voorschijn kwa
men. Neen hoor jullie eten bij ons. Net ver-
sche boschbessentaart! Gastvrijheid is nog
een groote deugd in de wildernis, maar
even overleggen. Wat is de beste tijd voor
een bezoek bij onzen Indiaanschen vriend?
J-a tegen zessen komen de bevers te voor
schijn. Er is een portage van een half uur
en dan een kwartier varen. Vier uur heit de
klok. Dat klopt! Wij dragen bagage en boot
over. En als we, door vaardige handen ge
holpen onze bagaee een half uur later weer
in de boot werken bij Ajawaan Lake, waar
aan Grey Owl woont, is ze vermeerderd met
een groot stug boschbessentaart. Nog een
half uur later drijven we over een prachtig
stilleven op een kleine blokhut aan. die te
gen het meer aangebouwd is. De schoorsteen
rookt. Grey Owl is thuis. We boffen weer.
VAN DER SLEEN.
van een
Lesgeven.
Hoewel ons bedrijf er niet speciaal voor in
gericht was, gebeurde het toch wel dat er
bij ons onderwijs gegeven werd in het besturen
van auto's en wat daar bij komt. Meestal ging
de baas zelf met die menschen op stap en
slechts zelden werd het aan een van ons
opgedragen.
Maai' op een zekeren Woensdagmiddag,
kwam er aan de garage iemand, die rijden
wilde leeren en omdat de baas niet weg kon.
zei die: ..Nu Piet, ga jij dan maar met meneer
op stap!"
Nu had die meneer die waarschijnlijk niet
ouder was dan ikzelf, direct bij zijn binnen
komst een buitengewoon onaangenamen in
druk op mij gemaakt. Hij was wat men noemt
een „opschepper" en dus had ik er werkelijk
niet veel zin in! Maar ja, de klant is koning
en dus moest ik er wel aan gelooven!
Om dezen lesklanten de eerste beginselen
van het autorijden bij te brengen gingen we
meestal met- hen naar een stillen buiten
weg en zoo reed ik dus met het arrogante
jongmensch naar Aerdenhout.
„Kijk u eens; om een auto te starten, zet
ten we eerst het contact aan, nadat we ons
hebben overtuigd, dat de versnellingshandle
„vrij" staat. Dat wil zeggen, dat de versnel
lingsbak niet staat ingeschakeld. Dit kunnen
we constateeren door aan te nemen dat met
deze handle een hoofdletter H kan worden be
schreven. Als met de handle het horizontale
middengedeelte van deze H. kan worden be
schreven. staat de versnelling in de vrij-
loop".
Ik laat het hem zien.
„Nu is er nog een tweede methode om den
wagen vrij te laten loopen en dat is deze
linksche pedaal, de debrayage-pedaal".
„Wanneer we deze intrappen, ontstaat er
eveneens een „breuk" tusschen de motor en
de aandrijving op de achterwielen".
„Door nu de handle in een van de pooten
van de H te schuiven, kunnen we een ver
snelling inschakelen en om weg te kunnen
rijden, beginnen we natuurlijk met de eerste
versnelling, de linkeronderpoot van de H. Bij
het inschakelen houden we de debrayage-
pedaal ingedrukt en daarna laten we die heel
langzaam opkomen".
Het jongmensch heeft intusschen de na
tuur bewonderd en wuift naar een meisje,
dat ons passeert!
„Nu moet u opletten, anders weet u er straks
niets van", zeg ik een beetje kwaad.
„Oh, dat weet ik allemaal al, ik heb al een
keer les gehad van een kennis en ik heb er een
boek over gelezen. Ik rijd straks zoo weg, u
zult er van opkijken!"
Nu, vertelt u het mij dan maar eens ver
der".
„Nou, je schakelt in en dan rijd je weg
ennedan geef je gas!"
Triomfantelijk wijst hij op het gaspedaal
en zegt:
„En hoe harder je drukt, hoe harder hij
loopt! Hoe hard kan hij wel rijden? Haalt
hij de honderd?"
Mijn antipathie tegen hem groeit met de
minuut!
Dan zijn we op den stillen weg, dien ik had
uitgezocht, aangekomen en ik zet hem achter
het stuur.
„Nu, wat gaat u doen?"
,.1-k trap de linker pedaal in en zet de ver
snellingshandle in de één, dan laat ik de
pedaal langzaam opkomen en geef langzaam
meer gas. Dan rijden we".
„En dan?"
„Dan zet ik hem in z'n twee, en dan in
z'n drie!"
Ik ben echter niet zoo gauw tevreden en
laat hem stuk voor stuk de verschillende
handelingen beschrijven. Ik wijs hem op de
verschillende versnellingen en op het kostbare
van verkeerde schakelingen.
Ik doe erg mijn best om hem alles uit te
leggen en om dat zoo duidelijk mogelijk te
doen. Maar hij weet dat allemaal allang en
lacht me uit, als ik spreek over afgebroken
tanden en vermoorde koppelingen!
Eindelijk zal hij dan zelf rijden en hij
popelt van opwinding. Hij schakelt de eerste
versnelling in en laat de pedaal opkomen. De
wagen neemt een sprong en ik laat hem
oogenblkkelijk weer stoppen.
Nogmaals laat ik hem alles herhalen en
tracht hem duidelijk te maken, wat er in die
koppeling gebeurt. Hij snapt het!
Hij rijdt weer weg en nu gaat het beter.
Dan plotseling, nadat ik hem nog eens extra
gewezen heb op de verschillende versnellings
standen. schakelt hij de wagen van de eerste
versnelling in de „achteruit"!
Hoe hij hem er in kreeg is me tot op heden
nog een raadsel, maar hij gaf de handle zoo'n
verschrikkelijke gooi naar voren dat hij er
zonder kraken inschoot! Ik trok hem er echter
oogenblikkelijk weer uit. En hij is heel ver
wonderd dat de wagen nu niet harder gaat
want gas geeft hij genoeg! De motor ligt te
brullen! Ik zeg:
„Stop maar eens eventjes"! Woest ben ik.
Ik open het portier achter hem om en z
„Er uit!"
Heel verwonderd stapt hij uit. Z'n gezicht
was een daalder waard!
Woedend rijd ik naar huis en zeg tegen den
baas, dat ik weiger verder met het jong
mensch te rijden en dat hij nooit zal leeren.
De klant kwaad af!
Hij heeft het inderdaad nooit geleerd.
Twee zwarte beren smullen van
omgeworpen vuilnisvat
den inhoud van een door hen
in kamp Waskesin.
Laat bezoek.
door RUDOLPHE LEWIS
Het liep naar middernacht.
Mr. Brayton zat aan zijn schrijftafel, over
een stapel documenten gebogen.
Met roode ooren en een bepareld, spiegel
glad hoofd bestudeerde hij het concept van
een contract, dat hij morgen met de „Kaar
sen-, Zeep-, Smeerolie- en Kunstboterassocia-
tie" wilde perfectionneeren.
Een licht, vreemd gedruïseh deed hem plot
seling van zijn werk opkijken.
Hij hief het hoofd op, perste zijn lippen sa
men en luisterde. Maar hij hoorde niets meer.
Blijkbaar zinsbedrog of de wind. die buiten
door de takken blies.
Hij boog zich weer over zijn werk.
Daar. daar had je 't weer, nu had hij het
duidelijk gehoord.
Het was als een zacht stappen en tasten
en het kwam van den kant der voorkamer.
Mr. Brayton nam behoedzaam een revolver
uit de lade en sloop op z'n teenen naar het
voorvertrek.
Een wijle bleef het stil en dan begon het
weer opnieuw.
Het gedruisch kwam uit de keuken, geen
twijfel aan, daar was iemand.
Met een ruk sprong Mr. Brayton overeind
en met één sprong was hij in de keuken.
In den valen schijn van het maanlicht
ontdekte hij een schaduw, die op het'aanrecht
iets scheen te zoeken.
Het licht aan te knippen en zijn vuurwapenen
in den aanslag te brengen was voor Mr.
Brayton slechts het werk van een seconde.
„Oogenblikkelijk de handen omhoog of ik
schiet een paar keer door je heen!"
Nu had Mr. Brayton gelegenheid den in
dringer van naderbij op te nemen.
Het was een armzalige, ongeloofelijk ma
gere man. Hij had dunne, tot op den draad
versleten kleeren aan en beefde over geheel
zijn lijf. Met een bleek, hongerig gezicht, door
onzegbare angst verwrongen, uit diepliggen
de, roodomrande oogen, die nu onder den in
druk der verrassing star en glazig stonden,
keek hij Mr. Brayton aan.
Mr. Brayton gesticuleerde woest en drei
gend met zijn pistool.
„Hoe kom je hier en wat wil je hier?"
De man werkte met moeite een grooten
hap brood, die hem in den keel was blijven
steken, angstig en gorgelen naar beneden.
„Ik kwam toevallig langs het huis en daar
het venster open stond en het zoo lekker
rook
„Dat is geen reden, geen verontschuldiging.
Waar zou de wereld aan toe zijn, als iedereen
die voorbij een lekker ruikend raam kwam. en
dan nog wel midden in den nacht, maar naar
binnen klom en zichzelf bediende Mijn keu
ken is toch geen gratis-automatiek?"
De man liet deemoedig het hoofd zinken.
„Inderdaad meneer, dat zie ik nu ook in.
Ik begrijp niet hoe ik mij plotseling zoo kon
vergeten en smeek u mij te vergeven".
Met bevende vingers haalde hij uit zijn
jaszak een stuk brood te voorschijn en legde
het op do tafel.
„Ik bid u, mij te gelooven, meneer, dat is al
les wat ik genomen heb en ik zal het ook
nooit weer doen!"
Oefening 57. De eerste oefening
die we deze week op ons och
tendprogramma zetten, is niet ge
makkelijk. Eén knie wordt hoog
opgetrokken, waarna we onder
de voetzool de handen vouwen.
In dezen stand twintig hupjes
maken; dan verwisselen en op
het andere been huppen. Het is
een mooie gelegenheid om u tot
de overtuiging te brengen, dat er
aan uw lenigheid nog wel wat
mankeert! Na eenige maanden
trouw volhouden van deze series
oefeningen lukt het u beter, ook
al lijkt het onmogelijk!
De spookachtige
schim op den ach
tergrond van de
teekening bij oefe
ning 58 is de uit
gangshouding. waar
uit we de oefening
beginnen. Op de
teenen, de armen
schuin zijwaarts
naar achteren, bui
gen we ons ver
achterover, maar
laten tegelijk het lichaam een vallende be
weging naar voren maken. Op het allerlaat
ste oogenblik zetten we vlug een been voor
uit om het lichaam op te vangen. Even
volkomen ontspannen, romp en armen laten
uitveeren; dan weer langzaam het achterste
been bijtrekken, den rug holtrekken, enz. De
oefening komt pas goed tot haar recht, als
we ons werkelijk ver voorover durven laten
vallen en als we alle spierspanningen zooveel
mogelijk uitsluiten. Doet het vooral niet
„gymnastisch" stijf 1
Oefening 59. De
sphinx hier
naast is een
heer die op zijn
buik ligt. Begint
U eens volkomen
slap, voorover op den grond. Nu een been ge
strekt opgooien, de armen zijwaai'ts en naar
achteren en het hoofd zoo hoog mogelijk. Dit
even volhouden, en dan weer ontspannen. Zoo
beurtelings met linker- en rechter been twin
tig maal. Deze oefening is vooral belangrijk,
omdat de spieren van den rug erdoor ver
sterkt worden en de lenigheid vergroot.
Oefening 60. Als slot van deze serie laten
we hier eenige belangrijke voetoefeningen
volgen. Een leelijke, vermoeiende loop wordt
dikwijls veroorzaakt door te slappe onontwik
kelde, te weinig getrainde voetspieren. Een
vlotte, elegante loop daarentegen is één der
grootste charmes van de vrouw. Een goede
verzorging van onze voetspieren is dus noo
dig. De eerste oefening (60 a) is: Gaat u eens
zoo hoog mogelijk op uw teenen staan; dit
een tiental seconden volhouden, en dan weer
langzaam dalen. lederen dag tien maal her
halen.
Oefening 60 b. W-eer hoog op de teenen gaan
staan, maar bij het dalen de hielen naar bui
ten draaien. Weer omhoog, maar bij het daar
op volgende dalen de hielen ver naar binnen
draaien.
Oefening 60 c. Eenige malen de kamer op
en neer loopen op den buitenkant van de
voeten, waarbij de binnenkant (de ronding)
van den voet zoo rond mogelijk wordt ge
trokken.
JULES KAMMEIJER,
Leeraar Lich. Opv. M.O.
Mr. Brayton schraapte zijn keel.
„Doe nu niet zoo gek, man; op dat stukje
brood komt het er bij mij niet aan. en mor
gen is het tóch hard. Maar je zult begrijpen,
dat ik als bewoner van dit huis zekere princi
pes in acht moet nemen".
Mr. Brayton stak de revolver in zijn zak.
„Overigens, als je inderdaad een beetje eet
lust begint te bespeuren
Hij keek met zoekende oogen de keuken
rond.
„Hm. ik zou je desnoods vlug een paar roer
eieren kunnen klaar maken, maar, weet-je.
mijn huishoudster is een Xantippe en als die
morgenvroeg hier komt, en ziet, dat ik met
potten en pannen ben bezig geweest, dan heb
je de poppen aan 't dansen!"
Hij opende de provisiekast.
„Maar als je je met wat koude spijzen wilt
tevreden stellen, dan heb ik hier een stukje
varkensschijf, van vanmiddag en ook nog
wat gestoofde ossetong met 'n paar augurken
en hier heb ik nog een paar hardgekookte
eieren voor straks; die liggen, zoo laat in den
nacht, een beetje zwaar op de maag. En hier
heb ik nog een busje sardientjes en een stuk
leverworst Maak nu maar geen praatjes, maar
geef me liever dat groote stuk vetpapier even
aan en help me 't zaakje inpakken".
Mr. Brayton ontvouwde zorgvuldig het stuk
papier, waar hij de levensmiddelen en de lek
kernijen in deed en maakte er een tamelijk
net pakje van.
„Zoo, vriendje, neem dat nu maar mee".
Hij hielp den man bij het overklimmen
van de vensterbank, reikte hem het pakket
aan, dat deze met een paar diepe buigingen
aannam, waarna hij in het duister van den
nacht verdween.
Vergenoegd en tevreden over zichzelf ging
Mr. Brayton naar zijn kamer terug. Op den
drempel bleef hij staan, als voor het hoofd
geslagen.
Zoowat alles van waarde was verdwenen!
De zware zilveren kandelaar op zijn schrijf
tafel, het antieke klokje op den schoorsteen
mantel, de prachtige kristallen vaas, de groo
te massieve cassette op het rooktafeltje, ja
zelfs de twee schilderijen uit de 17de eeuw. die
aan den wand hingen waren uit de lijsten
gesneden.
Stom van schrik zocht Mr. Brayton naar
zijn pistool, maar vond het niet. De zakken
van zijn huisjasje waren leeg. Eindelijk kon
hij een rauwen kreet slaken; daarna moest hij
zich, kreunend, aan een stoelleuning vasthou
den. Toen hij, eenigszins van zijn eersten
schrikt bekomen, nogmaals zijn zakken door
zocht, merkte hij, dat ook- z'n gouden horloge
en zijn zakportefeuille met al het andere ver
dwenen waren.