JHLB»
Terug naar de bewoonde wereld.
VERTELLING
ZATERDAG '6 MAART 1937
H A R E E M'S D AGBEAD
7
Hollanders in Canada.
Consul van Riemsdijk en zijn Hollandsche vrienden bij Winnipeg.
(Op den achtergrond een deel van den uienoogst.)
Wij boffen al weer, niet alleen om het
prachige zonnetje, dat boven de sparrentop-
pen verschijnt, maar ook omdat de bevers
vannacht een boom geveld hebben juist naast
de stellage van boomtakken, waarop onze
boot den nacht heeft doorgebrachten niet er
boven, in welk laatste geval de zware populier
ons bootje zou hebben verpletterd, zooals ver
leden jaar met Grey Owls' eigen kano ge
beurde. Een gevaarlijke buurt om te logeeren
blijkbaar! Onze gastheer begeleidt ons een
eind in zijn eigen wankele kano en helpt over
dragen naar het groote meer. Dan klinkt een
hartelijk tot weerziens en wij zeilen weg,
weer over krullende schuimende golftoppen,
lang nageoogd door de forsche en toch lenige
gestalte aan den boschrand. Dan trekken weer
parelduikers, eenden en vliegende pelikanen
onze aandacht en wordt het uitkijken naar
een wit X-teeken in den boschrand, dat de
plaats aanduidt, waar Kingsmere river de
verbinding tusschen het Groote Zalmmeer en
het Waskesiu meer vormt. De deinende golf
toppen naast ons maken plaats voor biezen
en lischdodden en waterleliebladeren. Op de
zandplaat bij de eerste kromming staat
vriend oeverlooper al weer op ons te wachten,
één van die merkwaardige vogeltjes, die over
de heele aarde verspreid voorkomen, want ik
herinner ze mij precies zoo uit Himalaya, uit
de Anden in Bolivia, van het strand van
Curacao en van dé kanalen van de Amster-
damsche Duinwaterleiding. Bij de derde bocht
vliegen een paar eenden op uit de egelskoppen
vandaan, de gewone wilde eend en even verder
staat pijlkruid, allemaal oude bekenden uit
Holland, maar dan springen weer een paar
herten weg. nu ja, zooals ik ze aan den Din-
kel ook wel heb gezien. We hebben nu stroom
mee, glijden snel over de rotsige gedeelten
heen en bereiken spoedig het kleinspoor, dat
ons hier het moeizame overdragen bespaart.
Al duwende achter het karretje schiet het
mij te binnen, hoe de eerste spoorweg, die in
Canada gebouwd werd, ook zoo'n stukje rails
van een paar kilometer lang was, dat twee ri
vieren verbond om den weg tusschen Montreal
en New-York te bekorten. Twee jaar lang
werkte deze rail-road met paarden, die de
vrachten en kano's van de St. Laurens rivier
naar Lake Champlain moesten overbrengen.
Daarna werd een locomotief uit Engeland be
steld en dit was het begin van de beroemde
Grand Trunk Railway. Wat had ik dit land
graag bezocht vóór die eerste rails gelegd wer
den, maar we moeten erg blij zijn, dat, dank
zij de zorgen van het Gouvernement nog zoo
veel van het vroegere romantische Westen,
menschen, dieren en landschap is blijven be
staan en nu wel voor goed voor ondergang zal
zijn bewaard.
Met zulke gedachten vlot het werk snel,
maar toch is ondertusschen de wind gaan
liggen en moeten wij dus maar eens aan den
lijve ondervinden, dat het honderd jaar ge
leden nog -iets minder gemakkelijk reizen was
dan nu. Maar ondertusschen maakt ons licht
bootje in het stille water door vier krachtige
armen voortbewogen gemakkelijk zijn kleine
10 K.M. per uur en wanneer het landschap
zoo afwisselend is met baaien en landtongen
met sparrebosch bedekte heuvels en groote
moerassige vlakten, waar de witte stammen
der populieren oprijzen uit meterhoog gras,
waar nu eens een stekelvarken langs den kant
trottelt en dan een hert wegspringt over het
lage struikgewas heen, dan zijn 30 K.M. nog
een te kort genot. Ons mooie plekje onder
de drie sparren is nog vrij. Er staan groote
berensporen, maar de wachter vertelt ons, dat
gisteren een kleine fox-terrier zich vastge
beten heeft in den staart van een grooten
bruinen beer en zich zoo een mijl ver heeft
laten meesleuren en de schrik er nu wel een
beetje in zal zitten. Net als hij het zegt, zie
ik in de verte twee zwarte beren rustig een
tent binnen wandelen, waar blijkbaar niets
van hun gading te vinden was. Ze worden
lastig en vervelend, die zwarte beren in de
Nationaal parken, omdat de toeristen ze voe
ren en daardoor aanlokken, maar wanneer ze
weggeschoten zouden worden, zou de verkoop
van fotografie artikelen in Canada met onge
veer 98 pCt. afnemen en dat zou een oorlog
met de Vereenigde Staten tot. gevolg kunnen
hebben.
Den volgenden morgen stroomende regen!
Een groot houtvuur aangemaakt in één van
de kachels der kookgelegenheden in het kamp
en drie uur later waren onze tenten, onze
Berger vouwboot, keuken, slaapzak, enz. de
heele kampeer- en kano-uitrusting kurkdroog
verpakt in twee hutkoffers en twee canvas
tasschen op weg naar de boot in Montreal.
Een autorit van een paar uur bracht ons naar
Prince Albert, waar de brave Canadian Pa
cific Railway een trein voor ons had klaar
staan om ons dwars door het prairieland naar
Winnipeg te brengen. Dat is te zeggen, dit is
prairieland geweest. Op deze groote licht-
golvende vlakten hebben duizenden Indianen
in der tijd de millioenen buffels gejaagd, die
toen plaats vonden in de uitgestrekte gras
vlakten. De wilde buffel is verwenen en de
Indiaan met hem. Mooie en interessante
exemplaren van beiden zijn in Reservations
en Nationaal Parken opgeborgen en thans
groeit slechts één grassoort meer op de uit
gestrekte prairie en dat gras heet tarwe en
moet im het voedseltekort van overbevolkt
Europa voorzien. Het koren staat in schoven
op eindelooze rijen. De rechte lijn van de
horizont wordt slechts onderbroken door
groote gele hoopen tarwestroo en door meer
dan huizenhooge elevatoren, schuren, in
rijen' van tien en meer naast eikaar, waarin
het graan bij de spoorlijn wordt opgeslagen.
Hier en daar stijgt rook op. Dan rijden
wagens rond langs de schovenrijen en bren
gen de gouden vracht naar een rookende
locomobiel of een tractor, die onder veel
drijf riemengeklap een groote dorschmachine
in beweging brengt, waar aan den ©enen
kant de eene zak na den andere wordt af
getapt en aan den anderen kant een stui
vende schoorsteen het stroo opspuwt naar
de groote hoop. die goudgeel glinstert in den
zonneschijn. Er wordt druk en vroolijk ge
werkt; niettegenstaande de groote droogte is
de oogst goed in het Noordelijk deel der
prairieprovincies. De aren zijn wat klein mis
schien, maar de korrel is prachtig en de
prijzen stijgen. Verder naai' het Zuiden, bij
Lethbridge en Calgary, waar ook veel Hol
landers zitten, is de toestand veel slechter,
maar het ergste is het rond Winnipeg en
Toronto, welke districten aansluiten bi] de
door de droogte zoo geweldig geteisterde
streken van Noord-Amerika. En daar, rond
Winnipeg, moeten ook een paar duizend Hol
landers zitten, echter gelukkig niet in het
graanbedrijf. dat is maar een enkele, maar
in de slatuintjes zouden we in Amsterdam
zeggen.
Mr. van Riemsdijk, de welwillende Holland-
sche consul, 'was dadelijk bereid ons met zijn
auto de stad uit te brengen, tot waar overal
kleine nette houten huisjes eenzaam in groote
vlakke velden staan. Een schuur, een garage,
een ingegraven voorraad aardappelen en an
dere veldvruchten, een waterput en dan vel
den en velden met asperges en uien, tomaten
en mais. erwten en boonen, aardappels en wat.
dies meer zij. Een gezellige stevige tante, die
gauw efkes een kopje thee zal zetten, een
lange magere boer, die meteen een paar groote
sigaren voor den dag haalt, de schoenen uit
en naar de mooie kamer, waar een koperen
theelichtje in de glazen kast staat, geflan
keerd door wat oud blauwe kopjes. Zoo komen
de verhalen gauw los, hoe goed het hier is
en hoe prettig en hoe'n vrij leventje en wat
een plezierige onderlinge waardeering tus
schen allerlei rang en stand. En dat de zaken
goed gaan op dezen grond van de droogte
niks geen last. En een zoon hier en een doch
ter daar, ook al op een eigen bedrijfje. Een
rustige, vredige en tooh werkzame oude dag.
Na 27 jaar in den vreemde de Hollandsche
taal en het kleine landje over de zee niet
vergeten. De kinders. ja, die praten meer
Engelsen dan Hollandsch, maar hun kinderen
moeten straks ook naar de Engelsche school,
daar is niets aan te doen. Dus graag de
groeten overbrengen in Dordrecht voor de
één, in Deventer voor een ander, rond Bos
koop voor nummero 3 en „vertelt ze maar
in Holland, dat we het best hebben en na
de eerste moeilijke jaren nooit spijt hebben
gehad, dat we den grooten stap over den
Oceaan hebben gewaagd". Daar was het nu
om te doen. Ik wist genoeg. Mr. van Riemsdijk
had het al gezegd: „De Hollanders slagen
hier, behalve een dood enkele, die nergens
terecht kan!Menschen zonder fut, zonder her
sens, of handen kunnen we zelfs in Canada
niet gebruiken".
VAN DER SLEEN.
Ik heb je zooveel te
vertellen.
LUIGI PIRANDELLO.
DE brief, geschreven op een mooi,
eenigszins burgerlijk rose velletje
papier, met een verguld randje, ein
digde aldus:
Als ik spreek van mijn liefde, zeg je mis
schien: „maar je bent al zoo oud, mijn
goeie Giorgio". Het is waar, ik ben niet jong
meer, maar je moet bedenken, Momolina, dat
ik van mijn jongensaren af je lief gehad heb
en hoe! Toen zeide je dat je ook mij lief
had. Daarop kwam de storm ja wel de
storm die je van mij wegvoerde. Al acht-
en-twintig jaren zijn daarna verstreken.
Maar ik ben tegenover jou altijd dezelfde ge
bleven of beter gezegd, mijn hart is het
zelfde gebleven. Daarom moet je mij nu niet
langer op antwoord laten wachten. Morgen
zal ik bij je komen. Je hebt nu een maand
tijd gehad om er over na te denken. Morgen
heb je mij alleen te zeggen: ja, of neen.
Maar moge het ja zijn Momolina. Laat niet
het mooie luchtkasteel, dat ik in die maand
heb opgebouw. in puin vallen het kasteel,
waarin jij koningin zult zijn en waarin al
mijn nog jeugdige verwachtingen je zullen
dienen als liefhebbende maagden!....
Signora Moma zag dat die laatste poëti
sche zin, toen de brief al af was, daaraan
toegevoegd was. Signor Giorgio had waar
schijnlijk het mooie rose velletje papier met
het vergulde randje niet willen verspillen
of wel hij had geen lust gehad den brief
nog eens over te schrijven, dien hij, wie weet
met hoeveel moeite, in mooi handschrift met
krullen aan het eind van ieder woord ver
vaardigd had. Daarom had hij het poëtische
zinnetje, dat hem te laat was ingevallen,
misschien eerst bij het overlezen van den
brief voordat hij dien in het couvert sloot,
met kunst en vliegwerk, in kleine lettertjes
bijgeschreven in de kleine ruimte, die er nog
na de woordn: jij koningin zult zijn" over
bleef. Dit bijschrift maakte, doordat het
kleine letterschrift zeer in het oog viel. die
nog jeugdige verwachtingen, welke als lief
hebbende maagden moesten dienen, dubbel
onnoozel. En zij hadden slechts dit. zeker
ongewild, gevolg dat Signora Moma, blozend
van woede, den "brief weg smeet.
„Morgen komt hij hier" riep zij uit
„begrijpt hij dan niet. die ezel dat ik niets
van hem weten wil?" Eir met den hoed nog
op het hoofd, stampte zij met den voet op
den grond, en maakte met de gehandschoen-
de hand een gebaar van weerzin en boos
heid.
Dien hoed had Signora Moma. om zoo te
zeggen, al zestien maanden lang op het
hoofd. Zij zette dien hoogstens een uurtje
per dag af zette hem daarna opnieuw, in
zenuwachtigen haast op enrende er weer mee
naar buiten de straten langs. Een soort
van razernij joeg haar voort, nu hier heen.
dan daar heen. een razernij, die haar beving
bij het zien der meubelen in het huis. en
vooral bij het beschouwen van den ontvang-
salon. met die rijke gordijnen en portières
van damast, de oude en moderne schilder
stukken aan den wand, de vleugelpiano van
haar overleden man, en de muzieklessenaars,
waaraan de collega's van haren man met hun
muziekinstrumenten gezeten waren, evenals
haar dochter Alda, ook met hare viool, haar
knappe dochter, die thans ver in den vreemde
was.
Sedert zestien maanden was Signora Moma
weduwe van den beroemden meester Aldo
Sorave, De brief, dien morgen door haar ont
vangen. waarin Signor Giorgio haar Momo
lina noemde, had de herinnering bij haar
gewekt aan hare geboorteplaats, het dorpje
in de bergen, geheel omringd door beuken,
eiken en kastanjeboomen. waar op sekeren
dag de jonge Sorave was aangekomen, over
vallen door een onweersbui, om een schuil
plaats te zoeken een onbegrepen genie met
een tekstboekje van ..De Storm", Zij was
toen in werkelijkheid nog Momolina, zestien
jaren oud, frisch en gezond, knap. gevuld
van vormen, kalm en rustig. Zij was toen
verliefd geworden op den jongen meester.
Misschien wel omdat alle meisjes van het
dorp verliefd op hem geworden waren. En
zij had eigenlijk nooit goed begrepen, waar
om hij uit alle meisjes juist haar had uitge
kozen, die zich minder verliefd dan alle an
deren tegenover hem betoond had. die, als
hij haar aansprak, niets anders wist te doen
dan te blozen en te stamelen, en die, ge
dwongen om iets tot hem te zeggen, open
hartig verklaard had, dat zij heelemaal geen
begrip had van muziek, noch van poëzie,
noch van eenige andere kunst.
Misschien had Aldo Sorave haar juist
daarom getrouwd Niettemin geloofde zij
vast. en was zij er heel zeker van dat zij
acht-en-twintig jaren lang het leven van
haar man medegeleefd had, terwijl zij in dat
onstuimig, zwevend leven, reizend van de
eene plaats naar de andere, in werkelijkheid
achter hem aangeloopen had als een arm
zalig hondje met de tong uit den bek, ach
ter hem. die in koortsachtigen ijver tot iede-
ren prijs het einddoel wilde bereiken. Later,
na de geboorte van haar dochtertje, was
haar leven eenigszins anders geworden, nog
wel niet kalm. maar toch minder onrustig,
wanner hij thuis kwam na de triomfen, die
hij behaald had bij een kunstreis of na af
loop van het muziekseizoen in een of andere
stad. waarin hij gedirigeerd had. Totdat hij,
na beroemd te zijn geworden, daarmede te
vens een zekeren welstand verkregen had.
welke hem in staat stelde zich te Rome te
vestigen, alwaar zijn dochtertje, blond en
knap was opgegroeid te midden van de be
dwelmende schittering der kunst, waarmede
ook haar vader zelf omgeven was. Maar op
zekeren dag was het meisje, niemand wist
hoe noch waarom, verliefd geworden op een
leelijken, haast ouden journalist, had zij ver
volgens. alle mooie plannen van haren vader
omtrent haar den bodem inslaand, dien jour
nalist getrouwd en was zij met hem vertrok
ken naar Amerika, waar hem de directie van
een groot Italiaansch dagblad aangeboden
was.
Nog geen drie maanden na het huwelijk
was haar vader, die tot het laatste toe zijn
toestemming tot dit huwelijk geweigerd had
en die zijn dochter niet meer had willen
zien, zelfs niet toen zij afscheid van hem wil
de nemen voor haar vertrek naar Amerika,
van verdriet gestorven. Het vertrek van haar
eenig kind was ook voor Signora Moma. een
verdriet, ja zelfs een groot verdriet geweest,
maar nog grooter smart was voor haar, daar
na, de dood van haren man geweest.
Maar wat Signora Moma tot dusverre niet
vermocht te begrijpen, was dat met het ver
trek van haar dochter en den dood van haar
man nu ook plotseling aan alles een einde
gekomen was. alsof zij zelve niet overgeble
ven was en alsof ook niet gebleven was de
mooie woning, waarin zij door den welstand,
waarin haar man haar achter gelaten had,
kon blijven wonen. Natuurlijk was het leven
van vroeger, dat vurige, zoo plotseling onder
broken, leven, niet meer mogelijk en was er
een eind gekomen aan de feesten en aan de
gesprekken, de complimenten dier voor
name dames rondom den ouden beroemden
meester, klein van gestalte, met zijn dikken
haardos en zijn sprekende oogen onder de
dichte zware wenkbrauwen, zooals op het
portret, in olieverf, aan den wand hangend,
te zien was en waren ook de hofmake
rijen der elegante jongelui tegenover haar
dochter opgehouden. Dit alles was voorbij,
dat begreep Signora Moma zelve ook wel.
Maar ook in de veranderde omstandigheden
konden de vele vrienden en vriendinnen van
vroeger, tooh wel een soortgelijk leven schep
pen rond haar. Signora Moma, die in het
huis achtergebleven was, en die in de mooie
salons verlaten en eenzaam nederzat
En met den hoed op het hoofd, liep Sig
nora Moma van 's morgens tot 's avonds ze
nuwachtig rond bij de vroegere bezoekers
van haar huis, gaande van den een naar den
ander, rusteloos.
Aanvankelijk was zij daar met zekere
hartelijkheid ontvangen, velen hadden me
delijden mei haar om het dubbele verdriet,
dat zij leed door het vertrek van hare doch
ter en den dood van haren man: sommigen
hadden haar zelfs beloofd dat zij haar eens
zouden komen opzoeken. Maar tot dusverre
was er niemand gekomen. Signora Moma
was er langzamerhand een beetje boos over
geworden en begon een aanvallende houding
aan te nemen.
.Deugniet" zeide zij. „deugniet! Je had
beloofd dat je komen zou".
„Geloof mij. Signora, ik heb geen gelegen
heid er toe gehad".
„Kom je dan vanmiddag? Doe mij pleizier
en kom nu toch eens. Ik heb je zooveel te
vertellen. Van vier tot zes uur ben ik thuis.
Ik reken er op dat je komt".
„Het spijt mij maar vandaag kan ik wer
kelijk niet misschien morgen".
„Misschien? Neen. zeker morgen. Ik wacht
je. denk er om. Van vier tot zes uur. ik heb
je zooveel te vertellen
En van vier tot zes uur zat Signora Moma
in haar huis het bezoek af te wachten. In
ernst geloofde zij dat zij zooveel te vertellen
had en aan allen herhaalde zij die woorden,
bij hare steeds dringender wordende uitnoo-
digingen.
Het werd vier uur, het werd vijf uur, het
werd zes uur en niemand verscheen. Haar on
geduld, haar zenuwachtigheid, haar verbitte
ring namen met ieder kwartier dat streek, toe.
Nu en dan sprong zij, blazend, overeind, dan
weer liep zij door de salon heen en weer of
ging, nu voor dit dan voor dat venster, staan
kijken of het verwachte bezoek nog niet kwam.
En toen het zes uur geslagen had en het wel
zeker scheen, dat er wel niemand meer ko
men zou, dwong zij zich, verteerd van boos
heid, nog tien minuten te wachten, toen nog
een kwartier en nog een kwartier tot het ein
delijk zeven uur geworden was. Toen zette zij
opnieuw den hoed op, en stormde de straat
weer op, woedend en de slecht opgevoede
vrienden en vriendinnen verwenschend.
De arme ziel bedacht zich dat zij toch altijd
vriendelijk en hartelijk geweest was tegen
over alle vrienden en vriendinnen, die haar
man bewonderden en aan haar dochter het
hof maakten Dien vrienden en vriendinnen
kwamen bij die bijeenkomsten ook naast haar
zitten, richtten het woord ook tot haar,
groetten haar beleefd, wanneer zij binnen
kwamen en heengingen. Buigingen, compli
menten, glimlachjes. En geduldig had zij dan
al die muziek, al die gesprekken over kunst
aangehoord, soms was het dan wel gebeurd,
dat zij met een hoofdknik of een glimlach
iemand beantwoord had, die in het vuur van
het gesprek ook tot haar den blik gericht
had. Neen, werkelijk het was haar onbegrij
pelijk. waarom na het vertrek van haar doch
ter en den dood van haar man, al die bezoe
kers haar zoo geheel verlaten hadden, alsof
zij iets kwaads of onwaardigs bedreven had en
waarom zij allen wegbleven uit dat mooie
huis met die kostbare kunstvoorwerpen, die
daar rondom haar gebleven waren in een
stille, haast plechtige onbewegelijkheid.
Dat huis en die meubelen waren thans van
haar, uitdrukkelijk van haar. zij was van dit
alles de eigenares en toch gaf het haar
vaak een afschuwelijk gevoel, wanneer zij die
meubelen aankeek of beter gezegd wanneer
zij den indruk had dat die meubelen haar, als
een vreemde, aankeken, haar. aan wie zij niets
zeiden, aan wie zij niets konden zeggen, om
dat zij allen wel een levendige herinnering
hadden aan haar man en haar dochter, maar
aan haar zelf geen enkele.
Dit huis, deze omgeving, leefde niet meer
voor haar, kon ook niet meer voor haar le
ven. Om dit te kunnen was het absoluut noo-
dig, dat daarin weder terugkeerde de geest
van vroeger, de geest van al die oude vrienden
en vriendinnen, van haar dochter en haai
man
Den volgenden dag ontving zij zooals te
verwachten was den armen signor Giorgi
Fantini als een hond, den armen Giorgio,
haar dorpsgenoot, die al acht en twintig jaar
verliefd op haar was, en met zijn huwelijks
aanzoek bedoelde haar terug te voeren naar
het eenige eigen leven, dat zij had kunnen lei
den, ginds in haar geboorteplaats, het dorpje
in de bergen, omringd door beuken, eiken en
kastanjeboomen een rustig leven, waarin
de dagen op elkander geleken als twee drup
pels water, waarin nooit iets gebeurde dat bo
ven haar bevatting ging, waarin zij in alles
dat rond haar was de veilige werkelijkheid
van het eigen bestaan kon aanvoelen.
Daarbij was hij ook nog niet zoo oud, die
signor Giorgio Fantini, en nog een knappe
men, veel knapper althans dan de kleine mees
ter Aldo Sorave met zijn dikken haardos en
zijn „Storm". Bovendien was signor Giorgio
rijk, eigenaar van veel land en vele huizen,
bezat hij een zekere gezonde ouderwetsche be-
Bent u ontmoedigd, moe, in een slechte
buit, neem dan dezen raad aan: Probeer de
volgende oefeningen, flans er van de vorige
series een paar tusschendoor, werk één kwar
tiertje vroolijk en enthousiast, en de stem
ming is voor den heelen dag gered! Lichaam
en geest, onverbrekelijke eenheid, varen er
wel bij! Gesterkt voor den zwaren strijd om
het bestaan, zult ge uw dagtaak beginnen.
Oefening 73.
Eerst* even een een
voudige los makende
zwaaioefening om
ons voor te bereiden
op de volgende, zwaar
dere oefeningen. In
snel tempo met beide
armen tegelijk groo
te kringen maken.
Dus van zijwaarts
naar beneden, dan
via kruisen voor de
borst omhoog, en
daarna weer zij
waarts. Geen moment armen of schouders
stijf houden; dat is uit den tijd! Alles is nu
losheid, lenigheid, snelheid en toch beheer-
sching!
Oefening 74.
De teekening is
geïnspireerd door
een liefdesverkla
ringen-uitenden
jongeling. Maar de
daaruit voort
vloeiende oefening
is lang niet gemak
kelijk. ProbeAt u
het maar eens, en
wie weet, Jt kan
nog wel eens te pas komen! In geknielde
houding een grooten kring maken met den
romp, waarbij de armen steeds ontspannen
naar beneden hangen. Als u het vooral naar
achteren flink vér doet, wordt het een reuze
oefening om den rug beweeglijk te maken.
Bij Oefening 75 ko
men we in het goede
tempo! Met gesprei
de beenen en de ar
men hoog beginnen.
Nu snel en héél diep
den romp voorover la
ten vallen (nog eens:
nooit stijf!) waarbij
de armen tusschen
de beenen door-
zwaaien. Direct weer
omhoog zwaaien, en
deze oefening twintig
maal in korten tijd
herhalen. De teekening is lang niet over
dreven; na eenige oefening zullen de lenig-
sten van u het hoofd ver door de beenen
heen kunnen krijgen.
Oefening 76
is een be-
hendigheids
tk J oefening.
Eén been
snel op-
zwaaien
over de leu
ning van
een stoel.
Als het lukt,
probeert u
het dan ook
eens over
zoo'n heer
lijk ouder-
wetschen ze
tel! Natuur
lijk ook met het andere been. Om de beurt
dertig maal, en steeds sneller en hooger!
JIJLES KAMMEIJER.
Leeraar Lich. Opv. M. O.
schaving en kon hij in den oorspronkelijken
Latijnschen tekst de Georgica van Virgilius
lezen.
Toen signor Giorgio dien morgen in de wo
ning van signora Morna aankwam, vond hij
haar uit. Twee uur daarna kwam zij thuis,
vuurrood en blazend, meer dan ooit veront
waardigd en boos tegen al die ondankbare en
slecht opgevoede vrienden en vriendinnen,
die haar ontweken en hun woord niet hielden.
Op onvrlendelijken toon begroette zij signor
Giorgio in den salon, zonder haar hoed af te
zetten, enkel de voile opslaand, om hem
duidelijk in haar oogen haar toorn te doen
zien en haar vaste voornemens zijn aanzoek
af te wijzen, dat haar bijna een beleediging
en in ieder geval een aanmatiging toescheen.
„Wie heeft je gezegd, dat je hier mocht ko
men, Fantini?" vroeg zij. „Ik heb je dit niet
doen weten, ik heb je zelfs in het geheel niet
geantwoord. Begrijp je nu werkeliik niet, dat
je iets onmogelijks van mij vraagt? Kijk dan
maar eens rond je. Dit is mijn huis. Geloof je
nu heusch dat ik op mijn leeftijd afstand zou
kunnen doen van al wat zoovele jaren lang
mijn leven heeft uitgemaakt? Kom, kom,
denk eens even na wat je eigenlijk wat eer
der had moeten doen, voordat je met dit aan
zoek aankwam. Laten wij er nu maar niet
verder over praten. Hier is mijn hand, Fan
tini, sans rancune, en laten wij overigens goe
de vrienden blijven"'.
Signor Giorgio Tantini had, na deze ont
vangst, niet den moed verder aan te dringen,
hij keek rond zich in den salon, waarin zij
zeide haar leven te hebben, en ging vervol
gens de deur uit, met haar, die om zijnentwil
haar dagelijksch werk, op zoek naar de oude
vrienden en vriendinnen had moeten onder
breken.
Op straat zag hij haar, in den triestïgen,
mistigen Decemberavond, drie of vier maal
stil houden te midden van een menschen-
stroom, waarin zij nu dezen, dan genen aan
sprak. Hij bemerkte dat de aangesprokenen
haar de hand gaven zonder haar aan te zien
en hfj hoorde haar met een booze stem, op
klagelijken toon, haar gewone woorden her
halen
„Je had me toch beloofd mij te komen op
zoeken, Kom nu toch eens. Van vier tot zes
uur ben ik thuis. Ik heb je zooveel te ver-
tella-