JHLB» Terug naar de bewoonde wereld. VERTELLING ZATERDAG '6 MAART 1937 H A R E E M'S D AGBEAD 7 Hollanders in Canada. Consul van Riemsdijk en zijn Hollandsche vrienden bij Winnipeg. (Op den achtergrond een deel van den uienoogst.) Wij boffen al weer, niet alleen om het prachige zonnetje, dat boven de sparrentop- pen verschijnt, maar ook omdat de bevers vannacht een boom geveld hebben juist naast de stellage van boomtakken, waarop onze boot den nacht heeft doorgebrachten niet er boven, in welk laatste geval de zware populier ons bootje zou hebben verpletterd, zooals ver leden jaar met Grey Owls' eigen kano ge beurde. Een gevaarlijke buurt om te logeeren blijkbaar! Onze gastheer begeleidt ons een eind in zijn eigen wankele kano en helpt over dragen naar het groote meer. Dan klinkt een hartelijk tot weerziens en wij zeilen weg, weer over krullende schuimende golftoppen, lang nageoogd door de forsche en toch lenige gestalte aan den boschrand. Dan trekken weer parelduikers, eenden en vliegende pelikanen onze aandacht en wordt het uitkijken naar een wit X-teeken in den boschrand, dat de plaats aanduidt, waar Kingsmere river de verbinding tusschen het Groote Zalmmeer en het Waskesiu meer vormt. De deinende golf toppen naast ons maken plaats voor biezen en lischdodden en waterleliebladeren. Op de zandplaat bij de eerste kromming staat vriend oeverlooper al weer op ons te wachten, één van die merkwaardige vogeltjes, die over de heele aarde verspreid voorkomen, want ik herinner ze mij precies zoo uit Himalaya, uit de Anden in Bolivia, van het strand van Curacao en van dé kanalen van de Amster- damsche Duinwaterleiding. Bij de derde bocht vliegen een paar eenden op uit de egelskoppen vandaan, de gewone wilde eend en even verder staat pijlkruid, allemaal oude bekenden uit Holland, maar dan springen weer een paar herten weg. nu ja, zooals ik ze aan den Din- kel ook wel heb gezien. We hebben nu stroom mee, glijden snel over de rotsige gedeelten heen en bereiken spoedig het kleinspoor, dat ons hier het moeizame overdragen bespaart. Al duwende achter het karretje schiet het mij te binnen, hoe de eerste spoorweg, die in Canada gebouwd werd, ook zoo'n stukje rails van een paar kilometer lang was, dat twee ri vieren verbond om den weg tusschen Montreal en New-York te bekorten. Twee jaar lang werkte deze rail-road met paarden, die de vrachten en kano's van de St. Laurens rivier naar Lake Champlain moesten overbrengen. Daarna werd een locomotief uit Engeland be steld en dit was het begin van de beroemde Grand Trunk Railway. Wat had ik dit land graag bezocht vóór die eerste rails gelegd wer den, maar we moeten erg blij zijn, dat, dank zij de zorgen van het Gouvernement nog zoo veel van het vroegere romantische Westen, menschen, dieren en landschap is blijven be staan en nu wel voor goed voor ondergang zal zijn bewaard. Met zulke gedachten vlot het werk snel, maar toch is ondertusschen de wind gaan liggen en moeten wij dus maar eens aan den lijve ondervinden, dat het honderd jaar ge leden nog -iets minder gemakkelijk reizen was dan nu. Maar ondertusschen maakt ons licht bootje in het stille water door vier krachtige armen voortbewogen gemakkelijk zijn kleine 10 K.M. per uur en wanneer het landschap zoo afwisselend is met baaien en landtongen met sparrebosch bedekte heuvels en groote moerassige vlakten, waar de witte stammen der populieren oprijzen uit meterhoog gras, waar nu eens een stekelvarken langs den kant trottelt en dan een hert wegspringt over het lage struikgewas heen, dan zijn 30 K.M. nog een te kort genot. Ons mooie plekje onder de drie sparren is nog vrij. Er staan groote berensporen, maar de wachter vertelt ons, dat gisteren een kleine fox-terrier zich vastge beten heeft in den staart van een grooten bruinen beer en zich zoo een mijl ver heeft laten meesleuren en de schrik er nu wel een beetje in zal zitten. Net als hij het zegt, zie ik in de verte twee zwarte beren rustig een tent binnen wandelen, waar blijkbaar niets van hun gading te vinden was. Ze worden lastig en vervelend, die zwarte beren in de Nationaal parken, omdat de toeristen ze voe ren en daardoor aanlokken, maar wanneer ze weggeschoten zouden worden, zou de verkoop van fotografie artikelen in Canada met onge veer 98 pCt. afnemen en dat zou een oorlog met de Vereenigde Staten tot. gevolg kunnen hebben. Den volgenden morgen stroomende regen! Een groot houtvuur aangemaakt in één van de kachels der kookgelegenheden in het kamp en drie uur later waren onze tenten, onze Berger vouwboot, keuken, slaapzak, enz. de heele kampeer- en kano-uitrusting kurkdroog verpakt in twee hutkoffers en twee canvas tasschen op weg naar de boot in Montreal. Een autorit van een paar uur bracht ons naar Prince Albert, waar de brave Canadian Pa cific Railway een trein voor ons had klaar staan om ons dwars door het prairieland naar Winnipeg te brengen. Dat is te zeggen, dit is prairieland geweest. Op deze groote licht- golvende vlakten hebben duizenden Indianen in der tijd de millioenen buffels gejaagd, die toen plaats vonden in de uitgestrekte gras vlakten. De wilde buffel is verwenen en de Indiaan met hem. Mooie en interessante exemplaren van beiden zijn in Reservations en Nationaal Parken opgeborgen en thans groeit slechts één grassoort meer op de uit gestrekte prairie en dat gras heet tarwe en moet im het voedseltekort van overbevolkt Europa voorzien. Het koren staat in schoven op eindelooze rijen. De rechte lijn van de horizont wordt slechts onderbroken door groote gele hoopen tarwestroo en door meer dan huizenhooge elevatoren, schuren, in rijen' van tien en meer naast eikaar, waarin het graan bij de spoorlijn wordt opgeslagen. Hier en daar stijgt rook op. Dan rijden wagens rond langs de schovenrijen en bren gen de gouden vracht naar een rookende locomobiel of een tractor, die onder veel drijf riemengeklap een groote dorschmachine in beweging brengt, waar aan den ©enen kant de eene zak na den andere wordt af getapt en aan den anderen kant een stui vende schoorsteen het stroo opspuwt naar de groote hoop. die goudgeel glinstert in den zonneschijn. Er wordt druk en vroolijk ge werkt; niettegenstaande de groote droogte is de oogst goed in het Noordelijk deel der prairieprovincies. De aren zijn wat klein mis schien, maar de korrel is prachtig en de prijzen stijgen. Verder naai' het Zuiden, bij Lethbridge en Calgary, waar ook veel Hol landers zitten, is de toestand veel slechter, maar het ergste is het rond Winnipeg en Toronto, welke districten aansluiten bi] de door de droogte zoo geweldig geteisterde streken van Noord-Amerika. En daar, rond Winnipeg, moeten ook een paar duizend Hol landers zitten, echter gelukkig niet in het graanbedrijf. dat is maar een enkele, maar in de slatuintjes zouden we in Amsterdam zeggen. Mr. van Riemsdijk, de welwillende Holland- sche consul, 'was dadelijk bereid ons met zijn auto de stad uit te brengen, tot waar overal kleine nette houten huisjes eenzaam in groote vlakke velden staan. Een schuur, een garage, een ingegraven voorraad aardappelen en an dere veldvruchten, een waterput en dan vel den en velden met asperges en uien, tomaten en mais. erwten en boonen, aardappels en wat. dies meer zij. Een gezellige stevige tante, die gauw efkes een kopje thee zal zetten, een lange magere boer, die meteen een paar groote sigaren voor den dag haalt, de schoenen uit en naar de mooie kamer, waar een koperen theelichtje in de glazen kast staat, geflan keerd door wat oud blauwe kopjes. Zoo komen de verhalen gauw los, hoe goed het hier is en hoe prettig en hoe'n vrij leventje en wat een plezierige onderlinge waardeering tus schen allerlei rang en stand. En dat de zaken goed gaan op dezen grond van de droogte niks geen last. En een zoon hier en een doch ter daar, ook al op een eigen bedrijfje. Een rustige, vredige en tooh werkzame oude dag. Na 27 jaar in den vreemde de Hollandsche taal en het kleine landje over de zee niet vergeten. De kinders. ja, die praten meer Engelsen dan Hollandsch, maar hun kinderen moeten straks ook naar de Engelsche school, daar is niets aan te doen. Dus graag de groeten overbrengen in Dordrecht voor de één, in Deventer voor een ander, rond Bos koop voor nummero 3 en „vertelt ze maar in Holland, dat we het best hebben en na de eerste moeilijke jaren nooit spijt hebben gehad, dat we den grooten stap over den Oceaan hebben gewaagd". Daar was het nu om te doen. Ik wist genoeg. Mr. van Riemsdijk had het al gezegd: „De Hollanders slagen hier, behalve een dood enkele, die nergens terecht kan!Menschen zonder fut, zonder her sens, of handen kunnen we zelfs in Canada niet gebruiken". VAN DER SLEEN. Ik heb je zooveel te vertellen. LUIGI PIRANDELLO. DE brief, geschreven op een mooi, eenigszins burgerlijk rose velletje papier, met een verguld randje, ein digde aldus: Als ik spreek van mijn liefde, zeg je mis schien: „maar je bent al zoo oud, mijn goeie Giorgio". Het is waar, ik ben niet jong meer, maar je moet bedenken, Momolina, dat ik van mijn jongensaren af je lief gehad heb en hoe! Toen zeide je dat je ook mij lief had. Daarop kwam de storm ja wel de storm die je van mij wegvoerde. Al acht- en-twintig jaren zijn daarna verstreken. Maar ik ben tegenover jou altijd dezelfde ge bleven of beter gezegd, mijn hart is het zelfde gebleven. Daarom moet je mij nu niet langer op antwoord laten wachten. Morgen zal ik bij je komen. Je hebt nu een maand tijd gehad om er over na te denken. Morgen heb je mij alleen te zeggen: ja, of neen. Maar moge het ja zijn Momolina. Laat niet het mooie luchtkasteel, dat ik in die maand heb opgebouw. in puin vallen het kasteel, waarin jij koningin zult zijn en waarin al mijn nog jeugdige verwachtingen je zullen dienen als liefhebbende maagden!.... Signora Moma zag dat die laatste poëti sche zin, toen de brief al af was, daaraan toegevoegd was. Signor Giorgio had waar schijnlijk het mooie rose velletje papier met het vergulde randje niet willen verspillen of wel hij had geen lust gehad den brief nog eens over te schrijven, dien hij, wie weet met hoeveel moeite, in mooi handschrift met krullen aan het eind van ieder woord ver vaardigd had. Daarom had hij het poëtische zinnetje, dat hem te laat was ingevallen, misschien eerst bij het overlezen van den brief voordat hij dien in het couvert sloot, met kunst en vliegwerk, in kleine lettertjes bijgeschreven in de kleine ruimte, die er nog na de woordn: jij koningin zult zijn" over bleef. Dit bijschrift maakte, doordat het kleine letterschrift zeer in het oog viel. die nog jeugdige verwachtingen, welke als lief hebbende maagden moesten dienen, dubbel onnoozel. En zij hadden slechts dit. zeker ongewild, gevolg dat Signora Moma, blozend van woede, den "brief weg smeet. „Morgen komt hij hier" riep zij uit „begrijpt hij dan niet. die ezel dat ik niets van hem weten wil?" Eir met den hoed nog op het hoofd, stampte zij met den voet op den grond, en maakte met de gehandschoen- de hand een gebaar van weerzin en boos heid. Dien hoed had Signora Moma. om zoo te zeggen, al zestien maanden lang op het hoofd. Zij zette dien hoogstens een uurtje per dag af zette hem daarna opnieuw, in zenuwachtigen haast op enrende er weer mee naar buiten de straten langs. Een soort van razernij joeg haar voort, nu hier heen. dan daar heen. een razernij, die haar beving bij het zien der meubelen in het huis. en vooral bij het beschouwen van den ontvang- salon. met die rijke gordijnen en portières van damast, de oude en moderne schilder stukken aan den wand, de vleugelpiano van haar overleden man, en de muzieklessenaars, waaraan de collega's van haren man met hun muziekinstrumenten gezeten waren, evenals haar dochter Alda, ook met hare viool, haar knappe dochter, die thans ver in den vreemde was. Sedert zestien maanden was Signora Moma weduwe van den beroemden meester Aldo Sorave, De brief, dien morgen door haar ont vangen. waarin Signor Giorgio haar Momo lina noemde, had de herinnering bij haar gewekt aan hare geboorteplaats, het dorpje in de bergen, geheel omringd door beuken, eiken en kastanjeboomen. waar op sekeren dag de jonge Sorave was aangekomen, over vallen door een onweersbui, om een schuil plaats te zoeken een onbegrepen genie met een tekstboekje van ..De Storm", Zij was toen in werkelijkheid nog Momolina, zestien jaren oud, frisch en gezond, knap. gevuld van vormen, kalm en rustig. Zij was toen verliefd geworden op den jongen meester. Misschien wel omdat alle meisjes van het dorp verliefd op hem geworden waren. En zij had eigenlijk nooit goed begrepen, waar om hij uit alle meisjes juist haar had uitge kozen, die zich minder verliefd dan alle an deren tegenover hem betoond had. die, als hij haar aansprak, niets anders wist te doen dan te blozen en te stamelen, en die, ge dwongen om iets tot hem te zeggen, open hartig verklaard had, dat zij heelemaal geen begrip had van muziek, noch van poëzie, noch van eenige andere kunst. Misschien had Aldo Sorave haar juist daarom getrouwd Niettemin geloofde zij vast. en was zij er heel zeker van dat zij acht-en-twintig jaren lang het leven van haar man medegeleefd had, terwijl zij in dat onstuimig, zwevend leven, reizend van de eene plaats naar de andere, in werkelijkheid achter hem aangeloopen had als een arm zalig hondje met de tong uit den bek, ach ter hem. die in koortsachtigen ijver tot iede- ren prijs het einddoel wilde bereiken. Later, na de geboorte van haar dochtertje, was haar leven eenigszins anders geworden, nog wel niet kalm. maar toch minder onrustig, wanner hij thuis kwam na de triomfen, die hij behaald had bij een kunstreis of na af loop van het muziekseizoen in een of andere stad. waarin hij gedirigeerd had. Totdat hij, na beroemd te zijn geworden, daarmede te vens een zekeren welstand verkregen had. welke hem in staat stelde zich te Rome te vestigen, alwaar zijn dochtertje, blond en knap was opgegroeid te midden van de be dwelmende schittering der kunst, waarmede ook haar vader zelf omgeven was. Maar op zekeren dag was het meisje, niemand wist hoe noch waarom, verliefd geworden op een leelijken, haast ouden journalist, had zij ver volgens. alle mooie plannen van haren vader omtrent haar den bodem inslaand, dien jour nalist getrouwd en was zij met hem vertrok ken naar Amerika, waar hem de directie van een groot Italiaansch dagblad aangeboden was. Nog geen drie maanden na het huwelijk was haar vader, die tot het laatste toe zijn toestemming tot dit huwelijk geweigerd had en die zijn dochter niet meer had willen zien, zelfs niet toen zij afscheid van hem wil de nemen voor haar vertrek naar Amerika, van verdriet gestorven. Het vertrek van haar eenig kind was ook voor Signora Moma. een verdriet, ja zelfs een groot verdriet geweest, maar nog grooter smart was voor haar, daar na, de dood van haren man geweest. Maar wat Signora Moma tot dusverre niet vermocht te begrijpen, was dat met het ver trek van haar dochter en den dood van haar man nu ook plotseling aan alles een einde gekomen was. alsof zij zelve niet overgeble ven was en alsof ook niet gebleven was de mooie woning, waarin zij door den welstand, waarin haar man haar achter gelaten had, kon blijven wonen. Natuurlijk was het leven van vroeger, dat vurige, zoo plotseling onder broken, leven, niet meer mogelijk en was er een eind gekomen aan de feesten en aan de gesprekken, de complimenten dier voor name dames rondom den ouden beroemden meester, klein van gestalte, met zijn dikken haardos en zijn sprekende oogen onder de dichte zware wenkbrauwen, zooals op het portret, in olieverf, aan den wand hangend, te zien was en waren ook de hofmake rijen der elegante jongelui tegenover haar dochter opgehouden. Dit alles was voorbij, dat begreep Signora Moma zelve ook wel. Maar ook in de veranderde omstandigheden konden de vele vrienden en vriendinnen van vroeger, tooh wel een soortgelijk leven schep pen rond haar. Signora Moma, die in het huis achtergebleven was, en die in de mooie salons verlaten en eenzaam nederzat En met den hoed op het hoofd, liep Sig nora Moma van 's morgens tot 's avonds ze nuwachtig rond bij de vroegere bezoekers van haar huis, gaande van den een naar den ander, rusteloos. Aanvankelijk was zij daar met zekere hartelijkheid ontvangen, velen hadden me delijden mei haar om het dubbele verdriet, dat zij leed door het vertrek van hare doch ter en den dood van haren man: sommigen hadden haar zelfs beloofd dat zij haar eens zouden komen opzoeken. Maar tot dusverre was er niemand gekomen. Signora Moma was er langzamerhand een beetje boos over geworden en begon een aanvallende houding aan te nemen. .Deugniet" zeide zij. „deugniet! Je had beloofd dat je komen zou". „Geloof mij. Signora, ik heb geen gelegen heid er toe gehad". „Kom je dan vanmiddag? Doe mij pleizier en kom nu toch eens. Ik heb je zooveel te vertellen. Van vier tot zes uur ben ik thuis. Ik reken er op dat je komt". „Het spijt mij maar vandaag kan ik wer kelijk niet misschien morgen". „Misschien? Neen. zeker morgen. Ik wacht je. denk er om. Van vier tot zes uur. ik heb je zooveel te vertellen En van vier tot zes uur zat Signora Moma in haar huis het bezoek af te wachten. In ernst geloofde zij dat zij zooveel te vertellen had en aan allen herhaalde zij die woorden, bij hare steeds dringender wordende uitnoo- digingen. Het werd vier uur, het werd vijf uur, het werd zes uur en niemand verscheen. Haar on geduld, haar zenuwachtigheid, haar verbitte ring namen met ieder kwartier dat streek, toe. Nu en dan sprong zij, blazend, overeind, dan weer liep zij door de salon heen en weer of ging, nu voor dit dan voor dat venster, staan kijken of het verwachte bezoek nog niet kwam. En toen het zes uur geslagen had en het wel zeker scheen, dat er wel niemand meer ko men zou, dwong zij zich, verteerd van boos heid, nog tien minuten te wachten, toen nog een kwartier en nog een kwartier tot het ein delijk zeven uur geworden was. Toen zette zij opnieuw den hoed op, en stormde de straat weer op, woedend en de slecht opgevoede vrienden en vriendinnen verwenschend. De arme ziel bedacht zich dat zij toch altijd vriendelijk en hartelijk geweest was tegen over alle vrienden en vriendinnen, die haar man bewonderden en aan haar dochter het hof maakten Dien vrienden en vriendinnen kwamen bij die bijeenkomsten ook naast haar zitten, richtten het woord ook tot haar, groetten haar beleefd, wanneer zij binnen kwamen en heengingen. Buigingen, compli menten, glimlachjes. En geduldig had zij dan al die muziek, al die gesprekken over kunst aangehoord, soms was het dan wel gebeurd, dat zij met een hoofdknik of een glimlach iemand beantwoord had, die in het vuur van het gesprek ook tot haar den blik gericht had. Neen, werkelijk het was haar onbegrij pelijk. waarom na het vertrek van haar doch ter en den dood van haar man, al die bezoe kers haar zoo geheel verlaten hadden, alsof zij iets kwaads of onwaardigs bedreven had en waarom zij allen wegbleven uit dat mooie huis met die kostbare kunstvoorwerpen, die daar rondom haar gebleven waren in een stille, haast plechtige onbewegelijkheid. Dat huis en die meubelen waren thans van haar, uitdrukkelijk van haar. zij was van dit alles de eigenares en toch gaf het haar vaak een afschuwelijk gevoel, wanneer zij die meubelen aankeek of beter gezegd wanneer zij den indruk had dat die meubelen haar, als een vreemde, aankeken, haar. aan wie zij niets zeiden, aan wie zij niets konden zeggen, om dat zij allen wel een levendige herinnering hadden aan haar man en haar dochter, maar aan haar zelf geen enkele. Dit huis, deze omgeving, leefde niet meer voor haar, kon ook niet meer voor haar le ven. Om dit te kunnen was het absoluut noo- dig, dat daarin weder terugkeerde de geest van vroeger, de geest van al die oude vrienden en vriendinnen, van haar dochter en haai man Den volgenden dag ontving zij zooals te verwachten was den armen signor Giorgi Fantini als een hond, den armen Giorgio, haar dorpsgenoot, die al acht en twintig jaar verliefd op haar was, en met zijn huwelijks aanzoek bedoelde haar terug te voeren naar het eenige eigen leven, dat zij had kunnen lei den, ginds in haar geboorteplaats, het dorpje in de bergen, omringd door beuken, eiken en kastanjeboomen een rustig leven, waarin de dagen op elkander geleken als twee drup pels water, waarin nooit iets gebeurde dat bo ven haar bevatting ging, waarin zij in alles dat rond haar was de veilige werkelijkheid van het eigen bestaan kon aanvoelen. Daarbij was hij ook nog niet zoo oud, die signor Giorgio Fantini, en nog een knappe men, veel knapper althans dan de kleine mees ter Aldo Sorave met zijn dikken haardos en zijn „Storm". Bovendien was signor Giorgio rijk, eigenaar van veel land en vele huizen, bezat hij een zekere gezonde ouderwetsche be- Bent u ontmoedigd, moe, in een slechte buit, neem dan dezen raad aan: Probeer de volgende oefeningen, flans er van de vorige series een paar tusschendoor, werk één kwar tiertje vroolijk en enthousiast, en de stem ming is voor den heelen dag gered! Lichaam en geest, onverbrekelijke eenheid, varen er wel bij! Gesterkt voor den zwaren strijd om het bestaan, zult ge uw dagtaak beginnen. Oefening 73. Eerst* even een een voudige los makende zwaaioefening om ons voor te bereiden op de volgende, zwaar dere oefeningen. In snel tempo met beide armen tegelijk groo te kringen maken. Dus van zijwaarts naar beneden, dan via kruisen voor de borst omhoog, en daarna weer zij waarts. Geen moment armen of schouders stijf houden; dat is uit den tijd! Alles is nu losheid, lenigheid, snelheid en toch beheer- sching! Oefening 74. De teekening is geïnspireerd door een liefdesverkla ringen-uitenden jongeling. Maar de daaruit voort vloeiende oefening is lang niet gemak kelijk. ProbeAt u het maar eens, en wie weet, Jt kan nog wel eens te pas komen! In geknielde houding een grooten kring maken met den romp, waarbij de armen steeds ontspannen naar beneden hangen. Als u het vooral naar achteren flink vér doet, wordt het een reuze oefening om den rug beweeglijk te maken. Bij Oefening 75 ko men we in het goede tempo! Met gesprei de beenen en de ar men hoog beginnen. Nu snel en héél diep den romp voorover la ten vallen (nog eens: nooit stijf!) waarbij de armen tusschen de beenen door- zwaaien. Direct weer omhoog zwaaien, en deze oefening twintig maal in korten tijd herhalen. De teekening is lang niet over dreven; na eenige oefening zullen de lenig- sten van u het hoofd ver door de beenen heen kunnen krijgen. Oefening 76 is een be- hendigheids tk J oefening. Eén been snel op- zwaaien over de leu ning van een stoel. Als het lukt, probeert u het dan ook eens over zoo'n heer lijk ouder- wetschen ze tel! Natuur lijk ook met het andere been. Om de beurt dertig maal, en steeds sneller en hooger! JIJLES KAMMEIJER. Leeraar Lich. Opv. M. O. schaving en kon hij in den oorspronkelijken Latijnschen tekst de Georgica van Virgilius lezen. Toen signor Giorgio dien morgen in de wo ning van signora Morna aankwam, vond hij haar uit. Twee uur daarna kwam zij thuis, vuurrood en blazend, meer dan ooit veront waardigd en boos tegen al die ondankbare en slecht opgevoede vrienden en vriendinnen, die haar ontweken en hun woord niet hielden. Op onvrlendelijken toon begroette zij signor Giorgio in den salon, zonder haar hoed af te zetten, enkel de voile opslaand, om hem duidelijk in haar oogen haar toorn te doen zien en haar vaste voornemens zijn aanzoek af te wijzen, dat haar bijna een beleediging en in ieder geval een aanmatiging toescheen. „Wie heeft je gezegd, dat je hier mocht ko men, Fantini?" vroeg zij. „Ik heb je dit niet doen weten, ik heb je zelfs in het geheel niet geantwoord. Begrijp je nu werkeliik niet, dat je iets onmogelijks van mij vraagt? Kijk dan maar eens rond je. Dit is mijn huis. Geloof je nu heusch dat ik op mijn leeftijd afstand zou kunnen doen van al wat zoovele jaren lang mijn leven heeft uitgemaakt? Kom, kom, denk eens even na wat je eigenlijk wat eer der had moeten doen, voordat je met dit aan zoek aankwam. Laten wij er nu maar niet verder over praten. Hier is mijn hand, Fan tini, sans rancune, en laten wij overigens goe de vrienden blijven"'. Signor Giorgio Tantini had, na deze ont vangst, niet den moed verder aan te dringen, hij keek rond zich in den salon, waarin zij zeide haar leven te hebben, en ging vervol gens de deur uit, met haar, die om zijnentwil haar dagelijksch werk, op zoek naar de oude vrienden en vriendinnen had moeten onder breken. Op straat zag hij haar, in den triestïgen, mistigen Decemberavond, drie of vier maal stil houden te midden van een menschen- stroom, waarin zij nu dezen, dan genen aan sprak. Hij bemerkte dat de aangesprokenen haar de hand gaven zonder haar aan te zien en hfj hoorde haar met een booze stem, op klagelijken toon, haar gewone woorden her halen „Je had me toch beloofd mij te komen op zoeken, Kom nu toch eens. Van vier tot zes uur ben ik thuis. Ik heb je zooveel te ver- tella-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1937 | | pagina 13