/ni
JL
lot
V R IJ D A G 12 MAART 1937
HA AR HEM'S DAGBCAD
AAN ALLEN.
r Een van. de rubricleertjes, die in de buurt
van de Jan Gijzenvaart woont, schrijft me in
een briefje: „Is de Jan Gijzenvaart genoemd
naar den man, die het volgende versje ge
maakt heeft, dat mijn moeder voor mijn
kleine zusje wel eens opzegt:
Er was ereis een vrouw,
Die koeken bakken wou;
Het meel dat wou niet rijzen,
De pot viel om
De koeken waren krom
En de man heette Jan van Gij zen.
„En was dat een bekend dichter?" Of de
Jan Gijzenvaart naar dezen man genoemd is,
weet ik niet, maar ik denk wel van niet. De
vaart heet immers Jan Gijzenvaart en Jan
van Gij zen was geen bekend dichter. Ik zou
haast zeggen :t was heelemaal geen dichter,
maar meer een goed rijmelaar. Maar 't was
wel een Haarlemmer van geboorte. Hij is na-
namelijk in 1663 in Haarlem geboren, maar
is later verhuisd naar Amsterdam. Hij is een
groot vriend geweest van Pieter Langendijk,
een bekend schrijver uit dien tijd, die hier
aan de Groote Markt gewoond heeft, maar
terwijl van Pieter Langendijk af en toe nog
stukken in den schouwburg gespeeld worden,
die dus nog niet vergeten zijn is er van al wat
Jan van Gijzen geschreven heeft niet veel
meer bekend dan bovenstaand rijmpje. Toch
heeft hij wel meer versjes gemaakt. Hij rijm
de zoowat op alles en nog wat. Toen er tij
dens den Spaanschen Successieoorlog van
1702—1713 voor de kooplieden, die met het
buitenland handelden, evenals nu, uitvoer-
moeilijkheden waren en de prijzen van aller
lei artikelen, die anders uitgevoerd werden,
verbazend in prijs daalden, rijmde Jan van
Gijzen daarop. In een van zijn rijmelarijen
verhaalt hij er van, dat schel visch, bot en
varkensvleesch zoo spotgoedkoop zijn, dat
men het bijna voor niets krijgen kan en dat
<ge bevolking van dien tijd, zich ondanks den
oorlog, goed en goedkoop voeden kon. En als
straks de vrede van Utrecht gesloten is, en
er overal in 't land feest gevierd wordt,
maakt Jan een gedicht op het feest te Am
stelveen, dat hij meegemaakt heeft. Hij ver
haalt daarin van pek- en teertonnen en dat
er voor het „Regthuis" acht en veertig lich
ten brandden. Natuurlijk maakt Jan ook ge
dichten met Nieuwjaar en met Koppermaan
dag. Als het in die dagen bekend wordt, dat
een Pool een reddingsboei heeft uitgevonden,
waarin men, zonder te verdrinken, zes dagen
kan ronddobberen, dan is Jan er dadelijk bij
om het ding in een zijner gedichten te bezin
gen, en hij zinspeelt er op, dat er nu wel
weer heel wat toovenaressen zullen verbrand
worden, want de proef van al of niet zinken
kon door deze Poolsche uitvinding in die verre
landen niet meer gebruikt worden. Men ge
loofde immers in dien tijd nog zeer sterk aan
tooverij en om uit te maken of iemand te
recht of ten onrechte van tooverij beschul
digd werd, wierp men zoo iemand in 't water.
Bleef hij drijven, dan was hij schuldig. In
dien tijd was men in. ons land al zoo ver, dat
men deze straffen niet meer toepaste. Zoo
vaak er waiNfeijzonders gebeurt, is Jan er bij
om er straks een gedicht over te maken. Als
er in 1717 op het IJ een spiegelgevecht gehou
den wordt ter eere van den Tsaar van Rus
land, Peter den Grooten, dan wordt het zeld
zame feit door Jan bezongen. Zoo bezingt hij
ook tal van volksvërmakelijkheden uit dien
tijd zooals hanengevechten, katknuppelen,
gevechten tusschen honden en beren, zooals
toen vaak op de kermissen vertoond werden.
Slechts een enkele maal heeft hij een gedicht
gemaakt, dat werkelijk wat meer was dan
rijmelarij. Zoo b.v. op het tabakrooken, waar
van het eerste couplet luidt:
O brandend pijpje, heete gloed!
Een tijdverdrijf, voor elk ten besten.
't Geen alle zorg verdwijnen doet
En 't hoofd ontheft van muizenesten.
In 't begin van 't. jaar 1721 is onze Jan v.
Gij zen te Amsterdam gestorven.
Hij woonde toen in bij een barbier
in de Egelantierstraat en is begraven
op het Karthuizerkerkhof. Wie uitgenoodigd
werden om Jan de laatste eer te bewijzen,
werden hiertoe op de volgende dichterlijke
Wijze uitgenoodigd.
Een Duizend, Zeven Hondert Een en
Twintig in Vreeden,
Den derde van Sprokkelmaand, werd
UE. ter Begravinge gebeeden,
Met het Lijk van
Jan van Gij zen
Poëet, die nimmer schreef als op Maat;
Het Lijk zal Uitgedragen worden in de
Egelantiersstraat,
Ten huize van Belief lam, Haarsnijder daar
hij woonden.
En aan de Buuren steeds zijn goede gunst
betoonden.
T Is aan de Zuidzij, bij de derde Dwars
straat om wel te verstaan.
En om niet verkeert of door abuis voorbij
te gaan,
Zoo zult gij de Baar voor de Gang zien
praaien,
Daar men 't Lijk met ordentelijkheid op
zal haaien.
UÏE Naam zal gelezen worden, om te gaan
met verlof,
Tegen Drie Uuren na 't Kathuysers
Kerkhof.
Van alles wat Jan van Gijzen gerijmd heeft
is alleen het versje van de kromme panne
koeken bekend gebleven.
W. B.—Z.
Eigenaardige boomen. In den Kalahari-
woestijn in Zuid-Afrika groeien boomen, die
een stam hebben, die slechts 1 tot 2 d.m.
hoog wordt, maar die evenwel bladeren dra
gen^ van soms 3 meter lengte; deze bladeren
strekken zich als lange, gegolfde platen over
den grond uit.
HET ZEEROOVERSLEVEN VAN CLAAS
De „alderfameuste" piraat van de 17e eeuw.
Van alle zeeroovers, die in onze Gouden
Eeuw de druk bevaren wereldzeeën met hun
snelvarende roofschepen onveilig maakten,
was er niet een zoo berucht als de Holland-
sche piraat Claas Compaan. Compaan was in
Oostzaan geboren, dat toen nog aan de on
stuimige wateren van het breede IJ lag. De
lust tot varen zat hem van jongs af in het
bloed en hij was nog maar een knaap, toen
hij al reizen meemaakte naar de kust van
Guinea. Na verloop van jaren hield Compaan
een aardig spaarduitje over, en eenmaal zoo
ver dacht hij er over om voor rekening van
de Hoogmogende Heeren Staten, de kaap
vaart te gaan beoefenen. Spoedig kreeg hij
'n aanstelling tot kapitein op de „Walte", een
bodem, voerende 17 stukken, en met dit
schip verliet hij in Mei 1623 de Hollandsche
kust. Nauwelijks buitengaats gekomen, hield
hij een Egmonder haringbuis aan, nam die
een last haring af en betaalde met een wissel
op de Admiraliteit te Hoorn! Nu de kogel
eenmaal door de kerk was,- ging het van een
leien dakje. Vier dagen later nam hij een
rijken koopvaarder en verdeelde den buit
onder zijn manschappen. Dit bezorgde hem
al dadelijk een goede reputatie. Zoodat, toen
hij bij stormweer te Vlissingen binnenviel,
niet minder dan 50 man beleefdelijk verzoch
ten onder Compaan te mogen varen. Of hij
zijn Pappenheimers ook kende 1
Maar boontje kwam ook wel eens om zijn
loontje. Het is hem later herhaaldelijk ge
beurd, dat een deel van zijn volk, door Com
paan aan boord van een genomen schip ge
zonden, er met het schip vandoor ging, zoo
dat Compaan het nakijken had.
De oude Hollanders hadden bij al hun af
keuring van Compaan's ongeoorloofde „avon-
turye", tnch blijkbaar een zekere bewondering
voor zijn koenheid en stoutheid, want de tal
rijke wederwaardigheden van den kaper wor
den in de oude kronieken, zeer uitvoerig be
schreven. Eerst spaarde hij de Britsche koop
vaarders om in de Britsche havens een afzet
gebied voor zijn buit te kunnen vinden, maar
toen deze havens, op last van de Engelsche
regeering, toch voor hem gesloten werden,
steeg zijn haat tegen al wat Britsch was, zoo
hoog, dat hij tot zelfs de zeeroovers van die
nationaliteit, waar hij ze ook vond, te lijf ging
en genadeloos vervolgde.
Om een afzetgebied te hebben voor zijn
roofwaren, wendde hij zich nu tot de steden
Saphy en Salé in Marokko, waar twee an
dere Hollandsche zeeschuimers,Symon de
Dansser en Jan Jansz van Haarlem, een
soort van nederzetting hadden gesticht. Bij
hen kwam Compaan in 't vervolg met zijn
vloot, die soms uit zeven schepen bestond,
om zich van proviand te voorzien en zijn buit
van de hand te doen. De vriendschap die zij
hem betoonden, was al even hartelijk als al
het andere, wat deze Hollandsche roofridders
alleen of tezamen dachten en deden. Com
paan's „vrienden" waren spoedig van oordeel
dat hij teveel buit maakte en zij besloten hem
te overrompelen. Compaan werd echter ge
waarschuwd en voorkwam hen door een van
zijn stoute streken. Hij noodigde de beide
schelmen uit „dien dag bij hem te komen en
in zijn schip maaltijd te doen". Zij liepen iu
de val en werden gevangen genomen, maar
't VISSCHERSMEISJE.
door W. B.Z.
Visschersmeisje aan de vliet,
Zeg, vang jij de vischjes niet.
Kijk je snoer gaat nu toch neer,
Nog een keer en nog een keer.
Meisje, met je groote hoed,
Weet je hoe een visscher doet,
Die blijft zitten, o, zoo stil,
Tot het vischje bijten wil.
En wat buigt je hengel door,
Alle vischjes gaan te loor,
Kijk, ze zwemmen in de vliet,
Meisjelief, jij krijgt ze niet.
inplaats van hen terstond te dooden, stelde
hij hen voor de keus om óf gehangen te
worden, óf binnen vier en twintig uur slag
tegen hem te leveren. Zij kozen natuurlijk het
laatste en leverden slag. Alleen Symon van
Dansser ontkwam, zijn metgezel werd in den
grond geboord. Toch blijkt uit dit voorval,
dat Compaan niet geheel ontbloot was van
een zekere ruwe ridderlijkheid.
Zoo verliep het eerste deel van zijn leven.
Rust kende hij niet. Tot een Egmonder vis
scher zeide hij eens: „Ik heb menigmaal voor
een uur of twee, drie slapens, dat ze op mijn
pasten, groot geld moeten geven en in gesta
dige zorg moeten zijn. en niet alleen voor an-
maar ook voor mijn eigen volk". De zeeschui
mers die onder zijn bevelen stonden, wisten
heel goéd, dat niemand dan hij alleen'orde
kon houden onder dien wilden troep en dat
hun bestaan dus van hem afhing. Toch was
hij steeds verplicht door gaven, en andere
gunstbewijzen, een paar van zijn lieden nau
wer aan zich te binden en zich zoo een soort
van lijfwacht, te vormen. Maar ondanks deze
voorzorgsmaatregel is Compaans leven, door
muiterij onder zijn volk herhaaldelijk in ge
vaar geweest.
Een anderen keer zullen we eens vertellen
hoe het met dezen „al derfameus ten zeeroo-
ver" afliep.
„OP GROOTEN VOET LEVEN".
Deze uitdrukking wil zeggen: rijk en weel
derig leven. Hoe komen we daar aan?
In de Middeleeuwen was het een tijdlang
mode, om veel te groote, soms zelfs bespot
telijk lange schoenen (van b.v. twee voet en
meer) te dragen. Geoffrey Plantagenet, graaf
van Anjou moet deze mode ingevoerd hebben,
om daardoor de misvorming van zijn voet te
verbergen. In zulke schoenen kon men na
tuurlijk niet behoorlijk loopen, veel minder
flink werken. Het was dus uitsluitend een
dracht van de rijken en dit verklaart dan ook
de hedendaagsche beteekenis van de uitdruk
king.
Verdiensten van een tooneelspeler 100 jaar
geleden. In 1825 speelde een beroemd
Fransch tooneelspeler 12 maal in den schouw
burg te Metz en ontving daarvoor 42 francs,
dat zou dus toen in Hollandsch geld f 21 zijn.
Radio-kaas. Naar sommigen beweren kan
het proces van kaasmaken zeer bevorderd
worden door gebruik te maken van Utra-
korte golven.
lEEN DER WONDERLIJKSTE WERELD
WONDEREN.
Je hebt er waarschijnlijk nog nooit over
gedacht hoe we aan het woord „kolossaal"
komen. Het is afgeleid van ..colossus", het
woord, waarmede de oude Grieken en Romei
nen in het. algemeen een standbeeld van meer
dan menschelijke grootte aanduidden. Ruim
tweeduizend jaar geleden, waren er vele van
zulke standbeelden, maar de grootste stond
bekend als de kolossus van Rhodes.
Het eiland Rhodes, in de oudheid vermaard
als centrum van schilder- beeldhouwkunst,
ligt, zooals je weet, in de Egeische zee, en op
dit eiland verhief zich- het beroemde beeld.
Met dit beeld wilden de eilanders Helios, den
zonnegod, die naar hun overtuiging, goden
en menschen het licht schonk, eeren. Helios
werd in vele deelen van Griekenland vereerd,
maar nergens zoo trouw en zoo diep als op
Rhodes. Het eiland beschouwd hem als zijn
De bronzen reus bij de haven van Rhodes.
schutgod, en hield jaarspelen te zijner eere.
't Geld om de vervaardiging van zulk 'n mach
tig beeld te bekostigen, wisten de eilandbe
woners op een gemakkelijke manier bij elkaar
te krijgen. Indertijd had n.l. Demetrius, bij
genaamd .,de belegeraar", een poging gedaan
om de stad in te nemen. Hij slaagde echter
niet, en brak het beleg op onder achterlating
van een groot aantal werktuigen, die hij bij
de belegering overigens tevergeefs ge
bruikt had. De Rhodesianen verkochten deze
werktuigen, en het aldus verkregen kapitaal
stelde hun in staat hun wensch te verwe
zenlijken, Aan Chares van Lindus, die in de
derde eeuw voor Christus leefde, droegen zij
de vervaardiging van het beeld op, en deze
beeldhouwer had twaalf jaren noodig om
zijn geweldige taak te voltooien. Hij schiep
het reuzenbeeld uit brons: 112 voet hoog en
naar verhouding breed. Eén vinger van Helios
was grooter dan de geheele romp van de
meeste standbeelden, en de armen van de
meeste menschen waren niet lang genoeg om
één duim van den reus te omspannen.
Onder den helderblauwen hemel, in de stra
len der volle zon, moet deze kolossus wel een
KRUISWOORDRAADSEL
Voor alle Rubriekertjes geef ik als Maart
wedstrijd nevensgaand kruiswoordraadsel
met de volgende aanwijzingen.
Horizontaal
1 een huisdier
3 ander woord voor moeras
5 andere naam voor duivel
8 persoonlijk voornaamwoord.
10 voertuig
11 muzieknoot.
12 holte in een muur
13 deel van een visch
14 tegengestelde van dichtbij
15 poesennaam
17 een metaal
18 een voorzetsel
Verticaal:
2 een deel van een boom
8 een riviertje in Z. O. Frankrijk
4 een werkwoord
6 een werkwoord
7 een jaargetijde
9 een deel van 't gebit
11 een natuurverschijnsel
14 deel van een visch
15 een muzieknoot
16 een voorzetsel
Onder iedere 10 goede oplossers loof ik een
prijs uit. Wat? Dat blijft een verrassing en
houdt natuurlijk ook verband' met den leef
tijd. Vermeldt die vooral onder je werk. Op 21
Maart, dus als de Lente begint, moeten alle
inzendingen in mijn bezit zijn.
P.S. 't Is niet noodig de figuur na te tee
kenen bij de oplossing, maar wel worden alle
woorden verlangd, zoowel in horizontale, als
verticale richting.
overweldigenden indruk op den aanschouwer
hebben gemaakt. De vervaardigingskosten
bedroegen niet minder dan 1300 talenten, d.i.
ongeveer 2 millioen 900 duizend gulden. Een
aardig sommetje, niet waar, en dan vooral
voor dien tijd.
De bronzen reus stond aan den havenin
gang, uitziende over de blauwen wateren van
de Egeische zee. volgens de overlevering met
één voet aan iederen kant van den havenin
gang. zoodat alle in- en uitgaande schepen
tusschen de gespreide beenen van den kolos
moesten doorvaren. In de opgeheven rechter
hand hield Helios een groot bakenlicht.
Het lijkt een dwaze gedachte, dat zulk een
machtig stuk menschenwerk niet langer dan
ongeveer 60 jaren zou standhouden, En toch
is dat het geval geweest, want omstreeks 200
v. Chr. werd 't reuzenbeeld door een aard
beving vernield. Negen honderd jaren lang
bleven de stukken liggen zooals zij op den
grond geploft waren. Eindelijk werden deze
overblijfselen door eenige Arabieren gekocht
en weggevoerd. Negen honderd tachtig ka-
meelen waren noodig om de metaaldeelen te
transporteeren: hieruit kun je je misschien
nog beter een voorstelling maken van de
waarlijk ontzaggelijke afmetingen van het
beeld. Dit wereldwonder der Oudheid heeft,
dan ook zulk een indruk gemaakt op de ver
beelding der menschheid, dat de herinnering
er aan tot op dezen dag is bewaard gebleven.
DE DOOLHOF.
1'
ii
1
io\
ZZAL_
T-\v
t( /A
ir~z
ZSOI]
Een kleine tor liep langs de spijlen van on
derstaand hek. Hij liep tot onderaan, maar
bemerkte, dat er geen uitweg was. Hij wou
weer terugloopen, maar er was zooveel zand
gevallen, dat de weg versperd was De slimme
tor wist, dat er nog een uitgang B was. Hoe
kwam hij daar?
TOEN 'T SNEEUWDE
door W. B.Z.
Toen 't sneeuwde ging ons Liesje
Met haar grooten Teddy-beer
Op haar sleetje naar den heuvel
En ze gleed er op en neer.
Dat zag Jan, haar overbuurtje
Vlug nam hij nu ook zijn slee
En hij riep: Wacht even Liesje,
'k Glij zoo graag met jullie mee.
Eerst ging alles o zoo prettig
"t Sneeuwveld was zoo dik en zacht.
Want er was heel wat gevallen in den
afgeloopen nacht.
Eensklaps riep klein Jantje: „Liesje, daar
verlies ik nu mijn touw.
Laat jouw slee nu even wachten.
En help mij dan maar eens gauw."
Nergens was het touw te vinden,
Liesje zocht en Jantje keek,
En die leuke witte Teddy
Raakte heelemaal van streek
Daar zag Lies een heel scherp blikje
Kris, kras, kris, 't ging lastig hooi-.
Maar na enkele minuten sneed ze 't eigen.
touwtje door.
Vlug werd Jantje nu geholpen.
Fijn gaan zij er weer vandoor.
Jan riep nog: Ik dank je Liesje
'k Vond het reuze-aardig, hoor!.