Bij de Hollanders rondom loronto,
HJD.*"V ertellimi
ZATERDAG 3 APRIL 1937
HAARLEM'S DAGBLAD
13
Hoe zij op de been geholpen werden.
De Holland-Marsh, waar de selderij groeit.
Ik zie hem nog staan bij het open haard
vuur in het gezellige vergaderzaaltje van het
kampeerterrein bij Field in het hart van het
Rotsgebergte. Een lange, slanke figuur; een
kaal hoofd, maar een paar tintelende oogen:
een open hemd en loshangend leeren vestje er
over en een lange leeren broek met dik, zwart
geitehaar aan den buitenkant. Met een diepe,
melodieuze stem zong hij de oude Engelsche
liederen mee en zette af en toe een nieuw in,
luisterde gretig naar de verhalen van wereld
boemelaars, die de schoonheid van Hawaii af
wogen tegen die van Bali en vertelde zelf van
ranches, boerderijen, waar hij gewerkt had
en waar de brievenbus aan het hek precies vijf
mijl van de voordeur van het huis af lag. Wij
babbelden wat en maakten nader kennis. Met
stille verbazing las ik op zijn kaartje Reve
rend KSt. Stephens Church. Toronto. Een
Engelsche dominéü! „Dus jullie komen bij mij
logéeren en dan zal ik je het werk van de
Hollandsche boeren rond Toronto laten zien",
waren zijn laatste woorden, toen hij den vol
genden morgen zijn tentje achter in den keu-
rigen twoseater geborgen had en wegreed,
helaas in andere richting dan wij. Want zul
ke menschen, die in alle kringen thuis zijn,
ontmoet je veel te weinig! Toen wij Rev. K
weer zagen, wachtte hij ons voor de pastorie
naast de kerk in zijn eenvoudig ambtsgewaad
op. De post kwam juist aanwandelen en over
handigde hem een stapeltje van een dertigtal
brieven, hij merkte mijn vragenden blik op en
zei: „De groote massa komt pas vanavond en
morgen. Mijn avondspreekbeurt wordt altijd
's Zondagsavonds door de radio uitgezonden,
nu al tien jaar lang en reken maar op vijftig
brieven in de week gemiddeld. Verder dan
Australië hooren ze mij zelden! En dat weer
met zoo'n vroolijke flikkering in zijn oogen,
die het begrijpelijk maakt, dat deze man, die
zoo midden in het gewone leven staat, de
juiste woorden weet te vinden om elke week
weer tienduizenden te boeien en met onge
duld het uur te doen afwachten, waarop de
wereldbekende stem van den Herder zal
weerklinken aan zoo menig ziekbed, in me
nige hut aan den rand der wildernis, overal
waar de radio aan eenzame menschen wat
afwisseling brengt in den langen werktijd,
verstrooiing, muzikaal genot, maar vooral ook
troost van het geloof. Ik heb die duizenden
brieven eens doorgekeken en was blij, dezen
man ook weer vriend te mogen noemen. Onze
eerste dag was gewijd aan de Jaarbeurs, die
elk jaar in Toronto gehouden wordt, die da
gelijks door een 200.000 menschen wordt be
zocht. Bovendien was het Labour-day, de dag
van den werkman, alle zaken gesloten en dus
niet veel anders te zien dan menschen, maar
daarvoor gaan de meeste menschen ook naar
een jaarbeurs toe. En er waren prachtige gras
velden, gezellige zitjes en je kon er zien, dat
Canada's industrie ook al in staat is om voor
een groot deel in de behoefte van een bevol
king te voorzien en dat de rest in hoofdzaak
met- British-made wordt aangevuld. De eeni-
ge Hollandsche naam, dien ik vond was die
van een firma uit Lisse in de bloemenafdeeling.
Wij genoten nog eens na bij den stand van
de Nationaal Parken, kregen nog wat inlich
tingen over Canadian Pacific en Canadian
National Railways en bovendien een aardig
idee van de grootte van deze stad, die eens de
hoofdstad van het Engelsche Canada wies,
toen de Franschen nog in Montreal en Quebec
huisden. Thans heeft Toronto driekwart mil-
lloen inwoners tegen 60.000 in 1871. Dit laatste
cijfer ter vergelijking met Winnipeg, dat 65
jaar geleden goed geteld 241 zegge tweehon
derd één en veertig inwoners had tegen nu
250.000. Dit land groeit toch wel ontzettend
hard en ik vermoed, dat er op Toronto's jaar
beurs ook voor onze industrie nog heel wat
te doen zou zijn. En, ik herhaal het, de Hol
landers staan hier goed aangeschreven! Ook
rondom Toronto, want zoowel ten Zuiden als
ten Noorden van de stad liggen belangrijke
Hollandsche nederzettingen. Hamilton, een
dertig mijl bezuiden Toronto, ligt in de zooge
naamde Niagara fruit-belt, een streek, die om
zijn vruchtboomen-rijkdom vergelijkbaar zou
zijn met onze Betuwe en daar verzorgen hon
derden Hollanders hun perziken, appels, pe
ren, aardbeien enz. Hamilton bezit dan ook
een Hollandschén predikant en de kolonie
daar behoort zeker tot de oudste van Canada.
Benoorden Toronto daarentegen, bij Bradford,
ligt. de jongste Nederlandsche kolonie, Ansnor-
veld. De Hollanders hebben daar in de buurt
vroeger ook wel een belangrijke rol gespeeld,
getuige de naam van een ander gehucht; Hol
land Landing aan de Holland River en uit het
veenmoeias aan oevers van deze rivier is nu
kortelings met hulp van onze regeering, met
steun van het Canadeesche Gouvernement en
van de provincie Ontario een welvarende ne
derzetting verrezen, vooral dank zij den Hol
landschén consul Nordheimer en een reeds
lang ter plaatse werkenden Hollander, den
heer Snor.
Deze nederzetting heeft een even merkwaar
dige als interessante geschiedenis. Om te be
ginnen is Holland-landing niet zooals men
verwachten kon de landingsplaats van de
Hollanders, maar die van een Engelschen ma
joor. die Holland heette en werkte bij den
landverkenningsdienst van het oude Canada
in tijden dat nog slechts een enkele Indiaan
zich af en toe in de moerassen langs de rivier
waagde en blanken in deze streek nog niet
waren gezien. En toch doet de landstreek I
sterk aan Holland denken, door zijn groote I
vlakke uitgestrektheid en den zwarten veen-
bodem, waar de voet veerend in weg zinkt.
Echt veen is het niet, maar wel zwarte, vette
aarde, die voor een zeer groot deel uit half
vergane planten bestaat en dus een buiten
gewoon goeden bodem voor de cultuur, vooral
van groenten, oplevert.
De groote waarde van dit land werd een
tien tal jaren geleden erkend. Het was in den
goeden tijd en het kostte weinig moeite een
som van 300.000 dollar bijeen te brengen om
het moerasland naar de rivier te draineeren
en zoodoende bebouwbaar en zelfs bewoon
baar te maken.
Allereerst werd een kanaal gegraven van
een vijf en twintig kilometers lang, ruim twee
meter diep en 10 tot 20 M. breed, dat het ge-
heele moeras dusdanig omringt, dat alle zij
rivieren van den stroom, die midden door het
moeras heen loopt, worden onderschept. Het
kanaal mondt in de hoofdrivier uit, vlak be
neden een daarin aangelegde dam, waarbij
een electrisch werkend gemaal is geplaatst,
dat de rivier kan leegpompen en daardoor het
door een 2 M. hoogen dijk omgeven moeras
kan draineeren. Het gemaal begint automa
tisch te werken bij een bepaalden waterstand
in de rivier. Op deze wijze zijn thans een
kleine 3000 Hectare gedraineerd, Het moeras
was oorspronkelijk begroeid met biezen, moe
rasgrassen en wat wilgenboschjes. Dadelijk na
de drooglegging werd het land gebroken met
een groote veenploeg, die voren maakte van
65 cM. breed en 15 cM. diep. Daarna ging een
zware schijf cultivator 8 a 10 keer over lief
land heen, maar toen was de grond ook prach
tig fijn verdeeld en kon met wat eggen en rol
len plantklaar worden gemaakt. Een geringe
hoeveelheid kunstmest werd toegevoegd en
het planten kon beginnen. Nu. wanneer de
crisis niet even plotseling over dit land geko
men was als over Europa.
Het halfvoltooide openleggen van het ter
rein moest worden gestaakt. Er kon niet ge
plant en niet geoogst worden, de landrente
kon niet worden betaald en het land viel te
rug aan de dorpen waaraan het voor de vor
ming van het syndicaat had toebehoord. En
in deze voorgeschiedenis ligt een heel leelijke
voetangel voor de verdere ontwikkeling van
de Holland Marsh en het is goed daarop met
een te wijzen. Slechts van een klein gedeelte
van het land, gelukkig o.a. dat waar onze
Hollanders opzitten, staat vast, dat het syn
dicaat daar nooit weer rechten op kan doen
gelden, maar de onzekerheid van den titel van
het eigendomsrecht van het verdere ingedijk
te land is hoofdoorzaak, dat verdere ontgin
ning moet wachten tot de zeer langdurige,
civiele procedure, die er over wordt gevoerd,
is afgeloopen. Na de eerste débacle bleven
slechts enkele geïnteresseerden in het veen
werken, os. een zekere Prof. Day, dien ik er
ontmoette, vroeger aan een landbouwschool
werkzaam en thans bezig zijn eigen theorieën
in practijk te brengen enanderen met zijn
moeizaam vergaarde practische en theoreti
sche kennis voor te lichten. Verder lag het
vlakke land verlaten tusschen de met graan
en weiden bedekte heuvels en velen waren
van meening, dat men de dijken maar moest
doorsteken en het water weer in het moeras
toelaten om de wilde vogels er weer gelegen
heid tot nestelen te geven. Gelukkig is dat niet
gebeurd. De heer Snor, vertegenwoordiger in
de provincie Ontario voor de Stichting Land
verhuizing Nederland, die haar kantoren
heeft op Bezuidenhout 97 in den Haag en
buiten wiens advies om geen enkele Neder
lander in den vreemde werk moest trachten
te vinden, deze heer Snor ontdekte de Hol
land Marsh, zooals het terrein daar genoemd
werd en vond den weg om onder gebruikma
king van deze streek een aantal vrijwel ge
strande Hollanders weer op den been te hel
pen. Al degenen, die vóór de jaren 1928 en '29
naar Ontario waren gekomen, waren, vooral
ook door de goede zorgen van de heeren
Nordheimer en Snor volkomen geslaagd. We
zullen bij hem ook nog eens gaan kijken.
Maar wie vlak vóór of in de crisisjaren uit
kwam had een buitengewoon zwaren dobber,
omdat de meeste kolonisten hier immers be
ginnen met schulden maken om gereedschap,
een huis zaai- en pootgoed enz. te kunnen
koopen. Meestal kan deze schuld in een paar
jaar tijd worden ingelost, maar den emigran
ten van 1928 en '29 lukte dat niet. Ze bleven
noodlijdend, konden geen rente en zeker geen
aflossing betalen en vervielen geleidelijk aan
den steun of moesten gesteund werk, wegaan
leg en dergelijke helpen verrichten. Dat kwam
in Canada veel voor. Dank zij weer beiden ge
noemden mannen werd nu het Provinciaal
Gouvernement van Ontario bereid gevonden
deze menschen op de been te helpen. Men
meende per gezin 600 dollar noodig te hebben.
Het Canadeesche Gouvernement leende
hiervan 200, de provincie 200 dollar, echter op
voorwaarde, dat de gemeente er 200 bij zou
doen. Toen de gemeenten daarvoor te arm
bleken, ging er een noodkreet naar het moe
derland en werd verhoord. Onze regeering
stelde per gezin de vereischte 300 gulden be
schikbaar, een zeer goede maatregel, daar an
ders de kans groot was, dat de gezinnen op
regeeringskosten naar Nederland hadden moe
ten worden teruggebracht en hier natuurlijk
meteen weer aan den steun waren gekomen.
Zoo kwam dus de zaak na veel moeite in
kannen en kruiken. Achttien gezinnen, hon-
derdacht man sterk, kregen elk 600 dollar, die
onder het waakzaam oog van den heer Snor
en dus van de Stichting Landverhuizing Ne
derland ongeveer aldus werden besteed. Twee
honderd dollar voor het materiaal om een huis
te bouwen, wat ze verder natuurlijk zelf moes
ten doen, 100 dollar om een plek van 2 hectare
te ploegen, de stompen te verwij deren, met
cultivator en eg te behandelen, dus plantklaar
te maken; dan een kleine 100 dollar voor zaad,
wat kunstmest en kleine gereedschappen (de
groote werden gezamenlijk coöperatief aange
schaft en gebruikt) en dan bleef nog een 200
dollar per gezin over, bestemd om in kleine
maandelijksche betalingen aan de gezinnen
te worden voorgeschoten gedurende de twee
jaar, die zouden moeten verloopen voordat de
eerste oogst kon worden verkocht. Ge ziet, erg
dik zal de spoeling niet geweest zijn, maar.
onze menschen hebben het gered en dat strekt
hun en dus den anderen Hollanders tot eer.
Wat dünkt u van een opbrengst van 1250 dol
lar voor een halve hectare selderij? Een ver
dienste van 1000 dollar per Hectare is niet
alleen heel goed mogelijk, maar wordt vaak
overtroffen en dan begrijpt men hoe al spoe
dig naast de zelf gebouwde huizen een een
voudig kerkje verrees, waar voorloopig een der
boeren zelf preekte. Bovendien werd er een
jaar geleden een school geopend, ook door de
gemeente zelf gebouwd en alle kranten in de
provincie wijdden heele kolommen aan de
Hollanders van de Holland Marsh, die daar in
zoo korten tijd er in geslaagd waren, niet al
leen weer stevig op eigen beenen te komen
staan, maar ook al een eigen school te kun
nen openen. Het was een groote dag voor de
nederzetting. De minister van onderwijs kwam
over en constateerde, dat er onder de 25 in
geschreven leerlingen, 24 vlasblond waren en
één lichte brunette. Het onderwijs wordt in
het het Engelsch gegeven en een der jeugdige
boeren antwoordde op de vraag van den mi
nister of hij Hollander was met: „No sir, Ca
nadian". En dat is toch eigenlijk maar goed
ook. De kinderen moeten straks leven in een
Engelsch land. hun waren brengen naar de
Engelsche markt, al hopen we dat ze het moe
derland, dat hun ouders toch mede op tie
been heeft geholpen, niet zullen vergeten. Vol
gende week naar Ansnorvelden verder.
Dr. v. d. SLEEN
Elevatoren langs de spoorlijn der Canadian
Pacific, om het graan in op te slaan.
Op reis met Joosje.
Nee, het zou me niet verwonderen, als
Joosje op een dag begon te praten! Joosje is
Paulientje's oudste en dierbaarste pop. Joosje
trekt sinds vijf jaar overal en altijd met ons
mee en heeft zoodoende meer van den we
reldbol gezien, dan menig volwassen mensch.
Als Joosje op 't laatste nippertje vóór een
wandeling haar voile bloemetjesjurk wenscht
aan te trekken, omdat ze in haar fluweelen
pakje gewoon stikt van de hitte, wacht de
heele familie geduldig tot zij onder Paulien
tje's leiding gereed is.
Omdat Joosje haar schoenen in 't stations-
toilet had verloren, hebben wij eens een trein
gemist.
Om Joosje terug te vinden hebben we uren
lang in regen en wind over de hei geloopen.
Joosje kreeg in Holland van de naaiende en
breiende tantes een compleet uitzetje, en is
er dus op gesteld aan 't eind van ons Euro-
peesch verlof de reis naar Genua overland te
maken. Paulientje heeft de suggestie mijner
zijds dat het zoo rustig zou wezen, als alle
poppenbagage in de hutkoffer werd gepakt,
verontwaardigd afgewezen. „Een week lang
aan boord in een gesloten koffer liggen, ter
wijl wij in den trein reizen? Nee, mam. zoo
iets kun je met Tineke en beer probeeren.
maar van Joosje krijg je dat nooit gedaan.
Vooral, nu ze juist dat beeldige cape'tje van
tante Reina heeft gekregen".
Een blik op Joosjes vastberaden poppenge-
zïcht heeft mij ervan overtuigd, dat dit de
waarheid was en zoo reizen we op een prillen
lentedag door 't lieve Hollandsche land de
grens tegemoet en Joosje zit schrijlings in de
lus, die bij het raampje werd bevestigd tot
arm-steun voor wie urenlang naar buiten
tuurt, en telt, met Paulientje, de molens.
Hun hooge stemmen breken de beklemming
van 't eentonig rhythme der wielen, waarnaar
alle groote menschen in de coupé luisteren:
voor-het-laatst, voor-het-laatst, voor-het-
aller-aller-laatstD.w.z. Paulientje praat
en Joosje luistert en begrijpt; ik ben er van
overtuigd dat ze begrijpt. „Zie je dien dikken
vetten molen, Joos? Dat is de twintigste. Leuk
hè? Precies de twintigste en dan zoo'n dikke
vette! Straks komen de douanen. Die nemen
de sigaretten van de mijnheeren mee. Maar
jij hoeft niet bang te zijn poppen mogen
best over de grens".
Verbeeld ik het mij, of fonkelde er even
een vonk van spot in Joosje's lichtblauwe
poppenoogen? Bang voor een douanier? Zij
niet!
„Nee, Joos, er komen geen molens meer;
we zijn te dicht bij de grens. Molens krijgen
we niet meer te zien, die zijn alleen maar in
Holland. Net als opa's en duinen. Hè mam
mie? Die zijn alléén maar in Holland?"
Voor-het-laatst, voor-het-laatst, voor-het-
aller-aller-laatst
De trein stopt. Er stapt een familie in: man.
vrouw, dochtertje van een jaar of vijf. en een
oude dame, waarschijnlijk de grootmoeder,
Fransch sprekende Belgen. Er wordt met
woorden en gebaren overlegd over de plaatsen
van menschen en bagage; grootmoeder en
kleinkind vinden een plekje in onze coupé,
vader en moeder schuiven verder in den vollen
trein.
Terwijl zij zich het manteltje van tijgervel
en de blauwe slobbroek door oma laat uittrek
ken, kijkt het meisje met felle aandacht naar
Joosje en Paulientje. Paulientje ziet met open
mond naar 't exotisch gedoe; Joosje zit. half
omgewend, schrijlings in de armlus. „Com
ment t'appelles tu?" zegt het kind, zoodra het
zich bevrijd voelt van de grootmoederlijke
handen, tegen Paulientje. Ik leg uit. dat mijn
dochtertje geen Fransch verstaat, en „Pauli
ne" heet. „E toi?" vraag ik „Marie-Estelle
et elle?" zij wijst op Joosje.
„Joséphine". antwoord ik, naar mijn beste
weten vertalend.
„Ah Joséphine Bakèr mais elle n'est
pas noire" converseert het vlotte overbuurtje
voort. „Mam, wat zegt ze toch", dwingt Pau
lientje aan mijn andere zijde. Als 't gesprek
voor haar is vertaald, proest ze van het lachen
„verbeeld je, Joosje zwart! En ze heet ook
geen Josephine, maar Joos, hè Joos?" Joosje
wordt op de bank gezet. Het vreemde kind
strijkt bewonderend over 't poppenmanteltje
van rood fluweel. Paulientje doet een greep in
Rancune
Een kopje thee voor zich uit dragend liep
Martje Versteegh de trap op naar boven, waar
Henk voor zijn artsexamen zat te werken. En
als hij er door was! Dan nog maar hopen op
een aanstelling hier of daar, zoodat ze trou
wen konden.
Papa had nog al invloed, het zou wel in or
de komen, dacht ze luchthartig.
Van de kruiwagen moest je het tegen
woordig toch maar in de eerste plaats hebben.
Ze stootte met haar elleboog de deur open,
zette het kopje voor hem neer en drukte
vluchtig een kus op zijn haar. Dan treuzelde
ze nog wat in de kamer rond, boog zich over
een bak hyacinten voor het raam, waar ze
de stralen van het al warme voorjaarszonnetje
over haar rond gezichtje liet spelen.
Juist toen ze weer stil de kamer verlaten
wilde, zag ze dat Henk op haar lette en glim
lachend bleef ze bij de deur staan.
„Zoo, ga je weer weg".
„Ja, jonk, ik wou je niet storen". Zij kwam
al wat dichter naar hem toe, maar toen ze
zag dat zijn aandacht weer bij zijn boeken
was, glipte ze opnieuw naar de deur.
Opeens veerde Henk op.
„Nee, wacht nog even. ga eens even zitten,
ikkewou je nog wat zeggen".
Eenigszins ongerust door zijn ongewone
stem, keek ze met groote ooge naar hem op.
„Ik vraag me in den laatsten tijd wel eeris
af Martje, of ik wel genoeg van je hou.
Ze zat ongemakkelijk op de punt van een
stoel en ofschoon ze het zelf merkte, kon ze
zich niet verroeren.
Ze slikte een paar maal krampachtig,
maar spreken deed ze niet.
Nu was er plotseling iets ongekend vree-
selijks in haar prettig, gelijkmatig bestaan ge
komen. Met een schok herinnerde ze zich. dat
ze vaag eens aan die mogelijkheid gedacht
had. Maar wanneer was dat dan geweest?
..Hoehoe kan dat? 't Is toch zeker niet
waar". Ze barste ineens in snikken uit. Wat
kon ze nog zegen. Hij zei het toch zoo dui
delijk.
De jonge man schoof onrustig op zijn stoel
heen en weer, dan ineens sprong hij op en
haar in zijn armen trekkend, hoorde ze ge
heel onverwachts hem zeggen: „Maar dom,
klein meisje, wat voor een dag is het vandaag,
1 April immers, nou dan mag je toch
Zij liet hem den zin niet afmaken. Hem wild
van zich afduwend riep ze met een stem vol
verontwaardiging
„Een mop? Ajasses, misbruik jij je liefde
voor zoo'n flauwe grap? Bahwat sma
keloos!"
„Maar als je naar een slachtoffer zocht",
vervolgde ze met overslaande stem, „dan ben
ik blij, dat ik dat dan tenminste was. Je had
bijv. tegen je zusje kunnen zeggen: draag het
als een man, maar je hond is daarnet overre-
len. Nou trek het je niet aan, 't is 1 April of
zoo iets".
„Toe nou Mart. sla nou niet zoo door."
„Maar wat bezielde je dan toch, ik kon me
ook niet indenken, dat jij niet
Hij maakte plotseling een ongeduldig ge
baar.
.Maar dat is het juist kindje en als ze hem
vragend, toch nog niet geheel gerust aan
ziet, vervolgt hijdaarnet heb ik te veel ge
zegd. t Is inderdaad een flauw grapje. Toe
gegeven.
Maar nu zou ik misschien weer te weinig
zeggen, als ik je in de waan liet dat het maar
een mop was. En dat is het niet heelemaal.
Je hebt daarstraks heel terecht gezegd, dat
het je onbestaanbaar zou lijken als ik niet
meer van je hield. Mij ook, laat ik je dit ter
geruststelling zeggen!
Maar je bent al die jaren gewend geweest
me aan je voeten te zien. Je bent altijd zoo
heel zeker van me geweest. Indertijd al toen
je kiezen moest tusschen Henny en mij
ja. ja. weerde hij af, ik weet al wat je zeg
gen wil: ik koos toch jou. Maar de manier
waarop je me wachten liet
Je zag toen al zoo'n soort vazal in me.
Iemand waar je altijd op kunt rekenen en
die er altijd is, trouw.enfin vul zelf maar
in.
't Schijnt altijd wel zoo te wezen bij elk
verliefd paar is er altijd een die geeft en een
die neemt.
Maar alles is tenslotte mijn eigen schuld,
ik heb je te veel verwend.
En als je nu zegt zooveel van me te houden
dan heb je dat meesterlijk weten te verber
gen."
„Word je nu niet een beetje onredelijk?"
,,'k Hoop het". ..En", ging hij verbitterd
voort, „als ik je 's avonds kom halen, nooit
ben je klaar en als ik je dan eindelijk in mijn
armen heb en juist iets dwaas tegen je wil zeg
gen dan ineens kom je met alledaagsche din
gen, dan moet je direct nog lijm koopen of
je hebt, God mag weten wie dien middag
gezien. Of me dat interesseeren kan?
En dan tuimel ik met een smak in dè wer
kelijkheid terug".
„Tja", eindigde hij plots wat verlegen, „ik
heb het dus uit een soort rancune gedaan."
Ik wilde jou eens even laten voelen, wat het
is te hunkeren en niet te krijgen!"
Maar Martje was opgesprongen en zich te
gen hem aanvlijend zei ze met een schuchter
stemmetje. „Ik vind dat ik de straf heel erg
verdiend heb. Ik wist niet dat ik zoo te kort
geschoten was. Zou je nu alsjeblieft iets heel
liefs willen zeggen en mag ik dan een klein
beetje dwaas doen?"
ANNE LANDWEER.
de poppenkoffer en stalt zwijgend de verdere
garderobe uit. Marie-Estelle kijkt, keurt en
betast. Het gaat alles met korte, voorzichtige
bewegingen. Marie Estelle houdt één van
Joosjes jurken in de hoogte en wijst: die.
Paulientje steekt haar de pop toe en de
vlugge Fransche vingertjes beginnen het man
teltje los te knoopen. Een moment wil de
grootmoeder protesteeren. Marie-Estelle is te
vrijpostig, maar ik beduid: „laat maar, het is
juist zoo aardig". Dan zien alle groote men
schen toe, hoe de twee kinderhoofdjes, het
gitzwarte, gladgeshingle-de kopje van Marie-
Estelle en Paulientjes blonde vlechtenstaart-
jes. zich over Joosje buigen.
Fluisterend worden de opmerkingen ge
maakt:
„Des enfants sont toujours des enfants"....
„Zij hebben geen taal noodig".
„Gaat Marie-Estelle een verre reis maken?"
vraag ik aan de grootmoeder.
„Naar Zuid Amerika ik begeleid hen tot
Marseille, daar embarkeeren zij". Ze zucht
even en legt de hand op het zwarte haar van
het kleindochtertje. „Et Pauline?"
„Naar Genua ook embarkeeren. Wij gaan
naar Oost Indië a Java".
Joosje heeft een strandpyjama aan: triom
fantelijk houdt Paulientje haar in de hoogte
en Marie-Estelle klapt juichend in de hand
jes: „ah, comme elle est jolie".
Eén moment zien de grootmoeder en ik el
kaar aan en onze oogen staan vol tranen. Om
de twee kleintjes, die straks zoo'n lange,
lange reis moeten maken, elk naar een ander
werelddeel. Om dit onbekommerd speeluur,
midden in de drukte van de internationale
express. Om Joosje, de oude. dierbare pop, met
't vaak opgelapte lijf en het bolbleeke cellu
loid gezicht, waarvan de blos sinds lang is af-
gewasschen, En omdat de wielen in eentonige
cadans ratelen: Voor-het-laatst, voor-het-
laatst, voor-het-aller-aller-laatst.
Partir.
Op 't moment, dat de trein aan het rijden
zal gaan,
als de wielen al langzaam aan 't wentelen
slaan
en het sein wordt geheven
Als er ergens iets sist en er ergens iets
draait
en een hand op 't perron met een zakdoekje
zwaait
was je liever gebleven.
Want hier zijn je vrinden, je huis en je
straten
en ginds is het ver en alleen en verlaten.
Je wenscht. dat die trein nog maar even
bleef staan
op 't moment, dat de wielen aan 't wentelen
slaan.
Eens heb je met vreugde je plannen
gemaakt.
Eens ben je verliefd op de verte geraakt
waar de wolken heen drijven.
En je hebt op die wolken kasteelen
gebouwd,
en je hebt op 't geluk en de toekomst
gebouwd,
want je kon niet meer blijven
Maar nu. nu het uur van vertrek is
gekomen
en de trein neemt je mee naar het land van
je droomen,
nu wensch je, dat even de tijd stil bleef
staan
op 't moment, dat de wielen aan 't wentelen
slaan.
Al lokt in de verte het Groot Avontuur
in die laatste minuten van het laatste uur,
als het sein wordt geheven
'Als er ergens iets knarst en er ergens iets
blaast
en als alles je toeroept: „dit is voor het
laatst"
was je liever gebleven.
Je wilt nog iets zeggen, iets weiïschen, iets
hooren,
maar 't gaat in het went'len der wielen
verloren,
want nooit is het leven nog stil blijven
staan
als eenmaal de fluit voor 't vertrek was
gegaan.
DE GOOCHELAAR EN HET BANKBILJET.
De brandweer van de Amerikaansche stad
Thrapson organiseerde onlangs een feest,
waarvan de voornaamste attractie een va
riétéprogramma was. Er werden eenige ar-
tisten gehuuurd. o.a. ook een toovenaar die
buitengewoon handig moest zijn. Toen de
goochelaar het podium betrad, werd hij luide
toegejuicht. Hij hield een kort toespraakje en
vroeg tenslotte,'of een van de aanwezigen
hem een bankbiljet wilde geven, dat na af
loop weer teruggegeven zou worden. Een
brandweerman gaf een bankbiljet., waarop
de goochelaar begon te goochen, Zorgvuldig
vouwde hij het papiertje op en deed het in
een lucifersdoosje, waarna hij het verbrand
de. Vervolgens gaf hij den brandweerman
een ander lucifersdoosje, waarin volgens zijn
zeggen, het bankbiljet zat. Het doosje werd
geopend, maar er zat niets in. Het publiek,
dat iets bijzonders verwachtte, werd onrustig,
maar de goochelaar zelf was het meest ge
schrokken en begon wanhopig naar het
bankbiljet te zoeken. Het publiek dacht nu,
dat hij een bedrieger was. en liet hem fouil-
leeren. Maar het bankbiljet werd niet gevon
den. Zelfs de politie moest er aan te pas ko
men. Ten einde raad gaf de goochelaar den
brandweerman een ander bankbiljet en ver
dween zonder zijn honorarium in ontvangst
te willen nemen.
O, neem me niet kwalijk.
(Everybody's Weekly.).