Blijft Fit! Rembrandt's Claudius Civilis. Internationaal Hedendaagsch Muziekfeest Toen er nog veel grachten in Haarlem waren... ZATERDAG 10 APRIL 1937 HAARLEM'S DAGBLAD 13 Het door Amsterdam versmade kunst werk, dat nu het kostbaarste bezit van hetStockholmscheNationalmuseum is. Het bewaard gebleven middenstuk uit de Claudius Civilis van Rembrandt uit 16601662, dat een eereplaats in het National Museum te Stockholm inneemt. De Claudius Civilis inspireerde den direc teur van het Nationalmuseum tot een tooneelstuk en neemt een centrale plaats in in een optoekking van een Noorschen kunsthistoricus tot nauwer contact tus- schen de kleine staten. (Van onzen correspondent) STOCKHOLM, 5 Aprü. Dat een kunsthistoricus een cultuurhistori sche studie publiceert, die hoogst actueel is en uitmondt in een soort politiek manifest, is nog tot daar aan toe, maar dat een directeur van een schilderijenmuseum in zijn beperkten vrijen tijd een tooneelstuk schrijft, en een goed en belangwekkend tooneelstuk boven dien, behoort zeker tot de zeldzaamheden. Terwijl het dan al wel een zeer toevallige samenloop genoemd kan worden, wanneer die kunsthistoricus en die museumdirecteur bei den in hun vrijwel tegelijkertijd verschenen, maar naar den aard zoo zeer verschillende werken een en hetzelfde schilderij van Rem brandt een centrale plaats geven. Dat schilderij is de Claudius Civilis, de Sa menzwering van de Batavieren onder Claudius Civilis tegen de Romeinen, zooals het voluit heet, een groot, ongesigneerd en onvoltooid doek, dat bij het bij Nachtwacht en Staal meesters opgevoede volk van Nederland maar weinig bekend is, doch het kostbaarst bezit vormt van het Stockhohnsche Nationalmu seum en daar in de groote Nederlandsche zaal de eereplaats inneemt. Tijdens de midder nachtelijke concerten, die 's zomers voor de, vermakelijkheden ontberende en met den tijd woekerende, passagiers van toeristenschepen in het Nationalmuseum gegeven worden, groe pen vreemdelingen uit vele landen er samen voor de dubbel of misschien wel drievoudig besterde Rembrandt, bij feestelijke ontvang sten in het museum staren de samenzweerders neer op het welvoorziene hoofdbuffet aan him voeten, hoogleeraren verzamelen er hun stu denten om hen op allerlei bijzonderheden te wijzen en schoolmeesters sleepen er de school reizen de jeugd heen om te vertellen over de vroede vaderen vSn Amsterdam, die Rem brandt's Claudius Civilis niet in hun nieuwe Stadhuys op den Dam, dat nu het paleis van Koningin Wilhelmina is, wilden dulden en om. wijzend op het groote muurvlak, dat het schilderij omgeeft, te laten zien hoe groot het doek geweest moet zijn voor Rembrandt het aan stukken sneedt en er alleen dit fragment overbleef, dat nu met geen goud f.e betalen is. Of de jeugd iets ondergaat van de schoonheid van dit werk moet betwijfeld worden, zij wordt misschien geïmponeerd door de haast bovenmatig groote figuur van den een-oogi- gen Claudius Civilis, bewaart wellicht ook een herinnering aan die rond het licht geschaar de groep mannen, die, vreemd, zoo niets ge meen hebben met de Germanen uit het begin onzer j aai'telling van de plaatjes in de school boekjes. Maar die ietwat avontuurlijke ge schiedenis van miskenning en verminking en later eerherstel en roem wordt natuurlijk niet vergeten en het is zeker, dat de faam van Rembrandt's meesterwerk in het land, dat er nu de trotsche en gelukkige eigenaar van is, voor een niet gering deel juist op die ge schiedenis berust. Eenigszins uitvoeriger dan de schoolmeesters haar in de Nederlandsche zaal van 't Nationalmuseum plegen te ver tellen, maar toch nog in 't kort, komt die ge schiedenis hier op neer: Amsterdam had zijn nieuwe stadhuis, Jacob van Campen's achtste wereldwonder en gelijk Vondel reeds in zijn „Inwijdinghe" had aangeduid zouden op acht muurvlakken in de galerij op de tweede ver dieping tafereelen uit den strijd van de Bata vieren tegen de Romeinen aangebracht wor den. Rembrandt werd gepasseerd en zijn leer ling Govert Flinck in 1659 kreeg de opdracht, maar hij had de eerste van de reeks, de samen zwering onder Claudius Civilis, nog nauwelijks opgezet toen de dood hem wegrukte. Rem brandt kreeg daarna opdracht de Claudius Civilis van Flinck af te maken, maar hij legde de schets van Flinck terzijde en schil derde een eigen Samenzwering. Die werd af gekeurd en ook nadat hij wijzigingen had aangebracht weigerden de bestuurderen van de Amstelstad het werk te aanvaarden, waar na Juriaan Ovens hun zin deed en in vier dagen tijds het werk van Govert Flinck vol tooide. Dit zit nog altijd in het Paleis op den Dam, maar het doek van Rembrandt, dat flink besnoeid in handen van een zijner schuldeischers geraakt moet zijn, kwam ver moedelijk al vrij spoedig via een Amster- darnsch koopmanshuis, dat nauwe relaties met Zweden onderhield, in het bezit van de familie Grill en is in 1798 door Anna Johanna Peill—Grill aan de Zweedsche Kunstacademie geschonken, die het meesterwerk drie-kwart eeuw geleden voor eeuwig in bruikleen aan het Nationalmuseum afstond. Er zit ontegenzeggelijk dramatische stof in de geschiedenis van de Claudius Civilis en dr. Axel Gauffin, die als directeur van het Nationalmuseum de Claudius Civilis onder zijn hoede heeft en er twaalf jaar geleden reeds een zeer uitvoerige en gedocumenteerde stu die aan wijdde, heeft nu nauwkeurig voort bouwend op de bekende feiten dit „drama van een kunstwerk" geschreven. Als debuut op dramaturgisch gebied heeft „Batavernas sam- mansvarjning" (uitgave Norstedts Förlag, Stockholm) verrassende kwaliteiten, het stuk zit goed in elkaar, is levendig en boeiend en zal het op de planken wellicht goed doen, al zouden voor een opvoering in ons land ver schillende wijzigingen gewenscht zijn, vooral in de rol van Vondel, die als een snoever, een verwaanden gelegenheidsdichter, als een zeer onsympathiek tegenstander van Rembrandt is uitgebeeld. Den inhoud kunnen we in 't be stek van dit artikel niet weergeven, het voor naamste en ook buiten het kader van het too neelstuk het belangwekkendste is, wat Gauffin als het eigenlijke drama van de Claudius Ci vilis meent te moeten zien. Dat is, dat Rem brandt, de Samenzwering der Batavieren schilderend, eigenlijk de samenzwering tegen hem-zelf verheerlijkt heeft. Daar is in het eerste bedrijf een scène, waar een burge meester van Amsterdam, een bewindvoerder van de Oost-Indische Compagnie en eenige anderen elkaar op voorstel van Vondel be loven niet te zullen rusten voor Govert Flinck opdracht tot het uitvoeren van de schilde ringen in de galerij van het nieuwe Stadhuys krijgt en later, in het derde bedrijf, als de Claudius Civilis gerefuseerd is, zegt Rem brandt, die d'e samenzwering onder leiding van Vondel aanschouwd heeft, tegen Titus, dat het de rijke koopstad en de baatzucht, de schandaalhonger en de ij(felheid, die „leege muurvlakken met nog leeger schilderingen wilde vullen", waren, die tegen hem hadden samen-gespannen, dat zij allen, samen omdat zij alleen niet durfden, gezworen hadden Rem brandt, den gehaten Rembrandt, te zullen breken. En hij, Rembrandt, had die samen zwering geschilderd zonder te doorzien, dat zij juist tegen hem gericht was. Een anderen kijk op de Claudius Civilis, een andere verklaring, waaróm dit doek van den reeds ouden meester een zijner allerschoonste en krachtigste scheppingen werd, vindt men in de haast gelijktijdig met Gauffin's tooneel- spel verschenen studie over „Den hollandske kunst" van den directeur van den Noorschen oudheidkundigen dienst dr. Harry Fett. Dit boek, dat in Gyldendal Norsk Forlag's serie Kunst og Kultur is uitgekomen, lijkt een kunst- en cultuurhistorische verhandeling en is dat feitelijk ook, al ontleent het zijn bij zondere beteekenis aan de conclusies, die dr. Fett er in trekt. Die houden, zeer in 't kort, in. dat de mensch van tegenwoordig uit de werken van de Hollandsche meesters kan leeren, waarom de Hollanders hun langen strijd tegen „den sterksten dictatuur.staat van het moderne Europa" van dien tijd. Spanje, vol konden houden, voorts, dat Nederland tegenover de „geweldsmythe" van de groote mogendheden de „mythe" van den vrijheid- lievenden en cultuur-bouwenden kleinen staat stelde en daardoor een boodschap brengt aan de andere kleine staten. In de Claudius Civilis, 't meesterwerk van Holland's grootsten meester wil dr. Fett iets zien van een soort „commissie vergadering van de vakvereeniging der kleine mogendheden", een symbool van een samen zwering tusschen de kleine staten tegen het geweld en voor den vrede, voor een humanis tische politiek, die zij verplicht zijn zoo scherp en duidelijk mogelijk te formuleeren. En zijn betoog, dat een pleidooi wordt voor de vor ming van „het front van Willem den Zwijger en Gustaaf Adolf, van Rembrandt en Björnst- jerne Bjrönson", voor nauwer contact tusschen de kleine mogendheden, eindigt met de in vragenden vorm gestelde leuze of er niet een geestelijke Oslo-conventie geschapen zou kunnen worden? Men kan de verklaring, die dr. Fett geeft van de Claudius Civilis minder waarschijnlijk vinden dan die van dr. Gauffin. Maar zijn krachtige opwekking tot het zoeken van nau wer contact tusschen Scandinavië en de lage landen aan de Noordzee heeft in Noorwegen in breeden kring belangstelling voor deze aan gelegenheid gaande gemaakt en inmiddels reeds geleid tot de stichting van een Noorsch- Nederlandsch genootschap, dat zich bevorde ring van de cultureele betrekkingen tusschen Noorwegen en Nederland als eerste doel stelt. C. G. B. MUZIEK. te Baden-Baden. Het begon buiten, dit feest waarvan ieder een hier hoopt en vertrouwt dat het inder daad een feest zal worden. Het werd ingezet door de merels en zanglijsters, de meeze n en de vinken, die opgetogen kwinkeleeren in de zachte voorjaarslucht. Zij zingen en fluiten en roepen elkaar toe door den lauwen regen. Als het daarbinnen in het Kurhaus ook zoo mooi wordt als hier buiten tusschen de bloeiende crocussen en de vogels 's Morgens in den tuin ontmoette ik Peter. Hij was geconcentreerd bezig met het uit zoeken van een gunstig plekje om een hol letje te graven in den grond en toen hij daar, na tallooze aarzelingen en plaatsverande ringen, eindelijk tot zijn tevredenheid in geslaagd was hurkte hij bedachtzaam neer, staarde mij peinzend aan met zijn groote groene oogen en sprak: Ja prachtig, die vogels, ze zingen wer kelijk heel aardig, de een wat beter, de an der wat minder, maar inderdaad, alles met elkaar lang geen slechte uitvoeringen. En vliegen kunnen ze ook nog. Maar ja, als er een even niet oplet, neem ik hem te pakken al doet hij ook nog zoo zijn best. Ik loer op ze en als ik de kans krijg ze af te maken dan laat ik het niet. Dat doen wij hier trouwens allemaal en de critici deden het ook tot voor kort, maar nu schijnt dat verboden te zijn heb ik gehoord. Enfin, zie maar eens, goede vangst van avond!" Aldus sprak Peter, krabde misprijzend snuffelend zijn kuiltje weer dicht en ver dween geruischloos in de struiken. Tijdens de viering van dit muziekfeest heb ik nog dikwijls gedacht aan de wereldbe schouwing van Peter, den eleganten Angora kater Voor het Kurhaus hangen aan hooge standaards de vanen van elf naties triest te druipen in den druilregen. Maar binnen zijn hal en trappenhuis omgetooverd dat heet nu eenmaal zoo in een bloemenparadijs, tulpen, narcissen, azaleas enz., wijlen Flora in het klein. Zeer kleurrijk en zeer aroma tisch. In de groote tooneel- en concertzaal boven repeteert het orkest onder leiding van den 27-jarigen Herbert Albert. De eerste indruk is uiterst gunstig', een geschoold, goed-slui- tend ensemble en bovenal: een voortreffe lijk dirigent, muzikaal, enthousiast, begaafd met een scherp gehoor en een uitstekende techniek. Vaak heb ik de klacht hooren uiten dat de jonge Duitsche dirigenten allemaal om het hardst den grooten Furtwangler copieeren. Nu schijnt bij de meesten deze imitatie zich te beperken tot het van zich geven van een luid gesis, het achterover knakken van hoofd en bovenlichaam, schokschouderen, 'n krampachtig gefladder van de vingeren dei- linkerhand en het al of niet aangeven van onduidelijke inzetten. Bii Furtwangler zijn deze dingen slechts bijzaken, eigenaardigheden die hij zich, ge zien zijn enorm en suggestief leiderstalent rustig permitteeren kan, iets dergelijks dus als de verbrijzelde dirigeerstokken, omge trapte lessenaars en in het orkest gekeilde partituren van den furieuzen Toscanini. Bij minder begaafden echter is zooiets op zijn zachtst gezegd hachelijk. Doch ziet; deze jongeman hier Furtwanglert alle dagen en dirigeert nog bovendien. Zeer beheerscht en virtuoos zelfs, zooals o.a. zou blijken bij de uitvoering van een uiterst moeilijk te reali- seeren werk van Bela Bartók. 's Middags voor den eersten concertavond heeft de officieele ontvangst plaats in het Kurhaus. De vertegenwoordigers der 11 deel nemende landen (Denemarken. Duitschland, Engeland. Finland. Frankrijk. Hongarije, Italië, Nederland. Oostenrijk. Zweden. Zwit serland) worden welkom geheeten. wij hoo ren verwachtingen uitspreken en krijgen eenige beschouwingen over nationale en internationale kunst te overpeinzen. Last not least wordt er voortreffelijke thee geser veerd, hetgeen in Duitschland helaas een zeldzaamheid is Het eerste orkestconcert, brengt werk van een Oostenrijker, twee Duitschers, een En- gelschman en een Franschman, te weten een scherzo voor groot orkest van Rudolf Katt- nigg (geb. 1895), een vioolconcert van Wil- helm Maler (geb. 1902), een Sinfonia concer tante van Wolfgang Fortner (geb. 1907), muziek voor strijkorkest van Arthur Bliss (geb. 1891) en het Concerto di Camera van Henry Barraud (geb. 1900). Kattnigg's conventioneele muziek kwam roemloos om het leven onder een mager be- leefdheids-applausje. (Koren op Peters mo len). Arthur Bliss heeft ook al niet zoo bar veel spannends te vertellen. De opzet van zijn werk is goed, de klank vol en levendig. In het 2e deel krimpen deze verdiensten echter reeds bedenkelijk .thematiek en melo- diek verloopen in kortademige phrases, er is geen perspectief meer, geen gestalte, geen achtergrond. Deel 3 is rhythmisch frisch. de klank bloeit weer; zoo redt dit slot een geheel dat hoogstens een vluchtigen indruk van iets vriendelijks nalaat. In Malers vioolconcert manifesteert zich terstond een persoonlijkheid. Er moge dan veel zijn waarop de Miinchener solist Wil helm Stross zijn toon forceert en doodspeelt, er is ook veel dat tot geconcentreerde aan dacht dwingt, veel origineels, veel ontroe rends. De betiteling „Vioolconcert in A" duidt hier aan dat de toon A voor de drie deelen een melodisch- en een klankcentrum vormt. Het sterkst leeft dit in deel I. Uit A ontstaan 2 melodiegroepen welker motivi- sche wortel al in de beide eerste maten aan wezig is. De toon A verschijnt en heerscht onder steeds wisselende harmonische be lichting, nu als middelpunt van stapelklan ken. dan weer als open kwint-orgelpunt of als iriseerende flageolet der strijkers. De solo-cantilene stijgt daaruit op. tracht zich los te wringen tot een eigen vlucht maar valt telkens weer uitgeput terug. Zoo wordt dit begrip A tot een magische, vaak maca bere bezweringsformule. Deel II is contemplatiever; het brengt ver schillende episoden die van het rustig-lyri- sche midden af achtereenvolgens weer door genomen worden, terug tot den aanvang. Dit deel getuigt evenals het laaste, een rondo, van een groote klankfantasie en rake instrumentatiekunst. De cadens in het laat ste deel vat de belangrijkste melodische ele menten der 3 deelen samen en eindigt in een op de toets terugspringend pizzicato, een merkwaardig kleine trom-effect, dat overge nomen en voortgezet door de kleine trom zelf via een marsch-achtig coda naar het begin van deel I terugvoert. Ofschoon de solo-partij niet overal even „dankbaar" ligt is dit vioolconcert een be langrijk, in vele opzichten fascineerend werk dat zeker verdient in wijden kring bekend te worden. Uit het andere Duitsche werk. de Sinfonia Concertante van den Heidelberger Wolfgang Forner spreekt een mildere, minder revolu- tionnaire natuur. Ook hier is de vorm dui delijk, klank en inventie zijn echter ongelijk van waarde. I is een concerteerend Allegro (afwisse lend tutti- en sologroepen)voorafgegaan en besloten door een langzaam voor- en naspel. In H. een Air, worden drie thema's voor gedragen door houtblazers, strijker en koper, UI heeft danskarakter en rondo-vormen. Het meeste hiervan, hoe geslaagd ook hier en daar, blijkt van slechts middelmatig be lang te zijn. doch er is één plaats in het werk. waar de kritiek onm'dd°i,"k zwh'gt en plaats maakt voor zuivere, groote ontroering, een ontroering, die ook de herinnering dank baar bewaart: het naspel van deel I. De klank opent hier wijde sombere verten, hier heerscht de diepe, grootsche ernst, de troostelooze melancholie van een killen herfstavond over het allengs verduisterend Germaansch middelgebergte. Let wel. arge- looze lezer, het programma spreekt hiervan met geen enkel woord, de componist heeft het misschien heelemaal niet zoo „bedoeld", maar het maakt nu eenmaal dezen onver- getelijken indruk, het is prachtig. Met Henry Barrand verandert" het aspect totaal. Hocus-pocus-Pilatus-pas en weg zijn we weg uit de problemen en de bespiege ling. weg uit den Baden-Badenschen regen; neergezet ergens in de Landes, aan den voet der Pyreneeën. Zoo'n begin: een verre, zil vergrijze klank, een broos geluid, rustend op enkele ranke peilers, een sprookjesklank in welks focus warmte vibreert. Ravel? Zeker en Roussel misschien ook wel. Belangrijk, baanbrekend, nieuw, groot? Neen. maar klinken doet het en bovendien is het goed gemaakt. Barrand's vakmanschap manifesteert zich het duidelijkst in I. (een canonisch Praelu- dium met aansluitende Fuga) en het glo rieuze slot van U. In U keert Barrand overi gens om onnaspeurlijke redenen zijn zonnig vaderland den rug toe en gaat op zeer on- Latijnsche wijze wouden van chromatiek ex- ploreeren. In m zijn we gelukkig weer terug, d.w.z. Barrand ontvangt ons ditmaal in den tuin van Ravel en laat daar eenige figuren uit diens ..Daphnis et Chloë" op eigen muziek een vrij rondo dansen. Het belangrijkste van dezen eersten avond? Maler en Fortner. FRITS SCHUURMAN. bekend worden gemaakt, de romankunst, het tijdschriftwezen moeten er zich mede bezig gaan houden. De Ned. „Volksche" Beweging wil éénheid", saamhoorigheid van het Nederlandsche volk. Dat wil ook de N.S.B., maar haar denkbeelden betreffende een leiderschap zijn fout, zij zijn afkomstig uit Duitsche of Italiaansche spheer, maar komen achter onze beschaving aan. De Ned. „Volksche" Beweging zal van haar volgelingen den eed (belofte) eischen: ik zweer (of beloof) mijn vrees te overwinnen op elk gebied en al haar bijeenkomsten besluiten met het gemeenschappelijk zingen van Robert Burns' „Auld Lang Syne" het oude lied van Kameraadschap. Wij moeten, zoo zeide spr. nog kennis nemen van den strijd der Doopsgezinde martelaren, omdat die strijd onze eigen strijd is en wij moeten staan tegenover den absoluten staat; wij moeten terugkeeren tot de kern van het Nederlandsche volk: de Doopsgezinde marte laren en van daaruit een nieuwe cultuur op bouwen. Nadat eenige vragen waren gesteld en be antwoord sloot de heer Smedes de vergadering, die hij noemde de eerste bijeenkomst van de Ned. „Volksche" Beweging. De Raampoort met Raamgracht in 1750. NED. „VOLKSCHE" BEWEGING. De heer E. Smedes die een nieuwe beweging wenscht te stichten, waarvoor hij den naam van Ned. „Volksche" Beweging heeft uitge dacht hield Vrijdagavond in café Brinkman. Plein, voor zeven belangstellenden een korte voordracht over het onderwerp: ,.De Doops gezinde martelaren, de grondleggers van onze onafhankelijkheid". Spr. gaf als zi.in meening te kennen, dat tien duizenden intellectueelen en middenstanders ?ich tegenwoordig geïsoleerd gevoelen, omdat zij niet weten, waarbij zij zich zullen aanslui ten. Zij zouden deel kunnen gaan uitmaken van een Ned. „Volksche" Beweging, welke wil teruggaan naar de wortels van ons volksbe staan: den strijd der Doopsgezinde martelaren, die hun geweten boven de overheid stelden en groote offers brachten. Op de scholen moeten de leerlingen veel meer met die martelaren Na een paar zwaai- en sprongoefeningen (bijvoorbeeld de nummers 75, 57, 52 en 40) die ons goed warm gemaakt hebben, wer pen we ons met niet te stuiten ijver op de nieuwe serie. Klaar? Kan er niets breken? Vooruit dan maar met Oefening 89! Een been hoog zijwaarts op gooien en direct weer terug la ten vallen. Met één hand me- a ten we, hoe hoog we komen. i Nu wordt steeds die hand een paar centime ter hooger ge houden, en u zult zien: het werkt als een magneet. Uw been zal nog véél hooger kunnen komen, dan bij den eer sten keer. Het is niet te gelooven. wat u met een flinke dosis doorzettingsvermogen en wat enthousiasme kunt bereiken! Om debeurt met linker- en rechterbeen oefenen; goed rechtop blijven staan en een keer of twintig herhalen. Oefening 90. Deze oefening is nogal belangrijk, daar het niet alleen een goede buikspieroefening is, maar tegelijkertijd de bewegingsmogelijkheid van het heup- en kniegewricht vergroot, of tenminste op peil helpt houden. We beginnen zittend met de beenen wijd uit elkaar. Nu snel één been buigen, direct schuin omhoog strekken, dan langzaam la ten zakken. De eerste twee tellen (het buigen en strekken) zijn héél snel; het moet zijn alsof u iets weg wilt schoppen. Bij het lang zame dalen dat daarop volgt bent u misschien geneigd, uw adem in te houden. Niet doen! Rustig en diep door ademen, en laat uw lijf lied (Daisy Bell" is al héél geschikt!) door het huis schallen! Mocht dat moeilijkheden geven, dan weten we een goed adres voor zanglessen. Ready while you wait! Oefening 91 is* weer een extra tje voor de meer gevorderden. Een echte be- hendigheidsoefe ning, die ook de beenspieren een goede beurt geeft. In gehurkte houding, dus beide beenen gebogen, beginnen. Nu één been naar voren brengen, handen los en regelmatig, maar in een zeer snel tempo, beenen wisselen. Dus beurtelings linker- en rechterbeen naar vo ren strekken. Vijf-en-twintig maal is vast wel genoeg. Is het na hardnekkige pogingen tot. u doorgedrongen, dat u toch nog niet zoo enorm ver gevorderd bent, als u eigenlijk wel dacht, probeert u dan liever Oefening 36 nog eens. Maar dan ook vijf-en-twmtig maal en niet alleen dien eenen dag. toen u zich zoo fit voelde Oefening 92. Vandaag beslui ten we met een prachtige romp oefening. Als hulp middel kunt u een voetbal, een kus sen of wat ook ge bruiken. Alleen zware ijzeren hal ters zijn voor ver heven beoefenaars op eerste en twee de étage niet zóó geslaagd. Met een bal in belde handen bo ven uw hoofd ver naar achteren bui gen. Loslaten (dus recht laten vallen) als u met verder kunt, en even controleeren hoe ver de bal achter uw voeten is neerge komen. Tien maal herhalen. De knieën Kun nen desnoods we) wat gebogen worden Te rug stappen door evenwichtsverlies, vóói do bal den grond geraakt heeft ma^k' die beurt ongeldig. Maakt u er eens een wedstrijdje van? Het heele gezin beneden 87 jaar kan meedoen! JULES kammeijer, Leeraar Lich. Opv. m. O.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1937 | | pagina 15