Blijft Fit!
Rembrandt's Claudius Civilis.
Internationaal Hedendaagsch
Muziekfeest
Toen er nog veel grachten
in Haarlem waren...
ZATERDAG 10 APRIL 1937
HAARLEM'S DAGBLAD
13
Het door Amsterdam versmade kunst
werk, dat nu het kostbaarste bezit van
hetStockholmscheNationalmuseum is.
Het bewaard gebleven middenstuk uit de Claudius Civilis van Rembrandt uit
16601662, dat een eereplaats in het National Museum te Stockholm inneemt.
De Claudius Civilis inspireerde den direc
teur van het Nationalmuseum tot een
tooneelstuk en neemt een centrale plaats
in in een optoekking van een Noorschen
kunsthistoricus tot nauwer contact tus-
schen de kleine staten.
(Van onzen correspondent)
STOCKHOLM, 5 Aprü.
Dat een kunsthistoricus een cultuurhistori
sche studie publiceert, die hoogst actueel is
en uitmondt in een soort politiek manifest, is
nog tot daar aan toe, maar dat een directeur
van een schilderijenmuseum in zijn beperkten
vrijen tijd een tooneelstuk schrijft, en een
goed en belangwekkend tooneelstuk boven
dien, behoort zeker tot de zeldzaamheden.
Terwijl het dan al wel een zeer toevallige
samenloop genoemd kan worden, wanneer die
kunsthistoricus en die museumdirecteur bei
den in hun vrijwel tegelijkertijd verschenen,
maar naar den aard zoo zeer verschillende
werken een en hetzelfde schilderij van Rem
brandt een centrale plaats geven.
Dat schilderij is de Claudius Civilis, de Sa
menzwering van de Batavieren onder Claudius
Civilis tegen de Romeinen, zooals het voluit
heet, een groot, ongesigneerd en onvoltooid
doek, dat bij het bij Nachtwacht en Staal
meesters opgevoede volk van Nederland maar
weinig bekend is, doch het kostbaarst bezit
vormt van het Stockhohnsche Nationalmu
seum en daar in de groote Nederlandsche zaal
de eereplaats inneemt. Tijdens de midder
nachtelijke concerten, die 's zomers voor de,
vermakelijkheden ontberende en met den tijd
woekerende, passagiers van toeristenschepen
in het Nationalmuseum gegeven worden, groe
pen vreemdelingen uit vele landen er samen
voor de dubbel of misschien wel drievoudig
besterde Rembrandt, bij feestelijke ontvang
sten in het museum staren de samenzweerders
neer op het welvoorziene hoofdbuffet aan him
voeten, hoogleeraren verzamelen er hun stu
denten om hen op allerlei bijzonderheden te
wijzen en schoolmeesters sleepen er de school
reizen de jeugd heen om te vertellen over de
vroede vaderen vSn Amsterdam, die Rem
brandt's Claudius Civilis niet in hun nieuwe
Stadhuys op den Dam, dat nu het paleis van
Koningin Wilhelmina is, wilden dulden en om.
wijzend op het groote muurvlak, dat het
schilderij omgeeft, te laten zien hoe groot het
doek geweest moet zijn voor Rembrandt het
aan stukken sneedt en er alleen dit fragment
overbleef, dat nu met geen goud f.e betalen is.
Of de jeugd iets ondergaat van de schoonheid
van dit werk moet betwijfeld worden, zij
wordt misschien geïmponeerd door de haast
bovenmatig groote figuur van den een-oogi-
gen Claudius Civilis, bewaart wellicht ook een
herinnering aan die rond het licht geschaar
de groep mannen, die, vreemd, zoo niets ge
meen hebben met de Germanen uit het begin
onzer j aai'telling van de plaatjes in de school
boekjes. Maar die ietwat avontuurlijke ge
schiedenis van miskenning en verminking en
later eerherstel en roem wordt natuurlijk niet
vergeten en het is zeker, dat de faam van
Rembrandt's meesterwerk in het land, dat er
nu de trotsche en gelukkige eigenaar van is,
voor een niet gering deel juist op die ge
schiedenis berust. Eenigszins uitvoeriger dan
de schoolmeesters haar in de Nederlandsche
zaal van 't Nationalmuseum plegen te ver
tellen, maar toch nog in 't kort, komt die ge
schiedenis hier op neer: Amsterdam had zijn
nieuwe stadhuis, Jacob van Campen's achtste
wereldwonder en gelijk Vondel reeds in zijn
„Inwijdinghe" had aangeduid zouden op acht
muurvlakken in de galerij op de tweede ver
dieping tafereelen uit den strijd van de Bata
vieren tegen de Romeinen aangebracht wor
den. Rembrandt werd gepasseerd en zijn leer
ling Govert Flinck in 1659 kreeg de opdracht,
maar hij had de eerste van de reeks, de samen
zwering onder Claudius Civilis, nog nauwelijks
opgezet toen de dood hem wegrukte. Rem
brandt kreeg daarna opdracht de Claudius
Civilis van Flinck af te maken, maar hij
legde de schets van Flinck terzijde en schil
derde een eigen Samenzwering. Die werd af
gekeurd en ook nadat hij wijzigingen had
aangebracht weigerden de bestuurderen van
de Amstelstad het werk te aanvaarden, waar
na Juriaan Ovens hun zin deed en in vier
dagen tijds het werk van Govert Flinck vol
tooide. Dit zit nog altijd in het Paleis op den
Dam, maar het doek van Rembrandt, dat
flink besnoeid in handen van een zijner
schuldeischers geraakt moet zijn, kwam ver
moedelijk al vrij spoedig via een Amster-
darnsch koopmanshuis, dat nauwe relaties
met Zweden onderhield, in het bezit van de
familie Grill en is in 1798 door Anna Johanna
Peill—Grill aan de Zweedsche Kunstacademie
geschonken, die het meesterwerk drie-kwart
eeuw geleden voor eeuwig in bruikleen aan
het Nationalmuseum afstond.
Er zit ontegenzeggelijk dramatische stof in
de geschiedenis van de Claudius Civilis en
dr. Axel Gauffin, die als directeur van het
Nationalmuseum de Claudius Civilis onder zijn
hoede heeft en er twaalf jaar geleden reeds
een zeer uitvoerige en gedocumenteerde stu
die aan wijdde, heeft nu nauwkeurig voort
bouwend op de bekende feiten dit „drama van
een kunstwerk" geschreven. Als debuut op
dramaturgisch gebied heeft „Batavernas sam-
mansvarjning" (uitgave Norstedts Förlag,
Stockholm) verrassende kwaliteiten, het stuk
zit goed in elkaar, is levendig en boeiend en
zal het op de planken wellicht goed doen, al
zouden voor een opvoering in ons land ver
schillende wijzigingen gewenscht zijn, vooral
in de rol van Vondel, die als een snoever, een
verwaanden gelegenheidsdichter, als een zeer
onsympathiek tegenstander van Rembrandt
is uitgebeeld. Den inhoud kunnen we in 't be
stek van dit artikel niet weergeven, het voor
naamste en ook buiten het kader van het too
neelstuk het belangwekkendste is, wat Gauffin
als het eigenlijke drama van de Claudius Ci
vilis meent te moeten zien. Dat is, dat Rem
brandt, de Samenzwering der Batavieren
schilderend, eigenlijk de samenzwering tegen
hem-zelf verheerlijkt heeft. Daar is in het
eerste bedrijf een scène, waar een burge
meester van Amsterdam, een bewindvoerder
van de Oost-Indische Compagnie en eenige
anderen elkaar op voorstel van Vondel be
loven niet te zullen rusten voor Govert Flinck
opdracht tot het uitvoeren van de schilde
ringen in de galerij van het nieuwe Stadhuys
krijgt en later, in het derde bedrijf, als de
Claudius Civilis gerefuseerd is, zegt Rem
brandt, die d'e samenzwering onder leiding
van Vondel aanschouwd heeft, tegen Titus,
dat het de rijke koopstad en de baatzucht,
de schandaalhonger en de ij(felheid, die „leege
muurvlakken met nog leeger schilderingen
wilde vullen", waren, die tegen hem hadden
samen-gespannen, dat zij allen, samen omdat
zij alleen niet durfden, gezworen hadden Rem
brandt, den gehaten Rembrandt, te zullen
breken. En hij, Rembrandt, had die samen
zwering geschilderd zonder te doorzien, dat
zij juist tegen hem gericht was.
Een anderen kijk op de Claudius Civilis, een
andere verklaring, waaróm dit doek van den
reeds ouden meester een zijner allerschoonste
en krachtigste scheppingen werd, vindt men
in de haast gelijktijdig met Gauffin's tooneel-
spel verschenen studie over „Den hollandske
kunst" van den directeur van den Noorschen
oudheidkundigen dienst dr. Harry Fett. Dit
boek, dat in Gyldendal Norsk Forlag's serie
Kunst og Kultur is uitgekomen, lijkt een
kunst- en cultuurhistorische verhandeling en
is dat feitelijk ook, al ontleent het zijn bij
zondere beteekenis aan de conclusies, die dr.
Fett er in trekt. Die houden, zeer in 't kort,
in. dat de mensch van tegenwoordig uit de
werken van de Hollandsche meesters kan
leeren, waarom de Hollanders hun langen
strijd tegen „den sterksten dictatuur.staat van
het moderne Europa" van dien tijd. Spanje,
vol konden houden, voorts, dat Nederland
tegenover de „geweldsmythe" van de groote
mogendheden de „mythe" van den vrijheid-
lievenden en cultuur-bouwenden kleinen staat
stelde en daardoor een boodschap brengt aan
de andere kleine staten. In de Claudius Civilis,
't meesterwerk van Holland's grootsten meester
wil dr. Fett iets zien van een soort „commissie
vergadering van de vakvereeniging der kleine
mogendheden", een symbool van een samen
zwering tusschen de kleine staten tegen het
geweld en voor den vrede, voor een humanis
tische politiek, die zij verplicht zijn zoo scherp
en duidelijk mogelijk te formuleeren. En zijn
betoog, dat een pleidooi wordt voor de vor
ming van „het front van Willem den Zwijger
en Gustaaf Adolf, van Rembrandt en Björnst-
jerne Bjrönson", voor nauwer contact tusschen
de kleine mogendheden, eindigt met de in
vragenden vorm gestelde leuze of er niet een
geestelijke Oslo-conventie geschapen zou
kunnen worden?
Men kan de verklaring, die dr. Fett geeft
van de Claudius Civilis minder waarschijnlijk
vinden dan die van dr. Gauffin. Maar zijn
krachtige opwekking tot het zoeken van nau
wer contact tusschen Scandinavië en de lage
landen aan de Noordzee heeft in Noorwegen
in breeden kring belangstelling voor deze aan
gelegenheid gaande gemaakt en inmiddels
reeds geleid tot de stichting van een Noorsch-
Nederlandsch genootschap, dat zich bevorde
ring van de cultureele betrekkingen tusschen
Noorwegen en Nederland als eerste doel stelt.
C. G. B.
MUZIEK.
te Baden-Baden.
Het begon buiten, dit feest waarvan ieder
een hier hoopt en vertrouwt dat het inder
daad een feest zal worden. Het werd ingezet
door de merels en zanglijsters, de meeze n en
de vinken, die opgetogen kwinkeleeren in de
zachte voorjaarslucht. Zij zingen en fluiten
en roepen elkaar toe door den lauwen regen.
Als het daarbinnen in het Kurhaus ook zoo
mooi wordt als hier buiten tusschen de
bloeiende crocussen en de vogels
's Morgens in den tuin ontmoette ik Peter.
Hij was geconcentreerd bezig met het uit
zoeken van een gunstig plekje om een hol
letje te graven in den grond en toen hij daar,
na tallooze aarzelingen en plaatsverande
ringen, eindelijk tot zijn tevredenheid in
geslaagd was hurkte hij bedachtzaam neer,
staarde mij peinzend aan met zijn groote
groene oogen en sprak:
Ja prachtig, die vogels, ze zingen wer
kelijk heel aardig, de een wat beter, de an
der wat minder, maar inderdaad, alles met
elkaar lang geen slechte uitvoeringen. En
vliegen kunnen ze ook nog. Maar ja, als er
een even niet oplet, neem ik hem te pakken
al doet hij ook nog zoo zijn best. Ik loer op
ze en als ik de kans krijg ze af te maken
dan laat ik het niet.
Dat doen wij hier trouwens allemaal en de
critici deden het ook tot voor kort, maar nu
schijnt dat verboden te zijn heb ik gehoord.
Enfin, zie maar eens, goede vangst van
avond!"
Aldus sprak Peter, krabde misprijzend
snuffelend zijn kuiltje weer dicht en ver
dween geruischloos in de struiken.
Tijdens de viering van dit muziekfeest heb
ik nog dikwijls gedacht aan de wereldbe
schouwing van Peter, den eleganten Angora
kater
Voor het Kurhaus hangen aan hooge
standaards de vanen van elf naties triest te
druipen in den druilregen. Maar binnen zijn
hal en trappenhuis omgetooverd dat heet
nu eenmaal zoo in een bloemenparadijs,
tulpen, narcissen, azaleas enz., wijlen Flora
in het klein. Zeer kleurrijk en zeer aroma
tisch.
In de groote tooneel- en concertzaal boven
repeteert het orkest onder leiding van den
27-jarigen Herbert Albert. De eerste indruk
is uiterst gunstig', een geschoold, goed-slui-
tend ensemble en bovenal: een voortreffe
lijk dirigent, muzikaal, enthousiast, begaafd
met een scherp gehoor en een uitstekende
techniek.
Vaak heb ik de klacht hooren uiten dat de
jonge Duitsche dirigenten allemaal om het
hardst den grooten Furtwangler copieeren.
Nu schijnt bij de meesten deze imitatie
zich te beperken tot het van zich geven van
een luid gesis, het achterover knakken van
hoofd en bovenlichaam, schokschouderen, 'n
krampachtig gefladder van de vingeren dei-
linkerhand en het al of niet aangeven van
onduidelijke inzetten.
Bii Furtwangler zijn deze dingen slechts
bijzaken, eigenaardigheden die hij zich, ge
zien zijn enorm en suggestief leiderstalent
rustig permitteeren kan, iets dergelijks dus
als de verbrijzelde dirigeerstokken, omge
trapte lessenaars en in het orkest gekeilde
partituren van den furieuzen Toscanini. Bij
minder begaafden echter is zooiets op zijn
zachtst gezegd hachelijk. Doch ziet; deze
jongeman hier Furtwanglert alle dagen en
dirigeert nog bovendien. Zeer beheerscht en
virtuoos zelfs, zooals o.a. zou blijken bij de
uitvoering van een uiterst moeilijk te reali-
seeren werk van Bela Bartók.
's Middags voor den eersten concertavond
heeft de officieele ontvangst plaats in het
Kurhaus. De vertegenwoordigers der 11 deel
nemende landen (Denemarken. Duitschland,
Engeland. Finland. Frankrijk. Hongarije,
Italië, Nederland. Oostenrijk. Zweden. Zwit
serland) worden welkom geheeten. wij hoo
ren verwachtingen uitspreken en krijgen
eenige beschouwingen over nationale en
internationale kunst te overpeinzen. Last
not least wordt er voortreffelijke thee geser
veerd, hetgeen in Duitschland helaas een
zeldzaamheid is
Het eerste orkestconcert, brengt werk van
een Oostenrijker, twee Duitschers, een En-
gelschman en een Franschman, te weten een
scherzo voor groot orkest van Rudolf Katt-
nigg (geb. 1895), een vioolconcert van Wil-
helm Maler (geb. 1902), een Sinfonia concer
tante van Wolfgang Fortner (geb. 1907),
muziek voor strijkorkest van Arthur Bliss
(geb. 1891) en het Concerto di Camera van
Henry Barraud (geb. 1900).
Kattnigg's conventioneele muziek kwam
roemloos om het leven onder een mager be-
leefdheids-applausje. (Koren op Peters mo
len). Arthur Bliss heeft ook al niet zoo bar
veel spannends te vertellen. De opzet van
zijn werk is goed, de klank vol en levendig.
In het 2e deel krimpen deze verdiensten
echter reeds bedenkelijk .thematiek en melo-
diek verloopen in kortademige phrases, er
is geen perspectief meer, geen gestalte, geen
achtergrond. Deel 3 is rhythmisch frisch. de
klank bloeit weer; zoo redt dit slot een geheel
dat hoogstens een vluchtigen indruk van iets
vriendelijks nalaat.
In Malers vioolconcert manifesteert zich
terstond een persoonlijkheid. Er moge dan
veel zijn waarop de Miinchener solist Wil
helm Stross zijn toon forceert en doodspeelt,
er is ook veel dat tot geconcentreerde aan
dacht dwingt, veel origineels, veel ontroe
rends. De betiteling „Vioolconcert in A"
duidt hier aan dat de toon A voor de drie
deelen een melodisch- en een klankcentrum
vormt. Het sterkst leeft dit in deel I. Uit A
ontstaan 2 melodiegroepen welker motivi-
sche wortel al in de beide eerste maten aan
wezig is. De toon A verschijnt en heerscht
onder steeds wisselende harmonische be
lichting, nu als middelpunt van stapelklan
ken. dan weer als open kwint-orgelpunt of
als iriseerende flageolet der strijkers. De
solo-cantilene stijgt daaruit op. tracht zich
los te wringen tot een eigen vlucht maar
valt telkens weer uitgeput terug. Zoo wordt
dit begrip A tot een magische, vaak maca
bere bezweringsformule.
Deel II is contemplatiever; het brengt ver
schillende episoden die van het rustig-lyri-
sche midden af achtereenvolgens weer door
genomen worden, terug tot den aanvang.
Dit deel getuigt evenals het laaste, een
rondo, van een groote klankfantasie en rake
instrumentatiekunst. De cadens in het laat
ste deel vat de belangrijkste melodische ele
menten der 3 deelen samen en eindigt in
een op de toets terugspringend pizzicato, een
merkwaardig kleine trom-effect, dat overge
nomen en voortgezet door de kleine trom
zelf via een marsch-achtig coda naar het
begin van deel I terugvoert.
Ofschoon de solo-partij niet overal even
„dankbaar" ligt is dit vioolconcert een be
langrijk, in vele opzichten fascineerend werk
dat zeker verdient in wijden kring bekend te
worden.
Uit het andere Duitsche werk. de Sinfonia
Concertante van den Heidelberger Wolfgang
Forner spreekt een mildere, minder revolu-
tionnaire natuur. Ook hier is de vorm dui
delijk, klank en inventie zijn echter ongelijk
van waarde.
I is een concerteerend Allegro (afwisse
lend tutti- en sologroepen)voorafgegaan en
besloten door een langzaam voor- en naspel.
In H. een Air, worden drie thema's voor
gedragen door houtblazers, strijker en koper,
UI heeft danskarakter en rondo-vormen.
Het meeste hiervan, hoe geslaagd ook hier
en daar, blijkt van slechts middelmatig be
lang te zijn. doch er is één plaats in het
werk. waar de kritiek onm'dd°i,"k zwh'gt en
plaats maakt voor zuivere, groote ontroering,
een ontroering, die ook de herinnering dank
baar bewaart: het naspel van deel I.
De klank opent hier wijde sombere verten,
hier heerscht de diepe, grootsche ernst, de
troostelooze melancholie van een killen
herfstavond over het allengs verduisterend
Germaansch middelgebergte. Let wel. arge-
looze lezer, het programma spreekt hiervan
met geen enkel woord, de componist heeft
het misschien heelemaal niet zoo „bedoeld",
maar het maakt nu eenmaal dezen onver-
getelijken indruk, het is prachtig.
Met Henry Barrand verandert" het aspect
totaal. Hocus-pocus-Pilatus-pas en weg zijn
we weg uit de problemen en de bespiege
ling. weg uit den Baden-Badenschen regen;
neergezet ergens in de Landes, aan den voet
der Pyreneeën. Zoo'n begin: een verre, zil
vergrijze klank, een broos geluid, rustend op
enkele ranke peilers, een sprookjesklank in
welks focus warmte vibreert. Ravel? Zeker
en Roussel misschien ook wel. Belangrijk,
baanbrekend, nieuw, groot? Neen. maar
klinken doet het en bovendien is het goed
gemaakt.
Barrand's vakmanschap manifesteert zich
het duidelijkst in I. (een canonisch Praelu-
dium met aansluitende Fuga) en het glo
rieuze slot van U. In U keert Barrand overi
gens om onnaspeurlijke redenen zijn zonnig
vaderland den rug toe en gaat op zeer on-
Latijnsche wijze wouden van chromatiek ex-
ploreeren.
In m zijn we gelukkig weer terug, d.w.z.
Barrand ontvangt ons ditmaal in den tuin
van Ravel en laat daar eenige figuren uit
diens ..Daphnis et Chloë" op eigen muziek
een vrij rondo dansen.
Het belangrijkste van dezen eersten avond?
Maler en Fortner.
FRITS SCHUURMAN.
bekend worden gemaakt, de romankunst, het
tijdschriftwezen moeten er zich mede bezig
gaan houden.
De Ned. „Volksche" Beweging wil éénheid",
saamhoorigheid van het Nederlandsche volk.
Dat wil ook de N.S.B., maar haar denkbeelden
betreffende een leiderschap zijn fout, zij zijn
afkomstig uit Duitsche of Italiaansche spheer,
maar komen achter onze beschaving aan.
De Ned. „Volksche" Beweging zal van haar
volgelingen den eed (belofte) eischen: ik zweer
(of beloof) mijn vrees te overwinnen op elk
gebied en al haar bijeenkomsten besluiten met
het gemeenschappelijk zingen van Robert
Burns' „Auld Lang Syne" het oude lied van
Kameraadschap.
Wij moeten, zoo zeide spr. nog kennis nemen
van den strijd der Doopsgezinde martelaren,
omdat die strijd onze eigen strijd is en wij
moeten staan tegenover den absoluten staat;
wij moeten terugkeeren tot de kern van het
Nederlandsche volk: de Doopsgezinde marte
laren en van daaruit een nieuwe cultuur op
bouwen.
Nadat eenige vragen waren gesteld en be
antwoord sloot de heer Smedes de vergadering,
die hij noemde de eerste bijeenkomst van de
Ned. „Volksche" Beweging.
De Raampoort met Raamgracht in 1750.
NED. „VOLKSCHE" BEWEGING.
De heer E. Smedes die een nieuwe beweging
wenscht te stichten, waarvoor hij den naam
van Ned. „Volksche" Beweging heeft uitge
dacht hield Vrijdagavond in café Brinkman.
Plein, voor zeven belangstellenden een korte
voordracht over het onderwerp: ,.De Doops
gezinde martelaren, de grondleggers van onze
onafhankelijkheid".
Spr. gaf als zi.in meening te kennen, dat tien
duizenden intellectueelen en middenstanders
?ich tegenwoordig geïsoleerd gevoelen, omdat
zij niet weten, waarbij zij zich zullen aanslui
ten. Zij zouden deel kunnen gaan uitmaken
van een Ned. „Volksche" Beweging, welke wil
teruggaan naar de wortels van ons volksbe
staan: den strijd der Doopsgezinde martelaren,
die hun geweten boven de overheid stelden en
groote offers brachten. Op de scholen moeten
de leerlingen veel meer met die martelaren
Na een paar zwaai- en sprongoefeningen
(bijvoorbeeld de nummers 75, 57, 52 en 40)
die ons goed warm gemaakt hebben, wer
pen we ons met niet te stuiten ijver op de
nieuwe serie.
Klaar? Kan er niets breken? Vooruit dan
maar met
Oefening 89!
Een been hoog
zijwaarts op
gooien en direct
weer terug la
ten vallen. Met
één hand me-
a ten we, hoe
hoog we komen.
i Nu wordt steeds
die hand een
paar centime
ter hooger ge
houden, en u
zult zien: het
werkt als een
magneet. Uw
been zal nog
véél hooger kunnen komen, dan bij den eer
sten keer. Het is niet te gelooven. wat u met
een flinke dosis doorzettingsvermogen en wat
enthousiasme kunt bereiken!
Om debeurt met linker- en rechterbeen
oefenen; goed rechtop blijven staan en een
keer of twintig herhalen.
Oefening 90.
Deze oefening is nogal belangrijk, daar het
niet alleen een goede buikspieroefening is,
maar tegelijkertijd de bewegingsmogelijkheid
van het heup- en kniegewricht vergroot, of
tenminste op peil helpt houden.
We beginnen zittend met de beenen wijd
uit elkaar. Nu snel één been buigen, direct
schuin omhoog strekken, dan langzaam la
ten zakken. De eerste twee tellen (het buigen
en strekken) zijn héél snel; het moet zijn
alsof u iets weg wilt schoppen. Bij het lang
zame dalen dat daarop volgt bent u misschien
geneigd, uw adem in te houden. Niet doen!
Rustig en diep door ademen, en laat uw lijf
lied (Daisy Bell" is al héél geschikt!) door
het huis schallen! Mocht dat moeilijkheden
geven, dan weten we een goed adres voor
zanglessen. Ready while you wait!
Oefening 91 is*
weer een extra
tje voor de meer
gevorderden.
Een echte be-
hendigheidsoefe
ning, die ook de
beenspieren een
goede beurt
geeft.
In gehurkte
houding, dus
beide beenen
gebogen, beginnen. Nu één been naar voren
brengen, handen los en regelmatig, maar in
een zeer snel tempo, beenen wisselen. Dus
beurtelings linker- en rechterbeen naar vo
ren strekken. Vijf-en-twintig maal is vast
wel genoeg. Is het na hardnekkige pogingen
tot. u doorgedrongen, dat u toch nog niet zoo
enorm ver gevorderd bent, als u eigenlijk
wel dacht, probeert u dan liever Oefening
36 nog eens. Maar dan ook vijf-en-twmtig
maal en niet alleen dien eenen dag. toen u
zich zoo fit voelde
Oefening 92.
Vandaag beslui
ten we met een
prachtige romp
oefening. Als hulp
middel kunt u een
voetbal, een kus
sen of wat ook ge
bruiken. Alleen
zware ijzeren hal
ters zijn voor ver
heven beoefenaars
op eerste en twee
de étage niet zóó
geslaagd.
Met een bal in
belde handen bo
ven uw hoofd ver
naar achteren bui
gen. Loslaten (dus
recht laten vallen)
als u met verder kunt, en even controleeren
hoe ver de bal achter uw voeten is neerge
komen. Tien maal herhalen. De knieën Kun
nen desnoods we) wat gebogen worden Te
rug stappen door evenwichtsverlies, vóói do
bal den grond geraakt heeft ma^k' die
beurt ongeldig.
Maakt u er eens een wedstrijdje van? Het
heele gezin beneden 87 jaar kan meedoen!
JULES kammeijer,
Leeraar Lich. Opv. m. O.