RUSLAND ONDER STALIN Li ZATERDAG 22 MEI 1937 HAARLEM'S DAGBLAD 7, Toenadering tot Duitschland voorloopig ondenkbaar. De drie„roode maarschalken" G. P. Oe., nieuwe naam voor een oude instelling. De jongste gebeurtenissen in Moskou heb ben in het buitenland zeer veel opzien ge baard en tot diepgaande conclusies en voor uitzichten geleid. De arrestatie van 300 amb tenaren van de zoo gevreesde bewakings or ganisatie. de G.P.Oe en haar leider Jagoda heeft in Rusland een zelfmoord epidemie uit gelokt. Wanneer zelfs de vertrouwensman van Stalin op het beklaagdenbankje kan komen, wie is dan eigenlijk zeker van zijn leven? En daar er in Rusland vele partijfunctionarissen en staatsbeambten zijn, die een slecht gewe ten hebben, geeft men er de voorkeur aan „vrijwillig afscheid van het leven te nemen". Worosjilof. Het aanbrengen van „verdachten" heeft in Rusland nog nimmer zoo gebloeid als tegen woordig. Het verdacht maken van de hooge Sovjetfunctionarissen heeft zich zelfs uitge strekt tot de, in het buitenland werkende, di plomaten. Potjomkin. de Parijsehe gezant is teruggeroepen naar Moskou. In zijn plaats komt Suritsch, die als vertegenwoordiger van Rusland in Berlijn het misnoegen van Hitier heeft opgewekt. Hardnekkig houdt het ge rucht aan, dat Litwinof, de volkscommissaris van buitenlandsche zaken, niet vast meer in den zadel zou zitten en dat zijn rechterhand Krestinski, die een reeks van jaren Russisch gezant in Berlijn was, afgezet zou zijn. Uit deze en dergelijke geruchten en feiten trekt men in West-Europa overhaast de conclusie dat er in Moskou een radicale om wenteling plaats gehad heeft, dat de hooge generaals, steunend op het leger, de almach tige G.P.Oe. bedwongen hebben en een nieu we politieke richting ingeslagen hebben. „Het „communistische experiment'' is ten einde en daarom worden de oude aanhangers van Le nin terechtgesteld of verbannen. Men neemt aan, dat de generaals een nationale politiek wenschen te voeren, ja, dat zij zelfs groote sympathie voor de nationaal-socialistische ideeën van Hitier zouden koesteren. In een niet al te ver verwijderde toekomst zou de Russische militaire partij toenadering tot Hitier zoeken, en West-Europa voor een Duitsch-Russisch bondgenootschap stellen. Wanneer slechts een tiende gedeelte van deze bewering waarheid zou bevatten, dan zouden wij reeds voor de grootste sensatie, die de wereld sinds jaren verrast heeft, staan. Maar een objesctieve analyse van hetgeen men wil aannemen, kan ons er van overtuigen, dat er voorloopig nog geen aanleiding tot zulke veronderstellingen is. Wat in de eerste plaats het ondergeschikt maken van de politieke po litie aan het leger en de verandering van haar organisatie in een eenvoudig politie-apparaat betreft, dit is reeds zeer onwaarschijnlijk. Een autocratische regeering immers kan zich slechts staande houden als zij elke zucht naar vrijheid van het volk en de geringste po ging tot critiek, meedoogenloos onderdrukt. Deze wijze van onderdrukking van den volks wil door een schrikbewind werd reeds door de Tsaren van Moskou en door de keizers in Pe tersburg toegepast. In den tijd van Iwan den Verschrikkelijke, werden de beulsknech ten van het vrije woord „Strelitzen" ge noemd, onder keizer Nicolaas H „de derde af- deeling", onder Lenin „Tsjeka" en ten tijde van Stalin „G.P.Oe.": de naam is veranderd, de leiders en beambten zijn veranderd, maar het instituut is in wezen vele eeuwen lang hetzelfde gebleven. De regeerenden in Moskou kunnen dit instituut pas missen als zij het geheele systeem in democratisehen zin gewij zigd hebben, maar van zulk een reorganisatie hebben wij nog niets vernomen. Afgezien van de onmogelijkheid bij de heerschenae autocratie de heimelijke be- spionneering van het volk op te heffen, geeft ook de politieke gezindheid van de hooge ge neraals geen aanleiding hun trouwe toewij ding aan het heerschende, regime in twijfel te trekken. Daar is de eerste maarschalk van het roode leger, Klim Worosjilof, de voormali ge slotenmaker van de Don, medestrijder en aanhanger van Lenin sinds 1905, met de leuze: „De duivel mag mij halen, wat zullen wij langer toezien!" Bij de zuivei-ing der steden van contra-re- volutionnairen en bij de onderdrukking van een opstand, uitgebroken onder de roode troepen, toonde hij zich even wreed. Thans is hij 56 jaar, grijs, corpulent, maar nog altijd is hij een krijgshaftige verschijning als hij op een vurige hengst, zijn borst versierd met alle vier eereteekens van de „Roode Banier", argwanend voor zich uitkijkend, de poort van het Kremlin uitrijdt om de roode troepen een parade te zien houden. Een geheel ander type is de 44-jaar oude maarschalk Michail Toechatschevski. Deze stamt af van een adellijken grondbezitter, heeft in het kadettencorps te Moskou gediend en als gardeluitenant aan den wereldoorlog deelgenomen. Eenmaal als krijgsgevangene ontsnapt komt hij in 1917 in Petersburg midden in de revolutie terecht. Uit overtui ging treedt hij toe tot het Roode Leger, trekt in 1919 het Oeralgebergte over en vernietigt de uit Siberië oprukkende witte troepen van Kohschak. In 1920 werpt hij zich met teu gelloos geweld op de Polen om eerst op 25 K.M. afstand van Warschau tot den terugtocht ge dwongen te worden. In 1921 onderdrukt hij met onbeschrijflijke wreedheid den matrozen- opstand in Kronstadt, om tenslotte benoemd te worden als commandant van het Westelijk legergebied van Rusland en plaatsvervangend volkscommissaris van oorlog naast Worosjilof. Er was een tijd dat Toechatschevski hoopte, de roode troepen tot aan den Rijn te bren gen. Toentertijd schreef hij ook een boek over de tactiek in den wereldoorlog. In den laatsten tijd wordt naast deze twee steunpilaren van het Sovjetleger, ook de 63- jarige maarschalk Alexander Jegorof vaak ge noemd. Deze stamt uit een boerenfamilie, heeft eerst als mijnwerker en daarna als smid gewerkt, heeft de Infanteriekrijgsschool te Kazan bezocht en bracht het in den wereld oorlog, waarin hij vijfmaal gewond werd, tot regimentscommandant. Bij het uitbreken der revolutie sluit hij zich zonder eenige aarze ling bij de opstandelingen aan, organiseert met Worosjilof en Stalin het roode leger en overwint in bloedige veldslagen de witte gene raals aan het Zuidelijk front, eerst generaal Krassnof en daarna generaal Denikin. Thans is maarschalk Jegorof chef van den generalen staf van het roode leger. Hij geniet zeer veel aangezien als speciale kenner van de krijgs wetenschap en heeft ook boeken op militair gebied geschreven. Deze drie maarschalken van het roode le ger hebben er geen belang bij het communis me in Rusland te vernietigen of te verzwak ken en him gezindheid is even rood als de kleuren van de vlaggen, die in vele veldsla gen voor hun troepen werden uitgedragen en waarvan alle ordeteekens hun borsten sieren. Wij hebben niets vernomen van toenaderings pogingen in welken vorm ook bezoeken of brieven of onderhandelingen door tusschen- personen die tusschen de leiders van het roode leger en de Hitlerregeering plaats ge vonden zouden hebben. In verband met de onvermoeide ophitsing van de Sovjetpers te gen het fascisme en van de Hitlerpers tegen het communisme zijn in Moskou uitingen van sympathie voor het Hitlerregime volko men ondenkbaar, zoodat men zich niet kan voorstellen op welke wijze een plotseling op gekomen zwenking van de Sovjet-Russische machthebbers naar het nationaal-socialisme tot uitdrukking zou hebben kunnen komen. Daarom moet de voorbarige mededeeling over een toenadering tusschen Stalin en Hitier naar het rijk der fabels verbannen worden. Als er in Moskou een bijzondere aanleiding is tot grondige zuivering van het ambtenaren corps. dan moeten wij denken aan de aan staande verkiezingen. Reeds het feit, dat Sta lin het noodig heeft geoordeeld het volk een constitutie te geven wijst er op, dat er tus schen regeerders en geregeerden in Rusland een zekere spanning is ontstaan. Ook in de Sovjetpers vinden wij overal toespelingen op wanverhoudingen in het administratieve en economische apparaat. Ja, zelfs Stalin heeft zich in het publiek scherp uitgelaten over de kloof die er bestaat tusschen de ambtenaren en het volk. Op 5 Maart j.l. hield Stalin In de plenaire zitting van het Centrale Comité der Commu nistische partij een uitvoerige rede, die een scherpe afrekening met de bureaucratische methoden van de ambtenaren en partijbonzen bevatte en die eerst veel later op 1 April in het regeeringsblad „Izvestija" gepubliceerd werd. Stalin had het daarin over het gevaar, dat in het loslaten van moeder aarde en in het niet letten op de wenschen en inzichten van het eenvoudige volk. schuilt. Stalin ver telde zijn medewerkers en partijgenooten de Grieksche legende van Antheus. die zijn kracht verloor, toen Hercules hem van den grond ophief en hem zoo beroofde van de aanraking met, de aarde. „Ook de Bolsjewiki" aldus Stalin, „zijn daarom zoo sterk, omdat zij in verbinding blijven met hun Moeder, de massa, waarop zij geboren, gevoed en opge groeid zijn. Wanneer de Bolsjewiki zich van deze massa losrukken, wanneer zij zich met het roest der bureaucratie bedekken, dan is dat voldoende om alle kracht te verliezen en gelijk een leeggeblazen ei te worden." De man, die zich zóó uitdrukt, heeft klaar blijkelijk ingezien, dat het volk zich niet meer als een willoos voorwerp laat behandelen, maar zelf critiseeren en controleeren wil. Er moge dan ook voorloopig geen sprake zijn van een omwenteling in Moskou, toch heeft Stalin het Menetekel der autocratische regee ring met vlammende letters op de wanden van het Kremlin zien oplichten Helsingfors. KARL TIANDER. Vereeniging tcgon het mishandelen van dieren. Jaarlijkschc ledenvergadering. Woensdagavond 19 Mei hield de af dee ling Haarlem van de Vereeniging tegen het mishandelen van dieren haar jaarlijksche le den vergadering in het gebouw Ridderstraat 11. De voorzitter deed eenige mededeelingen over de groote veranderingen, die in het af- geloopen jaar hadden plaats gevonden. Daar was allereerst de uitbreiding van het asyl. mogelijk gemaakt door de erfenis van wijlen mej. Glasbergen. Door aankoop van de aangrenzende garage werd ruimte gewonnen voor een groot en licht asyl met een flink terrein voor beweging der dieren in de open lucht. Verder werd Inspecteur Janssen uitslui tend bestemd voor de interne bediening van het asyl waar steeds iemand aanwezig moet zijn, terwijl inspecteur Spijker voor den bui tendienst kwam. De polikliniek (Maandags van I6V217 en Vrijdags van 99 12) zal niet meer gehou den worden door dierenarts Jongkind, die tot groot leedwezen van het bestuur om verschil lende, redenen genoodzaakt werd deze functie die hij geheel belangeloos vervulde, neer te leggen. In zijn plaats werd benoemd de heer Wit kamp aan wien het bestuur met groot .vertrou wen de leiding van de polikliniek over draagt. Dankbaar herdacht de voorzitter de enor me toewijding, waarmede de heer Jongkind, niettegenstaande de zeer drukke werkzaam heden aan eigen praktijk verbonden, jarenlang de belangen van asyl en polikliniek behar tigde. Hem werd, namens de Vereeniging Dierenbescherming afdeeling Haarlem, een bureaulamp aangeboden. Vervolgens deed de penningmeester verslag over den financieelen gang van zaken. Hem werd décharge verleend over het ge voerd beheer. Ook als penningmeester bedankte de heer Jongkind, doch hij blijft als bestuurslid voor de Vereeniging behouden. Hij zal als penning meester worden opgevolgd door den heer F. Ch. Dupuy. Twee van de negen bestuursleden waren aan de beurt van aftreden; voorgesteld werd in één vacature niet te voorzien en het aantal bestuursleden te brengen op acht. Hiertoe werd besloten. Herkozen werd mevr. Del BaereJiskoot. Op de algemeene vergadering van de Ne- derlandsche Vereeniging tegen het mishan delen van dieren, die te Deventer zal worden gehouden, zullen mej. Pothoff en mej. Wes tendorp de afdeeling Haarlem vertegenwoor digen. Nadat bij de rondvraag nog door enkele leden gewezen werd op voorkomende misbrui ken, o.a. het vangen van eenden door het pu bliek in de dichtgevroren singels en het cou peeren van paarden, sloot de voorzitter, onder dankzegging voor de belangstelling en het medeleven der aanwezige leden, de vergade- HET NIEUWSTE UIT AMERIKA. De maatschappij, die het spoorwegverkeer op de Pacificbaan tusschen New York en San Francisco onderhoudt, heeft het reeds zoo uitermate verwende Amerikaansche publiek een nieuw snufje aangeboden, aldus de Kath. Wereldpost. Behalve de restauratiewagens, slaapwagens coiffeurswagens en bioscoop wagens vindt men thans ook wagens met een zwembassin. Men kon reeds in deze treinen zijn bad nemen, maar dit was nog niet vol doende; zwemmend wilde men het vasteland van Amerika doorkruisen. Het bassin in deze moderne wagens heeft een lengte van twee-en-twintig meter, bij een breedte van drie en een halve meter. De diepte van het water loopt van een tot twee meter. Zeer luxueuze cabines staan aan de reizigers ter beschikking. Onder de tegen de zoldering bevestigde kwartslampen kan men zelfs zonne baden nemen. Het is duidelijk, dat men om van dezen zwemwagen gebruik te kunnen maken over een welgevulde beurs moet beschikken. Een zeer bijzonder perspectief openen deze treinzwembassins. Kon men vroeger in het al gemeen alleen maar bij een scheepsramp zijn dood in de golven vinden, thans is dit ook bij een spoorwegramp mogelijk. De eerste zwem mende reiziger die op deze niet alledaagsche wijze den dood zou vinden, is meteen een be roemd man geworden in de Amerikaansche ge schiedenis. Jammer alleen, dat hij van die be roemdheid zelf geen profijt meer kan trekken. KAASMARKT ALKMAAR. Aangevoerd 43 stapels, zijnde 35.000 K.G.. briekskaas commissie Fabriekskaas kleine f 18,50 per 50 K.G. Boe renkaas kleine f 20,50 per 50 K.G. Boerenkaas commissie f 18 per 50 K.G. Handel matig. ENTE IN OCHONEN (Van onzen Stockholmschen correspondent.) Er zijn Zweden, duizenden Zweden zelfs, die met Paschen naar Jamtland en Harjedalen reizen om er van den vroegen morgen tot den laten avond van prikkelende kou en glinste rende sneeuw en lange skitochten te genieten. Er zijn ook lieden, die omstreeks Pinksteren opnieuw den wijkenden winter achterna gaan en met hun lange latten naar Sarek en Kebne- kaise tijgen, er zijn er zelfs, die met Midzomer anderhalven dag van de warmgestoofde hoofd stad Noordwaarts reizen om op een Noorder helling in het hartje van Lapland nog wat sneeuw te gaan zoeken, waar zij in zwempak en eventueel bij 't schijnsel van de midder nachtzon kunnen skiën. Men moet er ijsberen- bloed voor in zijn aderen hebben. Maar wie Zuidwaarts vandaan komt en den maanden-langen, donkeren winter van het Noorden in zijn eindeloos lijkende troosteloos heid heeft leeren kennen, wie eens, vroeger in de jaren van de jeugd, elk jaar weer de lente langzaam over de landen heeft zien komen en er geen vreugde aan hebben kan, zooals hier nawinter in voorzomer overgaat, plotseling en hevig en zonder overgang, met een spruiten en botten en openbloeien en bloesemen, dat waar lijk als bij tooverslag gaat en je overweldigt, maar je niet het wonder van de lente beleven doet, die krijgt als anderen Noordwaarts trekken naar de sneeuw steeds weer zoo'n knauwend verlangen om Zuidwaarts te gaan, om de lente tegemoet te gaan, om de lente te zoeken, waar zij nog als een schoon ontwaken en een schuchter opleven is. En daarvoor hoeft de Stockholmer zich maar voor een nacht neer te vleien tusschen de koele lakens van de Staatsspoorwegen, daarvoor hoeft hij slechts naar Schonen te reizen, naar den Zuidpunt van dit lange land. Hoog en blauwig grauw tegen de zonnige lucht daarachter heft Lund's oude domkerk zijn beide Romaansche torens tusschen de ijle iepen, die hier en daar al een enkele teer groene veeg van berstende knoppen hebben. In de stilte ratelt een schrijfmachine achter een open raam. waarin een schaal met gulden hoefblad pronkt. Een paar studenten met witte petten, zoo van de stoomerij, komen redenee- rend het paadje van de universiteitsbibliotheek af, op een bank onder een bottenden treur wilg suft een oud mannetje met de handen over den nikkelen knop van zijn wandelstok en een meisje met een leegen kinderwagen zit te lezen aan de voeten van den bronzen Tegnér, die neerziet op een zandbak met spelende peuters, 't Is lente in Lund, want anders wa ren dat mannetje en dat meisje en die kin- ders hier niet en de witte studentenpetten daar tegen het schaduwgrijs van den dom ver sterken de lentesfeer, al weet je dan dat die petten, lente of geen lente, in de plaats van de wintersche gleufhoeden komen als de stu denten aan den vooravond van den eersten Mei op „Lundagard" met schoonen Schoon- schen zang de lente begroeten. Maar Lund is een stad, zij 't ook een kleine, en de lente, die je vermoeden kunt en die de dichter van ver kon hooren komen, moet je buiten zoeken. En dan snort de fiets, die hier niet nagekeken en nageroepen wordt, omdat ze in 't nabijë Denemarken ook menschelijke zadels en zuinige kettingkasten en duurzame celluloid-sturen hebben, voort over een grond- weg, die boomloos en hoog over een heuvelkam het golvende Schoonsche land in voert. Men pleegt te zeggen, dat Schonen zoo vlak als Holland is, maar alles is relatief en met Hol- landsche ooge bekeken doet deze golvende con- treie met zijn wijde glooiingen en zijn breede groene dalen en zijn blauwende verschieten sterk aan het Twentsche heuvelland denken, al liggen daar ver naar West en Zuid tegen Sónt en Oostzee ook werkelijk vlakten, waar daken donkeren tegen den horizon en de knot wilgen langs de weggetjes in 't gelid staan ge schaard precies als bij ons in Holland. En die gelijkenis met Twente wordt nog versterkt, doordat hier de hoeven ook meestal in vak- werkbouw zijn met vaak zoo'n planken betim mering in den gevelpunt, doordat aan een helder beekje het houten rad kraakt en stom melt van een watermolen, die tegen zijn ach tergrond van forsche eiken en met zijn ploe terende eenden in den donkeren molenkolk wel een copie lijkt van een watermolen in het land achter Ootmarsum. en dan wel vooral doordat er ook hier om de kasteelen uitgestrek te bosschen zijn. waar nu heel de bodem bont van bloemen is. Voor wie uit het naaldhout- rijke Noorden komt is 't al een sensatta door een loofbosch te gaan, de gladde grijze bv-uken- zuilen er te zien staan onregelmatig en einde loos langs 't slingerende pad, maar als een wonderlijk sprookje in dit zon-doorzeefde j*bosch nü. door al dat sneeuwig wit en fonke lend geel van anemonen en speenkruid, sleutel bloemen en geelster met helmbloem en nagel- kruid ertusschen. door dien overdadigen tooi van wild gebloemt, die hier en daar tot enorme en slechts door de oprijzende beukentronken onderbroken velden van millioenen en nog eens millioenen blanke anemonen wordt. En almaar verder bocht het pad door de bloemenweelde van het lentebosch, door laagten, waar spo ren van reeën aan den oever van een water loopje staan tusschen glanzende dotters, door dicht struweel, waar een merel lokt en een enkele tak al in blad begint te komen, tot dan tenslotte de boomen opzij wijken en een poort van meidoorns, die al op bloeien staan, een uit zicht opent over 't wijde land van golving na golving met lappendekens met groene en grauwe akkers. En dit: golvende akkers en oude kasteelbos- schen, zijn welhaast de hoofd-elementen van het Schoonsche landschap, al strekken er zich dan ook verre vlakten, waar de groene lijnen van de suikerbieten eindeloos naar den hori zon schijnen te loopen, al zijn er groot en ver laten de bruine helden met hun vliegdennen en berkensingels en jeneverbessen, en diep en donker de ruischende naaldwouden, die van 't Noorden af in Schonen binnendringen. Daar op de heide valt de lente nog slechts te speuren in 't blauwe waas, dat over de berken hangt en aan de Oostkust houden de kastanjes hun glanzende knoppen nog gesloten, ofschoon drie dagen tevoren en honderd kilometer naar 't Westen de ineengeschrompelde bladen reeds als groene pluimpjes boven de Slotgracht van Malmö hingen. Maar fietsend op een lichten avond langs de kust zie je. ruik je. hoor je, vóel je hoe 't ook hier lente wordt. Boeren- menschen zijn op 't land achter 't huis bezig de aardappels te poten en hun „hej" klinkt even op in de avondstilte. Van een ron- denden heuvel, waar de ploeg aan 't eind van de laatste voor is blijven staan, is 't of de goede geur van de aarde tot je komt en ver derop, waar 't ruigt van 't vorige jaar verbrand is en de nasmeulende vuurtjes als gloeiende plekken tegen de donkere hellingen zijn. hangt scherpe blauwige rook in de laagten. En op een luw plekje onder hazelaars schemert het ook hier van de anemonen. Om de Zuid naar 't Westen weer. In Cim- brishamn, waar de kleine havenkom vol ligt met de witte schuitjes van de palingvisschers, die er indertijd nog eens ernstig over gedacht hebben een geregelden export te organiseeren naar de rookerijen van Spaarndam, zijn de iepen nog wintersch kaal, maar goed een uur fietsen verderop, hangen ze reeds teere paarse sluiers om den machtigen middeleeuwschen burcht Glimmingehus. en weer twee uur ver der. op de vroegere wallen van het heel oude stadje Ystad, staan de iepen in een pril groen waas gehuld. De Roulette door J. P. BALJé. Nacht in Monte Carlo. Op het terras van het- Casino zitten een man en een vrouw. Vóór hen de zee, zachtjes ruischend, links en rechts tallooze, geheimzinnige flikkerende lichtjes: langs de kust, naar boven tegen de rotsen, rond het kleine haventje bij La Condamine. Achter hen, badend in een zee van licht, het Casino, waar zij zoo juist zijn uitgekomen. Het Casino, waar hij aan de roulette zijn laatste franc verspeeld heeft. Met nerveuse vingers steekt hij een sigaret op, en in het oplichtend vlammetje wordt zijn gezicht even rossig belicht. Het staat somber, de oogen staren, de mond is verbeten. Krampachtig balt hij de vuisten en hij uit een verwensching. „Die vervloekte roulette!! Nu hebben we niets meer, Joyce! Nu zijn we zoo arm als de mieren". Ze schuift wat dichter naar hem toe. In haar stem is geen verwijt, als ze hem toe spreekt. Wat zou verwijt baten? Het zou alles alleen nog erger maken. „Was het alles, Freddy?" vraagt ze. Hij inhaleert diep, kucht dan even. „Vrijwel", zegt hij dan langzaam. „Nog een kleinigheid om terug te kunnen naar Engelandals we dat willen. Want waartoe zouden we eigen lijk teruggaan". En dan nijdig zijn sigaret neersmijtend, zoodat de vonken rondspatten: „Die ellendige roulette, 'k Wou dat ik het ding nooit gezien had! Maar sinds den eersten keer. dat ik het fascineerende balletje zag rollen, heb ik me nooit aan de magische betoovering van dat ding kunnen onttrekken. Als ik dat groene laken zag, als ik de beheerschte harts tochtelijke stemmen van de croupiers hoorde, die hun „Faites vos jeux, marquez le jeu, rien 11e va plus" heten hooren, dan was ik niet meer te houden, dan moest ik spelen, spelen, totdat ik veel, heel veel gewonnen hadof niets meer bezat". Hij steekt een nieuwe sigaret op. „Nu is het uit", zegt hij somber, „nu zijn we alles kwijt. Je weet, Joyce, dat ik langen tijd heel geluk kig gespeeld heb, dat ik vaak won. Maar de laatste weken heeft het noodlot me achter volgd. Gisteren nog. toen ik den heelen avond op 23 speelde, en dat nummer geen enkele maal aan onze tafel uitkwam, terwijl we het aan de tafel naast de onze herhaaldelijk hoor den afroepen. Pech, kind". Joyce bleef zwijgen. Een oogenblik was er alleen maar het ruischen van de zee beneden hen. Dan zucht ze diep. Ze voelt zijn arm plots om haar heen. „Arme meid", zegt hij warm, „arme, lieve meid. Je hebt het slecht met me getroffen. Tot nu toe heb ik alleen maar aan mezelf gedacht. Maar jij, je bent nu ook arm. En je hebt het je heele leven zoo goed gehad. Bedelaars zijn we, kindje, bedelaars!" Ze snuit omslachtig haar neus. Vervelend, dat ze haar tranen nu niet kan tegenhouden. Fred wordt er nog ellendiger van. En voor den derden keer dien avond mompelt hij: „Die vervloekte roulette. Die is van alles de schuld. Nooit, nooit zal ik dat ellendige ding meer aankijken, nooit ook nog maar een sou er aan verspelen". Joyce gaat wat rechter zitten. „Meen je dat werkelijk, Freddy?" vraagt ze, „dat je nooit meer spelen zal?" Hij lacht schamper. „Natuurlijk!" zegt hij en er is overtuiging in zijn stem. „Het liefst trapte ik alle casino's in elkaar". Joyce kruipt nog wat dichter tegen hem aan. „Freddy, jongen", fluistert ze, „we hebben toch niet alles verloren. Toen je zoo won gaf je me vaak geld voor sieraden, juwee- len Hij maakte een beweging van afkeer. „Nee. Joyce", antwoordt hij met iets triests in zijn stem, „dat vind ik zooietszooietsel lendigs. En dan wat krijg je ervoor te rugvijfentwintig, dertig procent mis schien...." Hij begrijpt Joyces lachje niet. „Heelemaal niets krijg ik ervoor terug", verklaart ze, „want wat ik heb. domme jongen, zijn alle maal simili-juweelen. Zie je. Freddy, ik geef heel weinig om sieraden en ditja, jongen, dit heb ik zien aankomen. Daarom spaarde ik het geld. Honderdvijftigduizend francs is het". „HonderdvijftigduiFred gaapt van verwondering en de sigaret valt hem uit den mond. „Ja", bekent Joyce. „Je was zoo royaal altijd, darling, als je won. Je gaf me veel te -veel, maar nu ben ik er zoo blij om. Nu gaan we terug naar Engeland, en we koopen daar een zaak in éen klein stadje, jongen, een boekwin kel, een fotozaak, 't doet er niet toe, wat. Waar jij het meeste lust in hebt. In een heel klein stadje, jongen, waar het rustig is, dicht bij de hei en de bosschen, waar we gelukkig zullen zijn met z'n tweeën. We zij n niet arm, Freddy, dat zouden we zelfs zonder die hon derdvijftigduizend francs ook niet geweest zijn. want we hebben nog altijd elkaar". Hij kust haar, en wang aan wang staren ze naar de lichtjes van Monaco. „Een boekwin kel", peinst hij hardop, „en ik kan er nog wel wat bij doen, zelf short stories schrijven, 'k had wel aanleg vroeger. En 's Zondags gaan we naar de bosschen, wij tweetjes. O, Joyce, wat ben je een engel!" Opnieuw een kus. Opnieuw stilte. Alles is plots voor hem veranderd. De wereld lacht hem weer toe. Er is nieuw geluk. „Joyce", jubelt hij, „Joyce, het is allemaal prachtig. Je plannetje is schitterend. Maar honderdvijftigduizend francs hoeven we niet in zoo'n zaak te steken. Met vijftigduizend ko men we al een heel eind, beste kindje". Dan staat hij op en rekt zijn forsche gestalte. Fel balt hij zijn vuist en dreigend beweegt hij die in de richting van het Casino. „En die andere honderdduizend.wel. Joyce, met die andere honderdduizend win ik mor gen een kapitaaltje terug aan de roulette. Want juist te laat schoot me vanavond een schitterend nieuw systeem te binnen, kindje, een prachtig systeem, dat niet falen kan. Je zal me eens zien winnen, Joyce, morgen morgen, aan de roulette...." M .y En verder gaat de tocht door de Schoonsche lente, die zich nu aan alle openbaart, die overal te beleven valt. Soms is de weg geboord met banden van anemonen en wat later voert hij langs moerasjes, die koperrood zijn van de gagel. Door de beukenbosschen tegen de hel lingen hangen lichte guirianders van 't jonge blad. in boerentuintjes staan de narcissen te pronken en gloeien roode tulpen tegen den witgekalkten muur en in een weitje, waar een al half bloeiende vogelkers zich over 't hek buigt, draaft een veulen op hooge pooten ach ter de merrie aan. Op een avond, den laatsten avond in Schonen, belanden de fiets en ik in Dalby, 'n klein gehucht, dat in lang vervlogen tijden nog eens hoofdstad van een bisdom is geweest en daaraan herinneringen bewaart in verschillende belangwekkende fragmenten van het witte kerkje, dat hoog op een heuvel ligt als waakte het nóg over dien weligen hoek van Schonen, die daar vooruit tusschen Sont en Oostzee ligt. En daar in 't dorpsbosch, dat één weelde van wilde bloemen Ls, zingt in de rust- looze stilte van den lenteavond een nachtegaal, de eerste nachtegaal van 't jaar. C. G. B. DE TAAL DER VUURLANDERS IN GEVAAR. De Chileensch bladen vestigen de aandacht van autoriteiten en geleerden er op, dat zij zich moeten haasten, willen zij de taal van de oude Patagoniërs niet geheel spoorloos zien verdwijnen. Het grootste gedeelte van de schaarscne be volking van den Zuidelijken punt van Zuid- Amerika, leeft van de- runderteelt. De geheele woordenschat van deze menschen bestaat nau- welijk uit honderd woorden. Het gevaar komt dreigend nader, dat deze onvergelijkelijk een voudige taal geheel in het vergeetboek raakt, omdat de Vuurlanders onder invloed van de beschaving meer en meer Spaansch beginnen te spreken. Men wil thans in Chili eer. vereeniging stich ten met het doel de primitieve taal der inboor lingen van Vuurland niet alleen schriftelijk vast te leggen, doch ze ook op wasplaten voor het nageslacht te bewaren.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1937 | | pagina 13