Het Roode Kenteeken
Vice-admiraal b.d. J. J. Rambonnet heeft Maan
dag op het terrein der Wereldjamboree te
Vogelenzang de eerste spade gestoken voor
de aldaar te verrichten werkzaamheden
Een ballon, die aan een wedstrijd in Duitschland deelnam, is op h
leiding aan den Pompstationsweg bij Den Haag gedaald. De ingepakte ballon onder politie
toezicht gereed voor terugzending
Mr. A. Baron Schimmel-
penninck van der Oye, die
tot voorzitter van de K.N.
A.C. ben.oemd zal worden
De Baskische vluchtelingetjes bij aankomst met het Spaansche stoomschip Habana
te Southampton, waar zij liefderijk werden opgenomen
Het oogenblik, waarop H. M.
de Koningin de tewaterlating
verricht van den flottieljeleider
„Tromp" bij de Ned. Scheeps
bouw Mij. te Amsterdam
Ruim 700 Limburgsche verkenners hebben te Heerlen een tweedaagsch Jamboree-
demonstratiekamp gehouden. Aan den maaltijd
De flottieljeleider -Tromp" is Maandag te Amsterdam door H. M. de Koningin tewatergelaten. Het
oogenblik, waarop het schip de helling verlaat
In training voor de auto-rennen op
de Avusbaan. Een race-wagen suist
FEUILLETON
OTTWELL BINN6.
(Nadruk verboden)
48)
De duisternis viel en na het eten betrok
ieder den post, die hem door Seabright toege
wezen werd. Er waren heel wat schepen in de
haven, maar het dichtstbijzijnde vaartuigje
was een kaag, die vlak voordat het donker
werd, binnen was komen zeilen en dienvolgens
Borlase, voor een dergelijk bootje te ver bui
ten de haven geankerd lag. Dus werd het
scheepje angstvallig bewaakt, want, zooals de
parelhandelaar verklaarde, het vormde een
prachtig uitgangspunt voor iemand, die iets
tegen de „Kestrel" in den zin had. Maar voor
zoover ze konden zien, bewoog er niets aan
boord en in ieder geval werd er geen boot uit
gezet. Uren gingen voorbij zonder dat er iets
gebeurde. De schitterende en gekleurde licht
jes op den wal begonnen een voor een uit te
gaan. De vage geluiden van een feest, dat op
een mailboot, die niet ver van de „Kestrel"
voor anker lag, gevierd werd, stierven lang
zaam uit en even later was er, behalve het
geklots van de golven tegen de verschansing
en het eeuwige gedruïsch van water op strand
en rotsen, practisch geen geluid meer te ver
nemen. De nacht was donker en er hing een
mist, die de sterren verborg en het oppervlak
van het water slecht een paar meter zicht
baar liet. Van een kanonneerboot klonk het
geluid van een klok.
Een! Twee! Drie!
Half twee! Midden in den nacht en nog was
er niet gebeurd. Het zag er naar uit. dat hun
lange waken tevergeefsch zou zijn en dat, wat
Kelsev's gehuurde boeven ook voor plannen
hadden, die nog niet uitgevoerd zouden wor
den. Terry keek in de richting van de stad en
gaapte en een seconde later hoorde hij Sea
bright zachtjes roepen. Hij haastte zich over
het dek en vond zijn vriend starend In de duis
ternis.
„Wat is er?" vroeg hij fluisterend.
„Luister!"
Hij luisterde ingespannen en hoorde in het
eerst niets, daarna bereikt een geluid zijn
ooren, vanuit een geheel andere richting dan
die, waarin zij keken een geluid, dat hij
onmiddellijk thuis kon brengen.
Een groote visch! Die in de haven rond
zwemt", zei hij.
„Dat is het niet. Wacht! Luister!" fluisterde
Seabright. Weer luisterde hij en na een halve
minuut ving hij een geluid op, dat niet te
miskennen was.
„Pagaaien!" fluisterde hij. „Twee. Er is hier
ergens een kano in de buurt!" Hij hield op om
weer te luisteren en voegde er toen bij: „Hij
komt dezen kant uit".
„Ja!" Seabright lachte zacht en nam een
marlpriem op, die hij bij de hand had. „Nu is
het oogenblik gekomen! Ik ben benieuwd wat
ze van plan zijn"
Dat konden ze niet raden, maar dat er iets
gaande was, scheen duidelijk uit de voorzich
tige nadering van de onzichtbare kano. Ze
konden haar nog niet zien, maar af en toe ver
ried 't geplas van 'n pagaai waar ze was. Een
maal zag Terry Domville, hoe het lage zijlicht
van een klein bootje door een voorbijschieten
de schaduw uitgewischt werd. Toen, terwijl hij
zijn oogen uit het uiterste inspande, ontwaar
de hij den donkeren omtrek van een kano, die
zich langzaam in de richting van de „Kestrel"
voortbewoog en hij meende te onderscheiden,
dat er drie mannen aan boord waren. Het
slaan van den jagenaen visch. dat hij gehoord
had, was opgehouden en alles was doodstil, be
halve dat zwak waarneembare geplas van pa
gaaien. Seabright, die er van overtuigd was.
dat het gevaar, vaar ze lang op gewacht had
den, eindelijk nabij was, sloop over het dek om
Borlase te waarschuwen, die bij den boeg op
wacht stond.
Toen hij terug kwam, was de kano veel
dichterbij gekomen en het lichtglanzende zog-
verried haar positie aan hun waakzame oogen.
Op het dek ineengehurkt wachtten ze adem
loos en toen ineens werd de stilte verstoord
door het geluid van tierende stemmen aan
boord van de kaag. Het scheen wel, of twee
of drie Kanaka's tegelijk aan het schreeuwen
waren, terwijl een woedende stem hen bulde
rend tot stilte aan scheen te manen. Het la
waai duurde voort en leidde een oogenblik
Terry Domville's aandacht af. Hij keek over
de strook water, die hen van de kaag scheidde
en ontwaarde een aantal worstelende gestal
ten.
„De een of andere dronkemans vechtpartij",
dacht hij bij zichzelf en voelde toen Seabright's
greep om zijn arm, wat hem tot belangrijker
dingen terug riep en over de verschansing kij
kend, zag hij de kano vlakbij en hoorde even
later een lichte bons, toen de boeg van het
scheepje naast de scheepstrap tegen den zij
kant van het jacht stootte.
Seabright sloop zachtjes tot bovenaan de
trap en Terry postte zich aan den anderen
kant ervan, evenals zijn vriend met een marl
priem gewapend.
„Wie er ook komt, je slaat hem neer!" fluis
terde de eigenaar van het jacht zoo zachtjes
dat Terry het maar net kon verstaan.
Het dronkenmansgeraas op de kaag duurde
voort en Terry wenschte de menschen op het
oogenblik naai- den bodem der zee,, want
het was moeilijk door het ramoer heen dicht-
bijzijnde en zachtere geluiden te verstaan.
Maar onder zijn hand voelde hij de railing
van de trap even trillen en wist, dat er iemand
naar boven klom.
„Ze komen", fluisterde hij een maakte zich
gereed om op te springen, zoodra het oogen
blik gekomen was. Weer gebeurde er een tijd
lang niets. Het hoofd, dat Terry verwachtte,
verscheen niet en hij had het idee, dat de
nachtelijke bezoeker op de ladder stond te
iets van zijn komst gemerkt bad. Toen
het trillen opnieuw en een oogenblik later,
hoorden ze duidelijk iemand struikelen en
daarna een vloek mompelen. Beide geluiden
klonken vlak bij en het scheen dat het mo
ment om te handelen aangebroken was. Hij
zag Seabright zich oprichten en wilde net zijn
voorbeeld volgen, toen hij bij den boeg iemand
zwaar op het dek hoorde neerkomen.
„Mijn hemel, Borlase", fluisterde hij en be
gon naar voren te hollen, waarbij zijn linnen
schoenen met de rubber zolen nauwelijks eenig
geluid maakten. Hij viel bijna over den parel
handelaar, die languit over het dek lag en
terwijl het tot hem doordrong, dat de man be
wusteloos was, hoorde hij Seabright schreeu
wen:
„Ah! Dat zou je wel willen!"
Het geluid van de marlpriem op de railing,
bewees dat de slag te vroeg geweest was. Aan
den anderen kant van de verschansing
schreeuwde een man en toen hij omkeek, zag'
hij het licht van een zaklantaarn van het dek
naar de ladder schijnen en hoorde tegelijker
tijd een heesche stem schreeuwen:
„Wacht maar mannetje, ik heb je in de
gaten!"
Hij hoorde Seabright lachen, zag dat het
licht uitgedaan werd en maakte daaruit op
dat zijn vriend een eind van de ladder afge
gaan was. Een seconde later weerklonk er een
fluitje en kwam de helft van de bemanning
van het jacht uit net vooronder te voorschijn
gesneld, waar ze op wacht gelegen hadden De
electrische lichten flitsten aan en een van de
mannen, die Terry bij den bewusteloozen Bor-
lose geknield zag, liep naar hem toe.
„Groote genade, die hebben ze ook goed te
pakken gehad!' 'riep hij uit.
Die woorden riepen bij Terry een waarschu
wende gedachte wakker Iemand had Borlase
te pakken gehad. Wie? Niet een van de man-
nenn, die de scheepstrap opgeklommen waren
Maar iemand moest toch aan boord gekomen
zijn, die Borlase dien slag toegediend had. De
hem heen.
„Zorg jij voor hem", riep hij tegen den man
en rende langs het dek naar de kajuitstrap,
die, het weinige licht, dat van het dek kwam,
uitgezonderd, geheel in het duister gehuld
was. Hij holde het korte trapje af, miste een
trede, schoot voorover en viel tegeniemand
aan, die naar boven wilde gaan. Samen
smakten ze tegen den vloer en Terry klemde
zich aan den ander vast. Zijn handen ont
moetten echter een naakt, met vet ingesneerd
lichaam, dat hij onmogelijk vast kon houden.
De man kronkelde zich los en was in een oog
wenk op de been en vloog de trap op. Bijna
even vlug was Terry achter hem aan en riep
tegen de mannen aan dek, dat ze den kerel
vast moesten houden.
Met zijn voet op de derde trede, hield
hij echter als door een kogel getroffen stil en
de vraag schoot door hem heen: „Wat had die
vent daar beneden uitgevoerd?"
In één sprong was hij de drie treden weer
af en vloog naar de kajuit. De deur was dicht,
wierp haar open, tastte naar het k topje
van het licht en hoorde onderwijl dreunende
voetstappen over het dek gaan. In de haast
tastte hij mis, maar hij zag in dat kleine
oogenblikje oponthoud iets dat hem den adem
in de keel deed stokken en zijn hart bonkt»
wild van nameloozen schrik, want op den
grond in duisternis vlak voor zich zag hij
roode vonkjes sputteren.
„Groote God", riep hij uit. „Een lont!"
Een groote kalmte kwam over hem. Hij wist
dat hy tegenover een alles vernielenden dood
stond, maar zijn hersens werkten rustig en
zijn hand beefde niet, toen hij opnieuw naar
het knopje van het licht tastte. Ditmaal vond
hij het en toen het licht in de kajuit aanging,
zag hij wat hij gevreesd had vier dvnamiet-
stokken, waarvan de lonten samengebonden
waren, terwijl de vlammetjes lustig knetterden
en langs de korte eindjes omlaag kropen. In
twee sprongen bad hij het doodeltjke ding be
reikt. .(Wordt veryojgd),