\tam L'.:~ i>. ra VOOR IEDER UUR NA DEN MIDDAG. DONDERDAG 19 AUGUSTUS 1937 HAAREEM'S DAGBEAD ALS IN EEN SPIEGEL. Van een zijden zakdoekje met brandewijn. Er was nog vlak voor de vacantie een openluchtuitvoering van de kleuterklas en Zus had gesmeekt, of ik kwam kijken. Net als andere klei ne meisjes bij haar moeders doen, had ze aan mijn arm gehangen en gevleid: ..Toe kom je nou ook? Ik vind 't zoo heerlijk!" Dus ging ik mee en genoot van 't pittig marcheeren en de onbewust gracieuze bewe gingen van de slanke lijfjes in korte, witte kleedjes. Een enkele, met een bleek wipneusje en overslanke sprietarmpjes. was een sierlijk elfje gelijk, als ze balanceerde op de heel lange, dunne beentjes In een dik propje met een breed gezichtje leefde al de materieele omvangrijkheid der huisvrouw die in ruil voor een oneindig aantal goede huiselijke eigenschappen haar breede plaats in de wereld opeischt. Een derde zwaaide een paar iets te lange armen met een jongensachtige onverschillig heid in het rond Als in een spiegel zie je in zoo'n rij kleine meisjes in witte jurken de vrouwen, die er later uit zullen groeien. En soms zit je bij deze opstijgende gestalten te kijken en te droomen. tot de fantasie heelemaal met je op den loop gaat. Ik kijk ook naar Zus. Naar de lenige be wegingen. die vaak net eventjes te laat komen, naar de spanning in het blanke gezichtje met de groote sluikblonde lok schuin over 't voorhoofd. En 't is me opeens, of ik mezelf zie: een fel-levend, onharmo nisch kind. Hoe snakte ik naar iedere gelegenheid om te toonen, dat ik 't prachtig kon, beter dan de anderen! Hoe verwachtte ik telkens weer van iederen bij zonderen avond den eersten prijs, of de groote verrassing, of in later jaren het „ware geluk". Hoeveel nachten lag ik wakker in vreezen en beven om wat er gebeuren ging! Hoe hebben m'n oogen gespannen getuurd naar het gezicht van „meneer, die de com mando's gaf" en hoe benevelden me de op- warrelende droombeelden van roem en lau werkransen zóó. dat ik net een halve secon de te laat de armen hief En wat had ik altijd een vreeselijke last van m'n haar. dat niet wou blijven zitten, hoe stijf de papillotten ook waren geweest en met hoeveel moed ik de hieruit voortko mende nachtelijke kwellingen ook verduurd had! Ik had m'n „akelige haar" van m'n moe der en die begreep mijn liiden diep, en deed in die oude, vóórpermanentsclie tijden heldhaftige pogingen om er de krul in te krijgen met een zijden zakdoek met bran dewijn. Zus heeft haar ..akelige haar" van mij, en daarom neem ik iederen morgen speciaal vijf minuten om het glad te kammen en het met een knipje vast te steken. Maar nu, onder 't vooroverbuigen, zwiert het losse haar als een waterval om haar hoofd en het knipje is ner gens te vinden De wedstrijdoefening is afgeloopen en Zus kijkt verrukt en blozend opzij. „Heb ik 't goed gedaan?" Nu zitten de kleine meisjes in een lange rij op het gras. in een wirwar van witte kouse- beenen en blanke armen. Ze wachten op de volgende oefening. Zus kan niet stil zitten. Ze trekt m'n aan dacht door de meest onnatuurlijke gezichten. Nu zwaait ze iets in haar hand, en is ze op gesprongen naar den leider, met schoolsch uitgestoken vinger: „Meneer, mag ik eventjes naar moeder?" Ze danst op mé toe en brengt me 't knipje. ..Bewaar 't goed voor morgen hoor. blijven zitten doet het toch niet! Daaag!" En ze ploft weer in de rij. Ook dit is een spiegelbeeld, een bescha mend. als u wilt. Zus is geen kind voor een rij net zoomin als ik vroeger een kind voor een rij was. Ik had altijd wat bijzonders, 't Leven in me stroomde vóór ik 't wist over alle afgebakende randjes heen. Ik wilde al tijd het mooiste, het échtste, het hevigste beleven, den eersten prijs winnen en m'n droomerigheid maakte altijd weer, dat ik met den poedelprijs thuis kwam. Maar dan was die poedelprijs ook de aller laatste geweest en den volgenden keer zou ik Ditzelfde leven en diezelfde zware remmin gen zie ik in m'n dochtertje. Als in een spiegel. Soms kan de gedachte wel eens benauwen, dat een mensch zoo zuiver „gedetermineerd" schijnt, dat hij een nuchter-scherpe spiegel is van zijn ouders en dat zijn kinderen spie geltjes zijn van hem zelf. 't Schijnt een druk kend noodlot te zijn. dat ik in de smachtende armen, waarmee m'n kinderen soms m'n knieën kunnen omklemmen, het kwijnende warmteverlangen van mijn moeder meen te rug te vinden, die in een tijd, minder za kelijk dan de onze heele dagboeken vol schreef over „het groote geluk". 't Schijnt een drukkend noodlot te zijn, dat ik in m'n eigen stem. als ik soms de jon gens bij een hevige kibbelpartij vermaan, de wanhopige stem hoor van m'n vader, die, geen ruzie verdragen kon en alles wel wilde doen om den vrede te bewaren. Als in een spiegel zien we, veranderd door jeu-~d of ouderdom, gekleurd door het tijd perk waarin wij leven, steeds ons eigen beeld maar er is een troost: dat er niet slechts in den spiegel is het bleeke gelaat, dat je aanstaart met het eigen verlangen en de eigen zwakheden, maar ook: het oog van den toeschouwer. Het oog, dat bij tijden, als in een flits ziet. dat het zoo Is. En dan is er ook de hand. die zich uitstrekt naar dat kleine spiegelbeeld naast ons, om te steunen, te verzachten, te leiden en te troosten. De zijden zakdoek met brandewijn in de handen van mijn moeder, die zelf ..zulk ake lig haar" had, is me een waardevol symbool gebleven Enkele toiletjes voor diverse gelegenheden gekozen. Wat draagt de verstandige, mondaine dame tijdens haar vacantieweken? Onze teeke- ning geeft een overzicht van geschikte toiletjes voor bijna ieder uur van den middag n.l.: 1 uur: Lunch in hotel of pension. Japon netje van rose shantung. De zakken, mouwen en rok zijn geplisseerd. 2 uur: Een uurtje wandelen of een bood schapje in het dorp. Wit linnen rok, getail leerd jasje van bedrukt linnen. 3. uur: Een weinig ofiicieele visite. Japon netje .van goudkleurig crêpe met ceintuur en handschoenen van roestkleur. 5 uur. Een tuinfeest of andere zomersche festiviteit. Chique japon van bedrukte organdi in pasteltinten. 10 uur. Naar het casino. Avondtoilet van korenblauw satijn, zeer nauwsluitend van vorm, aan den hals afgezet met een bloe- menguirlande. Zeer diep rugdécolleté. Zondag: Groentesoep Vleeschcroquetj es Kalfslappen Spaghetti Tomatensaus Gembervla Vruchten. Maandag. Baklappen Snijboonen Aardappelen Vruchtengruel. Dinsdag: Vermicellisoep Slakropjes met gehakt. Aardappelen Hangop met beschuit en suiker Woensdag: Runderlappen met tomaten gestoofd Spercieboontjes Aardappelen Tapiocaschoiei Vruchten. Donderdag: Gebakken lever Gebakken aardappelen Komkommersla Chocoladepudding met vanillesaus. Vrijdag: Zalm uit blik Gekookte aardappelen Kropsla Botersaus Wentelteefjes Vruchten. Zaterdag: Macaroni met balletjes gehakt n bouillonsaus Torna te nsla Renstebrij met pruimencomote. VEGETARISCHE MENU'S. 1. Tomatensoep met witte boonen Volkoren- pannekoeken Vruchten 2. Groentesoep Gestoomde aardappelen Tomaten jus Gort met rozijnen Kropsla 3. Versche vruchtenschotel Aardappelen in de schil gekookt Worteltjes Peterseliesaus Rijst met gestoofde pruimen 4. Meloen Gestoofde sla Bruine boter Aardappelen Griesmeelschotel. DANS HEEFT HAAft. VASTE VRUCC EEN GftOOT PLEIIEB. G COAAN ZE HEECT MEM EEN SLI^-OVEB CE&REID VAN WOU VfcNj Keus uit 1001 finten Cronjéstr. 129 (Adv. Ingez. MedJ KINDERZEGEN. Napoleon, die er vaak, zelfs tegenover da mes. vrij grove omgangsmanieren op na hield, liet eens op een hofbal dokter Carbiche en diens vrouw aan zich voorstellen. Deze bekende chirurg, die door zijn groote gaven als geneesheer in hoog aanzien stond, deed ook vooral van zich spreken door zijn rijkdom. Hij en zijn vrouw leefden op grooten voet en hun huis was het middelpunt van een uit gelezen vriendenkring. Napoleon wendde zich tot de doktersvrouw op zijn gewone brute manier en vroeg Bent u rijk, mevrouw?" „Ja Sire, ik heb acht ge zonde kinderen". Dit antwoord overblufte den keizer zoozeer dat hij zwijgend verder liep. HIJ, ZIJ EN DE GASVLAM. Voor- en naspel van een vacantiereisje. E heer en mevrouw Pietersen zitten, warm en omringd door vele koffers, in de tram. Alles aan hen is vroo- lijkheid en blijde verwachting van komende vacantievreugde. Nog een half uurtje en dan voert de trein hen mee, uit het stadsgewoel in de gulden vrijheid. Plotseling vaart een schokje van schrik door mevrouw Pietersen's gestalte. „De gas kraan!" stamelt ze, „ik heb de gasvlam la ten branden, toen ik de koffie opwarmde.... Ik moet er direct uit en terug". „Onmogelijk", zegt meneer. „Dan missen we den trein. De volgende gaat pas van avond. We kunnen toch onmogelijk ons heele reisprogramma in de war sturen!" „Óf heb ik 'm toch uitgedraaid?" weifelt mevrouw Pietersen. „Ik weet nietik weet niet. Ik kan 't niet meer bedenken". „Je hebt 'm natuurlijk uitgedaan. Je ver beeldt het je maar, je hebt je wel eens meer zooiets verbeeld!" „Maar ik kan me toch absoluut niet meer herinneren, dat ik de pit uitgedraaid heb. ik geloof zelfs, dat het aluminium pannetje nog op 't gas staat. Dat smelt natuurlijk en dan komt er brand Meneer Pietersen begrijpt, dat het nu ernst wordt. Als z'n vrouw er op staat, uit te stap pen. is het heele reisplan weken en we kenlang zorgvuldig voorbereid! in de war; ziet ze er van af, dan zit ze de heele va cantie in onrust en de heerlijke weken zijn bedorven Daar krijgt meneer Pietersen een inval: ..De gaskraan", zegt hij, alsof hij opeens iets bedenktmaar natuurlijk, die is uit. Ik heb nog geprobeerd, m'n sigaret er bij aan te steken, maar mis. Toen nam ik een lu cifer". Mevrouw Pietersen ademt op. En een half uurtje later zitten de heer en mevrouw Pie tersen in den trein, en rijden ze de veelbe sproken vrijheid tegemoet. Maar aan alles komt een eind; eens is weer de dag aangebroken, dat het tweetal in zijn woning terugkeert. Ze betreden de keu ken: alles ziet er keurig netjes uit. De heer Pietersen kijkt naar het gasstel. „Precies als ik gedacht had", roept hij uit. „Ik ken toch m'n vrouwtje: altijd wantrou wend tegenover zichzelf. Natuurlijk had ik dien dag, toen we vertrokken, geen sigaret aangestoken en ik had heelemaal niet naar het stel gekeken. Trouwens, er had toch met geen mogelijkheid iets ernstigs kunnen ge beuren! Óp z'n hoogst was de gasrekening een beetje hoog geworden". Mevrouw wordt vuurrood van kwaadheid. „Jij, jijstamelt ze, „jij hebt er heele maal niet aan gedacht, wat een vreeselijke dingen er hadden kunnen gebeuren! Jij hebt het er maar op aan laten komen, dat ons huis, waar ik zoo aan gehecht ben, in vlam men zou opgaan!" Den volgenden morgen vertelt mevrouw Pietersen, belangrijk afgekoeld, het voorval aan haar vriendinnen. „Denk je nu eens in", zegt ze, „in den toestand van mijn man. Hij heeft natuurlijk al die drie weken geen rustig oogenblik gehad. Maar hij heeft dat alles verdragen, om mij maar zorgeloos te laten genieten, Ja, mijn manzoo bestaat er geen tweede!" DE „SCHEEPSMOEDER". Een vrouw schept een nieuw beroep. Een groote Duitsche reederij heeft als eer ste op haar schepen van den Amerika-dienst een „bureau voor sociale zorg" ingesteld, dat door een vrouw wordt geleid. Dit nieuwe be roep, dat door een vrouw werd uitgedacht, voldoet in de praktijk uitstekend. Wat heeft zoo'n dame die natuurlijk vlot en vriendelijk in den omgang moet zijn en vloeiend haar talen spreken eigenlijk aan boord van het schip te doen? Wel, om kort te gaan: zij moet invallen overal, waar de krachten der mannen te kort schieten of dezen geen tijd hebben, zich met de bijzon dere behoeften van de passagiers bezig te houden. En die behoeften en zelfs nooden van de passagiers kunnen buiten eten en drinken en andere materieele verzorging om zeer vele zijn. Er is b.v. een jonge moeder met haar drie jarig dochtertje aan boord. Ze reizen naar New-York, omdat vader ernstig ziek is. Op reis krijgt de vrouw echter een telegram, dat den dood van haar man meldt, juist den dag voor den verjaardag van het dochtertje. De leidster van het bureau eigenlijk is dit een koude uitdrukking en zou de titel „scheepsmoeder" beter zijn komt nu te hulp. Zij verzamelt de cadeautjes, die de andere passagiers voor het kind hadden be stemd en arrangeert een klein feestje, dat zij zelf meeviert. De passagiers stelt zij met een paar woorden op de hoogte van het ge beurde. Nu zullen allen hun best doen, het dochtertje, dat nog van niets weet, een pret- tigen dag te bezorgen en de diepbedroefde moeder vindt tactvol begrijpen om zich heen. 'Een ander geval: de oudste passagier aan boord is een boerenvrouw uit Oost-Duitsch- land. Ze voelt zich met haar bonten hoofd doek en vilten schoenen heelemaal niet thuis in de eetzaal, tusschen al wereldsche men- schen. Maar de „scheepsmoeder" weet raad: ze vindt een plaatsje vlak tegenover haar en nu heeft de boerin iemand, aan wis zs ge rust alles vertellen kan, wat ze op haar hart heeft, over haar kinderen in Amerika enz. enz. En langzamerhand gaat ze zich meer op haar gemak voelen. Een veelomvattende taak van de „scheeps moeder" is ook het geven van informaties en introducties. Aan geleerden, kooplui, journa listen enz., die voor een bepaald doel naar Amerika gaan, moet zij adressen kunnen verstrekken van de bureau's of de particu lieren, waarbij zij voor dit of dat speciale doel terecht kunnen. Ook zoekt ze uit, welke menschen met dezelfde belangstellingsfeer zich aan boord bevinden; zij brengt deze met elkaar in kennis, vraagt ze soms tezamen óp de thee. In één woord: de scheepsmoeder heeft tot taak, het alle passagiers gedurende den overtocht zoo prettig mogelijk te maken. JONGENS SLIP-OVER. Voor deze aardige slip-over hebben we noo- dig 150 gr. 3-draads wol en pennen no. 3. Voorkant. We zetten voor de boord 110 st. op en breien 1 r. verdraaid, 1 aver. De terug gaande toeren 1 r. 1 aver, verdraaid. De boord is 22 toeren hoog. Dan breien we 5 aver. 12 r. 10 aver. 12 r. 10 aver. 12 r„ enz. en aan het eind weer 5 aver. Deze toer breien we 6 x (de teruggaande toeren natuurlijk in omgekeerde volgorde). Nu krijgen we de z.g. draaipen. Bij de 12 recht gekomen verdelen we in onze ge dachten deze in 4x3 st. en breien eerst het 2e drietal, dan het. Ie; daarna eerst het 4e en dan het 3e. Dit doen we door de 3 st. die er overheen vallen even op een derde pen te ne men: de eerste 3 vallen over de tweede 3 en de vierde 3 vallen over de derde 3, zoódat de slingers naar elkaar toe vallen. Dit doen we bij elke streep. Nu 3 pennen overbreien en dan is de 4e pen weer een draaipen, met dien verstande dat nu alleen het 2e en het 3e drie tal over elkaar heendraaien (het 2e over het 3e) en het eerste en het vierde drietal gewoon gebreid worden. Weer 3 pennen breien en dan de eerste draaipen herhalen. Na 3 pennen de tweede draaipen. Dus elke 4e pen is een draai pen, afwisselend 2x en lx draaien. Als we van de boord af 11 slingers tellen, kanten we voor het armsgat 18 st. af (5-4-3- 2-2-2) en beginnen daarna het werk in tweeën te splitsen voor de halsuitsnijding. Hiervoor breien we aan den halskant om de pen 2 st. te zamen, tot er nog 22 st. voor de schouder overblijven. Die breien we op tot wa 18 slingers tellen. m Nu schuin afbreien, eerst van de hals af 18 st. dan 12 st. dan 6 st. en dan afkanten. De andere zijde van den voorkant is spiegel beeldig. De Rug is gelijk aan de voorkant, natuur lijk zonder halsuitsnijding. De 22 steken aan weerszijden van de schouder breien we als bij het voorpand op. De overgebleven steken zijn voor de hafis. We nemen deze op de pen en nemen de ste ken van de gebreide V-hals ook op. We zorgen dat we een ronding van 140 st. hebben en breien nu op dunne pennen zonder knopjes 1 r. verdraaid, 1 aver. Midden voor breien we telkens aan het eind van de eene en aan het begin van de volgende pen 2 st. te zamen. Na 6 toeren kanten we, niet al te strak, af. Voor de mouwbies zoeken we de kantsteken op en zorgen dat we 144 st. hebben. Deze ook weer stevig breien, als bij de boven-bies en afkanten. Alles met een vochtige doek opstrijken. SP.—TH. DE SPIEGEL. Met naïeve verwondering bekeek de oer- mensch zijn beeld in het water van den stillen woudpoel; een tevreden lachje krult de lip pen van de mondaine, die in haar drievoudi- gen, kunstig geslepen spiegel ernstig speurt naar het effect van een nieuw kapsel De spiegel, of liever het zich spiegelen, is dus wel bijna zoo oud als de wereld. De cul tuurvolken uit de vroegste oudheid bezaten reeds spiegels uit gepolijst metaal of uit obsi- dion, een delfstof. In Egypte waren sedert onheugelijke tijden spiegels in gebruik, en de voorname en ele gante dames bestudeerden den val harer ge plooide gewaden nauwkeurig in metalen platen, voor ze langs de oevers van den Nijl gingen wandelen. In de oudheid was vooral de handspiegel populair. Een slavin hield hem haar meesteres voor. terwijl andere dienaressen zich met haar kleeding bezig hielden. Als we Homerus mogen gelooven, dan ont brak zelfs op de toilettafel van Hera, de op perste der godinnen, de spiegel niet en verder vertelt hij, dat de trouwe Penelope, Odysseus' gade, in 't bezit was van een spiegel van zui ver goud. De weelderige Romeinen gebruikten zilve ren spiegels, gevat in gouden randen en rijk versierd met edelsteenen. In Brindisium, de bekende havenstad aan de kust van Kalabrië, ontwikkelde zich een beroemde spiegelindu- strie. Een mengsel van tin en erts, dat tot pla ten werd gegoten, leverde het materiaal. Eerst in de 7e eeuw hoort men van glazen sniegels vertellen, die eveneens gegoten en door ge smolten lood ondoorzichtig gemaakt werden. In de 13e eeuw werden te Neurenberg ook spiegels geblazen en spoedig hierna vonden de Venetianen het foeleeren en amalgamee- ren der glazen platen uit. Deze uitvinding werd hoe langer hoe meer verbeterd, en daar de Venetiaansche handel in die dagen zeeq bloeide, voerde de trotsche republiek weldra haar prachtige spiegels naar alle landen uit. En nog heden ten dage kan men te Venetië de schitterendste handspiegels koopen: glas. met zilver bedekt, van een stralend witten glans.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1937 | | pagina 10