DE RALLYE PAPER VAN VORDEN. Rechter zonder genade FEUILLETON door .GEORG FROESCHEL. 8) Ja-, dat hebben ze geroepen, eiken Zon- itiag, eiken feestdag drie jaren lang. En ik heb het zelfs niet eens meer gehoord, zoo was ik er aan gewend geraakt. Dat -was toen ik nog geen autobankwerker was en geen gevangene in voorarrest, maar toen ik Kai-1 Rittenwald was, de doelverdediger van de Ranid Football Club...." Karl Rittenwald. zooveel weet de rechter nog wel van de sport af, of hij kent den naam nu wel, en hij voelt zich bijna verpletterd als hij hoort, dat de gedetineerde in de cel, dat de inbreker van de Burg Strasse, de beroemde voetballer is. Eens jaren geleden, was hij op een warmen zomernamiddag door de menschenmengte, die door de Heerstrasse stroomde, meegesleept en voetje voor voetje het stadion binnenge dragen geworden. Hij herinnert het zich nog. scherp omlijnd staat het beeld hem voor oogenrondom. als de ring van Saturrfus het witte ovaal van het stadion, bedekt met menschen, zoo dat het schijnt of de massa van het hellende vlak van het amphitheater naar beneden zal glij den, het groene veld in het midden en een kleine groep bontgekleede spelers in razende vaart achter een bal aanstormend op, het door drie latten aangeduide doel. Reeds zijn zij er vlak bij, maar daar rent hen, buiten het bereik van zijn palen stormend, de doel verdediger tegemoet, verdwijnt voor een oogenblik in het gewoel en dan stijgt plotse ling in een hoog© boog de leeren bal uit het kluwen spelers en vliegt ver terug naar het midden van het veld. Toen heeft ook Alfred Questenberg de koorts van de sportverrukking gevoeld en toen heeft ook hij in de jubelende orkaan van de andere zijn „Karl! Karl!" ge schreeuwd. De cel, waarin de rechter zit, verdwijnt, hij ziet niet meer den man, wiens ledematen ver borgen zijn onder een grove gevangenisdeken, hij ziet een jongeling in 'n hel gekleurde sweater, die omringd wordt door een donde rend gejubel, hij ziet de helden en de overwin naars van toen, en zegt met 'n stem, waarin de bewondering die hij op dien zomeravond gevoeld heef te nog naklinkt: „Ik was er ook eens bij. toen U speelde Karl Rittenwald hoort hem niet. Hij is in zijn herinneringen verdiept, beelden, gestal ten, scènes uit zijn wedstrijden dringen om hem heen. In zijn ooren hoort hij het geroep van de menigte, het voetgestamp en het hijgen van de spelers, de doffe knal, als hun voet den leeren bal treft, het korte schrille fluitje van den scheidsrechter. Voor zichzelf, niet voor den ander, die zich verbeeldt hem te kunnen berechten, spreekt hij: „Ik was altijd een goed doelverdediger, maar gedurende drie minuten was ik de beste goal keeper ter wereld. Dat was in den wedstrijd om het kampioenschap tegen „Augsburg". De stand was toen 21 voor ons en het was vlak voor het eind, toen de scheidsrechter een strafschop tegen ons toekende, en Huback, de beste man van „Augsburg" zou hem nemen. Als ik het schot niet hield, dan was de stand gelijk, maar het kampioenschap zou dan aan Augsburg komen, omdat zij in de andere wed strijden meer doelpunten gemaakt hadden dan wijMaar dat begrijpt U niet. U begrijpt heelemaal niet wat het is, tusschen de palen te staan en op een schot te wachten en zeker te weten, dat het onmogelijk is een bal tegen te houden, die van elf meter als een kanons kogel aan komt suizen, om zich met het ver stand te zeggen, dat het niet lukken zal en zich toch ertoe te dwingen, dat het gelukken moet. Zeven meter vijf en twintig zijn de palen van elkaar verwijderd. U beseft niet wat een reusachtig gat dat is.Ik ga twee roeter van den linkerpaal af staan, met het gezicht gekeerd naar den rechterpaal. Alle spieren, alle zenuwen staan klaar om mij met één sprong over elk ,punt van die vijf meter te werpen. Reeds ben ik van den grond.af, daar schiet Huback. Maar niet in het groote gat- van vijf Meter voor mij maar in de twee meter opening achter mij. Hoe ik dat zoo vlug heb kunnen zien, hoe ik mij kon omkeeren weet ik niet, want ik keerde mij in de lucht om, ving den bal nog juist in den linker bovenhoek op en wierp hem terug. Toen volg den in de volgende seconden vier, vijf kanon schoten uit het gedrang voor het doel. Ik houd ze allemaalDan fluit de scheids rechter. De wedstrijd is afgeloopen. Wij zijn kampioen. Ik lig half bewusteloos, tusschen de palen. Ze tillen me op en dragen me op hun schouders van het stadion tot aan Charlotten- burg. De handen en voeten hebben ze mij ge kust. mijn sweater hebben ze aan flarden ge trokken. allen waren krankzinnig en ik was het krankzinnigst van allemaal. Ik heb ge huild, gelachen en weer gehuild en eerst toen ze me cognac in de keel gegoten hadden, kwam ik weer een weinig bij". Onbeholpen is het verhaal van Rittenwald, maar het kwam niet aan op de woorden, die hij sprak. Zijn gezicht, zijn oogen, zijn lichaam speelden mee en ieder oogenblik van deze paar minuten uit den wedstrijd herleefden in de nauwe cel. Een handbewegingdaar stond Huback, een kleine draai met het hoofd, de bal vloog, een trekken van de knieën, Ritten wald wierp zich vooruit en draait zich meteen om, een sluiten der oogen. hij heeft den bal en werpt hem terug Zoo beleeft de rechter een groote gebeurte nis, waarin meer kracht en rijkdom is, dan in alles, wat zijn schrijftafelleven hem tot dus ver schonk, en zoo put hij rijkdom uit het noodlot van een ander. De indruk is zoo sterk, dat hij geen afgunst voelt. Hij bewon dert den man. hij begrijpt den trots en de ver achting, 'die Rittenwald tegenover hem ge toond heeft en hij wil goedmoedig zijn en hem helpen. Ik ben dus niet voor niets gekomen en ik weet nu, wie U beat, Karl Rittenwald. Het is jammer voor U. U zit nu al eenige we ken in deze cel. beken dan toch die domheid uit de Burgstrasse. Ik geef u mijn woord dat de zaak voor u zoo gunstig mogelijk zal af- loopen. U komt dadelijk van hier weg, de be handeling zal maar een paar minuten duren en U krijgt een korte gevangenisstraf". Maar de stem van den rechter maakt uit den voetbalspeler weer den gedetineerde, die zich met lichaam en ziel overgeleverd voelt aan vijandelijke machten en die zich met de haat van den primitieven mensch verweert. Het visioen van vroegere triomfen, dat uit zijn gezicht gestraald heeft, lost zich op. zijn ge laatstrekken veranderen zich weer' in het masker van kwaadwilligen trots en woedend draait hij het hoofd om. „Een kortere gevan genisstraf? Ik heb maling aan Uw kortere ge vangenisstraf. Ik heb met de inbraak in de Burgstrasse niets te maken, ik zal mijn alibi bewijzen!" „Uw alibi?" „Ja. mijn alibi! Ik zal bewijzen, dat ik on middellijk vóór mijn arrestatie in de kroeg van Kasper in de Spandauer Strasse gezeten heb". „Maar Rittenwald, wat is dat nu weer voor nieuwen onzin". „Genoeg gekletst. Ik verzoek U mij morgen te verhooren. U zult zien dat mijn alibi zoo vast als een huis staat". En zonder verder van den rechter notitie te nemen, gooit Rittenwald zich op het bed. draait zich om met het gezicht naar den muur en trekt de deken over zich heen. „Goeden nacht!" Questenberg blijft nog een oogenblik in de deuropening staan, knoopt zijn overjas dicht, ziet met zijn armen over de borst gekruist, op den liggenden man neer en zegt op ijzigen toon: „Nu ik ben benieuwd, wat voor leugens je nu weer uitgebroed hebt", en slaat de deur met een smak dicht. Het licht in de cel gaat uit. Rittenwald büjft alleen. Over resoneerende ijzeren trappen gaat de rechter naar beneden en hij groet nauwe lijks den opzichter, die de poort voor hem opent. -- V. HET ALIBI. Natuurlijk is het alibi van Karl Rittenwald verzonnen en gelogen, in de tallooze uren van eenzaamheid op een geraffineerde wijze uit gedacht, door heimelijke seintjes met mede gevangenen en binnengesmokkelde berichten van de buitenwereld, voorzien van details, met veel fantasie en een korreltje waarheid tot een gesloten muurvast beeld gevormd, waarvan de vragen en nasporingen van den rechter van instructie afglijden als waterdruppels op een rondgepolijst blok marmer. Wat werkelijk waar was in Rittenwalds alibi was het feit. dat inderdaad op den be- wusten 17en Augustus, twee uren voor zijn arrestatie en kort vóór hij zich op weg begaf om de flat van gravin Rehkamp te openen en van daaruit door het plafond in het bureau van de Delta-maatschappij binnen te dringen, hij in het „café" van Kasper in de Spandauer- strasse een g'.as bier had gedronken. Hij had het juist geledigd toen de lange Lindow uit de achterkamer kwam. Llndow overzag de situatie met een oogopslag. Terwijl hij daarachter in de koele kamer een uurtje geslapen had, was de kroeg door vijf leden van de bende „Karlstein" bezet geworden. Zij ston den voor de smalle voordeur, de eenige uitgang van het kleine keldertje, en zagen hem zwij gend aan. In hun breede knuisten hielden zij zware wandelstokken met de handgrepen naar den grond gericht. Men was gekomen om met hem af te rekenen. W .eivulgd.) Minister president dr. H. Colijn en minister J. J. C. van Dijk brachten Donderdagmiddag een bezoek aan de Fokkerloods op Schiphol, waar H. H. Exc. Exc de nieuwe Fokker-gevechts- De fundeering van de op rails loopende zend masten voor den Phohi P.C.J. wereldzender te Huizen, welke thans in aanbouw zijn. De onder stellen rusten thans tijdelijk op betonblokken. Zoo dra de bovenconstructie gereed is, wordt het geheel opgevijzeld en op wielen Een fraaie tegenlichtopname van één der deelnemers aan de Rallye Paper van Vorden tijdens het nemen van een hindernis De eerste winter-golfwedstrij- den voor dames werden Don derdag op de Kennemer- Golf club te Zandvoort gehouden Het monument voor wijlen Raymond Poincaré, dat te Sampigny officieel onthuld is De minister van Binnenlandsche Zaken, Z. Exc. H. van Boeyen, heett na van zijn ziekte hersteld te zijn, Donderdag zijn werkzaamheden ten departemente hervat. De verwelkoming door de persfotografen De op rails loopende zendmasten voor den Phohi-P.C.J. wereldzender te Huizen zijn in aanbouw Deze uitzonderlijke constructie is thans zoover ge vorderd, dat beide masten bijna voltooid zijn De bekende beeldhouwer Toon Dupuis is te Den Haag overleden. De kunste naar bij het door hem vervaardigde monument van Mgr. J. Zwijsen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1937 | | pagina 13