Rechter zonder genade
Van de werf der Ned. Scheepsbouw Mij. te Amsterdam Is Zaterdag het m.s. «Trafalgar», gebouwd
voor de Noorsche reederij Wilhelmsen, tewatergelaten. Het nieuwe schip in zijn element
Jan Zeegers (rechts), winnaar van den door de Haagsche
athletiekvereeniging «Trekvogels» georganiseerden veldloop,
tijdens het nemen van een hindernis
In het Feyenoord-stadion te Rotterdam werd Zondag de voetbalwedstrijd Feyenoord Stormvogels
gespeeld, welke in een 3 2 overwinning voor de Rotterdammers eindigde. Een snapshot voor
het doel van Stormvogels
De Poolsche gezant, Z. Exc. W. Babinski, heeft Zaterdag
te Scheveningen het Poolsch Zeemanshuis officieel geopend.
Tijdens de openingsrede van den gezant
De president van Turkije, Kemal Ataturk, heeft persoonlijk de herfstmanoeuvres
van het Turksche leger in de omgeving van Smyrna bijgewoond. De presi
dent bestudeert de stafkaart
Met de IJmuider
treiler Y. 115 arri
veerde Zondag
avond te IJmuiden
de bemanning van
hat op de Noord
zee vergane Noor
sche m.s. Aarsi en.
Deaankomstvande
geredde bemaning
Luit.-kolonel L. J. de Decker, comman
dant van het de-de regiment veld
artillerie te Breda, is benoemd tot com
mandant der dero'e artillerie brigade
aldaar
In den Haagschen dierentuin is Zaterdagmiddag een demonstratie gegeven met thermiet-
bommen. De uitwerking van een «brandbom»
FEUILLETON
door
GEORG FROESCHEL.
16)
„Bruno SeiffartDat bracht Irma op
dreef en zij vertelde nu. hoe ze den gast naar
benedei» begeleid had en voor hem de voor
deur opengemaakt had; toen zij weer naar
boven ging, ging het trappenlicht uit
„Zoo?"
De rechter legde het potlood neer, leunde
achterover in zijn stoel, keek Irma aan. „Zoo.
vergist U zich daarin niet, Mevrouw? Denkt U
eens goed na."
Opeens was alles anders. Zooals de electri-
cien achter het tooneel door den druk op één
hefboom schemering in schitterend licht,
zacht half duister in feilen schijn veranderen
kan, zoo vernietigde Questenberg met een ver
andering van den toon van zijn stem. met een
verstrakking van zijn gezicht, met een con
centratie van zijn blik al het mondain onbe-
vangen-zijn, al het behaaglijke, dat tot dus
ver in dit gesprek tusschen hem en Irma be
staan had. Plotseling hield de conversatie op en
begon het verhoor. Hij was niet meer de vrien
delijke jongeman, die met een dame babbelt.
Zooals een spelende en zachte hand zich eens
klaps tot een vuist balt, zoo werd hij een amb
tenaar en een dienaar van het gerecht, hij
werd de rechter van instructie.
Irma was tegen den schok niet bestand een
koude schrik benam haar den adem. strak
zat ze met een bleek gezicht en met een als
razend kloppend hart. Wat wilde de rechter
van haar. waarom was hij opeens zoo streng
en boas? Ze had toch de waarheid gezegd:
waarom geloofde hij haar niet? Zacht her
haalde zij„De verlichting ging uit. het werd
donker.
„U vergist zich, Mevrouw, U vergist zich ab
soluut."
Maar Questenberg dwong haar niet verder,
hij vervolgde dien weg niet, hij hield niet vast
aan zijn vraag.
Hij sloot de oogen, zweeg, liet zijn opwinding
kalmeeren en maakte zich gereed om dat te
zeggen, wat nog te zeggen was.
Het was de beslissing, de finale, het gecon
centreerde van alles, wat hij in de laatste we
ken gedacht had.
Hij stond op, en begon om het vrijstaande
bureau, waaraan Irma Stiewekind, klein, teer,
bang zat, te loopen. Onbewust vond hij daarin
een symbool: hij, de man aan den omtrek van
den cirkel belichaamde de strenge gerechtig
heid, zij, de getuige, waaromheen hij zijn
cirkel trok. was voor hem de genade. In het
systeem van de gerechtigheid moest zij het
middelpunt zijn, want de gerechtigheid had
haar noodig om menschelijk te blijven, maar
in de affaire Rittenwald mochten de machten
van het medelijden nog niet meespreken. Het
ging er niet om, of de autobankwerker of voet
balspeler een mindere of een strengere straf
kreeg, maar of een overmoedig egoïsme over
het idee „Wet" en daardoor over het geeste
lijke wezen van de menschelijke gemeenschap
triomfeeren mocht.
Het was te begrijpen, dat Irma Stiewekind,
door een toeval als getuige in deze groote
kamp betrokken, met haar vrouwelijke goed
heid den boosdoener trachtte te helpen. Maar
in dit geval zou medelijden een groote mis
daad zijn en hij bezwoer haar, dat hij tegen
over haar als getuige, onbarmhartig zou zijn.
niet zooals tegenover elke andere getuige ter-
wille van zijn plicht, maar ter wille van het
eeuwige idee der gerechtigheid.
Irma begreep niets van hetgeen de rechter
zei. Zij hoorde slechts een stem, die van alle
kanten op haar neer daverde, zij voelde hoe
blik en gelaat van dezen man haar in het
nauw dreven, zij werd duizelig en haar zwakke
wil ging onder in den bruisenden stroom van
zijn macht.
Opeens stond Questenberg dicht achter
haar stil en vroeg: „Ging het licht uit, toen U
de trap weer opging?"
Voordat zij dat met haar laatste restje wil
kon bevestigen, ging hij voort: „Het licht kan
niet uit zijn gegaan. Wij weten, dat het drie
minuten lang aanblijft nadat de schakelknop
ingedrukt wordt; wij weten echter ook, dat er
slechts twee minuten voor noodig zijn, om een
gast naar beneden te begeleiden, afscheid van
hem te nemen en weer terug te keeren. Er
blijft dus nog een minuut licht over. wat
deed U, wat zag U gedurende die minuut?"
In de wirwar van hoogdravende woorden
was dit de eerste vraag, die Irma begreep. De
rechter verlangde rekenschap van haar over
een armzalig stukje tijd, een paar dozijn se
conden maar. maar deze seconden verborgen
het geheim van haar bekrompen kinderlijk
leven, waren belast met schaamte en toorn.
Noont, nooit zou zij ze vergeten, maar ook
nooit zou zij bekennen, wat er in die zestig
seconden gebeurd was.
Ze had met haar man gedineerd, en toen
was als een late gast Bruno Seiffart gekomen.
Van het station komende had hij licht in hun
vensters gezien en had zich naar hun flat
gehaast om hen van zijn groote reis te vertel
len. Slecht geschoren, maar met een diepge-
bruind gezicht en jonge, lichtende oogen
dronk hij haar tusschen een paar aneedoten
uit Texas of uit Spanje steeds maar toe. Tegen
middernacht begeleidde zij hem naar beneden,
hij hield den hoed in zijn hand, zag haar van
terzijde aan en zweeg. Bij de voordeur geko
men leunde hij voor een seconde in den hoek
en wachtte, tot zij den sleutel in het slot ge
stoken had. Toen stapte hij plotseling zoo
dicht tegen haar aan, dat zij de lucht van de
spoorwegcoupé, die nog aan zijn jas hing op
merkte en vroeg „Zou je me geen afscheids
zoen geven, Irmchen?"
Reeds voelde zij zijn armen om haar schou
ders; hij bukte zich niet. maar tilde haar hoog
op en boog met zijn hand haar hoofd naar
voren, zoodat haar mond op de zijne kwam.
Zoo zweefde ze boven hem Eerst gevoelloos
met spieren gespannen ter afweer, dan zich
onderwerpend aan zijn kracht en op hem
neerzinkend voelde zij op wangen, kin en hals,
de kleine harde stoppels van zijn baard,
hoorde zijn adem, terwijl zijn handen brutaler
werden. Haar knieën knikten, toen hij haar
weer op den grond zette en zich vlug bukte
om zijn hoed op te rapen, die gevallen was.
Nog eenmaal zag zij de donkere pupillen van
zijn groote vooruitstekende oogen, toen knipte
het slot. een koude tocht trof haar, hij was
buiten,
Dat was de eene minuut, die in de crimina-
listische berekening van Questenberg ontbrak.
Door de vragen van den rechter werd de her
innering voor haar zoo levend, dat haar blik
vertroebelde, dat zij zich weer door de sterke
armen opgeheven voelde, dat alles weer wer
kelijkheid werd. Maar erover spreken, vertel
len, dat het gebeurd was? Geen foltering zou
haar dat doen bekennen. En een leugentje,
een klein verzinseltje, zooiets als: „Wij spra
ken nog wat over gemeenschappelijke kennis
sen, Seiffart vertelde me iets uit Madrid"?
Questenberg's blik was daarvoor te vast op
haar smalle voorhoofd gericht, dan dat zich
daarachter een reddend woord uit den maal
stroom van gedachten kon vrijmaken. Zij
moest zeggen, wat de wil van den rechter haar
afdwong.
„Dus het is waar, het licht ging niet uit?"
„Neen
„Het bleef licht in het portaal".
„Ja
„U ging de trap op, een man kwam U tege
moet en liep U vlug voorbij. Hoe zag hij er
uit?"
Het waren geen vragen, het waren bevelen,
die de rechter aan haar richtte. Irma, over
gevoelig voor eiken vreemden wil en zelfs on
derworpen aan den wil van een kind of een
hondje, gehoorzaamde De strenge man, die
voor haar stond eischte van haar, dat ze zich
zou herinneren zij herinnerde zich nu din
gen. die ze nooit beleefd had. Neen, een frac
tie, een schaduw van een werkelijke belevenis
was nog in haaT. Toen zij de trap opging in
het donker had zij schreden gehoord, die haar
tegemoet kwamen en zij werd even later ter-
1 zijde gestooten, hard geduwd, door iemand,1
die voorbij ijlde. Nu het haar bevolen werd,
gloeide uit de herinnering aan dien slag dien
zij ondervonden had, de gestalte en bouw van
den man, dien zij nooit gezien had.
„Hoe zag de man, die U ontmoette, er uit?"
herhaalde Questenberg.
groot ....beenig mager...."
„Goeden wat was de kleur van zijn
haar, zwart of blond".
Questenberg sprak met zacht ingehouden
stem, die een brug voor zijn wil was. die elke
intonatie vermeed en toch slechts één ant
woord toeliet. „Zwart of blond".
Irma sloot de oogen en de gestalte, die zij
nog nooit gezien had, kwam uit het niets tot
haar. Groot, beenig mager, met blonde haren
en lichte wenkbrauwen stond de man, die de
rechter haar beval te zien, voor haar. Als in
een droom antwoordde zij: „Hij was blond".
Questenberg ademde verlicht, de vreeselijke
spanning verdween, hij veroorloofde zich een
oogenblik van afmatting. Toen concentereerde
hij zich weer, verzamelde zijn innerlijke kracht
en belde. Onmiddellijk daarop opende de deur
zich en voor de cipier, die op de drempel bleef
staan, stapte Karl Rittenwald in de kamer.
De regie was perfect.
Onverschillig en rechtop stond de gevange
ne en keek van den rechter naar de getuige,
die bleek en inelkaar gezonken op haar stoel
zat. Rittenwald fronste de wenkbrauwen,
schoof zijn onderlijf vooruit, schommelde even
met zijn knieën en vroeg met luide stem in de
stilte: „Nu, wat is er?"
Questenberg hoorde hem niet. Rittenwald
was nu geen tegenstander, slechts het onder
werp van een experiment. De getuige strak
aankijken, in onzichtbaar contact met haar,
vroeg hij„Mevrouw Stiewekind, kent U dezen
man?"
Irma draaide haar hoofd half naar rechts,
haar glanslooze, slaperige oogen waren op Rit
tenwald gericht, echter zonder hem te zien.
Haar lippen zeiden; „Ja
(Wordt vervolgd.;