Rechter zonder genade
De Vondel-tentoonstelling in het museum Fodor te Amsterdam is heden in
tegenwoordigheid van minister-president dr. H. Colijn geopend. Een buste
van den dichter mag op deze expositie niet ontbreken
Eén minuut stilte bij de Nederlandsche Spoorwegen op den dag der begrafenis van den Prof. Huib Luns opende heden te Amsterdam <een blok-
directeur ir. E. C. W. van Dijk. Midden op hun route stopten de treinen als laatste schrift-tentoonstelling door kinderen. De kleuters bij het
hulde aan den overledene inrichten der expositie
Een ernstige botsing vond Vrijdag in de gemeente Stompwijk plaats tusschen een dieseltrein en een
veewagen, waarbij de veewagen geheel vermorzeld werd, terwijl de dieseltrein ernstige schade
opliep
Door Werkspoor worden voor Zuid Afrikaansche rekening
10 electrische locomotieven gebouwd, waarvan de eerste
thans gereed is
De begrafenis van ir. E. C. W. van Dijk, lid der directie van de Nederlandsche Spoorwegen, op Westerveld. Een foto tijdens
de rede van den directeur dr. H. van Manen. - Rondom de baar de hoofdchefs der Spoorwegen
De nieuwe red
dingsboot der N.
Z. Hollandsche
Reddings Mij., de
«Abraham Fock»,
is dezer dagen aan
de plaatselijke
commissie te Hol-
lum op Ameland
overgedragen
De St. Maartensoptocht met het St.
Maartensvuur is voor het eerst sinds
het midden der 16de eeuw weer te
Maastricht gehouden. Nabij de Maas
werd het vuur ontstoken
FEUILLETON
door
GEORG FROESCHEL.
33)
„U bent toch geen klein meisje meerdie
Mijnheer voelde zich natuurlijk beleedigd,
want gewoonlijk blijft hij wel een uur bij mij.
Hij geeft mij raad in mijn financieele zaken.
Hij is een aardige man en een goed mensch,
ik zou hem graag aan U voorgesteld hebben.
Misschien had hij U ook wel een goeden raad
kunnen geven".
„Ik kan dien man niet uitstaan." Irma zei
het hard, met koude wilskracht alsof ze daar
mede hem geheel van zich afstiet.
„Ja. en waarom dan niet?" vroeg de gravin
onthutst en hulpeloos. „Hij is mij bijzonder
antipathiek".
XXI,
ONVERBIDDELIJK EN ZONDER ERBARMEN.
„Op m'n woord, de toestand is pijnlijk, ze-
nuwsloopend. onwaardig."
"Op mijn leeftijd moet men een uiterlijke
waardighpi'- in acht nemen, men spreekt te
veel over .mi ik verlies prestige, overal, op
kantoor )ij mijn zakenvrienden, en bij
eer persoon, die mij zeer na is."
T --nat heeft met de zaak feitelijk niets te
ïTittnen, komt juridisch zelfs geheel niet In aan
merking, dat weet ik zelf heel goed, maar het
maakt het geval moeilijker, bedrukt mij. en
er moet rekening mee gehouden worden De
dame, U begrijpt mij. de dame ter wille van
"welke ik de geheele zaak aan het rollen ge
bracht heb, is niet van mij afhankelijk, zij is
niet een vrouw, die men troosten, overreden
of zelfs eommandeeren kan. De dame is daar
het nu zoo ver gekomen is. verontrust, bang
om in een scheeve sociale positie te geraken,
maakt zich zelf allerlei verwijten, die ik niet
goed kan praten, voelt zich schuldig, heeft be
rouw en medelijden en wat al niet. Dat zijn
allemaal maar sentimentaliteiten, vrouwelijke
overdrijvingen, zeker, maar ik moet mij er
naar richten en moet daarom een beslissing
zien te forceeren."
Keelgeschraap.
„Men is op mijn leeftijd niet erg vrijgevig
met hartsgeheimen en ik vertel U dit maar
om U volkomen op de hoogte te brengen; deze
dame spreekt van niet verder te willen gaan
en gaat morgen op reis naar het buitenland."
„Zoo?"
„Dus U begrijpt mijn ongerustheid, mijn
groote zorgen. Het is mogelijk dat men mij be
lachelijk vindt. Maar het kan me niets schelen.
Ik moet het mij laten aanleunen, maar gelooft
U mij, ik lijd, ik heb al mijn kracht noodig
om tenminste uiterlijk mijn zelfbeheersching
te bewaren. U bent mijn laatste hoop, ik heb
de zaak uit de handen van mijn vroegeren
advocaat genomen, en ben bij U gekomen om
dat U de eerste autoriteit op dit moeilijke ge
bied bent. Geeft U mij Uw advies, brengt U de
zaak tot haar einde zooals U wilt, met alle
middelen, onverbiddelijk en zonder erbarmen
Anders ga ik ten gronde."
Over het zwarte schrijftafelblad kroop een
vlieg, een kleine, vroege voorjaarsvlieg. De
advocaat, Dr. Gregor Kislinski volgde de vlieg
met zijn oogen, tot zij aan den rand van de
tafel gekomen was, toen vroeg hij. zonder den
nieuwen klant aan te zien:
„En waarom wilt U niet ten gronde gaan.
mijnheer Stiewekind?"
„MijnheerI"
„Ik bedoel, waarom richt U liever Uw vrouw
ten gronde, dan zelf, hoe zei U het ook weer
verlies en teleurstelling te moeten lijden?"
„Maar mijn heer Kislinski. we zijn hier toch
niet in de Zondagsschool. Ik heb U de situatie
geschilderd, U openlijk alles verteld, dat viel
mij niet gemakkelijk. Nu wil ik Uw zakelijk
advies hooren. niet Uw moreeie beschouwin
gen."
Stiewekind knoopte zijn jas dicht, ging wat
meer rechtop in zijn stoel zitten en zijn ge
zicht, dat daarnet gedurende zijn noodbeklag
en zijn bekentenis ontspannen was, verstrak
te en hij zette een energiek gezicht, net alsof
hij een nieuwen hoed in een winkel paste.
Dr. Kislinski veegde met zijn hand bliksem
snel over de schrijftafel en ving de kleine,
zwarte vlieg, die in den lichtkring van de lamp
gekropen was. De holle vuist hield hij aan zijn
oor en het amuseerde zich met naar het ge
zoem van de gevangen vlieg te luisteren,
daarop opende hij zijn hand weer, stond op en
slenterde tusschen de boekenkast en den divan
heen en weer.
„Met alle middelen, onverbiddelijk en zon
der erbarmen dat zei U toch mijnheer Stie
wekind dat beteekent laaghartig, valsch
en gemeen."
„Ik bedoelde natuurlijk met alle wettelijke
middelen".
„Natuurlijk, niet met arsenicum, met cyaan
kali, maar met wettelijke middelen, ik begrijp
U volkomen. U weet dat tusschen het struik
gewas van onze wetten verschillende gifplan
ten groeien, dat er paragrafen zijn, waarmee
men dan ander zijn keel kan dichtsnoeren
wettelijk, in alle eer en deugd. En ik moet U
nu helpen om zulk een pracht-paragraaf te
vinden. Mijn collega, Uw vroegere raadsman
deugt voor U niet meer. Hij heeft tot dusver
Uw zaak uitstekend, met intelligentie en groote
energie behartigd, maar hij was te weekhartig
te hoog, had handschoenen aan, wilde het
doelmatige giftige kruid niet vinden. En nu
klopt U bij mij aan en nu moet ik een on
schuldige goedmoedige brave vrouw den keel
toeknijpen."
Dr. Kilinski stond in den hoek van de kamer
mager met een gele, strakke huid over ultste
kende jukbeenderen en onrustige, droeve
zwarte oogen. „Mijnheer, hoe durft U net wa
gen om zooiets laags van mij te verlangen!"
Zulk een ongewone wending heeft het on
derhoud tusschen Stiewekind en den advo
caat genomen. Stiewekind heeft natuurlijk al
lang gemerkt, dat Kislinski ziek, gek of niet
heelemaal nuchter is en hij behoorde, zonder
groet te zijn weggegaan of moeten protestee
ren tegen zulk een ongehoorde beleediging.
Maar de anders zoo zelfbewuste, op zijn waar
digheid zoo gestelde koopman is te geschokt
door zijn bekentenis: om zich door een pose
te kunnen dekken; Kislinski's koorts is aan
stekelijk. bekentenissen wellen in hem op,
hij moet antwoorden.
„Ja, het is gemeen, ik weet het, maar het
heele leven is gemeen en de wetten houden
evenals slingerplanten de vermolmde verrotte
stam bij elkaar; menschen hebben die wetten
gemaakt om zich tegen elkaar te beschermen;
wat bestaat moet blijven bestaan; wie de
macht heeft wil ze behouden. Maar mijn huwe
lijk bestaat niet meer. Mijn vrouw is .goed en
braaf en al was zij tienmaal mooier en braver,
ik houd niet meer van haar. Alles wat ons
vroeger verbonden heeft is dood en verdord,
alleen de wet doet net alsof ik nog met haar
getrouwd ben. Van recht en gerechtigheid kan
tusschen mij en Irma geen sprake zijn. Wij
moeten onrechtvaardig tegenover elkaar zijn,
wij moeten gemeen zijn omdat er wetten be
staan. Helpt U mij om wetten door wetten te
bestrijden,"
Terwijl de koopman Stiewekind zulke op
roerige gedachten uit, is hij op Dr. Kislinski
toegestapt en heeft hem de hand op den
schouder gelegd. Door de stof van diens pak
heen, voelt hij duidelijk het magere sleutel
been en schouderblad van den ander. Deze
lichamelijke aanraking ontnuchters den ad
vocaat, hij grijpt naar de hand, die op zijn
schouder ligt drukt haar naar beneden maar
houdt haar een oogenblik vast. Daarna stapt
hij naar een stoel
„Goed gedacht mijnheer Stiewekind goed
uitgedrukt. De wet door de wet bestrijden dat
is misschien de grondslag van mijn beroep Ik
was ook onbeleefd tegenover maar vergeeft
U mij, ik ben een verdorven mensch Ik snuif
vaak een wit poeder en dan schijnt het alsof
ik op niets meer acht sla, dan denk ik hardop.
Nu is het voorbij, ik ben weer de advocaat, U
de cliënt. Laten we verder gaan."
Nu zijn het weer twee normale menschen,
de roes der bekentenissen is voorbij, zij zijn
teruggekeerd tot hun weloverdachte interes
sen. Dr. Kislinski somt het geval in een paar
zinnen op. „De gewone middelen hebben ge
faald, Uw echtgenoote heeft zich door niet®
laten in timideeren om de eisch tot echtschei
ding in te willigen, zij is vastbesloten om U
tot geen enkelen prijs op te geven. Noch ver
zoeken noch dwangmaatregelen konden haar
er toe bewegen, het schijnt zelfs, dat de rol
van martelares haar bevalt. Dan blijft ons
niets anders over dan de rollen om te keeren."
„Hoe bedoelt U dat?"
„Tot dusver was uw vrouw het slachtoffer
en U de zondaar. Nu gaan we van plaats ver
wisselen, van nu af aan bent U de martelaar
en zij de schuldige."
Stiewekind, die met gespannen aandacht
geluisterd had, maakte een teleurstellend ge
baar, „Dat kan niet, zij heeft geen schuld."
De advocaat glimlachte. „U heeft gelijk,
mijnheer Stiewekind, maar met rechtvaardig
heid bereiken we niets. Als ik over schuld
spreek, dan bedoel ik niet het moreeie begrip,
maar dat wat wij juristen eronder verstaan.
En dat heeft met moraal maar heel weinig
uit te staan. Wij oordeelen niet over denken
en willen, bij ons komt het alleen op het zicht
bare doen en handelen. Men behoeft niet
schuldig te zijn, om toch schuld te krijgen,
een woord, een verkeerd gebruikte uitdruk
king, een oogenblik van ongeduld, een on
voorzichtigheid begaan, iets lichtzinnigs en wij
hebben het punt vanwaar wij de wereld naar
onzen wil kunnen dwingen. Wij kunnen allej
bereiken, als wij iets bewijzen kunnen. In een
proces heeft het kleinste bewijs meer waard®
dan het schoonste recht. Zouden wij mevrouw
Stiewekind werkelijk niets kunnen bewijzen?"
Zonder na te behoeven denken antwoordd®
Stiewekind: „Neen, zij is een kind."
(Wordt vervolgdJ