ZONDERLINGE LEVENS
Blijft Fit!
BREEMEN
E*
Litteraire
Kantteekeningen.
ZATERDAG 27 NOVEMBER 1937
HAAStE Af S D A G B E A D
TJ
JOHANN AUGUST SUTER.
en sprookje lijkt het, dit avontuurlijke
leven van Johann August Suter, zóó
onwaarschijnlijk, zóó schier onmen-
schelijk-romanisch is 't in zijn tra
gische wisseling van fantastischen voorspoed
en jammerlijke armoede; maar een boosaar
dig sprookje dan, vol booze geesten, vol
schrikkelijke lotsbestiering. En toch is het
waarlijk zoo gebeurd, nog niet eens een eeuw
geleden, in het land van onbegrensde moge
lijkheden, waar krantenjongens dollarkonin
gen worden en dollarkoningen straatslijpers:
in Amerika.
Nu dan, ik zal het u vertellen, dit wonder
verhaal van het bewogen leven van Suter,"
den gelukzoeker.
Op een Meiavond van het jaar 1834 naderde
langs den eenzamen landweg, die van Solure
naar Riuienburg voert, een zonderlinge
vreemdeling laatstgenoemd dorp. Men kon het
hem aanzien, dat hij een langen en ver-
moeienden tocht achter den rug had en niet
voor zijn genoegen een zoo verre reis had
ondernomen; zijn gegroefd gezicht stond zor
gelijk en zijn stem klonk norsch toen hij aan
een der dorpelingen naar de ambtswoning van
den burgemeester vroeg, die hem met eenig
wantrouwen gewezen werd. De komst van den
vreemdeling op een zoo laat uur was in het
stille Rünenburg een ongewoon verschijnsel;
de dorpenaren groepten samen en maakten
achterdochtig en nieuwsgierig, de zonderling
ste onderstellingen omtrent het bezoek van
den onbekende aan den burgervader; tot één
hunner wist te vertellen, dat de zwerver ge
komen was om den maire een paspoort te
vragen voor een verre zeereis.
De reiziger was den volgenden morgen al
lang en breed vertrokken met onbekende be
stemming toen, vanuit Bern, een bevel werd
ontvangen tot arrestatie van een voortvluch-
tigen inwoner van Kandem, Johann August
Suter genaamd en 31 jaar oud, die in zijn
woonplaats bankroet was gegaan, misschien
nog meer op zijn kerfstok had en vrouw en
kinderen onverzorgd achterlatend, zich uit
de voeten had gemaakt.
Inmiddels zwierf de boosdoener van dorp
tot dorp, van stad tot stad, met moeite een
onderdak en het hoognoodige voedsel vin
dend. Waarschijnlijk was Suter alweer goed
en wel vergeten toen hij in de Fransche hoofd
stad aankwam en bij een cliënt van zijn vader
die een papierfabriek in Kandern dreef, een
vervalschte wisselbrief aanbood waarmee hij
zich voldoende contanten verschafte om zich
voor goed in veiligheid te stellen aan de over
zijde van den Atlantischen Oceaan.
1834 was het, toen een schip den haven
van Havre uitvoer met New York als bestem
ming; „l'Espérance". „De Hoop" heette het
vaartuig, een naam die wonderwel paste bij
de verwachtingen waarmede één der opvaren
den, Johann Suter, afscheid nam van Europa
en het vreemde land tegemoet ging, waar zoo
vele gelukzoekers vóór hem een nieuw leven
begonnen waren en fortuin gemaakt had
den.
De hoop Suter was nuchter genoeg om
te beseffen, dat het geluk hem ginds niet
in den schoot geworpen zou worden; maar hij
bezat een onbeperkt vertrouwen in zijn
kracht en daarenboven het onuitputtelijke
geduld van een mensch, die zijn uur weet af
te wachten, niets te vroeg onderneemt en
nooit handelt voordat het doel zich scherp
omlijnd heeft a'fgeteekend.
De verovering van de nieuwe wereld viel
hem zwaarder dan hij het zich gedroomd
had: in New York beoefende hij alle moge
lijke ambachten: hij was pakknecht, werkte
in een zaagmolen, trad als piqueur op in een
circus, practiseerde als tandarts, werddrogist,
och, hij doorworstelde het gewone leven van
den landverhuizer met de verbetenheid en de
energie van een man die zich egstuwd voelt
door een levensroeping
Eindelijk had hij een herberg gekocht,
waarin het hem voor den wind ging; vanach
ter de toonbank luisterde hij met gespannen
aandacht naar de zonderlinge verhalen, die
de bezoekers elkander luidruchtig vertelden
over verre oorden, waar fantastische rijkdom
men verborgen moesten liggen, schatten aan
bodemvruchtbaarheid, maar ook aan toover-
achtigste stof der aarde: goud. En telkens
weer werd één streek met een heilig ontzag
en een vurig begeeren genoemd, één oord dat
een Ultima Thule gelijk moest zijn: Calofor-
niël
Het lokkende geluksland.
Californië ver, onbereikbaar ver ligt het
■weg' aan de kust der overzijde, in dat Wes
ten, dat al zoovelen heeft gelokt met zijn
verleidelijke beloften. Weken, maandenlang
zou men moeten trekken door nherbergzame
streken, door een ontoegankelijk bergland,
door woeste bosschen en vlakten waar de bi-
sonkudden in dichte drommen voortjagen. En,
afgezien van de onvermijdelijke ontberingen,
zou het lang niet zeker zijn, dat men daar
ginds aankwam; want de Roodhuiden sparen
den blanken indringer onder geen omstan
digheid
Suter droomt! Californië een beeld rijst
voor hem op; een hoeve, een akker, een vee
stapeleen leven! Onbereikbaar, dat
Californië? Een illusie? Zwerven, arbeiden
wagen en leven... waarom zou hij, die
weinig of niets te verliezen had, zijn avon
turen dorst nog langer lesschen met de ro
mantische verhalen van al die desperado's
en gelukzoekers? Waarom zou hij nog langer
achter zijn toonbank hokken in de schemerige
kroeg, als elders een wereld te veroveren viel?
Suter had zijn besluit genomen; hij deed
zijn herberg van de hand en trok, al was het
dan nog niet naar Calofornië, Westwaartsch.
Op de vruchtbare delta tusschen Missouri
en Missisippiq kocht hij een stuk grond en
bouwde er een farm met de onversaagdheid
van een man die geen uur meer in zijn leven
te verliezen heeft, wil het verlangen, dat hij
als een schat in zijn hart bewaart, niet een
vrome wensch blijven
Als er vreemdelingen komen en dat ge
beurt herhaaldelijk: avonturiers, gevluchte
slaven, handelaren, bedriegers, zwervers, een
bont volkje dat van heinde en ver komt en veel
beleefd heeft noodigt hij hen in zijn woning
om hen te hooren vertellen van hun weder
waardigheden. Suter heeft een stalen memo
rie, daarenboven het talent om te zwijgen en
anderen te laten spreken. Niets ontgaat hem
iedere naam. elke bijzonderheid grift hij in zijn
geheugen. Merkwaardig is het; wie het ook is,
die daai- naast hem zit bij het knappende
houtvuur, telkens weer valt dat ééne woord
dat als een tooverformule klinkt: Californië.
Dan luistert Suter niet meer: hij gluurt dooi
de spleten van zijn samengeknepen oogen in
een andere wereld, terwijl zijn gedachten
koortsachtig werken aan een plan hét plan.
Het is vermetel, fantastisch, dwaas misschien
maar hij kan het niet meer loslaten. Ge
duld, geduld: als het gereed is, het plan.
In Juni 1838 is het zoover: hij heeft de
vruchten van zijn zwoegen: zijn farm met toe-
behooren, verkocht en een gansche expeditie
uitgerust: 3 vrouwen, 5 zendelingen en enkele
officieren hebben zich bij hem aangesloten,
't Wordt een wanhopige onderneming. Als hij,
weken later, te Fort Vancouver aankomt, zijn
het alleen nog de zendelingen die hem verge
zellen: de officieren hebben de expeditie al
eerder verlaten, de vrouwen zijn van onbering
gestorven. En nu, nu willen de missionarissen
óók niet verder. Voor't wil Suter, voort móét
hij als het niet anders kan alleen.
In November 1838 gaat hij aan boord van de
zeilboot Columbia, die hem naar de Sandwich
eilanden zal brengen; het is een veel te rank
vaartuig voor een zoo gevaarvollen tocht en
nauwelijks doorstaat het de vreeselijke stor
men, waarmee het twee dagen en twee nach
ten te kampen heeft. Maar ondanks de averij
bereiken bemanning en opvarende heelhuids
de kust. Het was een strijd met den dood, met
den Vliegenden Hollander in eigen persoon
maar het is niets, het is belachelijk, vergele
ken bij dat ééne: het doel!
Als Suter, weken later, het vasteland be
reikt en aan het strand de kleurlingen, de
Kanaka's, die hij heeft meegevoerd, inspec
teert, staat hij aan den zoom van het be
loofde land: Californië, in het visschersdorp
San Francisco.
Punt voor punt is het zorgvuldig uitgewerkte
plan tot dusver uitgevoerd; de voorbereidin
gen zijn gereed: de opbouw kan beginnen. Van
den Gouverneur krijgt Suter zonder veel
moeite toestemming tot vestiging van een kolo
nie, die Nieuw-Helvetia zal heeten. 150 Kana
ka's, 3 Europeanen, wagens rijkelijk beladen
met levensmiddelen, gereedschappen en land-
bouwzaden, ja zelfs een gansche veestapel van
koeien, paarden, schapen trekken in 1839 het
land binnen, dat bijkans door geen blanken
menschenvoet werd betreden. De karavaan
brandt zich een weg door de bosschen, mijlen
en mijlen ver; dan wordt de bodem ontgon
nen: men trekt de voren,, men zaait het koren
uitNieuw-Helvetia is geboren.
Wie, afgaande op de ongeloofwaardi
ge geruchten, enkele jaren later Siuter's
kolonie betrad om met eigen oogen te
aanschouwen, wat er toch wel waar was
van al die verhalen die van mond tot
mond gingen, moest wel gel'ooven dat Ceres
zelve met een tooverstaf over dit land had. ge
streken: kilometers ver golfden er de gouden
aren overal waren stallen ten magazijnen ver
rezen, uitgebreide kudden graasden alom,
vruchtboomen gaven het sappigste fruit! Uit
alle windstreken kwam men toegestroomd om
mee te deelen in de wondergaven van dien
horen van overvloed, Kanalen wei-den gegra
ven, moerassen drooggelegd met behuip van
nieuw aangevoerde Kanaka's, tallooze farms
teekenden zich tusschen de akkers en wijn
gaarden af, een heel dorp was verrezen, pak
huizen borgen kostbare voorraden, zelfgebouw
de booten voerden de koopwaar langs de
breede rivieren, ver, ver het land in. ja, zelfs
tot aan de eilanden; 4000 ossen, 1200 koeien,
1500 paarden en muilezels, 12000 schapen telde
de veestapel. En over al dien rijkdom heerseh-
te Suter, de voortvluchtige bankroetier en wis-
selvervalischer, de oplichter en gelukzoeker;
zijn financiëele relaties strekten zich al lang
uit tot de groote Europeesche banken, waar
zijn rekening duizenden dollars vermogen aan
wees en credieten onbeperkt tot zijn beschik
king stonden. Deze ongekroonde koning van
Nieuw-Helvetia, die zélfs een klein leger com
mandeerde om zijn bezittingen tegen de Mexi-
caansche avonturiers te verdedigen kreeg van
den Californischen Gouverneur Alvarades niet
alleen den kapiteinsrang, maar werd zélfs
rijkelijk met grondbezit beloond voor zijn .be
langrijke bijdrage in de handhaving van orde
en tucht in dit alom bedreigde gebied.
Goudgoud
Op een avond in 1848, terwijl Suter in zijn
eenzame farm in gedachte bij zijn vrouw en
kinderen was, die hij onlangs geld had over
gemaakt om den overtocht te betalen, vloog
Jozef Weyand. De drie dwazen.
R'dam Brnsse.
Jan Feith. La Belle en haar aan
bidders. Den Haag. Z. Holl. Uitg.
Mij.
Het is inderdaad een dwaze combinatie die
ik den lezer hier ga pogen voor te stellen. Ter
verontschuldiging diene, dat ik nog veel dwa
zere uit den stapel lectuur, dien ons de No-
vembermaand bezorgt, zou kunnen formeeren.
Terwijl deze althans dit vóór heeft dat ze ge
legenheid biedt, twee wezenlijk verschillende
schrijfmanieren tegenover elkaar te stellen,
waardoor de beoordeeling van beide in groote
mate vergemakkelijkt wordt. De schijnbare
dwaasheid, een lichtelijk zwaarmoedigen Hol-
landschen roman met een stuk luchtige mon
daine journalistiek te combineeren, wordt aan
vaardbaar zoo men bedenkt dat schrijfkunst
per slot in beide aanwezig moet zijn, zoo wij
er ons belangstellend mee bezig houden. De
tegenstelling doet, vlugger dan lange redenee
ring, inzien, dat er in Feith's mondaine jour
nalistiek meer schrijfkunst steekt dan in
Weyand's langademigen roman.Het is wel heel'
zielig dat Thomas Wolf, de grootste der drie
dwazen, als gedésillusioneerd artist aan 't ma
len slaat en voor profeet fungeert, in een ge
sticht terecht komt en na ontslagen te zijn
nog heel gelukkig wordt (het laatste is natuur
lijk het tegendeel van zielig en de lezer
wenscht hem verder het beste)Ook is het voor
de gezelligheid niet onhartelijk van den
auteur dat hij zijn Thomas Wolf met nog en
kele andere fantasten, doch van ongunstiger
allooi, omgeeft, maar.hij had den lezer de
te vele bladzijden warhoofdig gesmoes dezer
heeren moeten besparen en hem scherper de
reëele tragiek van Wolf moeten opdringen. Niet
alles wat een willekeurige putjesschepper-op-
leeftijd voor levenswijsheid uitkraamt is de
moeite van het opschrijven waard en dat
geldt, op een ander plan, evenzeer voor den
in de war geraakten, artist, al doorspekt die
zijn betoog ook rijkelijk met gemeenplaatsen
uit auteurs, die den putjesschepper vreemd
zullen zijn, Weyand vermoeit zijn lezer met
de dwaasheid zijner dwazenman bekommt
des Guten zu viel en legt het goed bedoelde
boek ter zijde. Daarbij komt dat hij weinig
nuanceert.of het Wolf of De Knyf of een
ander is, die onafgebroken aan het woord is.
het is steeds Jozef Weyand die smoest. Wij
weten van den schrijver niets maar zouden
hieruit afleiden, dat dit boek een eersteling
van eenigen omvang is en dat hij de verhou-
ding tusschen dien omvang en de belangrijk
heid van den inhoud niet steeds in het oog
hield. Uit de souvenirs die hij uit een ver
verleden ophaalt, o.a. aan den in Den Haag
rondwandelenden ..de natuurmenschvijf
cent" concludeeren wij dat de schrijver niet
jong meer is, hetgeen zijn wijdloopigheid ver
klaren en hem het recht geven zou onze be
zwaren naast zich neer te leggen.
(Adv. Ingez. Med.)
de deur plotseling open en voor hem stond de
meubelmaker Marshall, 'die juist 's morgens
naai- Colama was vertrokken om behulpzaam
te zijn bij den bouw van een zaagmolen. Het
zweet stond hem op het voorhoofd, zijn on
rustige oogen glinsterden, zijn handen beef
den alsof hem iets vreeselijks was overkomen.
Eindelijk, nadat hij zijn zeifbeheersching had
teruggevo'nden, wist hij het te vertellen: hoe
de arbeiders dien morgen bij het graafwerk
in de donkere aarde glinsterende korrels
hadden ontdekt méér, steeds méér; waar
ze de spade staken, dolven ze glinsterend
zand: goud! Suter bekeek de handvol aarde,
die de meubelmaker had meegebracht en
staarde voor zich uit, lang en in gepeins ver
zonken. Goud dat beteekende onmetelijke
rijkdom dat beteekende een macht, zóó
groot, zóó onbeperkt, dat het hem duizelde.
Maar het kon ook zijn, dat
Den volgenden morgen had hij zijn bevelen,
al gegeven: strikte geheimhouding gedurende
enkele weken, tot hij zijn maatregelen zou
hebben génomen. Benige dagen later was het
onheil al gebeurd: een vrouw had het geheim
verraden, het magische woord ging van mond.
tot mond: goud! Suter heeft goud gevondeln!
De goudkoorts had zich van de kolonisten
meester gemaakt: geen boer die nog een spade
aanraakte, geen handwerksman die langer een
werktuig bediende: koortsige handen woelden
in het zand, één visioen hield allen in zijn
ban: rijkdom! Van heinde en ver kwam men
als bezeten de kolonie binnenstroomen: een.
waanzinnige bende, die orde noch tucht, mo
raal noch geweten kende. Als wilden trokken
de indringers door de akkers en plunderden
ze farms en stallen, roofden, moorden eh sta
ten ze terwille van e'en handvol blinkende
korrels. Verbijsterd en machteloos moest Su'ter
toezien, hoe de arbeid van jaren verwoest en
een levensdroom vertrapt werd. Verloren
land, hoeven, akkers, werkplaatsen, kudden
verloren!
Geen zeeweg of hij werd doorkruist door on
telbare schepen, die landverhuizers aanvoer
den: uit Engeland en Frankrijk, Spanje en
Siberië, China en Duitschland kwamen ze, de
bezetenen, de gelukzoekers. Karavanen trok
ken door het land, één doel voor oogen: El'
Dorado, Californië.
Suter's vrouw is inmiddels van onbering ge
storven; drie jongens zijn hem gebleven. Met
hen zal hij opnieuw beginnen, opnieuw
Teruggetrokken op zijn farm Ermitage bouwt
hij aan een nieuw plan, met een onwankel
baar geloof in een uiteindelijke overwinning.
Het is 1850 geworden; Californië is deel gaan
uitmaken van de Amerikaansche Unie, een'
wei-geordend stratencomplex, waai- recht
heerscht. Recht Suter heeft erop gewacht:'
zijn zoon Emile heeft hij in Washington rech-1
ten laten studeeren. Nu, nu komt het moment
der vergelding; daar ginds is ee'n stad verre-'
zen, San Francisco, ze staat op zijn grond; er
is goud gedolven, het kwam uit zijn grond;'
al die rijke farms staan op zijn grond
Tegen 17221 farmers gaat hij procedeeren; van
den staat Californië 'eischt hij een schadever
goeding van 25 millioen dollar, van de Ame-
rikaansche Unie eenzelfde bedrag. Recht zal!
hij hebben recht!
Vier jaren lang duurt het proces: als de
oixkreukbare rechter Thompson vonnis velt,
wordt hem de schadevergoeding onverkort
toegewezen, Millioenen, milliarden zuilen zich
over Suter's hoofd uitstorten hij is de rijk
ste man ter aarde.
In SanFrancisco is een ware opstand uitge
broken: hetzelfde vonnis dat Suter tot eeix
Croesus maakte, dreigt duizenden tot deix
bedelstaf te brengen. Een joelende menigte,
belust op wi-aak, bestormt het Paleis van
Justitie en begeeft zioh op weg xxaar Suter's
farm.
Suter ziet ze naderen geen macht die
hem bescheimen kan, geen recht dat hem
redden kan: ziet, de schuren branden al, het
vee wordt opgejaagd, de akkers liggen ver-
trapt; een van zijn zoons schiet zich. door de
woeste bende in het nauw gebracht, door het
hoofd, de tweede verdrinkt, Suter vlucht. Als
hij eenige dagen later terugkeert is zijn gan
sche bezitting ééix rookende puinhoop, die
daar veriaten voor hem ligt. Alleen de gieren
azen op de kadavers van wat eens zijn vee
stapel was.
Een zwakzinnige zoekt recht.
Dolend als een verdwaasd'e vaxx doip tot
dorp zoekt Suter een heenkomen, bespot door1
de boeren, uitgejouwd en met steenen be-1
kogeld door de kinderen. Hij wordt niet 'boos,
hij vei-weert zich ixiet, hij mompelt enkel on
verstaanbare woorden hij is kindsch gewor
den. Zoo komt hij in Washington aan en sinds
dien kan men hem dagelijks in de nabijheid
van het Paleis van Justitie zien zweiwen. Hij
gaat bureau-in. bureau-uit. altijd hetzelfde
betoogend, altijd recht vragend, recht
eischend, recht bedelend, maandenlang, jaren
lang, twintig jaren lang. Op den stoep van
het Congresgebouw treft hem 17 Juli 1880 een
beroerte. De rijkste man in rechte, de armste
in feite, werd weggedragen: Johann August
Suter, wiens geluk en levenswerk begraven
werden onder de goudkorrels, waaruit de
tooverstad San Francisco verrees.
C. J. E. DINAUX.
IN T VERVOLG M'JN BRAND
STOFFEN TE BESTELLEN Bit
(Aav.. ingez Med.)
Zien wij ïxa wat eeix schrijver als Jaxx
Feith, voor wien het schrijven, om zoo te zeg
gen, een natuurlijke functie is, van eexx nie
mendalletje weet te xxxaken, dan slaat de leek
een blik in de techniek der schrijfkunst waar
mee hij, zelfstandig oordeelend, zijn voordeel
verder doen kan.
Feith's boekje is zonder artistieke pretentie,
maar in wezen veel artistieker dan een massa
zoogenaanxd serieuse productie. Het ontstond
waarschijnlijk uit een opdracht, een beetje
reclame te maken voor het reizeix door Frank
rijk. En het werd een genoegen, al lezend, zijn
flair te bewonderen om daarvan iets geestigs,
pittigs te maken, waarbij alle juiste verhou
dingen bewaard bleven en de lezer door den
luchtigen, toch serieusen opzet geboeid wordt.
Nog eexishet was xxiet de bedoeling De dwazen
met La Belle te vergelijken, alleen te wijzen
op het verschil tusschen schrijfkunst als na
tuurlijke gave en die als moeizaam ambacht.
Antoon Coolen. Lentebloesem. Tilburg Het
Nederlandsche Boekhuis. 218 pag. Dit is een
herdruk van twaalf uitstekende korte verha
len die voor Coolen's bewonderaars, die ze
door de vroegere verspreidheid niet kenden,
welkome lectuur zal zijn.
Anke Servaes. Kinderen die over zijn. Ro
man. 282 pag. Baarn. Hollanaia-drukkerij. Na
het serieuse succes, dat Anke Servaes' vorig
boek „Kinderzaal" gewerd, zal ook deze roman
uit het kindertehuis van Dr, Van Heuven
waardeering vixxden.
Willem van Iependaal. Lord Zeepsop. Humo
ristisch verhaal uit den midden- en na-oor -
logschen zwendeltijd. parafrase op Broekhuis'
ondeiTiemingen en wat dies meer zij. Aantrek
kelijk vervolg op Polletje Piekhaar van den
zelfden auteur, die ook wel eens goede gedich-
De heeren der schepping op den
keper bekeken.
In de Uilenreeks, eeix serie aardige boekjes,
uitgegeven door de N.V. Bigot en Van Rossum
te Amsterdam, verscheen verleden jaar het
deeltje „Adam's vijfde rib, schoonheden van
het zwakke en zwakheden van het schoone ge
slacht", zijnde een serie uitspraken en
aphorismen over de vrouw.
Als pendant daarvan verscheen dezer dagen
in dezelfde serie een boekje, samengesteld
door Jan Engelman dat den titel draagt
..Adam zelf", waarin de heer der schepping-
van alle zijden belicht wordt. Het boekje
bevat tal van uitspraken van Napoleoxx, Bau
delaire, Homerus, Goethe, Shakespeare, Dirk
Coster, Emerson, Rilke en vele axideren.
ten schreef. 280 pag. Zeist. Uitgeverij de To
rentrans.
Elisabeth Gras. Ria betaalt. Roman 186 pag.
Amsterdam. Bigot en van Rossum uitgevers.
Halldór Laxness. Salka Valka. Roman van
een menschenleven. Uit het Deensch vert. door
Dr. Annie Posthumus. Een foliant van bij de
500 pag., waarvan de uitgevers, de Zuid Holl.
Uitg. Mij in Den Haag zich veel voorstellen,
vooral voor hen die de Gulbranssen-serie ver
slonden hebben. Dezelfde uitgevers zonden het
eerste deel van een nieuwe trilogie door
Margaret Mitchell. Vuur over Land. (322 pag.
is er het eerste deel van) Binnen enkele maan
den zullen de andere twee deelen dier reeks,
die als reeks „Gejaagd door de wind" zal hee
ten, verschijnen. Als vele uitgaven dezer firma
wordt ook hier de tekst door knappe teeke-
ningen van Anton Pieck vei'lucht.
Sini Greup-Roldanus. Catelijne van In gel -
muixster. Een meisjesleven in het begin der
zeventiende eeuw. 280 pag. Den Haag. G. B.
van Goor's Uitgeversmaatschappij, die er onze
aandacht op vestigt dat dit verhaal geheel iix
Haarlem en omstreken doorleefd wordt. Wij
kregen een eersten indruk van een gezellig
geschreven meisjesboek over een milieu, waar
over weinig bellettrie bestaat: dat der linnen-
bleekers in de 17e eeuw, uitgeweken Vlamingen
veelal, die in onze duinstreek een belangrijk
bedrijf wisten te stichten. In rustiger dagen
willen wij er gaarne nog eens op terug komen.
Phyllis Bottome. Karakters in botsing. Uit
het Engelsch 248 pag. Z. H. Uitg. Mij. Den
Haag.
Martha Brouwer. Als het kindje komt....
Uit het dagboek van een Amsterdamsche
vroedvrouw. 227 pag. A'dam Scheltens en Gil-
tay. Niet steeds juicht heel het huisgezin, als
't kindje binnenkomt. Of deze vroedvrouw met
gejuich in het huisgezin der litteratuur zal
ontvangen worden, betwijfel ik. Maar daar is
het ook niet om begonnen. „In één adem zal
men dit boek uitlezen, want het werkelijke
leven is hier, in zijn verwikkelingen, boeien
der en spannender dan ooit een roman kan
zijn"zegt de uitgeefster.
Over het algemeen zeggen de uitgevers en
uitgeefsters, geloof ik, veel te veel bij hun
productie. Ze moesten dat toch liever aan de
lezers overlaten. Het gesnork waarmee de
eigen waai- wordt aangeprezen is vaak be
lachelijk en in ieder geval onartistiek. We wil
len daarover later nog eens wat zeggen en nu
de pret van de jacht naar succes niet versto
ren, en ieder goede zaken wenschen.
Tenslotte nog een paar titels.
Gedichtenbundels zijn soms welkome ge
schenken. De Uitg. mij. Holland zond van
Willem de Merode .Ruischende Bamboe", van
Willem Hessels „Het Randgebied" en bundelde
onder den titel „Rilke in Holland" een aantal
vertalingen door Hollandsche dichters naai
den bewonderden Rainer Maria. En Mevr. Roel
Houwink leverde voor die uitgeefster een ver
handeling over Erotiek en Evangelie, waarin
de lezer meer over het Evangelie dan over de
Erotiek verneemt. Wat niet meer dan behoor-
'ijk is. maar het boekje toch nog niet direct
voor een Sinterklaascadeautje geschikt maakt
Een wijsgeerige verhandeling waarop men zich
in rustige uren bezint.
J. H. DE BOIS.
FL.1.40 PER FLACON IN APOTHEKEN EN DROGISTERIJEN
(Adv. Ingez. Med.)
Een boekje als dit leest men niet in één
keer uit. Doch men houdt het bij de hand,
teneinde het van tijd tot tijd te raadplegen en
er woorden van wijsheid en schoonheid uit te
putten, De kleurige illustraties werden getee-
kend door Lettie Neije.
Nederlandsclie Regeeriug eert
Erasmus.
Overdracht en aanbieding van Hildo Krop's
beeld.
's-GRAVENHAGE, 26 November. Heden
middag heeft de Nederlandsche regeering, bij
monde van den minister van Onderwijs, Kun
sten en Wetenschappen, prof. dr, J. R. Slote-
maker de Bruine, een beeld dat Erasmus
voorstelt aangeboden aan het bestuur van de
Carnegiestichting, wier voorzitter, jh'r. mr, dr.
H. A. van Karnebeek, dit geschenk met een
korte rede heeft aanvaard.
De beeldhouwer Hildo Krop, heeft dit beeld
in brons vervaardigd. Het is anderhalve me
ter hoog en toont Erasmus in toga met baret,
in de eene hand een boek en met de andere
hand betoogende. Het is op een voetstuk ge
zet, dat 2.20 meter hoog is en uit Fran-
schen kalkzandsteen is vervaardigd.
In het voetstuk zijn de volgende woorden
gegrift: „Dulce Bellum inexpertis" en daar
onder „Erasmus".
De overdracht van dit monument geschied
de hedenmiddag om drie uur in een bijeen
komst in de vestibule van het vredespaleis. De
aanwezigen waren: o.a. de minister van On
derwijs, Kunsten en Wetenschappen, prof. dr.
J. R. Slotemaker de Bruine, jhr. mr. dr. H. A.
van Karnebeek, voorzitter van de Carnegie
stichting. De president van het Permanente
Hof van internationale Justitie-, de heer J.
G. Guerrero en de griffier, de heer Lopez
Ollvan.
Oefening 125 is
de iets zwaar
dere vorm van
een oefening, die
we verleden jaar
al gedaan heb
ben. Toen pro
beerden we im
mers hetzelfde, maar met gestrekte bee-
nen; herinnert u het zich? Maar zooals de
teekening nu aangeeft, is het een nog dui
delijker uitgesproken buikspieroefening. En
juist deze spieren hebben oefening zoo drin
gend noodig! Dus probeert u eens een kast,
een tafel of wat ook te vinden, waar u de
voeten onder kunt schuiven, zonder dat glas
gerinkel verraadt, dat u aan het „fit-blijven"
bent! Nu de armen uitstrekken langs de
ooren, en probeeren te gaan zitten. Natuur
lijk ook weer langzaam gaan liggen en als
het niet al te veel inspant, zes keer herhalen.
Oefening 126 (met partner) volgt nu. De
heer A, die z'n lichaam volkomen stijf houdt,
rust met het hoofd iets achterover op de
handen van z'n vriend B. Deze buigt lang
zaam de armen, om ze daarna weer te strek
ken. Na vier of vijf maal verwisselen van
plaats. Het aardige van deze oefening is, dat
beiden er iets aan hebbenB oefent de kracht
van zijn armen, en voor A valt het niet mee,
zich gestrekt te houden. Vrijwel alle romp-,
maai- speciaal de nekspieren van A krijgen
zoodoende een goede beurt!
Oefening 127. Laten we, geïnspireerd door
de talrijke recordverbeteringen op rugzwem-
men, de rug-crawl op ons gymnastiek-pro-
grainma zetten! Als u alleen de beenbeweging
doet is het al een uitstekende oefening. Kleine
vlugge schaarbewegingen van de beenen
(knieën blijven recht!) waarbij de hielen nog
juist niet den grond raken. Nu daarbij nog
de armbeweging: de eene arm ligt nog langs
het lichaam; de andere is gestrekt langs het
lichaam; de andere is gestrekt langs 't hoofd.
Terwijl nu deze laatste arm zijwaarts langs
den grond langzaam het lichaam nadert, wordt
de andere arm opgetild en langs het hoofd
gestrekt, Het verdient wellicht aanbeveling,
de arm- en dc beenbeweging eerst afzonderlijk
te oefenen en pas daarna gecombineerd. Wat
niet zeggen wil. dat als u morgen in het
water valt, u alle records van Kiefer op uw
naam brengt.
En nu nog, als
Oefening 128, en
als slot van deze
week, de gewoonte
getrouw, een spring
oefening. Springen,
luchtig en veel
springen geeft dat
heerlijk opwekken
de, warme gevoel,
dat het best uitge-
drukt wordt door
--. dat kleine woordje
tTri: „fit". Dus maken we
weer eenige kolos
sale sprongen en probeert u dan eens. of u
de zolen tegen elkaar kunt laten klappen, vóór
u weer met beide voeten op uw Perzisch kleedje
staat.
JULES KAMMEIJER.
Leeraar Lich. Opv. M.O.