ZONDERLINGE LEVENS Blijft Fit! BREEMEN E* Litteraire Kantteekeningen. ZATERDAG 27 NOVEMBER 1937 HAAStE Af S D A G B E A D TJ JOHANN AUGUST SUTER. en sprookje lijkt het, dit avontuurlijke leven van Johann August Suter, zóó onwaarschijnlijk, zóó schier onmen- schelijk-romanisch is 't in zijn tra gische wisseling van fantastischen voorspoed en jammerlijke armoede; maar een boosaar dig sprookje dan, vol booze geesten, vol schrikkelijke lotsbestiering. En toch is het waarlijk zoo gebeurd, nog niet eens een eeuw geleden, in het land van onbegrensde moge lijkheden, waar krantenjongens dollarkonin gen worden en dollarkoningen straatslijpers: in Amerika. Nu dan, ik zal het u vertellen, dit wonder verhaal van het bewogen leven van Suter," den gelukzoeker. Op een Meiavond van het jaar 1834 naderde langs den eenzamen landweg, die van Solure naar Riuienburg voert, een zonderlinge vreemdeling laatstgenoemd dorp. Men kon het hem aanzien, dat hij een langen en ver- moeienden tocht achter den rug had en niet voor zijn genoegen een zoo verre reis had ondernomen; zijn gegroefd gezicht stond zor gelijk en zijn stem klonk norsch toen hij aan een der dorpelingen naar de ambtswoning van den burgemeester vroeg, die hem met eenig wantrouwen gewezen werd. De komst van den vreemdeling op een zoo laat uur was in het stille Rünenburg een ongewoon verschijnsel; de dorpenaren groepten samen en maakten achterdochtig en nieuwsgierig, de zonderling ste onderstellingen omtrent het bezoek van den onbekende aan den burgervader; tot één hunner wist te vertellen, dat de zwerver ge komen was om den maire een paspoort te vragen voor een verre zeereis. De reiziger was den volgenden morgen al lang en breed vertrokken met onbekende be stemming toen, vanuit Bern, een bevel werd ontvangen tot arrestatie van een voortvluch- tigen inwoner van Kandem, Johann August Suter genaamd en 31 jaar oud, die in zijn woonplaats bankroet was gegaan, misschien nog meer op zijn kerfstok had en vrouw en kinderen onverzorgd achterlatend, zich uit de voeten had gemaakt. Inmiddels zwierf de boosdoener van dorp tot dorp, van stad tot stad, met moeite een onderdak en het hoognoodige voedsel vin dend. Waarschijnlijk was Suter alweer goed en wel vergeten toen hij in de Fransche hoofd stad aankwam en bij een cliënt van zijn vader die een papierfabriek in Kandern dreef, een vervalschte wisselbrief aanbood waarmee hij zich voldoende contanten verschafte om zich voor goed in veiligheid te stellen aan de over zijde van den Atlantischen Oceaan. 1834 was het, toen een schip den haven van Havre uitvoer met New York als bestem ming; „l'Espérance". „De Hoop" heette het vaartuig, een naam die wonderwel paste bij de verwachtingen waarmede één der opvaren den, Johann Suter, afscheid nam van Europa en het vreemde land tegemoet ging, waar zoo vele gelukzoekers vóór hem een nieuw leven begonnen waren en fortuin gemaakt had den. De hoop Suter was nuchter genoeg om te beseffen, dat het geluk hem ginds niet in den schoot geworpen zou worden; maar hij bezat een onbeperkt vertrouwen in zijn kracht en daarenboven het onuitputtelijke geduld van een mensch, die zijn uur weet af te wachten, niets te vroeg onderneemt en nooit handelt voordat het doel zich scherp omlijnd heeft a'fgeteekend. De verovering van de nieuwe wereld viel hem zwaarder dan hij het zich gedroomd had: in New York beoefende hij alle moge lijke ambachten: hij was pakknecht, werkte in een zaagmolen, trad als piqueur op in een circus, practiseerde als tandarts, werddrogist, och, hij doorworstelde het gewone leven van den landverhuizer met de verbetenheid en de energie van een man die zich egstuwd voelt door een levensroeping Eindelijk had hij een herberg gekocht, waarin het hem voor den wind ging; vanach ter de toonbank luisterde hij met gespannen aandacht naar de zonderlinge verhalen, die de bezoekers elkander luidruchtig vertelden over verre oorden, waar fantastische rijkdom men verborgen moesten liggen, schatten aan bodemvruchtbaarheid, maar ook aan toover- achtigste stof der aarde: goud. En telkens weer werd één streek met een heilig ontzag en een vurig begeeren genoemd, één oord dat een Ultima Thule gelijk moest zijn: Calofor- niël Het lokkende geluksland. Californië ver, onbereikbaar ver ligt het ■weg' aan de kust der overzijde, in dat Wes ten, dat al zoovelen heeft gelokt met zijn verleidelijke beloften. Weken, maandenlang zou men moeten trekken door nherbergzame streken, door een ontoegankelijk bergland, door woeste bosschen en vlakten waar de bi- sonkudden in dichte drommen voortjagen. En, afgezien van de onvermijdelijke ontberingen, zou het lang niet zeker zijn, dat men daar ginds aankwam; want de Roodhuiden sparen den blanken indringer onder geen omstan digheid Suter droomt! Californië een beeld rijst voor hem op; een hoeve, een akker, een vee stapeleen leven! Onbereikbaar, dat Californië? Een illusie? Zwerven, arbeiden wagen en leven... waarom zou hij, die weinig of niets te verliezen had, zijn avon turen dorst nog langer lesschen met de ro mantische verhalen van al die desperado's en gelukzoekers? Waarom zou hij nog langer achter zijn toonbank hokken in de schemerige kroeg, als elders een wereld te veroveren viel? Suter had zijn besluit genomen; hij deed zijn herberg van de hand en trok, al was het dan nog niet naar Calofornië, Westwaartsch. Op de vruchtbare delta tusschen Missouri en Missisippiq kocht hij een stuk grond en bouwde er een farm met de onversaagdheid van een man die geen uur meer in zijn leven te verliezen heeft, wil het verlangen, dat hij als een schat in zijn hart bewaart, niet een vrome wensch blijven Als er vreemdelingen komen en dat ge beurt herhaaldelijk: avonturiers, gevluchte slaven, handelaren, bedriegers, zwervers, een bont volkje dat van heinde en ver komt en veel beleefd heeft noodigt hij hen in zijn woning om hen te hooren vertellen van hun weder waardigheden. Suter heeft een stalen memo rie, daarenboven het talent om te zwijgen en anderen te laten spreken. Niets ontgaat hem iedere naam. elke bijzonderheid grift hij in zijn geheugen. Merkwaardig is het; wie het ook is, die daai- naast hem zit bij het knappende houtvuur, telkens weer valt dat ééne woord dat als een tooverformule klinkt: Californië. Dan luistert Suter niet meer: hij gluurt dooi de spleten van zijn samengeknepen oogen in een andere wereld, terwijl zijn gedachten koortsachtig werken aan een plan hét plan. Het is vermetel, fantastisch, dwaas misschien maar hij kan het niet meer loslaten. Ge duld, geduld: als het gereed is, het plan. In Juni 1838 is het zoover: hij heeft de vruchten van zijn zwoegen: zijn farm met toe- behooren, verkocht en een gansche expeditie uitgerust: 3 vrouwen, 5 zendelingen en enkele officieren hebben zich bij hem aangesloten, 't Wordt een wanhopige onderneming. Als hij, weken later, te Fort Vancouver aankomt, zijn het alleen nog de zendelingen die hem verge zellen: de officieren hebben de expeditie al eerder verlaten, de vrouwen zijn van onbering gestorven. En nu, nu willen de missionarissen óók niet verder. Voor't wil Suter, voort móét hij als het niet anders kan alleen. In November 1838 gaat hij aan boord van de zeilboot Columbia, die hem naar de Sandwich eilanden zal brengen; het is een veel te rank vaartuig voor een zoo gevaarvollen tocht en nauwelijks doorstaat het de vreeselijke stor men, waarmee het twee dagen en twee nach ten te kampen heeft. Maar ondanks de averij bereiken bemanning en opvarende heelhuids de kust. Het was een strijd met den dood, met den Vliegenden Hollander in eigen persoon maar het is niets, het is belachelijk, vergele ken bij dat ééne: het doel! Als Suter, weken later, het vasteland be reikt en aan het strand de kleurlingen, de Kanaka's, die hij heeft meegevoerd, inspec teert, staat hij aan den zoom van het be loofde land: Californië, in het visschersdorp San Francisco. Punt voor punt is het zorgvuldig uitgewerkte plan tot dusver uitgevoerd; de voorbereidin gen zijn gereed: de opbouw kan beginnen. Van den Gouverneur krijgt Suter zonder veel moeite toestemming tot vestiging van een kolo nie, die Nieuw-Helvetia zal heeten. 150 Kana ka's, 3 Europeanen, wagens rijkelijk beladen met levensmiddelen, gereedschappen en land- bouwzaden, ja zelfs een gansche veestapel van koeien, paarden, schapen trekken in 1839 het land binnen, dat bijkans door geen blanken menschenvoet werd betreden. De karavaan brandt zich een weg door de bosschen, mijlen en mijlen ver; dan wordt de bodem ontgon nen: men trekt de voren,, men zaait het koren uitNieuw-Helvetia is geboren. Wie, afgaande op de ongeloofwaardi ge geruchten, enkele jaren later Siuter's kolonie betrad om met eigen oogen te aanschouwen, wat er toch wel waar was van al die verhalen die van mond tot mond gingen, moest wel gel'ooven dat Ceres zelve met een tooverstaf over dit land had. ge streken: kilometers ver golfden er de gouden aren overal waren stallen ten magazijnen ver rezen, uitgebreide kudden graasden alom, vruchtboomen gaven het sappigste fruit! Uit alle windstreken kwam men toegestroomd om mee te deelen in de wondergaven van dien horen van overvloed, Kanalen wei-den gegra ven, moerassen drooggelegd met behuip van nieuw aangevoerde Kanaka's, tallooze farms teekenden zich tusschen de akkers en wijn gaarden af, een heel dorp was verrezen, pak huizen borgen kostbare voorraden, zelfgebouw de booten voerden de koopwaar langs de breede rivieren, ver, ver het land in. ja, zelfs tot aan de eilanden; 4000 ossen, 1200 koeien, 1500 paarden en muilezels, 12000 schapen telde de veestapel. En over al dien rijkdom heerseh- te Suter, de voortvluchtige bankroetier en wis- selvervalischer, de oplichter en gelukzoeker; zijn financiëele relaties strekten zich al lang uit tot de groote Europeesche banken, waar zijn rekening duizenden dollars vermogen aan wees en credieten onbeperkt tot zijn beschik king stonden. Deze ongekroonde koning van Nieuw-Helvetia, die zélfs een klein leger com mandeerde om zijn bezittingen tegen de Mexi- caansche avonturiers te verdedigen kreeg van den Californischen Gouverneur Alvarades niet alleen den kapiteinsrang, maar werd zélfs rijkelijk met grondbezit beloond voor zijn .be langrijke bijdrage in de handhaving van orde en tucht in dit alom bedreigde gebied. Goudgoud Op een avond in 1848, terwijl Suter in zijn eenzame farm in gedachte bij zijn vrouw en kinderen was, die hij onlangs geld had over gemaakt om den overtocht te betalen, vloog Jozef Weyand. De drie dwazen. R'dam Brnsse. Jan Feith. La Belle en haar aan bidders. Den Haag. Z. Holl. Uitg. Mij. Het is inderdaad een dwaze combinatie die ik den lezer hier ga pogen voor te stellen. Ter verontschuldiging diene, dat ik nog veel dwa zere uit den stapel lectuur, dien ons de No- vembermaand bezorgt, zou kunnen formeeren. Terwijl deze althans dit vóór heeft dat ze ge legenheid biedt, twee wezenlijk verschillende schrijfmanieren tegenover elkaar te stellen, waardoor de beoordeeling van beide in groote mate vergemakkelijkt wordt. De schijnbare dwaasheid, een lichtelijk zwaarmoedigen Hol- landschen roman met een stuk luchtige mon daine journalistiek te combineeren, wordt aan vaardbaar zoo men bedenkt dat schrijfkunst per slot in beide aanwezig moet zijn, zoo wij er ons belangstellend mee bezig houden. De tegenstelling doet, vlugger dan lange redenee ring, inzien, dat er in Feith's mondaine jour nalistiek meer schrijfkunst steekt dan in Weyand's langademigen roman.Het is wel heel' zielig dat Thomas Wolf, de grootste der drie dwazen, als gedésillusioneerd artist aan 't ma len slaat en voor profeet fungeert, in een ge sticht terecht komt en na ontslagen te zijn nog heel gelukkig wordt (het laatste is natuur lijk het tegendeel van zielig en de lezer wenscht hem verder het beste)Ook is het voor de gezelligheid niet onhartelijk van den auteur dat hij zijn Thomas Wolf met nog en kele andere fantasten, doch van ongunstiger allooi, omgeeft, maar.hij had den lezer de te vele bladzijden warhoofdig gesmoes dezer heeren moeten besparen en hem scherper de reëele tragiek van Wolf moeten opdringen. Niet alles wat een willekeurige putjesschepper-op- leeftijd voor levenswijsheid uitkraamt is de moeite van het opschrijven waard en dat geldt, op een ander plan, evenzeer voor den in de war geraakten, artist, al doorspekt die zijn betoog ook rijkelijk met gemeenplaatsen uit auteurs, die den putjesschepper vreemd zullen zijn, Weyand vermoeit zijn lezer met de dwaasheid zijner dwazenman bekommt des Guten zu viel en legt het goed bedoelde boek ter zijde. Daarbij komt dat hij weinig nuanceert.of het Wolf of De Knyf of een ander is, die onafgebroken aan het woord is. het is steeds Jozef Weyand die smoest. Wij weten van den schrijver niets maar zouden hieruit afleiden, dat dit boek een eersteling van eenigen omvang is en dat hij de verhou- ding tusschen dien omvang en de belangrijk heid van den inhoud niet steeds in het oog hield. Uit de souvenirs die hij uit een ver verleden ophaalt, o.a. aan den in Den Haag rondwandelenden ..de natuurmenschvijf cent" concludeeren wij dat de schrijver niet jong meer is, hetgeen zijn wijdloopigheid ver klaren en hem het recht geven zou onze be zwaren naast zich neer te leggen. (Adv. Ingez. Med.) de deur plotseling open en voor hem stond de meubelmaker Marshall, 'die juist 's morgens naai- Colama was vertrokken om behulpzaam te zijn bij den bouw van een zaagmolen. Het zweet stond hem op het voorhoofd, zijn on rustige oogen glinsterden, zijn handen beef den alsof hem iets vreeselijks was overkomen. Eindelijk, nadat hij zijn zeifbeheersching had teruggevo'nden, wist hij het te vertellen: hoe de arbeiders dien morgen bij het graafwerk in de donkere aarde glinsterende korrels hadden ontdekt méér, steeds méér; waar ze de spade staken, dolven ze glinsterend zand: goud! Suter bekeek de handvol aarde, die de meubelmaker had meegebracht en staarde voor zich uit, lang en in gepeins ver zonken. Goud dat beteekende onmetelijke rijkdom dat beteekende een macht, zóó groot, zóó onbeperkt, dat het hem duizelde. Maar het kon ook zijn, dat Den volgenden morgen had hij zijn bevelen, al gegeven: strikte geheimhouding gedurende enkele weken, tot hij zijn maatregelen zou hebben génomen. Benige dagen later was het onheil al gebeurd: een vrouw had het geheim verraden, het magische woord ging van mond. tot mond: goud! Suter heeft goud gevondeln! De goudkoorts had zich van de kolonisten meester gemaakt: geen boer die nog een spade aanraakte, geen handwerksman die langer een werktuig bediende: koortsige handen woelden in het zand, één visioen hield allen in zijn ban: rijkdom! Van heinde en ver kwam men als bezeten de kolonie binnenstroomen: een. waanzinnige bende, die orde noch tucht, mo raal noch geweten kende. Als wilden trokken de indringers door de akkers en plunderden ze farms en stallen, roofden, moorden eh sta ten ze terwille van e'en handvol blinkende korrels. Verbijsterd en machteloos moest Su'ter toezien, hoe de arbeid van jaren verwoest en een levensdroom vertrapt werd. Verloren land, hoeven, akkers, werkplaatsen, kudden verloren! Geen zeeweg of hij werd doorkruist door on telbare schepen, die landverhuizers aanvoer den: uit Engeland en Frankrijk, Spanje en Siberië, China en Duitschland kwamen ze, de bezetenen, de gelukzoekers. Karavanen trok ken door het land, één doel voor oogen: El' Dorado, Californië. Suter's vrouw is inmiddels van onbering ge storven; drie jongens zijn hem gebleven. Met hen zal hij opnieuw beginnen, opnieuw Teruggetrokken op zijn farm Ermitage bouwt hij aan een nieuw plan, met een onwankel baar geloof in een uiteindelijke overwinning. Het is 1850 geworden; Californië is deel gaan uitmaken van de Amerikaansche Unie, een' wei-geordend stratencomplex, waai- recht heerscht. Recht Suter heeft erop gewacht:' zijn zoon Emile heeft hij in Washington rech-1 ten laten studeeren. Nu, nu komt het moment der vergelding; daar ginds is ee'n stad verre-' zen, San Francisco, ze staat op zijn grond; er is goud gedolven, het kwam uit zijn grond;' al die rijke farms staan op zijn grond Tegen 17221 farmers gaat hij procedeeren; van den staat Californië 'eischt hij een schadever goeding van 25 millioen dollar, van de Ame- rikaansche Unie eenzelfde bedrag. Recht zal! hij hebben recht! Vier jaren lang duurt het proces: als de oixkreukbare rechter Thompson vonnis velt, wordt hem de schadevergoeding onverkort toegewezen, Millioenen, milliarden zuilen zich over Suter's hoofd uitstorten hij is de rijk ste man ter aarde. In SanFrancisco is een ware opstand uitge broken: hetzelfde vonnis dat Suter tot eeix Croesus maakte, dreigt duizenden tot deix bedelstaf te brengen. Een joelende menigte, belust op wi-aak, bestormt het Paleis van Justitie en begeeft zioh op weg xxaar Suter's farm. Suter ziet ze naderen geen macht die hem bescheimen kan, geen recht dat hem redden kan: ziet, de schuren branden al, het vee wordt opgejaagd, de akkers liggen ver- trapt; een van zijn zoons schiet zich. door de woeste bende in het nauw gebracht, door het hoofd, de tweede verdrinkt, Suter vlucht. Als hij eenige dagen later terugkeert is zijn gan sche bezitting ééix rookende puinhoop, die daar veriaten voor hem ligt. Alleen de gieren azen op de kadavers van wat eens zijn vee stapel was. Een zwakzinnige zoekt recht. Dolend als een verdwaasd'e vaxx doip tot dorp zoekt Suter een heenkomen, bespot door1 de boeren, uitgejouwd en met steenen be-1 kogeld door de kinderen. Hij wordt niet 'boos, hij vei-weert zich ixiet, hij mompelt enkel on verstaanbare woorden hij is kindsch gewor den. Zoo komt hij in Washington aan en sinds dien kan men hem dagelijks in de nabijheid van het Paleis van Justitie zien zweiwen. Hij gaat bureau-in. bureau-uit. altijd hetzelfde betoogend, altijd recht vragend, recht eischend, recht bedelend, maandenlang, jaren lang, twintig jaren lang. Op den stoep van het Congresgebouw treft hem 17 Juli 1880 een beroerte. De rijkste man in rechte, de armste in feite, werd weggedragen: Johann August Suter, wiens geluk en levenswerk begraven werden onder de goudkorrels, waaruit de tooverstad San Francisco verrees. C. J. E. DINAUX. IN T VERVOLG M'JN BRAND STOFFEN TE BESTELLEN Bit (Aav.. ingez Med.) Zien wij ïxa wat eeix schrijver als Jaxx Feith, voor wien het schrijven, om zoo te zeg gen, een natuurlijke functie is, van eexx nie mendalletje weet te xxxaken, dan slaat de leek een blik in de techniek der schrijfkunst waar mee hij, zelfstandig oordeelend, zijn voordeel verder doen kan. Feith's boekje is zonder artistieke pretentie, maar in wezen veel artistieker dan een massa zoogenaanxd serieuse productie. Het ontstond waarschijnlijk uit een opdracht, een beetje reclame te maken voor het reizeix door Frank rijk. En het werd een genoegen, al lezend, zijn flair te bewonderen om daarvan iets geestigs, pittigs te maken, waarbij alle juiste verhou dingen bewaard bleven en de lezer door den luchtigen, toch serieusen opzet geboeid wordt. Nog eexishet was xxiet de bedoeling De dwazen met La Belle te vergelijken, alleen te wijzen op het verschil tusschen schrijfkunst als na tuurlijke gave en die als moeizaam ambacht. Antoon Coolen. Lentebloesem. Tilburg Het Nederlandsche Boekhuis. 218 pag. Dit is een herdruk van twaalf uitstekende korte verha len die voor Coolen's bewonderaars, die ze door de vroegere verspreidheid niet kenden, welkome lectuur zal zijn. Anke Servaes. Kinderen die over zijn. Ro man. 282 pag. Baarn. Hollanaia-drukkerij. Na het serieuse succes, dat Anke Servaes' vorig boek „Kinderzaal" gewerd, zal ook deze roman uit het kindertehuis van Dr, Van Heuven waardeering vixxden. Willem van Iependaal. Lord Zeepsop. Humo ristisch verhaal uit den midden- en na-oor - logschen zwendeltijd. parafrase op Broekhuis' ondeiTiemingen en wat dies meer zij. Aantrek kelijk vervolg op Polletje Piekhaar van den zelfden auteur, die ook wel eens goede gedich- De heeren der schepping op den keper bekeken. In de Uilenreeks, eeix serie aardige boekjes, uitgegeven door de N.V. Bigot en Van Rossum te Amsterdam, verscheen verleden jaar het deeltje „Adam's vijfde rib, schoonheden van het zwakke en zwakheden van het schoone ge slacht", zijnde een serie uitspraken en aphorismen over de vrouw. Als pendant daarvan verscheen dezer dagen in dezelfde serie een boekje, samengesteld door Jan Engelman dat den titel draagt ..Adam zelf", waarin de heer der schepping- van alle zijden belicht wordt. Het boekje bevat tal van uitspraken van Napoleoxx, Bau delaire, Homerus, Goethe, Shakespeare, Dirk Coster, Emerson, Rilke en vele axideren. ten schreef. 280 pag. Zeist. Uitgeverij de To rentrans. Elisabeth Gras. Ria betaalt. Roman 186 pag. Amsterdam. Bigot en van Rossum uitgevers. Halldór Laxness. Salka Valka. Roman van een menschenleven. Uit het Deensch vert. door Dr. Annie Posthumus. Een foliant van bij de 500 pag., waarvan de uitgevers, de Zuid Holl. Uitg. Mij in Den Haag zich veel voorstellen, vooral voor hen die de Gulbranssen-serie ver slonden hebben. Dezelfde uitgevers zonden het eerste deel van een nieuwe trilogie door Margaret Mitchell. Vuur over Land. (322 pag. is er het eerste deel van) Binnen enkele maan den zullen de andere twee deelen dier reeks, die als reeks „Gejaagd door de wind" zal hee ten, verschijnen. Als vele uitgaven dezer firma wordt ook hier de tekst door knappe teeke- ningen van Anton Pieck vei'lucht. Sini Greup-Roldanus. Catelijne van In gel - muixster. Een meisjesleven in het begin der zeventiende eeuw. 280 pag. Den Haag. G. B. van Goor's Uitgeversmaatschappij, die er onze aandacht op vestigt dat dit verhaal geheel iix Haarlem en omstreken doorleefd wordt. Wij kregen een eersten indruk van een gezellig geschreven meisjesboek over een milieu, waar over weinig bellettrie bestaat: dat der linnen- bleekers in de 17e eeuw, uitgeweken Vlamingen veelal, die in onze duinstreek een belangrijk bedrijf wisten te stichten. In rustiger dagen willen wij er gaarne nog eens op terug komen. Phyllis Bottome. Karakters in botsing. Uit het Engelsch 248 pag. Z. H. Uitg. Mij. Den Haag. Martha Brouwer. Als het kindje komt.... Uit het dagboek van een Amsterdamsche vroedvrouw. 227 pag. A'dam Scheltens en Gil- tay. Niet steeds juicht heel het huisgezin, als 't kindje binnenkomt. Of deze vroedvrouw met gejuich in het huisgezin der litteratuur zal ontvangen worden, betwijfel ik. Maar daar is het ook niet om begonnen. „In één adem zal men dit boek uitlezen, want het werkelijke leven is hier, in zijn verwikkelingen, boeien der en spannender dan ooit een roman kan zijn"zegt de uitgeefster. Over het algemeen zeggen de uitgevers en uitgeefsters, geloof ik, veel te veel bij hun productie. Ze moesten dat toch liever aan de lezers overlaten. Het gesnork waarmee de eigen waai- wordt aangeprezen is vaak be lachelijk en in ieder geval onartistiek. We wil len daarover later nog eens wat zeggen en nu de pret van de jacht naar succes niet versto ren, en ieder goede zaken wenschen. Tenslotte nog een paar titels. Gedichtenbundels zijn soms welkome ge schenken. De Uitg. mij. Holland zond van Willem de Merode .Ruischende Bamboe", van Willem Hessels „Het Randgebied" en bundelde onder den titel „Rilke in Holland" een aantal vertalingen door Hollandsche dichters naai den bewonderden Rainer Maria. En Mevr. Roel Houwink leverde voor die uitgeefster een ver handeling over Erotiek en Evangelie, waarin de lezer meer over het Evangelie dan over de Erotiek verneemt. Wat niet meer dan behoor- 'ijk is. maar het boekje toch nog niet direct voor een Sinterklaascadeautje geschikt maakt Een wijsgeerige verhandeling waarop men zich in rustige uren bezint. J. H. DE BOIS. FL.1.40 PER FLACON IN APOTHEKEN EN DROGISTERIJEN (Adv. Ingez. Med.) Een boekje als dit leest men niet in één keer uit. Doch men houdt het bij de hand, teneinde het van tijd tot tijd te raadplegen en er woorden van wijsheid en schoonheid uit te putten, De kleurige illustraties werden getee- kend door Lettie Neije. Nederlandsclie Regeeriug eert Erasmus. Overdracht en aanbieding van Hildo Krop's beeld. 's-GRAVENHAGE, 26 November. Heden middag heeft de Nederlandsche regeering, bij monde van den minister van Onderwijs, Kun sten en Wetenschappen, prof. dr, J. R. Slote- maker de Bruine, een beeld dat Erasmus voorstelt aangeboden aan het bestuur van de Carnegiestichting, wier voorzitter, jh'r. mr, dr. H. A. van Karnebeek, dit geschenk met een korte rede heeft aanvaard. De beeldhouwer Hildo Krop, heeft dit beeld in brons vervaardigd. Het is anderhalve me ter hoog en toont Erasmus in toga met baret, in de eene hand een boek en met de andere hand betoogende. Het is op een voetstuk ge zet, dat 2.20 meter hoog is en uit Fran- schen kalkzandsteen is vervaardigd. In het voetstuk zijn de volgende woorden gegrift: „Dulce Bellum inexpertis" en daar onder „Erasmus". De overdracht van dit monument geschied de hedenmiddag om drie uur in een bijeen komst in de vestibule van het vredespaleis. De aanwezigen waren: o.a. de minister van On derwijs, Kunsten en Wetenschappen, prof. dr. J. R. Slotemaker de Bruine, jhr. mr. dr. H. A. van Karnebeek, voorzitter van de Carnegie stichting. De president van het Permanente Hof van internationale Justitie-, de heer J. G. Guerrero en de griffier, de heer Lopez Ollvan. Oefening 125 is de iets zwaar dere vorm van een oefening, die we verleden jaar al gedaan heb ben. Toen pro beerden we im mers hetzelfde, maar met gestrekte bee- nen; herinnert u het zich? Maar zooals de teekening nu aangeeft, is het een nog dui delijker uitgesproken buikspieroefening. En juist deze spieren hebben oefening zoo drin gend noodig! Dus probeert u eens een kast, een tafel of wat ook te vinden, waar u de voeten onder kunt schuiven, zonder dat glas gerinkel verraadt, dat u aan het „fit-blijven" bent! Nu de armen uitstrekken langs de ooren, en probeeren te gaan zitten. Natuur lijk ook weer langzaam gaan liggen en als het niet al te veel inspant, zes keer herhalen. Oefening 126 (met partner) volgt nu. De heer A, die z'n lichaam volkomen stijf houdt, rust met het hoofd iets achterover op de handen van z'n vriend B. Deze buigt lang zaam de armen, om ze daarna weer te strek ken. Na vier of vijf maal verwisselen van plaats. Het aardige van deze oefening is, dat beiden er iets aan hebbenB oefent de kracht van zijn armen, en voor A valt het niet mee, zich gestrekt te houden. Vrijwel alle romp-, maai- speciaal de nekspieren van A krijgen zoodoende een goede beurt! Oefening 127. Laten we, geïnspireerd door de talrijke recordverbeteringen op rugzwem- men, de rug-crawl op ons gymnastiek-pro- grainma zetten! Als u alleen de beenbeweging doet is het al een uitstekende oefening. Kleine vlugge schaarbewegingen van de beenen (knieën blijven recht!) waarbij de hielen nog juist niet den grond raken. Nu daarbij nog de armbeweging: de eene arm ligt nog langs het lichaam; de andere is gestrekt langs het lichaam; de andere is gestrekt langs 't hoofd. Terwijl nu deze laatste arm zijwaarts langs den grond langzaam het lichaam nadert, wordt de andere arm opgetild en langs het hoofd gestrekt, Het verdient wellicht aanbeveling, de arm- en dc beenbeweging eerst afzonderlijk te oefenen en pas daarna gecombineerd. Wat niet zeggen wil. dat als u morgen in het water valt, u alle records van Kiefer op uw naam brengt. En nu nog, als Oefening 128, en als slot van deze week, de gewoonte getrouw, een spring oefening. Springen, luchtig en veel springen geeft dat heerlijk opwekken de, warme gevoel, dat het best uitge- drukt wordt door --. dat kleine woordje tTri: „fit". Dus maken we weer eenige kolos sale sprongen en probeert u dan eens. of u de zolen tegen elkaar kunt laten klappen, vóór u weer met beide voeten op uw Perzisch kleedje staat. JULES KAMMEIJER. Leeraar Lich. Opv. M.O.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1937 | | pagina 15