Het groote Avontuur rti - —i-r— 'i 1>CV' i -"f vJ - gln de raadzaal van het gemeentehuis te Vught heelt de minister yan Sociale Zaken, prof. mr. C. P. M. Romme, Zaterdag officieel het pompstation der gemeente-rioleerlng in gebruik gesteld. Naast den minister burgemeester mr. H. J. M. Loeff Een kijkje tijdens de soirée, welke Zaterdag te Den Haag werd gegeven door de Ver. Nederland-Tsjecho Slowakije en waar o.m. de directeur der K L.M., de heer A. Plesman en andere autoriteiten aanwezig waren Het nieuwe stedelijk Gymnasium te Leiden is Zaterdag officieel geopend. In feestelijken optocht trokken de leerlingen van het oude- naar het nieuwe gebouw. De aankomst FEUILLETON Roman uit de Tropen door FRANS DEMERS. Een afscheidsfeestje. De journalist Paul Riefenberg stoncl op het punt naar Afrika te vertrekken. Enkele vrien den hadden hem een afscheidsfeestje aange boden in een Brusselsch hotel. In een stem mig zaaltje zaten ze geschaard rond een gezellige tafel. Het was reeds de vierde maal, dat Riefen- berg een groote reis voor zijn blad, „Het Wereldnieuws", ondernam en die afscheids feestjes waren om zoo te zeggen een traditie geworden. Zij vingen steeds op dezelfde wijze aan: de journalist liet minstens een uur op zich wach ten en kwam dan eindelijk binnengestormd in zulk een vergevorderden staat van opwinding, dat de ober-kellner er door van de wijs werd gebracht. Terwijl Riefenberg de handen van zijn vrienden drukte, zwoer hij bij hoog en bij laag, dat het de laatste reis was. die hij zou doen. Hij was nu eenmaal niet opgewassen tegen de voorbereidende beslommeringen, die aan groote reizen zijn verbonden. Op die oogenblikken van opwinding volgde regelmatig een inzinking. De journalist liet zich in een gemakkelijken clubzetel zinken, klaagde over zenuwen en dronk met welbe hagen een whiskey-soda, waarna hij een siga ret opstad. Dan ging men aan tafel en zie, al naarmate de gerechten, rijkelijk met wijn besnroeid, van den disch verdwenen, sloeg de stemming van Riefenberg heelemaal om en bij het einde van het feestje waren al de be slommeringen vergeten en voelde hij zich blij en opgeruimd als een kind, dat met vacantie gaat. En zoo gebeurde het ook nu weer. Na het nagerecht werd koffie geschonken en kwa men geurige sigaren te voorschijn. Tijdens het maal werden vooral jeugdherinneringen op gehaald en nu vroeg men den journalist of hij niet een en ander wilde vertellen over zijn aanstaanden tocht. Och, antwoordde Riefenberg, het aan trekkelijke van mijn reis is, dat ik er zelf niet veel van af weet. Ik denk ongeveer een jaar weg te blijven. Hij haalde een wereldkaartje te voorschijn en legde het open op een rooktafeltje. Hij plaatste zijn duim op het stippeltje, dat Brus sel voorstelt en zijn pink in het hart van Kongo. Wat ik hier aanduid, mijne heeren, be- teekent een afstand van ongeveer 8000 K.M. Die hoop ik in zes dagen af te leggen met een vliegtuig, dat morgenvroeg te 10 uur ver trekt. De tocht gaat over Frankrijk, de Mid- dellandsche Zee. Algiers en de Sahara. In Kongo heb ik één zending te volbrengen: een reeks van bijdragen over "de rijke goudmijnen van Loepoeta. Voor de rest doe ik wat ik wil en aangezien Kongo tachtig maal grooter is dan on landje en er nog tamelijk onbeschaafd uitziet, denk ik dat een jaar er wel voorbij zal vliegen. Ik hoop er talrijke avonturen te beleven. Meer heb ik niet te vertellen. De vrienden van Riefenberg waren beza digde, eerzame burgers. Dat iemand van eizen houdt konden ze wel begrijpen, maal lat iemand het in zijn hoofd haalde om in de donkere wildernis van Afrika te gaan rond zwerven. neen, daar konden ze niet bij. Of ze iets van Kongo afwisten? Natuurlijk niet veel, maar wel was het hun bekend dat het leven er niet van gevaren ontbloot was. Welke gevaren? vroeg de journalist uit dagend. Ze babbelden door elkaar: acclimatisatie- koorts, wilde volksstammen, malaria, slangen beten, leeuwen, buffels, olifanten Ja, zuchtte Riefenberg tenslotte, en nu hebt ge nog een van de grootste gevaren ver geten. Men keek hem achterdochtig aan. Beseft ge dan niet, dat het juist het onbe kende is, dat mij aantrekt; hoe ik pas voel dat ik leef als er gevaar is? Neen, zooiets kunt gij natuurlijk niet begrijpen, maar ik wil vechten in het leven. Ik vind het heerlijk als al mijn zenuwen gespannen zijn, de oogen ver open, de ooren gespitst, beducht op ge vaar. Hi-hi, lachte iemand, ik geloof waarachtig dat onze vriend detectivebloed in de aderen heeft. Dat denk ik soms ook, antwoordde Rie fenberg, zonder aarzelen en moest ik niet doen wat ik thans doe, dan zou ik speurder zijn. Nee, maar alle gekheid op een stokje, zei een van de vrienden plotseling, daar denk ik aan iets, dat voor u belangrijk kan zijn, om dat gij de zaken gaarne zoo ingewikkeld mo gelijk wenscht. Ik heb een kennis, die lid is van den Raad van Beheer der goudmijnen van Loepoeta en enkele dagen geleden vertelde hij mij, hoe tijdens de jongste vergadering de kwestie van de gouddiefstallen werd be sproken. Iedereen omringde den spreker en luister de met belangstelling. Gij zult even goed weten als ik, ging deze voort, dat de mijnen van Loepoeta de rijkste van de wereld zijn. Sedert jaren reeds was men de overtuiging toegedaan, dat gere geld goud werd gestolen door de inlandsche arbeiders. Men beschouwde deze toestand zoo'n beetje als een onvermijdelijk kwaad. Welnu, na een grondig onderzoek is men tot de overtuiging gekomen dat de diefstallen worden geleid en dat al het gestolen goud in de handen van één en denzelfden persoon te rechtkomt. Het onderzoek wordt ten zeerste bemoeilijkt door het feit, dat het mijngebied zeer uitgestrekt is en doordat hjet bij de grenzen van de Britsche koloniën is gelegen, waarlangs het kostbare metaal gemakkelijk verdwijnen kan. Dit is alles wat men mij verteld heeft. En dan?, vroeg de journalist. Ja, antwoordde de andere glimlachend, wellicht vindt gij in het Loepoeta-gebied de gelegenheid uw speurdersbloed te laten spre ken. Het zal-misschien de spanning in uw reisverhaal ten goede komen. Riefenberg dacht na. Hij blies een groote rookwolk van zijn sigaar de lucht in en zei eindelijk: Ik vind het zeer belangwekkend wat gij mij daar hebt verteld, en wiel weeteen maal ter plaatse Op dit oogenblik liet een groote Westnhn- sterklok twaalf slagen door de zaal rin kelen. Een aanwezige pantoffelheld schrok. Mijne heeren, het is middernapht, zei hij, ik ben al een half uur over mijn tijd. Als een veer wipte hij uit zijn zetel en nam afscheid. Dat was het sein tot opbreken. Iedereen drukte Riefenberg de hand en wenschte hem een voorspoedige reis. Even later was het zaaltje leeggeloopen. Een onverwacht bezoek. Riefenberg had het voorstel van een vriend nog een paar bars te bezoeken, afgeslagen. Hij was vermoeid en verlangde naar rust. Hij had den kraag van zijn overjas opgezet en slenterde door de stille straten van de nach telijke hoofdstad. Hij voelde zich een beetje duizelig na dien drukken dag en den rumoeri- gen avond. De vochtige, koude nachtlucht deed hem goed. Daarom verkoos hij ook te loopen. In gewone omstandigheden kon hij uren en uren door de nachtstad slenteren en zich laten boeien door het zwoele, geheimzinnige leven van dat dan opbloeide in donkere steegjes en verdachte gelegenheden. Nu was hij met zichzelf bezig. Hij dacht aan zijn vrienden, die hert weer eens had teruggezien en aan de jeugdjaren, die ze samen hadden doorgemaakt. Droomden ze er toen niet allen van eens de wereld te veroveren, de maat schappij te wijzigen, het leven op andere grondslagen in te richten? Al hun strijd leuzen en idealen vervaagden geleidelijk. Zij werden allen eerbare burgers. Ze huwden en gesteund door vrouw en kinderen gingen ze vooruit in de wereld. Telkens als Riefenberg ze terugzag, na een lange afwezigheid, vond hij ze wat burgerlijker en zwaarlijviger ge worden. Hij bleef staan onder het zwakke licht van een gaslantaarn en stak een sigaar op. Dat is het leven, zuchtte hij. Een jonge, geverfde vrouw trad uit de schaduw op hem toe, greep hem bij den arm en fluisterde „kom mee". En dat is ook het leven, dacht Riefenberg. Hij was in een romantische bui, maakte de hand, die zijn arm hield omkneld los, stopte er een geldstuk van twintig frank in en zette zijn weg voort. Het vrouwtje was even verbaasd en £iep hem na: „merci, chéri", maar tot een gc2eilin die tegen een huisgevel stond aangeleund zei ze lachend: „daane pei es zat". De journalist hoorde de opmerking, maar trok het zich niet aan Hij dacht aan het ver haal over de goudmijnen. Op den keper be schouwd, vond hij het gek zich voor een der gelijke zaak warm te maken. Wat kon het hem in den grond schelen dat er goud werd gestolen te Loepoeta. Het was toch zoo'n groote misdaad niet dat de negers een beetjp van dat .gele slijk" mee naar huis namen om het te verkoopen? Brussel's dialekt, wil zeggen: „Die ls dronken". (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 8