ZONDERLINGE LEVENS
Karl Wilhelm Naundorf.
Litteraire
Kantteekeningen.
WASSCHERIJ „RHEE"
IETS NIEUWS!
voor Ontbijt- en Koffietafel
;UNKE'S ROGGEBROODFABRIEK - HAARLEM
ZATERDAG 29 JANUARI 1938
I-I A ARK EM'S DAGBLAD
Horlogemaker of Koning?
Het voorspel.
1791! Bijna twee bloedige revolutiejaren
waren over Frankrijk gegaan en nog had het
koningschap, had Lodewijk XVI zich weten te
handhaven. Dan, plotseling, in de ijdele hoop
met behulp van vreemde legers de onbe
perkte macht te herwinnen, vlucht de Koning
met zijn gezin om zich (bij de bevriende
troepen en uitgeweken aristocraten te voe
gen. Het wordt een spannende en een vergeef-
sche tocht. In Varennes ontdekt men de leden
van het koninklijke gezin en ge vankelijk wor
den zij naar Parijs teruggevoerd, waar de
kerkerdeuren van het aloude klooster der
Tempelieren, Le Temple, achter hen dichtval
len en zich voor Lodewijk en Marie An
toinette nog slechts zullen openen voor den
laatsten gang huns levens naar het scha
vot.
Lodewijk XVII in zijn kerker.
Hij is achtergebleven in zijn cel, de acht
jarige Charles-Louis. Een wees is hij nu,
gekweld naar men zegt tijdens de bloedige
heerschappij van het Schrikbewind, in hoo-
ge mate verzwakt en verstild in zijn ondra
gelijke afzondering. Nadat enkele leden van
ce Conventie hem in zijn kerker hebben be
zocht komt er eenige verbetering in zijn arm
zalig lot. Maar in Februari 1795 schijnen
lichaam en geest zóó ernstig ondermijnd, dat
de ontboden geneesheer, Desault, niet anders
kan verklaren dan dat hier menschelijke hulp
te laat komt
Is het waar, dat dr. Desault verklaarde er
zeker van te zijn, dat het door hem onder
zochte kind in geen geval de troonsopvolger
Lodewijk XVII was? Het werd beweerd en is
niet onmogelijk als men weet, dat zoowel dr.
Desault als zijn trouwe vriend, de apothe
ker Choppard, eenige dagen voor het over
lijden van Charles-Louis zeer plotseling
overleden. Men fluisterde dat zij vergiftigd
waren, al wees de lijkschouw dit niet uit. On
middellijk werd een tweetal doktoren aange
wezen om het stervend koningskind, dat zij
voordien nooit van aangezicht tot aangezicht
gezien hadden, te behandelen. Tevergeefs: 8
Juni 1795 gaf Lodewijk XVII den geest en
den volgenden dag kon Sévestre $h naam van
het Comité de Salut Public aan de Conventie
het overlijden mededeelen van Frankrijk's
jeugdigen koning, een doodsbericht, dat de
jonge republiek wel matig getroffen zal heb
ben.
Daarmee scheen het laatste hoofdstuk van
den tragischen roman van een kleinen Ko-
ninge die nooit een kroon droeg, geschreven
te zijn. En toch
Intermezzo.
Het was 1812, toen zich in Spandau een
horlogemaker vestigde, een zekere Karl Wil
helm Naundorf, van wiens verleden men niet
veel meer wist te vertellen, dan dat hij uit
Berlijn was gekomen zonder behoorlijke
identiteitspapieren, maar vermoedelijk in 1786
in Neustadt-Eberwaldt geboren zou zijn, waar
zijn vader het eerzame beroep van slotenma
ker uitoefende. Merkwaardig was hij wel,
die Naundorf: hij beheerschte de Fransche
taal als een geboren „Fransoos", wist bijzon
derheden van de Groote Revolutie te vertel
len, alsof hij haar zelf had beleefd en on
derscheidde zich van zijn standgenooten door
opmerkelijk fijne gelaatstrekken en manie
ren, die bijna zouden doen gelooven dat hij
van hoogere afkomst was.
Wie zich in dien geest jegens hem zou heb
ben uitgelaten, zou een merkwaardig relaas
van hem te hooren hebben gekregen: deze
klokkenmaker Naundorf 'beweerde niemand
anders te zijn dan Charles-Louis zoon van
Lodewijk XVI en Marie-Antoinette, konmg
van Frankrijk dus, wiens lijk men gemeend
had uit de Temple naar zijn laatste rust
plaats te dragen, terwijl het slechts het stof
felijk overschot van een ondergeschoven kind
zou zijn geweest dat men aan de aarde toever
trouwde.
Een doodgewaande vertelt
Vaag zijn z'n herinneringen aan den glans
en zorgloosheid der luttele jeugdjaren, door
gebracht in Versailles. De vlucht naar Va
rennes, de opsluiting in den kerker van Le
Temple staan hem echter levendig en waar
heidsgetrouw voor den geest en zóó nauw
keurig zijn de bijzonderheden, die hij uit de
jaren van zijn gevangenschap weet te ver
halen, dat een blikslager, die te dien tijde
de lampen van Le Temple verzorgde en dien
•hij later in Parijs ontmoette, bij het aan-
hooren van dit treffend relaas op de knieen
gezonken moet zijn met de woorden: „Ge
•kunt niemand anders dan de zoon van Lo
dewijk XVI zijn!" i
Zorgvuldig was het ontvluchtingsplan
voorbereid: de redders waren, uit vrees voor
opsporing, zoo listig geweest om den ontvoer
den koning niet buiten Le Temple te bren
gen, maar hem te verbergen in een afgele
gen vertrek, waar hij, welverzorgd nu, maan
denlang doorbracht. De Regeering liet een
stom kind zijn plaats in den kerker innemen,
omdat zij de onwelkome ontsnapping zooveel
doenlijk geheim wilde houden. Toen er on
danks alle voorzorgsmaatregelen toch iets
van uitlekte, zouden de spijzen van den
nieuwen gevangene met vergif vermengd
zijn. zonder het gewenschte resultaat even
wel. In allerijl werd het slachtoffer, dat niet
sterven wilde, op zijn beurt vervangen door
een uit een ziekenhuis ontvreemd stervend
kind, dat dan ook kort daarop 8 Juni 1795
den geest gaf. Wel werden enkele getui
gen geconfronteerd met het lijk. maar we
gens volslagen onbekendheid met het uiter
lijk van Charles-Louis, zouden deze identi
teitsverklaringen niet de minste waarde
hebben gehad.
Eindelijk was de verlossende dag aange
broken: in alle heimelijkheid werd de jonge
koning alles volgens zijn eigen zeggen
ondergebracht bij een vertrouwde Zwitser-
sche vrouw in Parijs, waarna zijn avontuur
lijke zwerftochten een aanvang namen en
zich over jaren zwaarbeproefde jaren van
miskenning en herhaalde bedreiging uit
strekten. Telkens doemt een beschermer op,
bij wien hij onderdak vindt, nu eens in de
Vendée, dan weer in Rome, waar Paus Pius
VI zich over hem ontfermde.
Het is of het noodlot hem als een scha
duw volgt: als de Paus in 1798 op last van
Frankrijk's regeering door generaal Berthier
gevangen genomen wordt, schijnt Lodewijk
verraden. Het huis, waarin hij zich schuil
houdt, wordt op onverklaarbare wijze een
prooi der vlammen; het meisje dat hem ver
zorgt, sterft een verdachten dood, vermoede
lijk door vergif veroorzaakt.
Lodewijk vlucht voor de zooveelste maal
in zijn jonge leven, vlucht, om buiten het
bereik te blijven van dien onmeedoogenden
greep der wrake, die tot ver over 's lands
grenzen reikt. Op weg naar Engeland wordt
hij op zee achterhaald en als gevangene naar
Frankrijk teruggevoerd. In zijn nieuwen ker
ker, waar hij onmenschelijk gekweld zou zijn,
werden de geraffineerdste middelen aange
wend om zijn gezicht tot onherkenbaar-
wordens toe. te verminken. Jarenlang zou het
de sporen er van gedragen hebben.
Met behulp van den graaf de Montmorin
en van Fouché weet hij in 1803 te ontsnap
pen. In Ettenheim zal de hertog d'Enghien
hem wachten en hem bescherming verleenen.
Voort dus, naar onbedreigder land. Hij zal
het niet bereiken: opnieuw wordt hij naar
beweerd wordt, verraden door zijn oom Lo
dewijk ingekerkerd, eerst in de citadel
van Straatsburg, dan in een gevangenis in
Vincennes, waar geen lichtstraal in zijn cel
kan doordringen.
Jaren gaan voorbij Charles-Louis is als
levend begraven. Weer is het de hertog van
Montmorin die zijn vlucht weet te bewerk
stelligen. Zoo vangt in 1809 een nieuwe pe
riode van omzwervingen aan.
Als een opgejaagd dier
Nergens kan hij rust vinden, nergens is hij
veilig. Als een opgejaagd dier, dat z'n spoor
niet kan uitwisschen. trekt hij van Frank
furt naar Bohemen, vandaar naar Brunswijk
en langs vele omwegen eindelijk naar Prui
sen. Juist heeft de Pruisische patriot von
Schill zijn korps in Duitschen dienst gesteld
in den strijd tegen Napoleon.
Is het niet tragisch, dat Lodewijk juist be
scherming moet zoeken 'oij het korps van von
Schill op het oogenbjik, dat het ernstig be
dreigd wordt? De escorte, die von Schill den
zwervenden Koning verleent, wordt overval
len: Lodewijk's begeleider Montmorin sneu
velt, hijzelf wordt ernstig gewond.
Als hij tot bewustzijn komt, moet hij er
varen dat hij in een hospitaal ligt als ge
vangene. Via Wesel wordt hij, zoodra zijn toe
stand dat eenigennate toelaat, op transport
gesteld naar Toulon: men heeft hem tot de
galeien veroordeeld! Uitgeput van ontbering,
meer dood dan levend, moet hij tijdens het
transport in een hospitaal worden gebracht,
vanwaar hij weet te ontvluchten. Moeizaam
is de tocht door het zoozeer begeerde en toch
zoo bedreigende vaderland. Een koning,
Frankrijk's koning, trekt langs de stoffige
landwegen, als een bedelaar neen erger: als
een misdadiger, voor wien zich ieder oogen-
blik de kerkerdeur opnieuw kan openen. De
hemel zij dank: hij bereikt de Westfaalsche
grens: hier, in den vreemde, kan hij herade
men. Nu is het een herder, die hem onder
dak en voedsel verschaft, dan weer vindt hij
Stemmen uit de Vrije Gemeente,
Men zij gerust. We gaan niet praten over het
orgaan van dien naam dat door een religieuze
vereeniging wordt uitgegevenwe willen
slechts voor de variatie uit de school klappen
dier vrije gemeente van kunstbeoordeelaars,
die wekelijks of dagelijks hun prevelementje
doen om op hunne wijze de kunst van dienst
te zijn, hun lezers van nut te wezen en de
kunstenaars te irriteer en. Het laatste gelukt
bijna regelmatig, het andere soms. Omdat
kunstenaars nu eenmaal moeilijk te bevredi
gen zijn, hetgeen zij zich, zijnde het zout dei-
beschaving, mogen veroorloven.
„En lees je nu werkelijk al die boeken ook?"
Dat wordt ons natuurlijk zoo tegen Sinterklaas
x-maal gevraagd natuurlijk alweer zonder
eenig wantrouwen of ironie, als men ons be
dolven onder stapels fraaie letteren aantreft.
We maken er ons met een zachtaardigen glim
lach, die tot niets verbindt, af. Maar nu een
Parijsche journaliste mijn beroemder confrères
is gaan interviewen, bezwijk ik voor de verlei
ding door hen een antwoord te laten geven op
vragen die ik liever omzeil. Daar zijn zij be
roemd voorl
Hoe leest gij de boeken die ge beoordeelen
moet? Dat is de eerste vraag die de beminne
lijke Janine Bouissounouse wat een pracht-
naam die me dadelijk aan de bouillabaise van
Marseille herinnert, en dien ik maar éénmaal
overschrijf om den zetfoutenduivel niet in ver
zoeking te brengen die Janine dan, haren
slachtoffers stelt. En de tweede, die zij doet,
luidt „leest u ook de lcritiekcfi van anderen
en kunnen die invloed op uw meening heb
ben?". Nieuwsgierig als een journalist behoort
te wezen, gaat zij dan verder: „Hindert het
u, of niet, wanneer ge met de schrijvers per
soonlijk bekend zijt?" En de vierde vraag for
muleerend: „Is uw arbeid als criticus van gun-
stigen of ongunstigen invloed op uw eigen
scheppend werk?".
De bonzen der Parijsche litteraire critiek ge
ven haar hoffelijk bescheid. Dat spreekt van
zelf. Geen Franschman zal Janine onhoffe
lijk behandelen en een iegelijk zal lichtelijk
gevleid zijn bovendien. We willen trachten hun
antwoord in het kort samen te vatten.
Edmond Jaloux, van de Académie francaise
en criticus van de Nouvelles littéraires, zegt
rondweg dat het een helsch bestaan is, het
leven van een criticus. Er komen veel te veel
boeken uit, en daardoor spreekt hij vaak veel
te laat over een goed boek. De goede er uit te
pikken is ook nog zoo gemakkelijk niet, als ge
voor het eerste oogenblik de werken van reeds
een reisgezel, bij wien hij steun en toeverlaat
vindt. Karl Wilhelm Naundorf heet de vreem
deling, met wiens wagen hij Berlijn bereikt en
die even plotseling verdwijnt als hij is opge
doken. Naundorf het is de naam, dien de
man die Lodewijk XVII beweert te zijn,
voortaan zal voeren.
Na een kort verblijf in Berlijn vestigt hij
zich met zijn huishoudster Madame Sonnen-
fels, van wie niet veel meer bekend is dan
dat zij in 1818 overleed, in Spandau, waar hij
met het horlogemakersvak, dat hij op zijn vele
omzwervingen heeft geleerd, in zijn onderhoud
voorziet. Herhaaldelijk schrijft hij brieven aan
vorsten, die het Fransche Koningshuis welge
zind zijn: den Koning van Pruisen, de keizers
van Oostenrijk en Rusland maar nooit krijgt
hij antwoord.
In 1815 doet een Fransch officier, Marassin
genaamd, die in Rusland krijgsgevangen was
geweest en met wien Naundorf reeds in 1812
contact had gehad, op zijn doortocht Span
dau aan. Er wordt verteld dat onze Naundorf
zijn landgenoot in een intiem gesprek zijn le
vensgeheim toevertrouwde. Men besloot nu,
dat Marassin naar Frankrijk zou vertrekken
om voor den Koning het pad te effenen; zoo
dra de overkomst voldoende zou zijn voorbe
reid, zou Lodewijk terugkeeren naar zijn ko
ninkrijk. Marassin ging maar de Fransche
hoofdstad bereikte hij nimmer: in Rouaan
werd hij gearresteerd en om het leven ge
bracht.
Lodewijk beproeft dan op andere wijze zijn
zaak te dienen. Meer dan eens schrijft hij aan
zijn zuster, de hertogin van Angoulême, aan
den hertog van Berry, aan zijn oom tever
geefs.
Na den dood van zijn huishoudster, in 1818
dus, treedt hij in het huwelijk met een een
voudig burgermeisje, Johanna Eïnert, waar
mee een periode van ongekende rust en geluk
schijnt te gaan aanbreken. Maar als hij
waarschijnlijk in 1822 naar Brandenburg
verhuist, achtervolgt het Noodlot hem opnieuw.
Er wordt in het huis van den gewezen post
meester Schernemeck, bij wien hij zijn intrek
heeft genomen, gestolen: Naundorf wordt ver
dacht en niet dan met de grootste moeite ge
lukt het hem aan te toonen, dat de dochter
van zijn hospes de schuldige is. Weer is het
Naundorf in wien men de dader ziet, als kort
daarop in het huis een moordaanslag wordt
gepleegd en andermaal weet hij de dochter des
huizes als dader aan te wijzen. En zoo gaat
het voort: als op een nacht de schouwburg
afbrandt, maken dieven van de gelegenheid
gebruik om Naundorf's woonhuis te plunde
ren. Natuurlijk is hij het, die voor den brand
stichter wordt gehouden, al kan men geen en
kel bewijs aanvoeren. Niet lang daarna wordt
Naundorf gearresteerd in verband met uit
gifte van valseh geld. Streng en onmensche
lijk is het voorarrest. Als de Justitie hem we
gens gebrek aan bewijs moet vrijspreken, weet
zij hem toch nog voor eenigen tijd in een
tuchthuis te sluiten, omdat hij zich voor een
Bourbonschen prins had uitgegeven.
Zonderlinge sterfgevallen.
Op voorspraak van Baron von Seckendorf
wordt hij in 1828 vrijgelaten. Weer zal hij met
Afd. fijne Wasch
BOORDEN 8 ct. OVERHEMDEN 20 cl
Heemstede Telefoon 28201
(Adv. Ingez. Med.)
erkende, goede schrijvers buiten, beschouwini
laat. Jaloux houdt zooveel mogelijk de tijd
schriften der jongeren bij; als iets hem daarin
interesseert onthoudt hij den naam van dien
schrijver en mocht die dan later met een boek
uitkomen, dan is het: pik ik heb je. Als Jaloux
een boek inziet en op iets stuit dat belangrijk
lijkt, dan leest hij het boek van a tot z. Bij een
goed boek is het niets gedaan hier en daar een
hap te nemen.dat moet ge absoluut door
werken. Maar zeer, zeer vaak is het al vol
doende voor den getrainden beoordeelaar, zoo
hij een paar uitvoerige fragmenten onder de
loupe neemt. Hij grijpt die dan evenzeer op
goed geluk, als hij het boek zelf tevoren uit
den stapel heeft genomen. Dat kan verras
singen opleveren, doch meestentijds blijven ze
achterwege. Jaloux zegt dat hij nooit critieken
van anderen leest, tenzij hij zelf met de zijne
al klaar is of niet van plan is, zelf een critiek
te schrijven. Hij vindt het verder het tegendeel
van onaangenaam de auteurs over wie hij
spreekt ook persoonlijk te kennen: den kun
stenaar kennend zal men het kunstwerk eer
der verstaanmeent Jaloux.
André Thérive vaii de Temps blijkt er een
ietwat gelijksoortige werkmethode op na te
houden als schrijver dezes. Wat den laatste
bij zulk illuster voorbeeld eenig genoegen mag
doen. Thérive maakt geen aanteekeningen.
maar als het boek gelezen is staat de witte
achterkant vol met cabalistïsche teekens en
het binnenwerk bevat een aantal roode stre
pen naast den tekst. Voor het overige geeft
Therive blijk van een beminnelijk scepticisme
als hij zegt: „om volkomen objectief te oor-
deelen moest men geen enkelen artist per
soonlijk kennen, maar per slot van rekening
kennen wij elkaar, op een enkelp uitzondering
na, allemaal".
De criticus van Paris-Soir, Paul Reboux,
maakt den indruk met Janine een beetje een
loopje te nemen. Hij vertelt haar dat hij zijn
werk volgens het Taylor-systeem verricht, dat
hij bij instinct voelt of een boek hem zal be
hagen dan wel irriteeren en zoo geen van beide
het geval is, dat hij het dan ongelezen laat. Hij
geeft dan verder een recept, hoe men over een
slecht boek altijd iets aardigs zeggen kan om
den vriend die het geschreven heeft niet te
ontstemmen! Hij noemt dat dan: een strenge
rechtvaardigheid verbinden met een vriende
lijken omgangsvorm.
Noël Sabord van de Paris Midi geeft de
meer
Als de politie uw fiets zonder
achterlicht ziet
af: als 'n automobilist u
niet mocht zien
Dan kan u dat duur te staan
komen, terwijl u voor 'n paar
kwartjes klaar kunt zijn 11
Maar let op 't „RIJKSKEUR" I
n ROOD RIJWIELACHTERLIJSHT
DAARTOE BENT U VERPLICHT 1 i
FUNKE'S GESTOOMD ROGGEBROOD
(RONDMODEl)
'f Is verrukkelijk, vooral mef bofer, kaas,
jam, etc. - Uw eigen bakker kan het U
bezorgen, doch eisch dat men U ook inder
daad FUNKE's gestoomd Roggebrood levert
Eens geprobeerd - Altijd begeerd
Spaarnwouderstraat 39 - Tel .11062
(Adv. Ingez. Med.)
zijn gezin, dat in behoeftige omstandigheden
verkeert, moeten gaan zwerven: van Branden
burg naar Gassen, vandaar naar Krossen. Tot
tweemaal toe sterven personen, die zich voor
Naundorfs zaak interesseeren, onder ver
dachte omstandigheden; Petzold wordt na het
drinken van een kop bouillon hevig onpasse
lijk en blaast kort daarop den laatsten adem
uit; zijn beschermer Lauriseus neemt vier
weken nadat hij Naundorf zijn stem heeft
toegezegd, onder soortgelijke omstandigheden
afscheid van het leven.
In 1832 besluit Naundorf na de ontvangst
van een anoniem schrijven, waarin hij met ge
vangenneming wordt bedreigd, het besluit
naar Frankrijk te gaan. Bijna ondragelijk zijn
de kwellingen, ontberingen en teleurstellingen.
Op dezen gedenkwaardigen tocht, die hem door
veler heeren landen voert. Maar in Mei 1833
heeft hij Parijs dan toch bereikt, uitgeput en
in onbeschrijfelijke armoede. Toch schijnt zijn
zaak er gunstiger voor te staan dan ooit: tal
rijk zijn de ontmoetingen met hooggeplaatste
personen, die zich, hoe sceptisch zij aanvan
kelijk tegenover de geruchten omtrent Naun-
dorf's ware identiteit stonden, door onomstoo-
telijke bewijzen aldus beweert Naundorf
lieten overtuigen.
Zou het aantal aanslagen, waaraan Naun
dorf tijdens zijn Parijsch verblijf blootstond,
erop wijzen dat zijn kansen eindelijk gunstig
waren? Ontelbaar zijn de processen, waarbij
hij betrokken was; omzichtig ging de Fransche
Regeering echter elk rechtsgeding, dat tot een
grondig onderzoek naar Naundorf's afkomst
zou kunnen leiden, uit den weg. Toen Naundorf
ten langen leste zóó gemanoeuvreeerd had, dat
een dergelijk proces onafwendbaar was, moet
de Regeering drastische maatregelen hebben
genomen en hem het zou in 1836 zijn ge
weest hebben uitgewezen.
Naundorf zocht nu zijn heil in Engeland,
waar de aanslagen op zijn leven zich herhaal
den. Met moeite kan hij het hoofd boven
water houden; zijn technische proefnemingen
in verband met de constructie van een kanon,
dat aan alle oorlogen een einde zou maken,
verslinden zijn laatste geld. Naundorf, horloge'
maker of koning, is moegestreden. Als hij nog
eens den pelgrimsstaf opneemt en naar Hol
land trekt, waar hij zich in Delft vestigt, is het
om het afgetobde hoofd voor goed neer te
leggen. In 1845 gaf hij den geest: Karl Wilhelm
Naundorf, horlogemaker van beroep of
misschien toch: Charles-Louis, hertog van
Normandië, koning van Frankrijk, zooals hij
een leven lang aannemelijk wilde maken?
Wij weten het niet, Maar zijn grafsteen in
Delft draagt het volgende opschrift:
ICI REPOSE
louis xvn
CHARLES LOUIS, DUC DE NORMANDIE
ROI DE FRANCE ET DE NAVARRE
Né a VERSAILLES LE 27 MARS 1785
DéCéDé a DELFT LE 10 AOÜT 1845
Zoo luidde Naundorf's lezing réén dei-
vele. van het mysterie van Lodewijk XVH.
Zestig jaren was hij oud geworden, de man die
kort voor zijn dood schreef: ..Men heeft mij
bestolen, bedrogen en de moordenaars betaald,
om mij van het leven te berooven. Nu, in mijn
60ste jaar. is het genoeg aan kwaad en als
de Almachtige het wil, ben ik bereid heen te
gaan."
c. j. e. dinaux.
sympathieke inlichting dat hij vaak er niet in
slaagt een boek ten einde te lezen.maai
er dan ook niets over schrijft en het verlies
van zijn tijd dan ook zonder wrok aanvaardt.
Om de goede boeken uit den stapel te halen
zegt hij verder moet ge een zekere flair
hebben, zooals de hond die voor het wild heeft.
Wie die flair mist is niet voor criticus in de
wieg gelegd. Bovendien en nu wordt hij
ondeugend de meesterwerken kondigen zich
zelf aan: hetzij door middel van de uitgevers,
óf door vrienden van den schrijver óf door
dezen zelf. En wat zou dat dan nog! Het is im
mers juist ons werk om de echtheid dier mees
terwerken te onderzoeken. Op de vraag of
eigen scheppingsarbeid door critisch werk ge
hinderd wordt is Sabord de eenige die het
mij uit het hart gegrepen antwoord geeft dat
men kiezen moet: óf scheppend óf critisch be
zig zijn, daar een zelf scheppend schrijver als
regel een ongeoorloofd pdrtij-kiezen aan zijn
kritiek toevoegt.
We laten nu Cahuet van de Illustration en
Larguier van de Academie Goncourt maar
even rusten en er komen er nog anderen
over wier meening wij misschien nog wel eens
rapporteeren. Maar we willen tenslotte even
op een klein rumoer terugkomen dat zich bin
nen onze landspalen in de litteraire kritiek
heeft voorgedaan, en waarover onze lezers door
een artikel der hoofdredactie (van j.l. Maan
dag) volledig zijn ingelicht. Ik meen het pro
test van Herman de Man tegen de door hem
zoo genoemde laboratorium-kritiek van zelf
scheppende schrijvers als ^Vestdijk, Marsman,
Ter Braak en anderen. Wat' De Man tegen deze
kritieksoort te berde brengt lijkt mij volko
men juist, zoolang ze beoefend wordt in een
dagblad en niet waar het thuis hoort in
een vakblad. Wat in een vakblad interessant
kan wezen, wordt in een dagblad licht verve
lend en arrogant en jaagt de massa die
ieder artist toch graag bereiken wil van de
litteratuur af en naar de lichte prullaria toe.
Het mooie werk van den referent: zoo velen
als mogelijk is door middel van zijn krant met
goede litteratuur in verbinding' te brengen,
verloopt in ophemelarij van eigen en verwan
te Inzichten, wanneer zelf-scheppende schrij
vers zich doen belasten met een taak waarbij
elke parti-pris bij voorbaat uit den booze is.
Wij zijn het in dezen hartgrondig met Noël
Sabord eens. Het is in de kritiek der schilder
kunst al niet anders gesteld. Natuurlijk zal
een schilder over iets dat zijn bewondering
heeft treffender dingen kunnen zeggen dan
een ander, maar een waarachtig artist zal.
door dat feit zelf, de noodzakelijke vrijheid
missen het dagelijksch gebeuren onbevangen
te blijven aanschouwen en de eigene toch
immers zoo belangrijke, nietwaar? persoon
lijkheid uit te schakelen. Wat voor een dag
blad vereischtc moet zijn, naar het mij voor
komt. J. H. DE BOIS
Amsterdam in 1937.
Gemiddeld aantal werkloozcn sterk gedaald.
Donderdag is ten stadhuize te Amsterdam
een vergadering gehouden van de commissie
van advies in zake bestrijding van de werk
loosheid.
Omtrent den economischen toestand van de
gemeente werden de volgende cijfers ver
strekt:
Bij vergelijking met het einde van de maand
November 1937. toen het aantal werkloozen
55.185 bedroeg, blijkt, dat dit aantal eind De
cember 1937 1267 hooger is, hoofdzakelijk als
gevolg van seizoeninvloeden, maar ook van
afnemende bedrijvigheid in het diamantvak.
Vergeleken met de cijfers aan het einde van
December 1936, toen 56.674 werkloozen werden
genoteerd toont December 1937 een daling van
222 werkloozen. In het totaal aantal werk
loozen is nog begrepen een aantal van 1471'
werkloozen, die tijdelijk in werkverschaffing
arbeiden.
Het gemiddelde aantal werkloozen was in
1937 51.795, in 1936: 58.072.
Het electriciteitsverbruik door de industrie
nam in December 1937, vergeleken bij Decem
ber 1936, toe met 8.8 procent.
Het jaarverbruik door de Amsterdamsche
nijverheid bedroeg in 1937 74.657.000 K.W.U.,
en in 1936 62.299.000 K.W.U., een stijging der-
have van 19.8 procent.
Het aantal aangekomen zeeschepen in de
haven van Amsterdam bedroeg in December
1937 288 met een inhoud van 370.248 netto re-
gistertonnen; voor December 1929 en 1936 wa
ren deze cijfers 322 met een inhoud van 480.487
netto registertonnen en 279 met een inhoud
van 392.451 registertonnen.
BOTERPRIJS.
De heffing en de steunuitkeefing op boter
is, behoudens tusschentijdsche wijziging, voor
de week van 27 Januari tot 3 Februari vast
gesteld op f 0,65 per K.G.
De commisslenoteering voor Nederlandsche
boter is Donderdag vastgesteld op 78 cent per
K.G., vorige week 84 cent.
Oef
Oefening 161 wordt begonnen met gespreide
beenen, waarna we met het hoofd een grooten
cirkel beschrijven. Linksom afwisselen met
evenveel malen rechtsom.
De volgende oefening (162) is wat ingewik
kelder. Maar doe die, want u hebt het zoo
noodig! U begint, zooals de teekening aan
geeft, met een been naar achteren en het
andere naar voren geplaatst (voorwaartsche
spreistand)Het lichaamsgewicht wordt nu
langzaam op het achterste been overgebracht;
de romp gaat, met de armen zijwaarts, héél
ver achterover. Dan laten we het lichaam naar
voren slingeren, tegelijkertijd komt het heele
lichaamsgewicht op het voorste been, en tik
ken met de handen aan den grond. Maar dit
alles moet zonder onderbreking en zoo soepel
mogelijk verloopen. Geen stijfheid, geen ge
dwongenheid. maar groote, losse bewegingen.
Oefening 163 is werkelijk zwaar. De uit
gangshouding is liggend op den rug met de
handen achter het hoofd gevouwen. Een hel
per drukt de ellebogen stevig op den grond.
Nu langzaam de beenen gestrekt optillen tot
verticaal. Daarna beide beenen laten dalen
naar rechts, tot de voeten even den grond
raken; vervolgens zonder uit te rusten, door
hoog weer terug en naar den anderen kant.
Éénmaal is niet moeilijk; tien of twintig maal
achter elkaar, met gestrekte knieën, dan hebt
u er pas wat aan! Maar vooral den adem niet
inhouden.
Tenslotte oefening 164. In ligsteun op één
aim een been hoog zijwaarts optillen. Idem
op de andere hand steunend.
JULES KAMMEIJER,
Leeraar Lich, Opv. M.O,