ZONDERLINGE LEVENS Karl Wilhelm Naundorf. Litteraire Kantteekeningen. WASSCHERIJ „RHEE" IETS NIEUWS! voor Ontbijt- en Koffietafel ;UNKE'S ROGGEBROODFABRIEK - HAARLEM ZATERDAG 29 JANUARI 1938 I-I A ARK EM'S DAGBLAD Horlogemaker of Koning? Het voorspel. 1791! Bijna twee bloedige revolutiejaren waren over Frankrijk gegaan en nog had het koningschap, had Lodewijk XVI zich weten te handhaven. Dan, plotseling, in de ijdele hoop met behulp van vreemde legers de onbe perkte macht te herwinnen, vlucht de Koning met zijn gezin om zich (bij de bevriende troepen en uitgeweken aristocraten te voe gen. Het wordt een spannende en een vergeef- sche tocht. In Varennes ontdekt men de leden van het koninklijke gezin en ge vankelijk wor den zij naar Parijs teruggevoerd, waar de kerkerdeuren van het aloude klooster der Tempelieren, Le Temple, achter hen dichtval len en zich voor Lodewijk en Marie An toinette nog slechts zullen openen voor den laatsten gang huns levens naar het scha vot. Lodewijk XVII in zijn kerker. Hij is achtergebleven in zijn cel, de acht jarige Charles-Louis. Een wees is hij nu, gekweld naar men zegt tijdens de bloedige heerschappij van het Schrikbewind, in hoo- ge mate verzwakt en verstild in zijn ondra gelijke afzondering. Nadat enkele leden van ce Conventie hem in zijn kerker hebben be zocht komt er eenige verbetering in zijn arm zalig lot. Maar in Februari 1795 schijnen lichaam en geest zóó ernstig ondermijnd, dat de ontboden geneesheer, Desault, niet anders kan verklaren dan dat hier menschelijke hulp te laat komt Is het waar, dat dr. Desault verklaarde er zeker van te zijn, dat het door hem onder zochte kind in geen geval de troonsopvolger Lodewijk XVII was? Het werd beweerd en is niet onmogelijk als men weet, dat zoowel dr. Desault als zijn trouwe vriend, de apothe ker Choppard, eenige dagen voor het over lijden van Charles-Louis zeer plotseling overleden. Men fluisterde dat zij vergiftigd waren, al wees de lijkschouw dit niet uit. On middellijk werd een tweetal doktoren aange wezen om het stervend koningskind, dat zij voordien nooit van aangezicht tot aangezicht gezien hadden, te behandelen. Tevergeefs: 8 Juni 1795 gaf Lodewijk XVII den geest en den volgenden dag kon Sévestre $h naam van het Comité de Salut Public aan de Conventie het overlijden mededeelen van Frankrijk's jeugdigen koning, een doodsbericht, dat de jonge republiek wel matig getroffen zal heb ben. Daarmee scheen het laatste hoofdstuk van den tragischen roman van een kleinen Ko- ninge die nooit een kroon droeg, geschreven te zijn. En toch Intermezzo. Het was 1812, toen zich in Spandau een horlogemaker vestigde, een zekere Karl Wil helm Naundorf, van wiens verleden men niet veel meer wist te vertellen, dan dat hij uit Berlijn was gekomen zonder behoorlijke identiteitspapieren, maar vermoedelijk in 1786 in Neustadt-Eberwaldt geboren zou zijn, waar zijn vader het eerzame beroep van slotenma ker uitoefende. Merkwaardig was hij wel, die Naundorf: hij beheerschte de Fransche taal als een geboren „Fransoos", wist bijzon derheden van de Groote Revolutie te vertel len, alsof hij haar zelf had beleefd en on derscheidde zich van zijn standgenooten door opmerkelijk fijne gelaatstrekken en manie ren, die bijna zouden doen gelooven dat hij van hoogere afkomst was. Wie zich in dien geest jegens hem zou heb ben uitgelaten, zou een merkwaardig relaas van hem te hooren hebben gekregen: deze klokkenmaker Naundorf 'beweerde niemand anders te zijn dan Charles-Louis zoon van Lodewijk XVI en Marie-Antoinette, konmg van Frankrijk dus, wiens lijk men gemeend had uit de Temple naar zijn laatste rust plaats te dragen, terwijl het slechts het stof felijk overschot van een ondergeschoven kind zou zijn geweest dat men aan de aarde toever trouwde. Een doodgewaande vertelt Vaag zijn z'n herinneringen aan den glans en zorgloosheid der luttele jeugdjaren, door gebracht in Versailles. De vlucht naar Va rennes, de opsluiting in den kerker van Le Temple staan hem echter levendig en waar heidsgetrouw voor den geest en zóó nauw keurig zijn de bijzonderheden, die hij uit de jaren van zijn gevangenschap weet te ver halen, dat een blikslager, die te dien tijde de lampen van Le Temple verzorgde en dien •hij later in Parijs ontmoette, bij het aan- hooren van dit treffend relaas op de knieen gezonken moet zijn met de woorden: „Ge •kunt niemand anders dan de zoon van Lo dewijk XVI zijn!" i Zorgvuldig was het ontvluchtingsplan voorbereid: de redders waren, uit vrees voor opsporing, zoo listig geweest om den ontvoer den koning niet buiten Le Temple te bren gen, maar hem te verbergen in een afgele gen vertrek, waar hij, welverzorgd nu, maan denlang doorbracht. De Regeering liet een stom kind zijn plaats in den kerker innemen, omdat zij de onwelkome ontsnapping zooveel doenlijk geheim wilde houden. Toen er on danks alle voorzorgsmaatregelen toch iets van uitlekte, zouden de spijzen van den nieuwen gevangene met vergif vermengd zijn. zonder het gewenschte resultaat even wel. In allerijl werd het slachtoffer, dat niet sterven wilde, op zijn beurt vervangen door een uit een ziekenhuis ontvreemd stervend kind, dat dan ook kort daarop 8 Juni 1795 den geest gaf. Wel werden enkele getui gen geconfronteerd met het lijk. maar we gens volslagen onbekendheid met het uiter lijk van Charles-Louis, zouden deze identi teitsverklaringen niet de minste waarde hebben gehad. Eindelijk was de verlossende dag aange broken: in alle heimelijkheid werd de jonge koning alles volgens zijn eigen zeggen ondergebracht bij een vertrouwde Zwitser- sche vrouw in Parijs, waarna zijn avontuur lijke zwerftochten een aanvang namen en zich over jaren zwaarbeproefde jaren van miskenning en herhaalde bedreiging uit strekten. Telkens doemt een beschermer op, bij wien hij onderdak vindt, nu eens in de Vendée, dan weer in Rome, waar Paus Pius VI zich over hem ontfermde. Het is of het noodlot hem als een scha duw volgt: als de Paus in 1798 op last van Frankrijk's regeering door generaal Berthier gevangen genomen wordt, schijnt Lodewijk verraden. Het huis, waarin hij zich schuil houdt, wordt op onverklaarbare wijze een prooi der vlammen; het meisje dat hem ver zorgt, sterft een verdachten dood, vermoede lijk door vergif veroorzaakt. Lodewijk vlucht voor de zooveelste maal in zijn jonge leven, vlucht, om buiten het bereik te blijven van dien onmeedoogenden greep der wrake, die tot ver over 's lands grenzen reikt. Op weg naar Engeland wordt hij op zee achterhaald en als gevangene naar Frankrijk teruggevoerd. In zijn nieuwen ker ker, waar hij onmenschelijk gekweld zou zijn, werden de geraffineerdste middelen aange wend om zijn gezicht tot onherkenbaar- wordens toe. te verminken. Jarenlang zou het de sporen er van gedragen hebben. Met behulp van den graaf de Montmorin en van Fouché weet hij in 1803 te ontsnap pen. In Ettenheim zal de hertog d'Enghien hem wachten en hem bescherming verleenen. Voort dus, naar onbedreigder land. Hij zal het niet bereiken: opnieuw wordt hij naar beweerd wordt, verraden door zijn oom Lo dewijk ingekerkerd, eerst in de citadel van Straatsburg, dan in een gevangenis in Vincennes, waar geen lichtstraal in zijn cel kan doordringen. Jaren gaan voorbij Charles-Louis is als levend begraven. Weer is het de hertog van Montmorin die zijn vlucht weet te bewerk stelligen. Zoo vangt in 1809 een nieuwe pe riode van omzwervingen aan. Als een opgejaagd dier Nergens kan hij rust vinden, nergens is hij veilig. Als een opgejaagd dier, dat z'n spoor niet kan uitwisschen. trekt hij van Frank furt naar Bohemen, vandaar naar Brunswijk en langs vele omwegen eindelijk naar Prui sen. Juist heeft de Pruisische patriot von Schill zijn korps in Duitschen dienst gesteld in den strijd tegen Napoleon. Is het niet tragisch, dat Lodewijk juist be scherming moet zoeken 'oij het korps van von Schill op het oogenbjik, dat het ernstig be dreigd wordt? De escorte, die von Schill den zwervenden Koning verleent, wordt overval len: Lodewijk's begeleider Montmorin sneu velt, hijzelf wordt ernstig gewond. Als hij tot bewustzijn komt, moet hij er varen dat hij in een hospitaal ligt als ge vangene. Via Wesel wordt hij, zoodra zijn toe stand dat eenigennate toelaat, op transport gesteld naar Toulon: men heeft hem tot de galeien veroordeeld! Uitgeput van ontbering, meer dood dan levend, moet hij tijdens het transport in een hospitaal worden gebracht, vanwaar hij weet te ontvluchten. Moeizaam is de tocht door het zoozeer begeerde en toch zoo bedreigende vaderland. Een koning, Frankrijk's koning, trekt langs de stoffige landwegen, als een bedelaar neen erger: als een misdadiger, voor wien zich ieder oogen- blik de kerkerdeur opnieuw kan openen. De hemel zij dank: hij bereikt de Westfaalsche grens: hier, in den vreemde, kan hij herade men. Nu is het een herder, die hem onder dak en voedsel verschaft, dan weer vindt hij Stemmen uit de Vrije Gemeente, Men zij gerust. We gaan niet praten over het orgaan van dien naam dat door een religieuze vereeniging wordt uitgegevenwe willen slechts voor de variatie uit de school klappen dier vrije gemeente van kunstbeoordeelaars, die wekelijks of dagelijks hun prevelementje doen om op hunne wijze de kunst van dienst te zijn, hun lezers van nut te wezen en de kunstenaars te irriteer en. Het laatste gelukt bijna regelmatig, het andere soms. Omdat kunstenaars nu eenmaal moeilijk te bevredi gen zijn, hetgeen zij zich, zijnde het zout dei- beschaving, mogen veroorloven. „En lees je nu werkelijk al die boeken ook?" Dat wordt ons natuurlijk zoo tegen Sinterklaas x-maal gevraagd natuurlijk alweer zonder eenig wantrouwen of ironie, als men ons be dolven onder stapels fraaie letteren aantreft. We maken er ons met een zachtaardigen glim lach, die tot niets verbindt, af. Maar nu een Parijsche journaliste mijn beroemder confrères is gaan interviewen, bezwijk ik voor de verlei ding door hen een antwoord te laten geven op vragen die ik liever omzeil. Daar zijn zij be roemd voorl Hoe leest gij de boeken die ge beoordeelen moet? Dat is de eerste vraag die de beminne lijke Janine Bouissounouse wat een pracht- naam die me dadelijk aan de bouillabaise van Marseille herinnert, en dien ik maar éénmaal overschrijf om den zetfoutenduivel niet in ver zoeking te brengen die Janine dan, haren slachtoffers stelt. En de tweede, die zij doet, luidt „leest u ook de lcritiekcfi van anderen en kunnen die invloed op uw meening heb ben?". Nieuwsgierig als een journalist behoort te wezen, gaat zij dan verder: „Hindert het u, of niet, wanneer ge met de schrijvers per soonlijk bekend zijt?" En de vierde vraag for muleerend: „Is uw arbeid als criticus van gun- stigen of ongunstigen invloed op uw eigen scheppend werk?". De bonzen der Parijsche litteraire critiek ge ven haar hoffelijk bescheid. Dat spreekt van zelf. Geen Franschman zal Janine onhoffe lijk behandelen en een iegelijk zal lichtelijk gevleid zijn bovendien. We willen trachten hun antwoord in het kort samen te vatten. Edmond Jaloux, van de Académie francaise en criticus van de Nouvelles littéraires, zegt rondweg dat het een helsch bestaan is, het leven van een criticus. Er komen veel te veel boeken uit, en daardoor spreekt hij vaak veel te laat over een goed boek. De goede er uit te pikken is ook nog zoo gemakkelijk niet, als ge voor het eerste oogenblik de werken van reeds een reisgezel, bij wien hij steun en toeverlaat vindt. Karl Wilhelm Naundorf heet de vreem deling, met wiens wagen hij Berlijn bereikt en die even plotseling verdwijnt als hij is opge doken. Naundorf het is de naam, dien de man die Lodewijk XVII beweert te zijn, voortaan zal voeren. Na een kort verblijf in Berlijn vestigt hij zich met zijn huishoudster Madame Sonnen- fels, van wie niet veel meer bekend is dan dat zij in 1818 overleed, in Spandau, waar hij met het horlogemakersvak, dat hij op zijn vele omzwervingen heeft geleerd, in zijn onderhoud voorziet. Herhaaldelijk schrijft hij brieven aan vorsten, die het Fransche Koningshuis welge zind zijn: den Koning van Pruisen, de keizers van Oostenrijk en Rusland maar nooit krijgt hij antwoord. In 1815 doet een Fransch officier, Marassin genaamd, die in Rusland krijgsgevangen was geweest en met wien Naundorf reeds in 1812 contact had gehad, op zijn doortocht Span dau aan. Er wordt verteld dat onze Naundorf zijn landgenoot in een intiem gesprek zijn le vensgeheim toevertrouwde. Men besloot nu, dat Marassin naar Frankrijk zou vertrekken om voor den Koning het pad te effenen; zoo dra de overkomst voldoende zou zijn voorbe reid, zou Lodewijk terugkeeren naar zijn ko ninkrijk. Marassin ging maar de Fransche hoofdstad bereikte hij nimmer: in Rouaan werd hij gearresteerd en om het leven ge bracht. Lodewijk beproeft dan op andere wijze zijn zaak te dienen. Meer dan eens schrijft hij aan zijn zuster, de hertogin van Angoulême, aan den hertog van Berry, aan zijn oom tever geefs. Na den dood van zijn huishoudster, in 1818 dus, treedt hij in het huwelijk met een een voudig burgermeisje, Johanna Eïnert, waar mee een periode van ongekende rust en geluk schijnt te gaan aanbreken. Maar als hij waarschijnlijk in 1822 naar Brandenburg verhuist, achtervolgt het Noodlot hem opnieuw. Er wordt in het huis van den gewezen post meester Schernemeck, bij wien hij zijn intrek heeft genomen, gestolen: Naundorf wordt ver dacht en niet dan met de grootste moeite ge lukt het hem aan te toonen, dat de dochter van zijn hospes de schuldige is. Weer is het Naundorf in wien men de dader ziet, als kort daarop in het huis een moordaanslag wordt gepleegd en andermaal weet hij de dochter des huizes als dader aan te wijzen. En zoo gaat het voort: als op een nacht de schouwburg afbrandt, maken dieven van de gelegenheid gebruik om Naundorf's woonhuis te plunde ren. Natuurlijk is hij het, die voor den brand stichter wordt gehouden, al kan men geen en kel bewijs aanvoeren. Niet lang daarna wordt Naundorf gearresteerd in verband met uit gifte van valseh geld. Streng en onmensche lijk is het voorarrest. Als de Justitie hem we gens gebrek aan bewijs moet vrijspreken, weet zij hem toch nog voor eenigen tijd in een tuchthuis te sluiten, omdat hij zich voor een Bourbonschen prins had uitgegeven. Zonderlinge sterfgevallen. Op voorspraak van Baron von Seckendorf wordt hij in 1828 vrijgelaten. Weer zal hij met Afd. fijne Wasch BOORDEN 8 ct. OVERHEMDEN 20 cl Heemstede Telefoon 28201 (Adv. Ingez. Med.) erkende, goede schrijvers buiten, beschouwini laat. Jaloux houdt zooveel mogelijk de tijd schriften der jongeren bij; als iets hem daarin interesseert onthoudt hij den naam van dien schrijver en mocht die dan later met een boek uitkomen, dan is het: pik ik heb je. Als Jaloux een boek inziet en op iets stuit dat belangrijk lijkt, dan leest hij het boek van a tot z. Bij een goed boek is het niets gedaan hier en daar een hap te nemen.dat moet ge absoluut door werken. Maar zeer, zeer vaak is het al vol doende voor den getrainden beoordeelaar, zoo hij een paar uitvoerige fragmenten onder de loupe neemt. Hij grijpt die dan evenzeer op goed geluk, als hij het boek zelf tevoren uit den stapel heeft genomen. Dat kan verras singen opleveren, doch meestentijds blijven ze achterwege. Jaloux zegt dat hij nooit critieken van anderen leest, tenzij hij zelf met de zijne al klaar is of niet van plan is, zelf een critiek te schrijven. Hij vindt het verder het tegendeel van onaangenaam de auteurs over wie hij spreekt ook persoonlijk te kennen: den kun stenaar kennend zal men het kunstwerk eer der verstaanmeent Jaloux. André Thérive vaii de Temps blijkt er een ietwat gelijksoortige werkmethode op na te houden als schrijver dezes. Wat den laatste bij zulk illuster voorbeeld eenig genoegen mag doen. Thérive maakt geen aanteekeningen. maar als het boek gelezen is staat de witte achterkant vol met cabalistïsche teekens en het binnenwerk bevat een aantal roode stre pen naast den tekst. Voor het overige geeft Therive blijk van een beminnelijk scepticisme als hij zegt: „om volkomen objectief te oor- deelen moest men geen enkelen artist per soonlijk kennen, maar per slot van rekening kennen wij elkaar, op een enkelp uitzondering na, allemaal". De criticus van Paris-Soir, Paul Reboux, maakt den indruk met Janine een beetje een loopje te nemen. Hij vertelt haar dat hij zijn werk volgens het Taylor-systeem verricht, dat hij bij instinct voelt of een boek hem zal be hagen dan wel irriteeren en zoo geen van beide het geval is, dat hij het dan ongelezen laat. Hij geeft dan verder een recept, hoe men over een slecht boek altijd iets aardigs zeggen kan om den vriend die het geschreven heeft niet te ontstemmen! Hij noemt dat dan: een strenge rechtvaardigheid verbinden met een vriende lijken omgangsvorm. Noël Sabord van de Paris Midi geeft de meer Als de politie uw fiets zonder achterlicht ziet af: als 'n automobilist u niet mocht zien Dan kan u dat duur te staan komen, terwijl u voor 'n paar kwartjes klaar kunt zijn 11 Maar let op 't „RIJKSKEUR" I n ROOD RIJWIELACHTERLIJSHT DAARTOE BENT U VERPLICHT 1 i FUNKE'S GESTOOMD ROGGEBROOD (RONDMODEl) 'f Is verrukkelijk, vooral mef bofer, kaas, jam, etc. - Uw eigen bakker kan het U bezorgen, doch eisch dat men U ook inder daad FUNKE's gestoomd Roggebrood levert Eens geprobeerd - Altijd begeerd Spaarnwouderstraat 39 - Tel .11062 (Adv. Ingez. Med.) zijn gezin, dat in behoeftige omstandigheden verkeert, moeten gaan zwerven: van Branden burg naar Gassen, vandaar naar Krossen. Tot tweemaal toe sterven personen, die zich voor Naundorfs zaak interesseeren, onder ver dachte omstandigheden; Petzold wordt na het drinken van een kop bouillon hevig onpasse lijk en blaast kort daarop den laatsten adem uit; zijn beschermer Lauriseus neemt vier weken nadat hij Naundorf zijn stem heeft toegezegd, onder soortgelijke omstandigheden afscheid van het leven. In 1832 besluit Naundorf na de ontvangst van een anoniem schrijven, waarin hij met ge vangenneming wordt bedreigd, het besluit naar Frankrijk te gaan. Bijna ondragelijk zijn de kwellingen, ontberingen en teleurstellingen. Op dezen gedenkwaardigen tocht, die hem door veler heeren landen voert. Maar in Mei 1833 heeft hij Parijs dan toch bereikt, uitgeput en in onbeschrijfelijke armoede. Toch schijnt zijn zaak er gunstiger voor te staan dan ooit: tal rijk zijn de ontmoetingen met hooggeplaatste personen, die zich, hoe sceptisch zij aanvan kelijk tegenover de geruchten omtrent Naun- dorf's ware identiteit stonden, door onomstoo- telijke bewijzen aldus beweert Naundorf lieten overtuigen. Zou het aantal aanslagen, waaraan Naun dorf tijdens zijn Parijsch verblijf blootstond, erop wijzen dat zijn kansen eindelijk gunstig waren? Ontelbaar zijn de processen, waarbij hij betrokken was; omzichtig ging de Fransche Regeering echter elk rechtsgeding, dat tot een grondig onderzoek naar Naundorf's afkomst zou kunnen leiden, uit den weg. Toen Naundorf ten langen leste zóó gemanoeuvreeerd had, dat een dergelijk proces onafwendbaar was, moet de Regeering drastische maatregelen hebben genomen en hem het zou in 1836 zijn ge weest hebben uitgewezen. Naundorf zocht nu zijn heil in Engeland, waar de aanslagen op zijn leven zich herhaal den. Met moeite kan hij het hoofd boven water houden; zijn technische proefnemingen in verband met de constructie van een kanon, dat aan alle oorlogen een einde zou maken, verslinden zijn laatste geld. Naundorf, horloge' maker of koning, is moegestreden. Als hij nog eens den pelgrimsstaf opneemt en naar Hol land trekt, waar hij zich in Delft vestigt, is het om het afgetobde hoofd voor goed neer te leggen. In 1845 gaf hij den geest: Karl Wilhelm Naundorf, horlogemaker van beroep of misschien toch: Charles-Louis, hertog van Normandië, koning van Frankrijk, zooals hij een leven lang aannemelijk wilde maken? Wij weten het niet, Maar zijn grafsteen in Delft draagt het volgende opschrift: ICI REPOSE louis xvn CHARLES LOUIS, DUC DE NORMANDIE ROI DE FRANCE ET DE NAVARRE Né a VERSAILLES LE 27 MARS 1785 DéCéDé a DELFT LE 10 AOÜT 1845 Zoo luidde Naundorf's lezing réén dei- vele. van het mysterie van Lodewijk XVH. Zestig jaren was hij oud geworden, de man die kort voor zijn dood schreef: ..Men heeft mij bestolen, bedrogen en de moordenaars betaald, om mij van het leven te berooven. Nu, in mijn 60ste jaar. is het genoeg aan kwaad en als de Almachtige het wil, ben ik bereid heen te gaan." c. j. e. dinaux. sympathieke inlichting dat hij vaak er niet in slaagt een boek ten einde te lezen.maai er dan ook niets over schrijft en het verlies van zijn tijd dan ook zonder wrok aanvaardt. Om de goede boeken uit den stapel te halen zegt hij verder moet ge een zekere flair hebben, zooals de hond die voor het wild heeft. Wie die flair mist is niet voor criticus in de wieg gelegd. Bovendien en nu wordt hij ondeugend de meesterwerken kondigen zich zelf aan: hetzij door middel van de uitgevers, óf door vrienden van den schrijver óf door dezen zelf. En wat zou dat dan nog! Het is im mers juist ons werk om de echtheid dier mees terwerken te onderzoeken. Op de vraag of eigen scheppingsarbeid door critisch werk ge hinderd wordt is Sabord de eenige die het mij uit het hart gegrepen antwoord geeft dat men kiezen moet: óf scheppend óf critisch be zig zijn, daar een zelf scheppend schrijver als regel een ongeoorloofd pdrtij-kiezen aan zijn kritiek toevoegt. We laten nu Cahuet van de Illustration en Larguier van de Academie Goncourt maar even rusten en er komen er nog anderen over wier meening wij misschien nog wel eens rapporteeren. Maar we willen tenslotte even op een klein rumoer terugkomen dat zich bin nen onze landspalen in de litteraire kritiek heeft voorgedaan, en waarover onze lezers door een artikel der hoofdredactie (van j.l. Maan dag) volledig zijn ingelicht. Ik meen het pro test van Herman de Man tegen de door hem zoo genoemde laboratorium-kritiek van zelf scheppende schrijvers als ^Vestdijk, Marsman, Ter Braak en anderen. Wat' De Man tegen deze kritieksoort te berde brengt lijkt mij volko men juist, zoolang ze beoefend wordt in een dagblad en niet waar het thuis hoort in een vakblad. Wat in een vakblad interessant kan wezen, wordt in een dagblad licht verve lend en arrogant en jaagt de massa die ieder artist toch graag bereiken wil van de litteratuur af en naar de lichte prullaria toe. Het mooie werk van den referent: zoo velen als mogelijk is door middel van zijn krant met goede litteratuur in verbinding' te brengen, verloopt in ophemelarij van eigen en verwan te Inzichten, wanneer zelf-scheppende schrij vers zich doen belasten met een taak waarbij elke parti-pris bij voorbaat uit den booze is. Wij zijn het in dezen hartgrondig met Noël Sabord eens. Het is in de kritiek der schilder kunst al niet anders gesteld. Natuurlijk zal een schilder over iets dat zijn bewondering heeft treffender dingen kunnen zeggen dan een ander, maar een waarachtig artist zal. door dat feit zelf, de noodzakelijke vrijheid missen het dagelijksch gebeuren onbevangen te blijven aanschouwen en de eigene toch immers zoo belangrijke, nietwaar? persoon lijkheid uit te schakelen. Wat voor een dag blad vereischtc moet zijn, naar het mij voor komt. J. H. DE BOIS Amsterdam in 1937. Gemiddeld aantal werkloozcn sterk gedaald. Donderdag is ten stadhuize te Amsterdam een vergadering gehouden van de commissie van advies in zake bestrijding van de werk loosheid. Omtrent den economischen toestand van de gemeente werden de volgende cijfers ver strekt: Bij vergelijking met het einde van de maand November 1937. toen het aantal werkloozen 55.185 bedroeg, blijkt, dat dit aantal eind De cember 1937 1267 hooger is, hoofdzakelijk als gevolg van seizoeninvloeden, maar ook van afnemende bedrijvigheid in het diamantvak. Vergeleken met de cijfers aan het einde van December 1936, toen 56.674 werkloozen werden genoteerd toont December 1937 een daling van 222 werkloozen. In het totaal aantal werk loozen is nog begrepen een aantal van 1471' werkloozen, die tijdelijk in werkverschaffing arbeiden. Het gemiddelde aantal werkloozen was in 1937 51.795, in 1936: 58.072. Het electriciteitsverbruik door de industrie nam in December 1937, vergeleken bij Decem ber 1936, toe met 8.8 procent. Het jaarverbruik door de Amsterdamsche nijverheid bedroeg in 1937 74.657.000 K.W.U., en in 1936 62.299.000 K.W.U., een stijging der- have van 19.8 procent. Het aantal aangekomen zeeschepen in de haven van Amsterdam bedroeg in December 1937 288 met een inhoud van 370.248 netto re- gistertonnen; voor December 1929 en 1936 wa ren deze cijfers 322 met een inhoud van 480.487 netto registertonnen en 279 met een inhoud van 392.451 registertonnen. BOTERPRIJS. De heffing en de steunuitkeefing op boter is, behoudens tusschentijdsche wijziging, voor de week van 27 Januari tot 3 Februari vast gesteld op f 0,65 per K.G. De commisslenoteering voor Nederlandsche boter is Donderdag vastgesteld op 78 cent per K.G., vorige week 84 cent. Oef Oefening 161 wordt begonnen met gespreide beenen, waarna we met het hoofd een grooten cirkel beschrijven. Linksom afwisselen met evenveel malen rechtsom. De volgende oefening (162) is wat ingewik kelder. Maar doe die, want u hebt het zoo noodig! U begint, zooals de teekening aan geeft, met een been naar achteren en het andere naar voren geplaatst (voorwaartsche spreistand)Het lichaamsgewicht wordt nu langzaam op het achterste been overgebracht; de romp gaat, met de armen zijwaarts, héél ver achterover. Dan laten we het lichaam naar voren slingeren, tegelijkertijd komt het heele lichaamsgewicht op het voorste been, en tik ken met de handen aan den grond. Maar dit alles moet zonder onderbreking en zoo soepel mogelijk verloopen. Geen stijfheid, geen ge dwongenheid. maar groote, losse bewegingen. Oefening 163 is werkelijk zwaar. De uit gangshouding is liggend op den rug met de handen achter het hoofd gevouwen. Een hel per drukt de ellebogen stevig op den grond. Nu langzaam de beenen gestrekt optillen tot verticaal. Daarna beide beenen laten dalen naar rechts, tot de voeten even den grond raken; vervolgens zonder uit te rusten, door hoog weer terug en naar den anderen kant. Éénmaal is niet moeilijk; tien of twintig maal achter elkaar, met gestrekte knieën, dan hebt u er pas wat aan! Maar vooral den adem niet inhouden. Tenslotte oefening 164. In ligsteun op één aim een been hoog zijwaarts optillen. Idem op de andere hand steunend. JULES KAMMEIJER, Leeraar Lich, Opv. M.O,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 9